direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Doorn De Basis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Stichting De Basis (hierna De Basis) biedt zorg en maatschappelijke ondersteuning aan ex-militairen, veteranen, oorlogs- en dienstslachtoffers en andere (oud) medewerkers van geüniformeerde beroepen. Een deel van de doelgroep van De Basis heeft langdurige zorg nodig en was tot en met 2014 AWBZ-geïndiceerd (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Via de AWBZ werd de langdurige zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten betaald.

Per 1 januari 2015 is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gewijzigd.

Voor het zorg-wooncomplex Woonoord heeft dit grote gevolgen, aangezien een deel van de bewoners en gebruikers van het plangebied AWBZ geïndiceerd zijn. Daarom heeft De Basis zich enkele jaren geleden geheroriënteerd. Eén van de resultaten van deze heroriëntatie is dat activiteiten in het kader van de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn ondergebracht bij ISZ De Brug.

De Basis concludeerde daarnaast dat de toenmalige bebouwing aan de Woestduinlaan 87 niet meer passend was bij haar streven hoogwaardige zorg en maatschappelijke ondersteuning te bieden.

In verband met bovenstaande zijn in de eerste fase, in 2011, ter vervanging van de toenmalige 18 bungalows, centraal op het terrein, 18 patiowoningen gerealiseerd. Deze bungalows zijn gesloopt nadat de patiowoningen gereed waren. Vervolgens is in 2013 een nieuw (hoofd)complex gerealiseerd in de zuidwesthoek van het terrein (fase 2).

Het noordelijk bebouwingscluster staat, anno 2019, voor het overgrote deel leeg. Slechts enkele ruimten en woningen worden gebruikt en door De Basis verhuurd aan ISZ de Brug. Vanwege de gereed gekomen nieuwbouw, de staat van de huidige bebouwing, en de hiervoor beschreven ontwikkelingen in de zorg, was het voor De Basis niet langer gewenst het gebouw en het aangrenzende buitenterrein te gebruiken. Gevolg daarvan is dat het gebouw en terrein te koop zijn gezet en door IDBB zijn aangekocht.

IDBB wil het gebouw amoveren en daarvoor in de plaats 4 paviljoens met zelfstandige wooneenheden (appartementen) realiseren, waarbij 2 paviljoens bestemd zijn voor zorgwonen en 2 paviljoens voor servicewonen. Eén van de paviljoens zal onderdak bieden aan de huidige bewoners van het Woonoord (onderdeel van het noordelijke bebouwingscluster) en toekomstige andere geüniformeerden.

Onderhavig bestemmingsplan is mede opgesteld om deze ontwikkeling, inclusief de aanleg van een bosachtige omgeving, mogelijk te maken. Daarnaast maakt de gerealiseerde nieuwe bebouwing van fase 1 en fase 2 van De Basis (bestaande uit 18 patiowoningen en het (hoofd)gebouw) plus de daaraan grenzende buitenruimte onderdeel uit van dit bestemmingsplan, zodat voor het gehele terrein een integrale, actuele juridisch-planologische regeling ontstaat.

In het volgende hoofdstuk wordt een nadere omschrijving gegeven van de planontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt aan de noordwestkant van de kern Doorn op de overgang van bebouwde kom naar het buitengebied. Het plangebied ligt aan de Woestduinlaan 87. De begrenzing wordt globaal gevormd door de Woestduinlaan, Austerlitzweg, Stamerweg, Bergerslaan en de Oude Arnhemse Bovenweg. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van ruim 164.000 m2.

De volgende afbeelding toont globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0001.jpg"

Globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, derde herziening'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Doorn op 15 februari 1982 vastgesteld. Voor het gehele terrein van De Basis en dus ook ter plekke van het plangebied geldt de bestemming 'Verzorgingscentrum' op basis waarvan een gebruik van de gronden ten dienste van een verzorgings- of revalidatiecentrum is toegestaan. Tevens is de bestemming 'Waterwingebied I/II' opgenomen. Als gevolg van de bestemmingsregeling voor het 'Verzorgingscentrum' mag 9% van het totale terrein bebouwd worden. De bedrijfsbebouwing is in hoogte gelimiteerd door een goothoogte van 10 meter. Voorts wordt in het geldende bestemmingsplan een mogelijkheid geboden voor een bedrijfswoning. Overigens is dit in het nu voorliggende bestemmingsplan niet langer mogelijk.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige situatie en de toekomstige inrichting van het plangebied en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, et cetera. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Ten slotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de rand van de Utrechtse Heuvelrug. De kenmerkende eigenschappen van dit landschap zijn terug te zien op het terrein. Het terrein is licht glooiend en bosschages worden afgewisseld met open bebouwingsvelden.

De bestaande bebouwing op het terrein van De Basis bestaat uit paviljoenbebouwing in het groen, afgewisseld met twee centrale complexen. Bij de entree in de zuidwesthoek bevindt zich het nieuwe hoofdgebouw (bouwjaar 2013). Het halfronde gebouw bestaat grotendeels uit drie bouwlagen. Het gebouw vormt de centrale entree van het terrein. In het verlengde van het gebouw aan de noordzijde bevindt zich een herdenkingsmonument. Aan de zuidoostzijde van het terrein bevinden zich twee clusters van 18 paviljoenwoningen (bouwjaar 2011 en 2012). De clusters bestaan uit drie bouwblokjes van één bouwlaag. In het midden bevindt zich een binnenhof waar geparkeerd kan worden. In het noorden van het gebied bevindt zich het voormalige hoofdgebouw (Woestduinlaan 87 e.v.). Het gebouw heeft een centrale kern met vijf zijvleugels en bestaat overwegend uit twee tot drie bouwlagen.

Het terrein is voor autoverkeer op drie plekken ontsloten, aan de Stamerweg en op twee locaties aan de Woestduinlaan. Vanaf de entree aan de zuidwestkant loopt over het terrein een slingerende hoofdweg (Willem van Lanschotlaan) naar de noordoostkant van het terrein. Deze rijweg verbindt de verschillende complexen met elkaar. Op het terrein zijn nog diverse andere openbaar toegankelijke wegen (o.a. Audrey Hepburnhof, Dr. Guttmannhof, Pahud de Mortangeslaan).

Daarnaast kent het gebied een uitgebreid padenstelsel voor langzaam verkeer. Parkeren is gecentreerd in de zuidwestelijke hoek, aangrenzend aan het nieuwe hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0002.jpg"

Inrichtingsschets plangebied (bron: Plug in novatie).

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling op het (voormalige) terrein van De Basis laat zich onderverdelen in verschillende fasen. Op bijgaand kaartbeeld zijn deze fasen weergegeven en hierna volgt een beschrijving per fase.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0003.jpg"

2.2.1 Fase 1 en 2

Fase 1 en 2 zijn de uitgevoerde onderdelen van het eerder opgestelde Masterplan. Het gaat om het hoofdgebouw van De Basis, met bijbehorend terrein en parkeergelegenheid (fase 1) en de 18 paviljoenwoningen (fase 2), welke woningen in eigendom zijn van Stichting Heuvelrug Wonen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een uitbreidingsmogelijkheid voor het hoofdgebouw van De Basis van maximaal 941 m2.

2.2.2 Fase 3 tot en met 6
2.2.2.1 Inleiding

IDBB is voornemens om 4 paviljoens met in totaal 100 (woonzorg)appartementen te ontwikkelen. Het bouwprogramma is afgestemd op de mogelijkheden die het geldend bestemmingsplan biedt (bebouwingsmogelijkheden in oppervlakte en hoogte) als ook de afspraken die in het genoemde convenant uit 2011 over de bouwmogelijkheden bij de verschillende fasen en onder meer een herplantingsplicht van de gekapte bomen. Doel is om een meerwaarde te creëren voor de toekomstige bewoners van de paviljoens en de bewoners in de omgeving.

De gebouwen en woonvormen zullen elkaar in ruimtelijk, architectonisch en functioneel opzicht ondersteunen. Ze vormen een geheel. Ze zijn echter, vanwege de verschillende zorgvraag en marktpositionering, op enige afstand van elkaar gelegen.

Hierna volgt een nadere beschrijving van het programma.

2.2.2.2 Fase 3

Fase 3 behelst de realisatie van 2 appartementengebouwen met woningen voor senioren centraal op het terrein. In totaal worden 44 appartementen (paviljoens A) gerealiseerd. In deze paviljoens worden mogelijkheden voor lichtere zorg (Comfort Home) geboden. Beide paviljoens krijgen een algemene ruimte, bibliotheek en centrale keuken plus een ondersteunende verpleegkundige die ook de functie van gastvrouw bekleedt. 24-uurs zorg is niet aanwezig, maar op afroep beschikbaar. Wel is 24 uur per dag service aanwezig. Met de nieuwe bewoners zal een servicecontract worden afgesloten voor het verlenen van service en zorg.

Deze paviljoens hebben geen relatie met De Basis of een andere zorginstelling. Het gaat om zelfstandige wooneenheden.

De gebouwen worden maximaal 12 m hoog, waarvan de eerste 1,8 m behoren bij de ondergrondse parkeergarage, die 1,8 m boven het maaiveld uitsteekt vanwege natuurlijke ventilatie. Daar bovenop worden (deels) maximaal 3 bouwlagen gerealiseerd.

De oppervlakte van de footprint van de nieuwbouw van paviljoen A bedraagt 2.580 m2 (footprint 2 gebouwen à 1.080 m2 en parkeerdek à 420 m2, exclusief terrassen).

2.2.2.3 Fase 4

Aan de zijde van de Woestduinlaan komen in fase 4 twee paviljoens met appartementen voor senioren waar zware zorg (Comfort Care) kan worden geboden.

In paviljoen C komen 28 zorgappartementen. Het gebouw zal worden verhuurd aan Compartijn Exploitatie B.V. (“Compartijn”).

Paviljoen B bevat eveneens 28 zorgappartementen. Deze zullen primair worden verhuurd aan de huidige bewoners van het op het perceel gelegen woonzorgcentrum Woonoord (voormalig hoofdgebouw van De Basis) en aan andere geüniformeerden.

Beide paviljoens hebben algemene ruimtes voor de bij de zorg behorende diensten en functies en kennen een 24 uur- zorgbezetting. De nieuwbouw van deze twee paviljoens krijgt 3 bouwlagen. De gebouwen worden maximaal 10 m hoog.

