Plan: | Buitengebied Doorn 2011 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02 |
Huidige situatie
Geomorfologie
Het plangebied ligt op de overgang van de stuwwal naar het komgebied van de Kromme Rijn.
De Heuvelrug vormt de ruggengraat van Utrecht; het plangebied beslaat twee of drie wervels daarvan. De Heuvelrug is ontstaan in de één na laatste ijstijd, het Saalien, ongeveer 150.000 jaar geleden. De Gelderse Vallei was het bekken van een gletsjer van circa 200 m dik. De ondergrond, die bestond uit zand en soms klei (door de oer-Ems, -Rijn en -Maas afgezet in horizontale lagen), werd langs de rand van de gletsjer opgestuwd tot een hoogte van 57 m boven NAP (in het plangebied). De horizontale lagen kwamen bij de opstuwing scheef te staan (helling nu tot 7°). Op een aantal plaatsen, zoals ten noorden van de Oude Arnhemsebovenweg, werden de toppen van de stuwwal weer overschoven met ijsschotsen: daar ontstonden de stuwwalplateaus.
Tijdens warmere perioden sleet het smeltende water grote dalen. Het afsmelten van het landijs had afspoeling van materiaal tot gevolg, waardoor aan de voet van de Heuvelrug zwak hellende waaiers werden gevormd. Het materiaal werd aangevoerd via sneeuwsmeltwaterdalen (over de permafrost). De ijs- en sneeuwsmeltwaterdalen zijn nu droge dalen.
In een latere fase, tot circa 10.000 jaar geleden, is het zand van de stuwwal en de waaiers verwaaid en lokaal weer afgezet, als zijnde gordeldekzand. Het fijnere zand is getransporteerd over grotere afstand en afgezet in de vorm van een dekzandrug of -vlakte. De overgang van gordel naar vlakte wordt vaak gemarkeerd door een steilrand. De dekzandvlakte is in het Holoceen begroeid geraakt; daarbij is onder andere veen is gevormd, zoals ten noorden van de Gooijerdijk. Veel van het veen is later verdwenen door erosie van de rivieren, met name de Kromme Rijn. De invloedssfeer van deze rivier, met de genoemde erosie van het veen en sedimentatie van fijn materiaal (klei) op het dekzand, eindigt ongeveer bij de Gooyerdijk.
Veel later, in de Middeleeuwen, kwam het dekzand opnieuw bloot te liggen, door te intensief menselijk gebruik (beweiden en plaggen van de heide). Opnieuw ging het zand stuiven, hetgeen leidde tot zich steeds verder uitbreidende stuifzandgebieden (bijvoorbeeld ten noorden van de kom van Doorn). Deze zijn door bosaanplant in de 19e eeuw uiteindelijk weer vastgelegd.
Afbeelding 3: Bodem en aardkundige waarden
Bodem
De zandbodem van stuwwal, sandr en puinkegel is grind- en leemhoudend. In de afgelopen 100 eeuwen is hier het oerbos, later de hei en recent opnieuw (naald)bos en holtpodzolgrond ontstaan. De inspoelingshorizont van deze bruine bosgronden heeft een moderhumus(vorm). Het dekzand is leem- en mineraalarmer. De humusvorm is amorf, ofwel 'smerig'. De bodem van de (voormalige) vochtige hei betreft veldpodzolgronden. De droge humuspodzolen (grondwatertrap VII) zijn de haarpodzolgronden. Bij de oude nederzettingen (Doorn) aan de voet van de stuwwal hebben zich door eeuwenlange plaggenbemesting zwarte enkeerdgronden ontwikkeld. De humushoudende bovengrond ('bouwvoor') hiervan is meer dan 50 cm dik. De bodem van de stuifzandgebieden is nog jong. Er is nog nauwelijks humusophoping en -uitspoeling. Het betreft duinvaaggronden. In de laagste delen aan de oostkant van de Heuvelrug is veen ontstaan. Daarnaast zijn in het zuiden van het plangebied nog op beperkte schaal beekeerdgronden en poldervaaggronden te vinden. Laatstgenoemde gronden zijn vochtige rivierkleigronden in het zuidwesten van het plangebied.
Aardkundige waarden
Landijs, zandstormen en -verstuivingen, onbedijkte rivieren en de zee hebben in een periode van vele tienduizenden jaren hun sporen nagelaten. Daar waar die sporen nog duidelijk zichtbaar zijn, wordt gesproken van 'aardkundige waarden'. Soms zijn de aardkundige waarden zeer opvallend. Andere aardkundige waarden zijn onopvallend en beperkt van omvang.
Na de Veluwe is de Utrechtse Heuvelrug de grootste en hoogste aaneengesloten stuwwal van Nederland. De gave delen van deze stuwwal, inclusief smeltwaterdalen, sandr en puinkegels, zijn om die reden bestempeld als zijnde gronden met aardkundige waarden van nationaal belang. Het betreft delen van het plangebied, die met name ten noorden van de N225 gelegen zijn. In deze gebieden met aardkundige waarden dient aantasting van het aardoppervlak - bijvoorbeeld door egaliseren, graven, ophogen of diepploegen - te worden voorkomen.
De overige reliëfrijke aardvormen in het plangebied zijn aangeduid als zijnde van lokaal belang.
Ontwikkelingen
In het plangebied spelen geen bijzondere ontwikkelingen ten aanzien van bodem.
Gevolgen voor visie en planopzet vanuit geomorfologie en bodem