Parkeren zal op maaiveld plaatsvinden.

De oppervlakte van de footprint van de nieuwbouw van de paviljoens B en C bedraagt als volgt:

  • Paviljoen B: 910 m2 (footprint, exclusief terras)
  • Paviljoen C: 640 m2 (footprint, exclusief terras)

2.2.2.4 Fase 5 en 6

Nadat alle nieuwe bebouwing in het plangebied is gerealiseerd, zal het dan volledig leegstaande gebouw van het oude nazorgcentrum worden gesloopt, fase 5.

Op de plek van het oude nazorgcentrum/woonoord wordt bos gepland. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van omwonenden tot vergroening van dit deel van het terrein. Tussen de nieuwe paviljoens wordt eveneens een groenvoorziening gerealiseerd, maar met een meer parkachtig karakter. Dit is de afrondende fase 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0004.jpg"

Overzicht bestaande (te handhaven) bebouwing en nieuwbouw

2.2.3 Bebouwingshoogte

Voor de nog te realiseren bebouwing bedraagt de bouwhoogte voor de paviljoens A 12 m1 en de paviljoens B en C 10 m1. De bouwhoogtes zijn afgestemd om daarbinnen drie bouwlagen te realiseren. De hogere bouwhoogte voor de paviljoens A houdt verband met de voorziene half verdiepte parkeergarage onder deze gebouwen. Vanwege het geaccidenteerde terrein en de locatie van de nieuwbouw op het lagere gedeelte van het terrein worden deze nieuw te realiseren gebouwen vanaf de Woestduinlaan en de Van Galenlaan als lager ervaren dan het bestaande en te slopen woonoord/nazorghotel (zie navolgende afbeelding). De overige bestaande bebouwing, het gebouw van de Basis en de 18 paviljoenwoningen behouden de vergunde hoogte van respectievelijk 11 m1 en 3 m1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0005.jpg"

Dwarsdoorsnedes/hoogtelijnen (bron: Plug In Novatie)

2.2.4 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting

De bestaande ontsluitingen van het terrein blijven gehandhaafd. Voor de ontsluiting van de nog te realiseren paviljoens zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande wegenstructuur op het terrein. De nieuw te realiseren paviljoens A (Fase 3) en paviljoen B (Fase 4) worden ontsloten op de Willem van Lanschotlaan. Het nieuw te realiseren paviljoen C wordt ontsloten op de Pahud de Mortangeslaan.

Op een enkele plek zal de wegenstructuur op het terrein veranderen. Zo zal met de sloop van het oude nazorgcentrum ook de verkeersruimte (parkeerplaatsen keerlus) aan de zijde van de Woestduinlaan verdwijnen en wordt de Pahud de Mortangeslaan deels verlegd zodat deze komt te liggen buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Parkeren

Ter plekke van paviljoens A zal het parkeren primair ondergronds plaatsvinden. Deze parkeergarages krijgen een natuurlijke ventilatie. Dit heeft tot gevolg dat de begane grondvloer van de gebouwen 1,8 m boven maaiveld ligt. Door het creëren van ondergronds parkeren wordt hier voorkomen dat de volledige parkeerbehoefte op maaiveld moet worden opgevangen en verhard.

Bij paviljoens C en B zal parkeren op maaiveld plaatsvinden. Hier geldt een lagere parkeernorm vanwege de zwaardere zorgindicatie.

2.2.5 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de ontwikkeling is in juli 2017 door Houtman + Sander landschapsarchitectuur een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarin wordt getoond hoe de landschappelijke transformatie van het plangebied plaats zal vinden. Het landschappelijk inpassingsplan is als bijlage toegevoegd aan het plan. Hieronder wordt kort ingegaan op de landschappelijke inpassing1.

Wonen in het landschap is het centrale thema bij alle gebouwde ontwikkelingen in het plangebied.

Uitbreiden bosgebied NNN

De huidige begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt aan de noordzijde van het oude stergebouw. Door de sloop van deze bebouwing en doordat de nieuwbouw zuidelijker gerealiseerd wordt, zal de bestaande locatie van de bebouwing worden omgevormd tot natuurlijk bos dat aansluit op het NNN. In dit bos zullen onder andere berken, beuken en eiken worden geplant. Deze beplanting zal als bosplantsoen worden aangebracht (maat 80-100 cm) in wildverband met een gemiddelde plantafstand van 4,50 meter. Er zal gewerkt worden met een wijker-blijver systeem waarbij middels de techniek van 'beherend ontwikkelen' een evenwichtig bos als eindbeeld wordt nagestreefd. De voorziene bosaanplant uit het landschapsplan van Houtman+Sander (zie bijlage 1) is uitgewerkt in het rapport Inventarisatie en advies houtopstanden (bijlage 10).

Aanpassen en uitbreiden infrastructuur

Om de nieuwe woningbouw te kunnen ontsluiten, zal er enige infrastructuur moeten worden aangepast en nieuwe infrastructuur worden aangelegd. Dat geldt in ieder geval voor de Willem van Lanschotlaan/Audrey Hepburnlaan en de Pahud de Mortangeslaan.

Door zoveel mogelijk van deze wegstructuur voor de nieuwe ontsluiting te gebruiken, blijft een groot deel van de groene omgeving behouden. Waar dat niet mogelijk is en door de aan te leggen infrastructuur kapvergunningplichtige bomen dienen te worden verwijderd, zullen deze in het plangebied 1:1 worden herplant door nieuwe bomen in een plantmaat 20-25. Ook hiervoor zal inheems plantmateriaal, vergelijkbaar als het bosgebied binnen het NNN, worden toegepast. De getoonde ontsluitingsweg van het landschapsplan is indicatief.

Aanleg park tussen nieuwbouw

Tussen de nieuwbouw en het bestaande bosgebied en tussen de nieuwe gebouwen onderling, zal eveneens beplanting worden toegevoegd. Aan de randen van het bos wordt op een aantal plaatsen een zoomvegetatie tussen het bloemrijk grasland rondom de woongebouwen en het bos toegepast. Deze zoomvegetatie van lage en hoge(re) heesters met o.a. sleedoorn zal voor een interessante ecologische overgang zorgen tussen het open landschap in het hart van het plangebied en het dichtere bosgebied.

Tussen de woongebouwen zal een parkachtige ruimte worden aangelegd met een afwisseling van bomen, groepen rhodondendron, bloemrijk grasland en intensief gemaaid gras. De boomsoorten in dit deel wijken deels af van de hoofdsoorten uit het bos en zullen vooral in seizoensbeleving een aanvulling vormen (bloei, herfstkleur etc.): een landschapstuin in het bos, buiten het NNN.

Op de navolgende afbeelding is het landschapsontwerp opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0006.jpg"

Landschapsontwerp (bron: Houtman + Sander landschapsarchitectuur)

2.2.6 Toegestane bebouwing en herplantplicht in dit bestemmingsplan

Op basis van de nu geldende bestemming 'Verzorgingscentrum' (bestemmingsplan 'Landelijk gebied, derde herziening'), die over het gehele plangebied ligt, mag 9% van het totale terrein bebouwd worden. In voorliggend bestemmingsplan is gekozen voor een andere wijze van bestemmen. De regeling dat maximaal 9% van het gehele plangebied mag worden bebouwd, is komen te vervallen. Om te voorkomen dat gebouwen verspreid over het terrein kunnen worden gerealiseerd, is ervoor gekozen de bouwmogelijkheden alleen te koppelen aan de bouwvlakken. Deze wijze van bestemmen leidt ertoe dat binnen bestemming 'Natuur' geen gebouwen mogen worden gebouwd. Daar zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan. Gebouwen mogen alleen binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Wonen' worden gerealiseerd. Ook aan- en uitbouwen ten behoeve van deze gebouwen mogen niet buiten deze bouwvlakken worden gebouwd.

Dit betekent dus dat gebouwen uitsluitend binnen de 'gele en bruine' bestemmingsvlakken zijn toegestaan.

Zoals reeds gesteld in de paragrafen 5.4.4.2 en 5.4.4.3 is, om tegemoet te komen aan de afspraken over de aanleg van de bosachtige groenvoorziening, en de sloop van het oude nazorgcentrum, zijn in dit bestemmingsplan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen (artikelen 16.2 en 16.3).

Deze wijze van bestemmen, waarbij gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken zijn toegestaan en tevens een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor het realiseren van de bosachtige groenvoorziening, zorgt ervoor dat het plangebied zoveel mogelijk haar groene karakter zal behouden.

2.2.7 Woonconcept

Het nog te realiseren woonconcept beoogt een gedifferentieerd aanbod in levensloopbestendige zorgwoningen die aansluit bij de demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de zorg. Het programma (aantallen en doelgroepen) is een bouwprogramma waar alle stakeholders achter staan.

Er worden drie gedifferentieerde programma's aangeboden waar in de huidige markt vraag naar en behoefte aan is:

  • Vervanging en uitbreiding van de woonruimte voor de bewoners van het Woonoord: 28 stuks. De omvang van de appartementen is circa 60 m2, met gemeenschappelijke ruimtes voor huiskamer en keuken. Ten aanzien van de toekenning van appartementen zal worden samengewerkt met Stichting de Basis. Ten aanzien van de zorg zal onderzocht worden of aansluiting met Stichting de Opbouw wenselijk is;
  • Vrije sector huur, zorgappartementen: 28 stuks. Er is een verplichte betaling van de zorgcomponent door middel van een gecombineerde woonzorgovereenkomst. Het gaat hier om sociale woningbouw met huurprijzen onder de huurliberalisatiegrens. De omvang van de appartementen is circa 50 m2, met gemeenschappelijke ruimtes voor huiskamer en gemeenschappelijke keuken. 24 uurs-zorgfuncties zijn aanwezig en worden verleend door zorgorganisatie Compartijn;
  • Vrije sector appartementen waarbij de inkoop van lichte zorg mogelijk, maar niet verplicht is: 44 stuks in vrijwel identieke losstaande gebouwen verbonden door een ondergrondse parkeergarage. Huren zal uitgangspunt zijn, koop behoort tot de mogelijkheden.

2.2.8 Duurzaamheidsambities

De ambitie voor de nog te realiseren gebouwen is om zoveel als mogelijk energieneutraal en zonder gasaansluiting te bouwen.

Geen gasaansluiting betekent volledig elektrisch en dat is ook toepasbaar voor de gebouwen waarin zware zorg wordt geleverd. De daken worden dan in ieder geval voorzien van zonnepanelen. Onderzocht zal nog moeten worden of dit op alle te realiseren gebouwen goed mogelijk en rendabel (i.v.m. de bosrijke omgeving) is.

Infiltratie van hemelwater van de gebouwen, die zonder uitlogende materialen worden gerealiseerd, is goed mogelijk. Bovendien worden zoveel mogelijk duurzame materialen verwerkt, in de installaties, maar bijvoorbeeld ook in de openbare verlichting (LED).

2.3 Beeldkwaliteit

Ten behoeve van de ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld. De ruimtelijke aspecten van het beeldkwaliteitplan zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de bouwhoogte en de bouwvlakken. De overige aspecten van het beeldkwaliteitplan worden getoetst in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage toegevoegd aan het plan.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.

In de SVIR is uiteengezet dat het Rijk drie doelen kiest om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen waarvoor zij verantwoordelijk is en resultaten wil boeken.

Vergroten concurrentiekracht

  • 1. Nationaal belang 1: Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  • 5. Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Nationaal belang 7: Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • 8. Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Nationaal belang 13: Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Toetsing

Binnen het plangebied speelt nationaal belang 13 een rol. Het gaat hier onder andere om het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking, wat nodig is om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en om krimpregio's leefbaar te houden. Ook moet de ruimte zorgvuldig worden benut om overprogrammering te voorkomen. Het Rijk heeft hiertoe de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De toets aan deze ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 3.1.3.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De AMvB Ruimte, in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, afgekort Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (inmiddels Natuurnetwerk Nederland) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De Ladder is in artikel 3.1.6 Bro vastgelegd en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het doel dat met de ladder wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij onderhavig plan sprake is van een stedelijke ontwikkeling, meer specifiek een woningbouwlocatie.

Onderhavig bestemmingsplan omvat de bouw van maximaal 100 woningen. Voor een deel vindt geen nieuw beslag van de ruimte plaats, maar is louter sprake van sloop en nieuwbouw. Voor een deel is wel sprake van nieuw feitelijk ruimtebeslag, mede omdat op een andere locatie dan de bestaande bebouwing wordt gebouwd. Planologisch gezien is er echter geen sprake van nieuw ruimtebeslag, omdat voor het gehele terrein nu de bestemming 'Verzorgingscentrum' geldt, waarbij 9% van het terrein mag worden bebouwd en geen bouwvlak is opgenomen. In vergelijking met de nu geldende bestemming is er wel sprake van een naar aard dusdanige functiewijziging dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Om deze reden is de ontwikkeling aangemerkt als stedelijke ontwikkeling en is de ontwikkeling getoetst aan de Ladder.

Bij de toets aan de Ladder is een onderscheid gemaakt tussen de behoefte aan servicewonen en zorgwonen. Bij servicewonen is zelfstandige bewoning het uitgangspunt, maar de bewoners kunnen ook gebruik maken van service en zorgvoorzieningen. Bij zorgwonen is sprake van nagenoeg zelfstandige bewoning, maar er worden ook 24 uurszorg mogelijkheden geboden en er zal sprake zijn van niet-zelfstandige bewoning.

Behoefte servicewonen

De Provinciale Structuurvisie omvat voor de verschillende regio's een woningbouwprogramma, welke onderling afgestemd zijn. Voor de periode 2013 - 2028 zijn voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug binnen de regio Utrecht Zuid-Oost in dit woningbouwprogramma circa 1.000 woningen binnenstedelijk opgenomen.

Ambitie in de Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug (zie paragraaf 4.1.1) is om circa 1.000 woningen toe te voegen in de periode 2013 - 2020, omdat vooral in die periode het aantal huishoudens groeit.

Uit de provinciale woningbouwmonitor blijkt dat tot en met 2028 binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug nog een behoefte is aan 396 woningen. De harde plancapaciteit betreft 120 woningen en de zachte plancapaciteit tot en met 2028 betreft 143 woningen. Dit resulteert in een behoefte van 133 woningen tot en met 2028 (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0007.jpg"

Tabel: provinciale woningbouwmonitor Gemeente Utrechtse Heuvelrug (CBS 2018, planmonitor 2017)

Het deel dat betrekking heeft op de servicewoningen (zelfstandige bewoning) behelst de realisatie van twee appartementengebouwen met ieder 22 servicewoningen voor senioren voor minder zorgbehoevenden (tot ZZP 4). Huren is uitgangspunt, maar koop behoort ook tot de mogelijkheden. Deze appartementen zijn passend binnen de provinciale woningbouwmonitor. De regionale woningbouwbehoefte voor dit onderdeel is daarmee voldoende aangetoond.

Behoefte zorgwonen

Het plan behelst daarnaast twee paviljoens met ieder 28 appartementen. Een van deze paviljoens is bedoeld voor senioren waar zware zorg (Comfort Care) kan worden geboden. Het gebouw zal worden verhuurd aan Compartijn Exploitatie B.V. (“Compartijn”). Er is een verplichte betaling van de zorgcomponent door middel van een gecombineerde woonzorgovereenkomst. De omvang van de appartementen is circa 50 m2, met gemeenschappelijke ruimtes voor huiskamer en gemeenschappelijke keuken.

De appartementen in het andere paviljoen zullen worden verhuurd aan de huidige bewoners van het op het perceel gelegen woonzorgcentrum Woonoord (voormalig hoofdgebouw van De Basis) en aan andere geüniformeerden. Voor de huurgrens wordt de liberalisatiegrens aangehouden. De omvang van de appartementen is circa 60 m2, met gemeenschappelijke ruimtes voor huiskamer en keuken.

De doelgroep voor beide paviljoens is de zwaardere zorg van ZZP 4 en hoger.

Bovenstaand programma past in Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug. Een van de speerpunten van het beleid is dat de focus wordt gelegd op levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen en realiseren in alle dorpen. De ontwikkeling sluit hier goed bij aan. Het programma past niet alleen in de woonvisie, ook bij de demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de zorg.

Bestaand stedelijk gebied

Zowel de servicewoningen als de zorgwoningen worden binnen beleidsmatig en feitelijk aanwezig stedelijk gebied gerealiseerd.

Conclusie

Met onderhavig project wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

Op 12 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. De structuurvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016) (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:

  • duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • beschermen kwaliteiten;
  • dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Algemene beleidslijn verstedelijking

De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.

Toetsing

Voorliggende opgave betreft een ontwikkeling in stedelijk gebied, waarbij sprake is van sloop en nieuwbouw in de vorm van zorg- en servicewoningen. Deze gebiedsontwikkeling past dan ook binnen de doelstellingen die in de Provinciale Ruimte Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) zijn opgenomen.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.

Stedelijk gebied

Voor het plangebied zijn de regels ten aanzien van het stedelijk gebied van toepassing. De gronden binnen het stedelijk gebied zijn bestemd voor verdere verstedelijking: van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies.

Wonen

Op het thema wonen zijn artikel 3.1 en 3.2 uit de PRV van toepassing. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar en mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0008.jpg"

Uitsnede kaart Wonen en werken (rood is stedelijk gebied)

Natuur

Op basis van de kaart 'Natuur' is het plangebied deels aangeduid als 'Natuurnetwerk Nederland'.

In de regels van de verordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan ter plaatse van deze gronden bestemmingen en regels bevat die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen en in stand houden. Onder wezenlijke kenmerken en waarden worden zowel actuele als potentiële waarden verstaan.

Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  • 1. er sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheden zijn, of de ruimtelijke ontwikkelingen nieuwe bebouwing of terreinverharding binnen omheinde militaire terreinen mogelijk maken;
  • 2. negatieve effecten voor de natuur worden zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders. Voor de mitigerende maatregelen zijn voorwaarden opgenomen in de regels van de verordening.

De toelichting moet een ruimtelijke onderbouwing bevatten waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan en een beschrijving van de in het plangebied voorkomende wezenlijke kenmerken en waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0009.jpg"

Uitsnede kaart Natuur (Natuurnetwerk Nederland is met groen aangeduid)

Beschermingszone drinkwaterwinning

Het plangebied maakt onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied (zie navolgende kaart). Behoud van de kwaliteit van het drinkwater is essentieel. De duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening geldt als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Voorkomen moet worden dat de risico's op verslechtering van de bronnen toenemen (stand-still).Voor de afweging is het van belang, dat met het waterwinbelang in voldoende mate rekening is gehouden.

De 'Handreiking ruimtelijke bescherming drinkwaterwinningen' bevat onder meer een methodiek voor beoordeling van risico's van ruimtelijke ontwikkelingen voor waterwinbelang. Toegelicht moet worden tot welke keuzes de afweging heeft geleid. Indien door een functiewijzing de risico's op verontreiniging toenemen, moeten locatie­alternatieven worden overwogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0010.jpg"

Uitsnede kaart Bodem en Water (Beschermingszone drinkwaterwinning)

Landschap Utrechtse Heuvelrug

Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschap Utrechtse Heuvelrug. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen. Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan. Het gaat voor het landschap Utrechtse Heuvelrug om de volgende kernkwaliteiten:

  • robuuste eenheid
  • reliëfbeleving
  • extreme historische gelaagdheid

De ambities voor de Utrechtse Heuvelrug zijn het in stand houden van het reliëf en het samenhangend boscomplex. Dit betekent focus op:

  • reliëf en doorsteken - heuveltoppen en wegen
  • zonering gebruik: wonen - werken - recreatie
  • bijzondere aandacht voor drie gebieden: Amersfoortse straatweg, Doorn-Maarsbergen en Rhenen

Mobiliteitstoets

De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden.

Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht bij elke voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 van de verordening het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen. In paragraaf 4.2 wordt hierop nader ingegaan.

Toetsing

Wonen

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de vestiging van stedelijke functies in de vorm van de realisatie van (zorg-)woningen. De realisatie van woningbouw binnen het stedelijk gebied is geheel in lijn met de provinciale doelstelling.

Natuur

Met dit plan wordt de weg aan de noordzijde van het plangebied (Pahud de Mortangeslaan) verlegd, zodat deze buiten het NNN komt te liggen. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is dus sprake van een forse verbetering ten aanzien van de bescherming van natuurwaarden. In het geldende bestemmingsplan is namelijk sprake van één groot bouwvlak ten behoeve van 'verzorgingscentrum' met alleen een bebouwingspercentage, terwijl in dit bestemmingsplan kleinere bouwvlakken met een bebouwingspercentage zijn opgenomen. Deze bouwvlakken liggen alle buiten het NNN.

Gezien het ontbreken van bouwmogelijkheden binnen het NNN en de verbetering ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is hier geen sprake van een significante vermindering van de oppervlakte van het NNN, alsmede een significant negatief effect op de aanwezige kenmerken en waarden. Ook van een significante vermindering van de samenhang tussen de gebieden is geen sprake. De geplande ruimtelijke ontwikkelingen laten geen doorsnijdingen van de natuur toe. Sterker nog; voorliggend bestemmingsplan heeft uitsluitend een positieve invloed op het NNN vanwege het verleggen van de Pahud de Mortangeslaan, zodat deze buiten het NNN komt te liggen.

Daarnaast zijn voorwaardelijke verplichtingen in de regels van het bestemmingsplan opgenomen, onder meer ter realisatie van de 'bosachtige groenvoorziening' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting bosachtige groenvoorziening'. Uiteindelijk zal dus bos ontstaan tegen de grens van het NNN. Hierdoor neemt de lengte van de bosgrens binnen het NNN af. Aan bosgrenzen is vaak nog verstoring van bijvoorbeeld licht aanwezig, waardoor natuurwaarden op deze locatie vaak lager zijn dan dieper in het bos. Vanwege het ontstaan van nieuw bos tegen het NNN verdwijnen deze verstoringen die samenhangen met bosranden. Uiteindelijk zal daarom met dit nieuwe bestemmingsplan de samenhang van het NNN toenemen. Al met al is geen sprake van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, een significante vermindering van de oppervlakte, en van de samenhang van het NNN.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Dit bestemmingsplan voorziet niet in een inrichting waar mogelijk sprake kan zijn van een verontreinigingsrisico voor het grond- en oppervlaktewater. Op basis van de 'Handreiking ruimtelijke bescherming drinkwaterwinningen' zijn de stappen van het 'stroomschema' voor gebieden buiten inrichtingen gevolgd. Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van bedreigende activiteiten. De omgang met het hemelwater en afvalwater, zoals is beschreven in paragraaf 4.5, vormt eveneens geen bedreigende activiteit.

Landschap Utrechtse Heuvelrug

Met het bestemmingsplan wordt het bosgebied in het noorden van het plangebied planologisch beschermd. Voor dit bosgebied zal in dit nieuwe bestemmingsplan de bestemming Natuur gelden. Het bosgebied blijft in de plannen gehandhaafd. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting. De nieuwbouw wordt landschappelijk ingepast, mede door het behoud, versterking en planologische bescherming van het bosgebied (zie verder paragraaf 2.2.5).

Mobiliteitstoets

Uit paragraaf 4.2 (verkeer en parkeren) blijkt dat geen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten worden verwacht.

Conclusie

Voorliggend project past binnen de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. In deze structuurvisie zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt over hoe de verschillende belangen binnen de gemeente gewogen worden en welke structuren er veranderd zullen worden.

De raad wil de gemeente in de toekomst als volgt kunnen omschrijven: 'De gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groene, vitale, leefbare en gastvrije gemeente, met dorpen die een eigen identiteit en cultuurhistorische waarde hebben. De gemeente stelt de inwoner centraal en verleent op een kwalitatief hoog niveau haar diensten'.

In de structuurvisie zijn zes thema's opgenomen, namelijk 'Natuur over de heuvels', 'Op schouders van ons erfgoed', 'Duurzaam bereikbaar', 'Leefbare dorpen' en 'Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug'. De volgorde van deze thema's weerspiegelt de algemene houding 'groen dus vitaal': eerst de groene en cultuurhistorische opgaven, dan die van mobiliteit en leefbaarheid en tenslotte de meer economische opgaven. Met de keuze van deze zes thema's geeft de gemeente evenwichtig sturing aan de realisatie van de structuurvisie.

Voor het plangebied zijn de thema's 'Leefbare dorpen' en 'Maatwerk voor wonen en werken' relevant.

Leefbare dorpen

Het beleid voor dit thema is gericht op instandhouding en versterking van de leefbaarheid, sociale samenhang en identiteit van alle zeven dorpen.

In dit thema zijn twee opgaven geformuleerd, namelijk:

  • 1. Versterken van de eigen identiteit per dorp;
  • 2. Levendige dorpsharten behouden en versterken met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud.

Maatwerk voor wonen en werken

In dit thema zijn de volgende opgaven geformuleerd:

  • 1. Woningbouwprogramma inbreidingslocaties uitvoeren;
  • 2. Maatwerk voor wonen en werken binnen het saldo van de 'rode contouren';
  • 3. Duidelijkheid scheppen voor een duurzame toekomst van de agrarische sector;
  • 4. Het binnenhalen van één onderwijsinstelling en één kennisinstelling van nationaal niveau.

Het plangebied ligt op grond van de structuurvisiekaart in het gebied aangeduid als 'bebouwing binnen rode contouren'. Binnen de rode contouren vindt maatwerk plaats ten aanzien van wonen en werken. De gemeente streeft naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Binnen de gemeente wordt uitsluitend voor de behoefte van de eigen inwoners gebouwd. De focus ligt daarbij op groepen die moeilijk een passende woning kunnen vinden. De gemeente acht het van groot belang dat er voldoende gebouwd blijft worden binnen de 'rode' contouren om ze vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau.

Gebiedsgerichte uitwerking

Doorn heeft een sterk imago dat ook ver buiten de gemeente herkend wordt. Dat imago wordt gedragen door de omgevingskwaliteit (de bossen), de vele conferentiecentra, de herinnering aan Simon Vestdijk, en de landgoederen, vooral Huis Doorn. Vanwege het voorgaande wil de gemeente het dorp Doorn doorontwikkelen als 'breed' dorp met een landelijk zichtbaar groen kwaliteitsimago.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0011.jpg"

Fragment structuurvisiekaart 'Groen dus vitaal' met plangebied aangeduid als blauwe cirkel

Toetsing

In het voorliggende plan is sprake van een 'voormalig verzorgingscentrum', gelegen binnen de 'rode contour'. Het noordelijk bebouwingscluster wordt gesloopt ten behoeve van 100 nieuwe appartementen. Het ruimtebeslag van de bouwvlakken voor de nieuwe woningen is niet substantieel groter dan het ruimtebeslag van de huidige bebouwing. De nieuwbouw wordt landschappelijk ingepast en het plangebied krijgt een groene uitstraling. Hierbij worden de bestaande waarden planologisch beschermd. Het bosgebied krijgt de bestemming 'Natuur'. Naast het feit dat de ontwikkelingslocatie binnen de 'rode contour' ligt, wordt de voorgenomen woningbouw zorgvuldig in het plangebied ingepast en geclusterd op het gedeelte buiten het NNN. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door enkele clusters (parkeerkoffers) op maaiveldniveau (geconcentreerd bij de bebouwing) en een halfverdiepte parkeerkelder. Ten slotte wordt met dit plan, middels passende woningen, gebouwd voor een specifieke, behoeftige doelgroep.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ (LOP)

Het belangrijkste doel van het landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ is het behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten en samenhang in het plangebied. Daarbij staan de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop. Het LOP is een gezamenlijk initiatief van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist en de stichting Landschap Erfgoed Utrecht. Het LOP, is inclusief de visie en het uitvoerings- en financieringsplan vastgesteld door de afzonderlijke gemeenteraden. Het vormt een beleidskader om bestaande waarden te behouden en een streefbeeld om nieuwe landschapskwaliteiten te ontwikkelen. In bestaande situaties is het LOP adviserend en stimulerend van aard. Bij nieuwe ontwikkelingen vormt het LOP een toetsingskader en geeft het plan vanuit landschappelijk oogpunt aan welke functies in de deelgebieden gewenst zijn en onder welke landschappelijke randvoorwaarden.

Toetsing

Het plangebied ligt in het deelgebied Bosrijke heuvelrug. Nieuwe ontwikkelingen dienen aan de volgende kernkwaliteiten getoetst te worden:

  • 1. voor Nederland uniek aaneengesloten bosgebied met zeer hoge ecologische en recreatieve kwaliteiten, belangrijke ecologische hoofdstructuur.
  • 2. aangewezen als Nationaal Park Utrechtse heuvelrug.

Hoe met deze waarden wordt omgegaan wordt beschreven in de paragraaf Water, Natuur, Cultuurhistorie en Archeologie (respectievelijk paragraaf 4.5 t/m 4.8).

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Wonen

4.1.1 Beleidskader

Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 'Woonbeleid in een nieuwe realiteit'

In april 2008 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie "Wonen in een vitale gemeente" vastgesteld. Hoewel de gemeenteraad in augustus 2018 de nieuwe Woonvisie 2018-2022 heeft vastgesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders op basis van de eerdere Woonvisie medewerking aan voorliggend initiatief toegezegd en in dat kader heeft de gemeenteraad het stedenbouwkundig kader voor de ontwikkeling vastgesteld. Om die reden wordt onderstaand ingegaan op de voorheen geldende Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 'Woonbeleid in een nieuwe realiteit' en wordt in de navolgende paragraaf kort ingegaan op de nieuwe woonvisie.

Sinds de vaststelling van de woonvisie is er veel veranderd op de woningmarkt. Bij de evaluatie van de Woonvisie is bepaald, dat in de komende jaren de focus wordt gelegd op 4 speerpunten van beleid:

  • 1. het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop);
  • 2. meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen van € 34.085,- tot € 50.000,- (de scheefwoners);
  • 3. levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen en realiseren in alle dorpen;
  • 4. klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.

De vier speerpunten worden vertaald naar zo concreet mogelijke doelen en acties. De horizon ligt op 2020, met een doorkijk op onderdelen naar de jaren daarna.

In de woonvisie wordt gesteld dat de invloed van de gemeente beperkt is. De tijden van sterke overheidssturing en grootschalige ingrepen (bijvoorbeeld uitleggebieden) zijn voorbij. Meer en meer komt het aan op kleinschaligheid, organisch ontwikkelen en faciliteren en het leveren van maatwerk. En de gemeente wil juist ruimte geven aan energie en initiatieven vanuit de samenleving.

Vertrekpunt voor de visie uit 2008 was het werken aan vitale dorpen. Dit begrip rust op de volgende pijlers:

  • 1. Dynamiek en groei met respect voor het landschap: Een vitaal dorp kent dynamiek. Hiervoor is een geleidelijke groei, passend bij de schaal van de kern en met respect voor het landschap in en om de kern essentieel.
  • 2. Een gemengde bevolking: Het functioneren van een gemeenschap vraagt een gedifferentieerde leeftijdsopbouw. Dat draagt bij aan een blijvend draagvlak voor verenigingen, scholen en andere voorzieningen. De gemeente houdt daarom in haar woonbeleid rekening met alle huishoudens: alleenstaanden, (echt)paren, gezinnen met kinderen, lage-, midden- en hoge inkomens, jongeren en ouderen. De focus ligt in het bijzonder op groepen die moeilijk een passende woning vinden.
  • 3. Passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving: Voorzieningen, passend bij het schaalniveau van de dorpen, zijn belangrijk. Zij zorgen behalve voor praktisch gemak ook voor levendigheid, ontmoeting en binding. Minimaal aanwezig zijn: een basisschool en ruimte voor ontmoeting, bijvoorbeeld in een multifunctionele accommodatie.

Dit perspectief blijft overeind. De gemeente wil werken aan fysiek en sociaal duurzame dorpen, waarin alle inwoners prettig en veilig kunnen (blijven) wonen in hun eigen leefomgeving en waar de sociale cohesie in stand blijft c.q. wordt versterkt. Daarin is binnen de gemeentelijke kaders ruimte voor maatwerk op het laagste schaalniveau. 'Groei' is nog wel aan de orde, maar zal gericht zijn op het voorzien in de eigen behoefte van de huishoudens van de gemeente in de komende jaren.

Toetsing

Het plan behelst de realisatie van twee appartementengebouwen met ieder 22 servicewoningen voor senioren voor minder zorgbehoevenden (tot ZZP 4). Huren is uitgangspunt, maar koop behoort ook tot de mogelijkheden. Het plan behelst daarnaast twee paviljoens met ieder 28 appartementen. Een van deze paviljoens is bedoeld voor senioren waar zware zorg (Comfort Care) kan worden geboden. De appartementen in het andere paviljoen zullen worden verhuurd aan de huidige bewoners van het op het perceel gelegen woonzorgcentrum Woonoord (voormalig hoofdgebouw van De Basis) en andere geüniformeerden. Voor de huurgrens wordt de liberalisatiegrens aangehouden.

Uit de gemeentelijke woonvisie 2013-2020 blijkt dat in deze periode een behoefte is aan circa 1.000 woningen. De gemeente vangt daarmee de huishoudensgroei op en voorziet daarmee in de eigen woningbehoefte. Van deze woningen zal 35% in de sociale sector, 15% als middeldure huurwoning, 20% als middeldure koop en 30% als dure koop/dure huur moeten worden gerealiseerd.

Bovenstaand programma past in Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug. Een van de speerpunten van het beleid is dat de focus wordt gelegd op levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen en realiseren in alle dorpen. De ontwikkeling sluit hier goed bij aan.

Woonvisie 2018-2022

In de geldende Woonvisie is vermeld dat de hoofdthema's uit de eerdere Woonvisie onverminderd actueel zijn:

  • 1. Woningmarkt in beweging
  • 2. Levensloopbestendig wonen
  • 3. Duurzaam wonen

Woningmarkt in beweging

Ten aanzien van dit thema wordt gesteld dat de wens is dat inwoners een wooncarrière kunnen maken: dat ze kunnen verhuizen naar een koop- of huurwoning die past bij hun huidige huishoudenssituatie en levensfase. De gemeente benoemt hiervoor verschillende maatregelen. Om aan de groei van het aantal huishoudens tegemoet te komen wil de gemeente dat de komende vier jaar gemiddeld 140 woningen per jaar worden gebouwd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met een toename van het aantal woningen door transformatie van bestaande woningen of bedrijfspanden en woning- of kavelsplitsing. Om de wachtlijsten voor sociale huurwoningen niet verder te laten stijgen wil de gemeente dat tenminste 25% van de nieuwbouwplannen uit sociale huurwoningen bestaat.

Tevens geldt voor alle woningbouwprojecten dat er meer sociale huurwoningen en middeldure woningen mogen worden gebouwd dan voorgeschreven. Ook in de categorieën waar middelduur of sociaal niet is verplicht mag dit worden gerealiseerd.

Met de huishoudensprognoses (op korte en lange termijn) is de beschikbare plancapaciteit niet toereikend. Onderzoek naar nieuwe woningbouwlocaties en het opstellen van een Nota inbreidingslocaties is daarom noodzakelijk. Uitgangspunt bij de nieuwe woningbouwlocaties is dat binnen de rode contour wordt gezocht naar mogelijkheden en rekening wordt gehouden met de woningbehoefte per dorp. Andere genoemde maatregelen zijn bijvoorbeeld het zoeken naar locaties waar sloop en nieuwbouw gerealiseerd kunnen worden en het bij nieuwbouw stimuleren van middeldure woningen (een segment wat doorstroming teweeg kan brengen).

Thuis in de wijk

De gemeente wil dat kwetsbare inwoners zoveel mogelijk in staat zijn regie te voeren over hun leven. Dat ze wonen in een geschikte woning, ondersteuning dicht bij huis krijgen en volwaardig deelnemen aan de lokale samenleving. Voor de huisvesting van ouderen en psychisch en/of lichamelijk kwetsbare personen is passende huisvesting in een veilige en beschermde woonomgeving nodig. Het gaat veelal om sociale huurwoningen of andere woonvormen die betaalbaar zijn voor de doelgroepen.

Duurzaam wonen

De gemeentelijke ambitie op dit vlak is dat de gemeente wil dat de inwoners wonen in een duurzame en aardgasvrije woning, in een klimaatneutrale gemeente. Om de gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen te behalen moet een groot deel van de woningvoorraad vergaand worden verduurzaamd.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in vervanging en uitbreiding van woonruimte voor kwetsbare doelgroepen. Hiermee voldoet het plan aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen uit de Woonvisie 2018-2022. De vervanging van verouderde bebouwing is tevens een uitgelezen mogelijkheid om te voldoen aan duurzaamheidsdoelstellingen (zie ook paragraaf 4.3.7).

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Beleidskader

Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)

Het GVVP is op 28 januari 2010 vastgesteld. De doelstelling is dat het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.

Ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang kunnen in principe nog maar plaats vinden op goed bereikbare plaatsen. Ieder bouwplan dat vraagt om een bestemmingsplanwijziging moet beschikken over een mobiliteitstoets. Vooral bouwplannen, die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en gelegen zijn aan het hoofdfietsnetwerk, krijgen een positieve mobiliteitstoets. Deze wordt betrokken bij de totale integrale afweging over een ontwikkeling. De projecten waarbij de gemeente initiatiefnemer is, moeten uiteraard een positieve mobiliteitstoets hebben en moeten als voorbeeldfunctie voor particuliere initiatieven dienen.

Bij nieuwbouw moet het parkeren in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost. Indien hiervoor geen mogelijkheden zijn, kan het bestaande parkeerareaal in onmiddellijke nabijheid worden uitgebreid. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hier wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Het parkeren moet binnen het te ontwikkelen gebied worden gerealiseerd.

4.2.2 Situatie plangebied

Verkeer

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking van de toekomstige woonfunctie is berekend op basis van de CROW-notitie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Hierbij is uitgegaan van de ligging in de categorie 'buitengebied' van een weinig stedelijk gebied.

Het plan behelst de realisatie van twee appartementengebouwen met ieder 22 servicewoningen voor senioren voor minder zorgbehoevenden (tot ZZP 4). Huren is uitgangspunt, maar koop behoort ook tot de mogelijkheden. Er is uitgegaan van woningen in de categorie 'koop, etage, duur'. Hiervoor geldt dat per woning sprake is van 7,4 motorvoertuigen per etmaal. De berekende verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen is 325,6 motorvoertuigen per etmaal.

Het plan behelst daarnaast twee paviljoens met ieder 28 appartementen. Een van deze paviljoens is bedoeld voor senioren waar zware zorg (Comfort Care) kan worden geboden. Het huurniveau zal maximaal rond de € 1.100,- per maand bedragen. De appartementen in het andere paviljoen zullen worden verhuurd aan de huidige bewoners van het op het perceel gelegen woonzorgcentrum Woonoord (voormalig hoofdgebouw van De Basis) en andere geüniformeerden. Voor de huurgrens wordt de liberalisatiegrens aangehouden. Er is uitgegaan van de categorie 'aanleunwoning en serviceflat'. Hiervoor geldt dat per woning sprake is van 1,2 motorvoertuigen per etmaal. De berekende verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen is 67,2 motorvoertuigen per etmaal.

De totale berekende verkeersaantrekkende werking van het plan bedraagt 393 motorvoertuigen per etmaal.

De verkeersaantrekkende werking door de toekomstige ontwikkeling kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Er zijn geen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk te verwachten.

Ontsluiting

De bestaande ontsluitingen van het terrein blijven gehandhaafd. Voor de ontsluiting van de nog te realiseren paviljoens zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande wegenstructuur op het terrein. De nieuw te realiseren paviljoens A (Fase 3) en paviljoen B (Fase 4) worden ontsloten op de Willem van Lanschotlaan. Het nieuw te realiseren paviljoen C wordt ontsloten op de Pahud de Mortangeslaan.

Op een enkele plek zal de wegenstructuur op het terrein veranderen. Zo zal met de sloop van het oude nazorgcentrum ook de verkeersruimte (parkeerplaatsen keerlus) aan de zijde van de Woestduinlaan verdwijnen en wordt de Pahud de Mortangeslaan deels verlegd zodat deze komt te liggen buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Parkeren

De gemeente hanteert voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt de volgende parkeernorm:

  • 0,6 voor de zorgwoningen (2 x 28 in totaal)
  • 1,7 voor de servicewoningen (44 in totaal)

Binnen het bestemmingsvlak is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte op eigen terrein te kunnen voorzien. Ter plekke van paviljoens A zal het parkeren ondergronds en deels op maaiveld plaatsvinden. Bij paviljoens C en B zal parkeren op maaiveld plaatsvinden.

Onderstaand is een overzicht gegeven van het aantal parkeerplaatsen in de nieuwe situatie:

Plandeel   Aantal parkeerplaatsen  
Gebouw A    
Parkeerkelder   53  
Maaiveld   22  
   
Gebouw B    
Maaiveld   17  
   
Gebouw C    
Maaiveld   17  
   
Stichting De Basis    
Bestaand invalide   7  
Bestaand motor   4  
Bestaand auto   114  
Bestaand overloop   50  
Mogelijke uitbreiding invalide   4  
Mogelijke uitbreiding   85  
   
Bestaande Paviljoenwoningen (18)    
Binnenterrein   20  
   
Totaal   397  

Uitgaande van de minimale parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per zorgwoning (56 in totaal) en 1,7 parkeerplaats per servicewoning (44 in totaal) zijn voor de 100 appartementen, 108,4 parkeerplaatsen nodig. Ter plaatse van de gebouwen A, B en C worden gezamenlijk 109 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de norm. Voor de bestaande paviljoenwoningen (18 stuks) geldt een benodigd aantal van 18 x 0,6 = 10,8 parkeerplaatsen. Hierin wordt met 20 stuks ruimschoots voorzien.

In de regels is bepaald dat voldaan moet worden aan deze parkeernormen. Daarnaast zijn de parkeerterreinen binnen de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied' specifiek aangeduid.

4.3 Milieu

4.3.1 Milieu algemeen

Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal. Programma 2017-2022

Het document bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de gemeentelijke aanpak en het uitvoeringsprogramma, dat jaarlijks wordt geactualiseerd.

Uitgangspunt van het programma is het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat.

De Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. De gemeente wil een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie.

Om dit te bereiken zet de gemeente in op vijf doelen:

  • 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035;
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid);
  • 3. Duurzame mobiliteit;
  • 4. Duurzame economie;
  • 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie.

Het programma stelt onder andere doelen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij gebiedsontwikkelingen, ruimtelijke en infrastructurele projecten wil de gemeente samen met initiatiefnemers, gebruikers van het gebied en andere betrokkenen werken aan een duurzaam gebied. Dit betekent het streven naar een integrale afweging van milieukwaliteiten, klimaat en andere gebiedskwaliteiten zoals cultuurhistorie, natuur en toegankelijkheid bij nieuwe ontwikkelingen.

Tot de invoering van de Omgevingswet hanteert de gemeente milieukwaliteitsprofielen per gebiedstype, welke de gemeentelijke milieuambities weergeven. Het betreffen ambities op het gebied van bodem, energie/Dubo, externe veiligheid, geluid, lucht en water. Zij vormen de basis van de milieu inzet bij ontwikkelingen. Een uitgebreide beschrijving van de gebiedsprofielen met bijbehorende ambitiekwaliteiten ten aanzien van milieu is te vinden in bijlage 9 van het programma.

Provinciale milieuverordening (2013)

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden zijn aangewezen in de PMV. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinning. In grondwaterbeschermingsgebieden gelden, op grond van de Provinciale milieuverordening, onder andere eisen voor grond- en funderingswerken en verhardingen en gebouwen (regels voor afkoppelen, infiltreren). In paragraaf 4.5.3 wordt hier nader op ingegaan in relatie tot onderhavige ontwikkeling.

Ten slotte zijn in de Provinciale milieuverordening regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.

In de navolgende paragrafen is ingegaan op de voor het plan relevante milieuaspecten.

4.3.2 Bodem

Algemeen

In het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd. Om deze functie te kunnen realiseren dient bepaald te worden, door middel van een bodemonderzoek, of de beoogde gronden geschikt zijn voor de toekomstige functie.

Toetsing

Door Rouwmaat Groep is in het kader van voorliggend bestemmingsplan een verkennend bodemonderzoek2 uitgevoerd. Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in de grond is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese 'de gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd' wordt grotendeels aangenomen.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden ten behoeve van bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Naast het verkennend bodemonderzoek is ten behoeve van de nieuwbouw een grondonderzoek3, bestaande uit 15 sonderingen uitgevoerd.

Beide onderzoeken zijn opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van de geluidsgevoelige woonfunctie. De nieuwe woningen komen niet te liggen binnen een wettelijke geluidszone van één van de omliggende wegen. Voor de Woestduinlaan geldt ter plaatse van het plangebied een 30 km/uur regime. Voor deze wegen geldt geen verplichting vanuit de Wet geluidhinder voor een gedetailleerd akoestisch onderzoek.

Ondanks dat er geen onderzoeksverplichting geldt, dient wel te worden nagegaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Woestduinlaan is een straat waar hoofdzakelijk bestemmingsverkeer komt en kent hierdoor een lage verkeersintensiteit.

Daarnaast komen de woningen niet direct aan de Woestduinlaan te liggen, maar aan de bestaande wegenstructuur in het plangebied. Deze wegen zullen alleen door de nieuwe bewoners en de bewoners van de Woestduinlaan 87 worden gebruikt en hiervoor zal ook een 30 km/uur regime gelden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de verwachting ook gerechtvaardigd dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt en er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Het bovenstaande wordt bevestigd door de geluidbelastingkaart voor wegverkeer van de Omgevingsdienst regio Utrecht (zie onderstaande afbeelding). Hieruit blijkt dat de totale geluidbelasting minder is dan 48 dB en daarmee sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0012.jpg"

Geluidscontouren 2030 wegverkeer (bron: Geoloket, ODRU)

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Wet Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5.

De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor stikstof en fijn stof betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Gemeentelijk milieubeleidsplan

De gemeente heeft vooralsnog geen eigen luchtkwaliteitbeleid, derhalve richten zij zich op de wettelijke normen voor luchtkwaliteit.

In de gemeente is het verkeer de voornaamste bron van luchtverontreiniging. Om dit te verminderen heeft de gemeente een aantal uitgangspunten geformuleerd:

  • het stimuleren van het openbaar vervoer en het fietsgebruik;
  • het terugdringen van het autoverkeer;
  • het invoeren van het Largas principe: 'langzaam rijden gaat sneller'. Bij een betere doorstroming verbetert namelijk de luchtkwaliteit.

Het doel van de gemeente is om de luchtkwaliteit binnen de gemeente blijvend te verbeteren om de gezondheid van bewoners te beschermen tegen de effecten van luchtverontreiniging. Daarvoor staan de volgende acties op het programma:

  • Er wordt een gemeentelijke beleidsregel luchtkwaliteit opgesteld ter bescherming van de gezondheid van de inwoners;
  • Het is wenselijk om verkeersaantrekkende objecten langs de A12 te concentreren, mits in combinatie met mitigerende maatregelen ter plaatse;
  • Het stimuleren van het openbaar vervoer en het fietsverkeer.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om maximaal 100 (zorg)woningen te realiseren. In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM geraadpleegd (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/). De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) in het plangebied voor (onder andere) de jaren 2016, 2020 en 2030.

In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof en zeer fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plan zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de nabijgelegen Amersfoortseweg (N227). De concentraties langs deze weg zijn representatief voor de concentraties binnen- en in de directe omgeving van het plangebied. Indien de concentraties langs deze weg voldoen aan de grenswaarden, vindt eveneens geen overschrijding plaats binnen en in de directe omgeving van het plangebied.

  Concentraties langs Amersfoortseweg (ter hoogte van het plangebied)  
  stikstofdioxide (NO2),
jaargem. concentratie  
fijn stof (PM10),
jaargem. concentratie  
fijn stof (PM2,5),
jaargem. concentratie  
2016   18,9 µg/m3   18,6 µg/m3   11,3 µg/m3  
2020   14,5 µg/m3   19,0 µg/m3   11,6 µg/m3  
2030   9,4 µg/m3   16,2 µg/m3   9,2 µg/m3  
Grenswaarden   40,0 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

Uit de tabel blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de drie zichtjaren (2016, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2015 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. De grafische weergaven van de concentraties PM10, PM2,5, en NO2 uit de monitoringstool zijn in navolgende figuren weergegeven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het plangebied maakt deel uit van een 'rustig woongebied'.

Milieuzonering voor functies binnen het plangebied

Het plan voorziet mede in de realisatie van de milieuhindergevoelige functie wonen. De dichtstbijzijnde milieuhinderveroorzakende functie betreft het nieuwe hoofdgebouw van De Basis aan de Willem van Lanschotlaan 1. Deze locatie is bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een sociaal-medische instelling.

Op basis van de VNG-publicatie kan de functie worst case worden gecategoriseerd als 'Verpleeghuis'. Voor deze functie geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van de grens van de bestemming Maatschappelijk tot aan de dichtstbijzijnde nieuw te realiseren woningen bedraagt meer dan 30 meter. De afstand tussen het hoofdgebouw en de nieuw te realiseren woningen is daarmee voldoende groot om ter plaatse een goed woon- en leefklimaat te realiseren.

Milieuzonering voor functies buiten het plangebied

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het terrein van de marinierskazerne. Deze gronden kennen de bestemming 'Maatschappelijk' en zijn specifiek bedoeld voor 'militaire zaken' en een kazerne (marinierskazerne). Op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor defensie-inrichtingen een indicatieve aan te houden richtafstand van 200 m.

In de huidige situatie bevinden zich echter woningen (Woestduinlaan, ten zuiden van de Oude Arnhemse Bovenweg) binnen deze indicatieve hinderafstand en op kortere afstand van het kazerneterrein dan de beoogde woningen in voorliggend plan. De kazerne is om die reden al beperkt in haar milieuruimte en daarom kan worden gesteld dat ook ter plaatse van de nieuwe woningen een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Voor het overige bevinden zich in en rond het plangebied geen milieuhinderveroorzakende functies waarvan het invloedsgebied zich uitstrekt over het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (bijvoorbeeld een chemische fabriek of lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (bijvoorbeeld route gevaarlijke stoffen of buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans op een dodelijk ongeval binnen een bepaald gebied. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is gedefinieerd in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Tot de kwetsbare objecten worden onder meer gerekend:

  • woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die aangemerkt worden als beperkt kwetsbare objecten;
  • gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten (bijvoorbeeld ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verpleeghuizen, scholen);
  • gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
  • kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. Bij de verantwoording moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, echter hier kan gemotiveerd van af worden geweken.

Toetsing

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0013.jpg"

Weergave ligging van het plangebied (blauw kader) op de risicokaart 

Stationaire bronnen

Ten noordwesten van het plangebied ligt op ruim 800 meter het recreatiecentrum Het Grote Bos. Hier vindt opslag van chloor plaats. Dit betreft geen BEVI-inrichting4. De risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 0 meter.

Daarnaast bevindt zich op het zuidelijk gelegen defensieterrein munitieopslag. Conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) gelden er vanwege de opslag van munitie risico-contouren (A-, B- en C-zone) waarbinnen bepaalde activiteiten beperkt of niet toegestaan zijn. De A-zone ligt direct rond de munitieopslag. Binnen deze zone zijn, evenals in de B-zone, geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) toegestaan. In de C-zone gelden beperkingen voor gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met zeer grote glasoppervlakten waarin zich regelmatig veel mensen bevinden. De grootte van de zone hangt af van de gevarenklasse van de munitie, de opgeslagen hoeveelheid en de constructie van het opslagmagazijn.

De ontwikkelingen zoals beschreven in dit plan liggen niet in één van de genoemde zones.

In de omgeving van het plangebied liggen verder geen andere bedrijven, bijvoorbeeld voor de opslag van vuurwerk, die in het kader van externe veiligheid relevant zijn voor de planvorming.

Mobiele bronnen/transport van gevaarlijke stoffen

Over de wegen in de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er zijn geen spoorwegen in de nabijheid van het plangebied.

Buisleidingen

Ten noordwesten van het plangebied ligt de hogedrukaardgasleiding A-510-KR-101. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze hogedrukaardgasleiding. Hierdoor is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3.7 Duurzaamheid

Algemeen

Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal. Programma 2017-2022

Het document bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de ge-meentelijke aanpak en het uitvoeringsprogramma, dat jaarlijks wordt geactualiseerd.

Uitgangspunt van het programma is het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat.

De Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. De gemeente wil een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie.

Om dit te bereiken zet de gemeente in op vijf doelen:

  • 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035;
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid);
  • 3. Duurzame mobiliteit;
  • 4. Duurzame economie;
  • 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie.

Het programma stelt onder andere doelen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij gebiedsontwikkelingen, ruimtelijke en infrastructurele projecten wil de gemeente samen met initiatiefnemers, gebruikers van het gebied en andere betrokkenen werken aan een duurzaam gebied. Dit betekent het streven naar een integrale afweging van milieukwaliteiten, klimaat en andere gebiedskwaliteiten zoals cultuurhistorie, natuur en toegankelijkheid bij nieuwe ontwikkelingen.

Tot de invoering van de Omgevingswet hanteert de gemeente milieukwaliteitsprofielen per gebiedstype, welke de gemeentelijke milieuambities weergeven. Het betreffen ambities op het gebied van bodem, energie/Dubo, externe veiligheid, geluid, lucht en water. Zij vormen de basis van de milieu inzet bij ontwikkelingen.

Het gebiedstype dat voor onderhavig plan van toepassing is: 'wonen - buiten centrum'. Er wordt aangeraden om tijdig na te denken over de mogelijkheden voor duurzame maatregelen.

Toetsing

De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de wettelijke en gemeentelijke vereisten op het gebied van isolatie.

Tevens bestaat de ambitie voor de nog te realiseren gebouwen om zoveel als mogelijk energieneutraal te bouwen. Bovendien is aardgasvrij bouwen (wet VET) de norm. In de wet voortgang energietransitie is bepaald dat per 1 juli 2018 de nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. Daarnaast wordt geanticipeerd op de BENG (bijna energieneutrale gebouwen) verplichting in 2020.

Geen gasaansluiting betekent volledig elektrisch en dat is ook toepasbaar voor de gebouwen waarin zware zorg wordt geleverd. De daken worden dan in ieder geval voorzien van zonnepanelen. Onderzocht zal nog moeten worden of dit op alle te realiseren gebouwen goed mogelijk en rendabel (i.v.m. de bosrijke omgeving) is.

Infiltratie van hemelwater van de gebouwen, die zonder uitlogende materialen worden gerealiseerd, is goed mogelijk. Bovendien worden zoveel mogelijk duurzame materia-len verwerkt, in de installaties, maar bijvoorbeeld ook in de openbare verlichting (LED).

Conclusie

Het beleidskader is juist weergegeven en vormt een aandachtspunt bij de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Kabels en leidingen

Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden. Vanuit het aspect kabels en leidingen bestaan geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten zoals woningen en scholen.

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan geen zendmasten aanwezig zijn die een overschrijding veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.5 Water

4.5.1 Beleidskader

Provinciaal beleid - Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021

Op 7 december 2015 heeft de provincie het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) vastgesteld. Dit plan legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan.

De provincie heeft in het plan de volgende doelen geformuleerd:

  • Wij streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
  • Wij streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
  • Wij streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
  • Wij streven naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Om hierin een focus aan te brengen zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Waterveiligheid en wateroverlast
  • 2. Schoon en voldoende oppervlaktewater
  • 3. Ondergrond
  • 4. Leefkwaliteit stedelijk gebied

Het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied Doorn. Ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in artikel 14 t/m 18 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 3 m onder het maaiveld, het toepassen van bodemenergiesystemen, diepinfiltratie van grondwater en het op of in de bodem lozen van verontreinigd hemelwater. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (artikel 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt.

'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft zijn digitale waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' op 16 maart 2016 vastgesteld. Hierin legt het hoogheemraadschap zijn koers voor de komende zes jaar op hoofdlijnen vast. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.

De Waterkoers beschrijft de opgaven en de werkwijze van het waterschap. De Water-koers bevat bewust géén maatregelen. Welke maatregelen waar en hoe het beste opgepakt kunnen worden, bepaald het waterschap samen met de gebiedspartners. Met andere woorden: de uitwerking van de Waterkoers gebeurt via gebiedsprocessen, beleids- en uitvoeringsplannen en grote projecten van waterschap en partners.

Waterplan Heuvelrug Gemeente Utrechtse Heuvelrug

Enkele gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug hebben gezamenlijk een waterplan opgesteld in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Provincie Utrecht en Hydron Midden-Nederland. Dit plan is in februari 2007 door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld.

Het plan omvat een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. De focus van het waterplan ligt op het stedelijk gebied.

Het waterplan legt binnen het stedelijk gebied nadruk op de volgende aspecten:

  • 1. herstel van de natuurlijke waterhuishouding. In de huidige situatie wordt neerslag op het bebouwd gebied voor een belangrijk deel via de (gemengde) riolering afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Dit is feitelijk verspilling van schoon regenwater, waarmee de natuurlijke grondwateraanvulling wordt verstoord en de rioolwaterzuivering wordt belast met onnodige wateraanvoer. Bovendien raakt bij hevige neerslag het riool nogal eens overbelast en stort afvalwater over op schoon oppervlaktewater. Herstel van de natuurlijke situatie, waarbij grond- en oppervlaktewater door schone neerslag worden aangevuld, is een duurzamere oplossing. Belangrijk punt van zorg is dat regenwater schoon blijft en geen overlast geeft. Het is dan ook van belang te beschikken over ruimte voor tijdelijke waterberging en om vervuilingsbronnen te minimaliseren.
  • 2. voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en "stedelijke" activiteiten. Bij vervuiling van water in het bebouwd gebied spelen onder meer verkeer, chemische onkruidbestrijdingsmiddelen, hondenpoep en "uitlogende" bouwmaterialen een rol. Aanpak van deze zogenaamde diffuse bronnen krijgen nadrukkelijk aandacht in het waterplan.
  • 3. zichtbaar en natuurlijk water als kwaliteitsverhogend element in het bebouwd gebied. Water biedt ook kansen voor een aantrekkelijker leefomgeving. Ruimte voor berging en afvoer van water kan zodanig worden ingepast, dat water zichtbaar wordt en bijdraagt aan een prettiger woon- en werkomgeving.

Op basis van voornoemde aspecten zijn in de komende jaren in het stedelijk gebied van de Utrechtse Heuvelrug de maatregelen noodzakelijk:

  • 1. het afkoppelen ten behoeve van ontlasting rioolwaterzuivering en herstel natuurlijke waterhuishouding;
  • 2. de aanpak van diffuse bronnen ten behoeve van verbetering waterkwaliteit;
  • 3. het terugbrengen van (cultuurhistorisch) zichtbaar water.

Convenant afkoppelbeleid Gemeente Utrechtse Heuvelrug

Op 27 januari 2010 is het convenant over afkoppelen van regenwater op de Utrechtse Heuvelrug door dertien partijen (gemeenten, waterschappen, Vitens en de provincie Utrecht) uit het gebied ondertekend. Ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft dit convenant ondertekend (geactualiseerd d.d. 28 juni 2016). Het convenant geeft de partijen een heldere leidraad waar, wanneer en onder welke voorwaarden afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug mogelijk is en beperkt de risico's van afkoppelen voor de grondwaterkwaliteit in de Utrechtse Heuvelrug. Op basis van dit convenant dient er een integrale afweging gemaakt te worden hoe er wordt omgegaan met hemelwater.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2015

Het aanleggen, beheren en onderhouden van het riool zijn gemeentelijke taken met de Wet Milieubeheer als basis. Volgens deze wet moet de gemeente in een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vastleggen hoe zij invulling geeft aan deze taak. In het GRP is aangegeven wat de gemeente wil bereiken, welke voorzieningen er zijn, wat er gedaan moet worden om de gestelde doelen te kunnen halen en wat de kosten zijn en hoe deze worden gedekt.

 

De gemeente heeft een drietal zorgtaken ten aanzien van het aspect water: zorgplicht voor het stedelijk afvalwater, zorgplicht voor het afvloeiend hemelwater en de zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand. Een voorgenomen ontwikkeling zal hieraan moeten voldoen. De gemeente stelt daarbij de volgende eisen:

Stedelijk afvalwater

  • Inzameling van stedelijk afvalwater dat binnen het gebied is geproduceerd;
  • Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
  • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.

Hemelwater

  • Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van:
    -   verhard oppervlak in de openbare ruimte;  
    -   dakoppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein verwerkt kan worden;  
    -   dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen;  
  • Verwerking van het ingezameld hemelwater;
  • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.

Grondwater

Streven naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 0,7 m onder de as van de weg. Er is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden als de gemiddeld hoogste grondwaterstand gedurende drie tot vijf aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie en wanneer dit tot aantoonbare overlast leidt. Structurele grondwateroverlast kan voorkomen worden door de volgende typen maatregelen:

  • Ophogen van het maaiveld;
  • Aanleggen van extra oppervlaktewater;
  • Treffen van grondwatertechnische maatregelen;
  • Bouwtechnische maatregelen.

4.5.2 Situatie plangebied

Huidige en toekomstige verharding

In de huidige situatie is het plangebied deels bebouwd. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt het oude nazorgcentrum gesloopt. De oppervlakte van dit gebouw bedraagt 5.690 m2.

De nieuw te ontwikkelen paviljoens hebben in totaal een oppervlakte van (zie ook afbeelding op pagina 10):

- gebouwen A (2 x 1.080 m2)   = 2.160 m2  
- halfverdiepte parkeerkelder tussen gebouwen A   = 420 m2  
- gebouw B   = 910 m2  
- gebouw C   = 640 m2  

Voorts maakt dit plan een uitbreiding van De Basis mogelijk met 941 m2.

Dit brengt het totaal aan mogelijke nieuwbouw op 5.071 m2. Dit betekent per saldo een afname van bebouwd oppervlak.

Omdat dit plan een afname van bebouwd oppervlak met zich meebrengt, zullen met de planontwikkeling geen negatieve effecten ontstaan op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en is er geen noodzaak tot watercompensatie.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen sprake van oppervlaktewater. In de toekomstige situatie is eveneens geen sprake van oppervlaktewater.

Grondwater

De locatie ligt in grondwaterbeschermingsgebied. Hier gelden, op grond van de provinciale milieuverordening, onder andere eisen voor:

  • Grond- en funderingswerken: regels voor het werken onder de dieptegrens (in dit geval ligt deze op 3 meter onder maaiveld);
  • Verhardingen en gebouwen: regels voor afkoppelen, infiltreren (verboden om afstromend hemelwater via diepinfiltratie te lozen en verboden om afstromend hemelwater van gebouwen en verhardingen binnen de bebouwde kom op of in de bodem te lozen en een parkeerplaats voor meer dan 10 voertuigen of met een groter oppervlak dan 150 m2 aan te leggen, in stand te houden, uit te breiden dan wel daarop te laten parkeren, voor zover deze niet voorzien is van een deugdelijke aangesloten verharding).

4.5.3 Afkoppeling hemelwater

De gemeente Utrechtse Heuvelrug hanteert het beleid dat hemelwater en afvalwater gescheiden dienen te worden afgevoerd. Het hemelwater moet geïnfiltreerd worden binnen het plangebied en mag niet worden afgevoerd op openbaar gebied. Hier zal aan worden voldaan. Tevens zal rekening worden gehouden met bovengenoemde eisen vanuit de provinciale milieuverordening.

In het plangebied wordt een versnelde afvoer van overtollig hemelwater van toekomstige woonpercelen naar het oppervlaktewater voorkomen doordat het hemelwater op percelen geïnfiltreerd dan wel geborgen zal moeten worden op eigen terrein. Voor de percelen is daarom geen sprake van een versnelde afvoer van overtollig hemelwater.

Van afvoer van overtollig hemelwater naar oppervlaktewater van het waterschap is geen sprake.

Bij de bouw van de nieuwe woningen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.

Voor de parkeerterreinen geldt dat hier niet zomaar geïnfiltreerd kan worden. De parkeerkelder wordt niet dieper dan 3 meter gegraven. Dit vormt geen probleem, omdat de parkeerkelder half verdiept wordt aangelegd en daardoor 1,5 meter onder maaiveld komt te liggen. De parkeerkelder zal overigens wel vloeistofdicht worden gebouwd.

4.5.4 Afvoer afvalwater

Er zal worden aangesloten op de bestaande riolering. De bestaande riolering van het (te slopen) woonoord is qua capaciteit voldoende voor de twee nieuwe paviljoens aan de noordoostzijde (B en C). Aan de oostzijde is recentelijk een nieuwe pomp geplaatst. Na de sloop van het woonoord kunnen de gebouwen B en C aangesloten worden op de bestaande riolering.

Voor beide nieuwe gebouwen aan de westzijde (paviljoens A) kan worden ingetapt op deze riolering, echter hiertoe wordt wel een extra pomp geplaatst om het hoogteverschil te overbruggen. Deze paviljoens liggen iets lager in het terrein.

4.5.5 Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt het hoogheemraadschap de website www.dewatertoets.nl. Het hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het hoogheemraadschap geconcludeerd dat de korte procedure moet worden gevolgd. De ingevulde watertoets is als bijlage bijgevoegd.

4.5.6 Conclusie

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het hoogheemraadschap toegezonden om het hoogheemraadschap in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. De resultaten hiervan worden in deze paragraaf of in een separate bijlage verwerkt.

4.6 Natuur

4.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige na-tuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbescher-mingswet (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de Wet natuurbescherming blijft veel hetzelfde, maar er verandert ook het een en ander.

Wet natuurbescherming

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000).

De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

4.6.2 Toetsing

Quick scan flora en fauna

In juli 2016 is door Laneco een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Deze quick scan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Onderstaand wordt ingegaan op de quick scan zoals uitgevoerd door Laneco.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming dient getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden en bospercelen.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt op minimaal 6,5 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. Door de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Het slopen van het trainings- en nazorgcentrum, het realiseren van de nieuwbouw en de aanleg van extra bos heeft gezien de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden en het feit dat het plangebied geen directe relatie heeft met deze Natura 2000-gebieden, slechts een lokaal effect. Externe effecten van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid, trilling, stikstof/ammoniak, op de omliggende Natura 2000-gebieden kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen worden uitgesloten. Ook bij de ingebruikname van de nieuwbouw zijn externe effecten uitgesloten. Voor de ontwikkelingsfase en de ingebruikname van de nieuwbouw is er ten opzichte van de uitgangssituatie geen toename in verkeersintensiteit of andere activiteiten te verwachten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het NNN5. Het huidige grote gebouw wordt gesloopt, en op die locatie wordt tegen het bestaande NNN aan een bosgebied ontwikkeld. Dit geeft een extra buffer tussen de menselijke activiteiten en bebouwing, en het NNN. De nieuwe bebouwing wordt ook buiten het NNN gerealiseerd, op een locatie waar enkele jaren geleden ook bebouwing aanwezig was. Er is daarmee gezien de toetsing sprake van een positief effect op het NNN ter plaatse als gevolg van de uitbreiding van een bosbuffer.

Soortenbescherming

Het plangebied heeft door het intensieve beheerde karakter en de aanwezige bebouwing maar een beperkte natuurwaarde. Met name de bospercelen en de kruidenrijke (bos)randen vormen geschikt biotoop voor diverse soorten insecten en kleine zoogdieren. Daarnaast zijn met name de bospercelen interessant voor een brede variatie aan zangvogels.

In het kader van de Wet natuurbescherming dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast.

In het plangebied worden algemeen voorkomende beschermde soorten als brede wespenorchis, egel, konijn, mol, ree, vos, kleine marterachtigen, spitsmuizen en muizen, gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker verwacht. Deze soorten vallen onder het lichte beschermingsregime van de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.

Binnen het plangebied kunnen op basis van de quick scan de volgende strikt beschermde soorten niet worden uitgesloten:

  • flora (o.a. wilde marjolein)
  • zoogdieren (eekhoorn)
  • vleermuizen (zowel boom- als gebouwbewonende soorten
  • vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (o.a. buizerd en sperwer)
  • reptielen (hazelworm)

Actualisatie quick scan flora en fauna

Omdat tijdens de looptijd van het project de natuurwetgeving is veranderd (de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet zijn opgeheven en per 1 januari 2017 zijn deze onderdelen opgenomen in de Wet natuurbescherming) is de quick scan flora en fauna geactualiseerd (Laneco, februari 2019). De actualisatie van de quick scan is opgenomen in de bijlage.

De conclusies uit de actualisatie zijn als volgt:

Natuurnetwerk Nederland

Het noordelijke deel van het plangebied valt binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De ingreep dient daarom getoetst te worden aan het NNN. Hiertoe wordt verwezen naar de navolgende paragraaf 'toetsing Natuurnetwerk Nederland'.

Wet natuurbescherming - onderdeel gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op meer dan 6 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Door de geplande werkzaamheden is tevens geen sprake van een toename aan uitstoot van stikstof, of een verhoogde verkeersintensiteit dat effecten veroorzaakt op Natura 2000-gebieden.

Wet natuurbescherming - onderdeel houtopstanden

Voor de voorgenomen ontwikkeling is het onderdeel houtopstanden van toepassing. Hiervoor is een kapmelding gedaan en een ontheffing compensatie aangevraagd bij de provincie Utrecht.

Wet natuurbescherming - onderdeel soortenbescherming

Voor een aantal mogelijk in (de omgeving van) het plangebied voorkomende nationaal beschermde soorten zoals egel, konijn, ree, vos, kleine marterachtigen, spitsmuizen en muizen, gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker geldt een provinciale vrijstelling voor het aantasten van vaste rust- en voortplantingsplaatsen.

Uit het in 2016 en 2017 uitgevoerde onderzoek blijkt dat eekhoorn enkele zomernesten heeft in te kappen bomen en dat er in de te slopen bebouwing vier verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele plant- en diersoorten zijn geen andere groeiplaatsen, verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied van niet-vrijgestelde nationale of Europees beschermde soorten (Habitat- en vogelrichtlijn) uit te sluiten binnen het plangebied. Door het uitvoeren van de werkzaamheden worden geen rust- en voortplantingsplaatsen van andere soorten dan eekhoorn en gewone dwergvleermuis aangetast. Zoals eerder vermeld, kunnen nesten van vogels worden verstoord als in het broedseizoen wordt gestart met werkzaamheden.

Voor de volledige actualisatie wordt verwezen naar de bijlage.

Stikstofberekening

In de aanliggende Natura 2000-gebieden zijn stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden aanwezig. De effecten van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn om die reden in beeld gebracht aan de hand van een modelberekening met Aerius en getoetst volgens de huidige kaders van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De Aerius-berekening toont aan dat er geen sprake is van toename in depositie (0,00 mol/ha/jaar) op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek en verder weg gelegen Natura 2000-gebieden. Zodoende is geen sprake van negatieve effecten door stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van stikstofdepositie is het plan daarom uitvoerbaar.

Het onderzoek is opgenomen in de bijlage.

Toetsing Natuurnetwerk Nederland

Met voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van ontwikkelingen binnen het NNN. Sterker nog, het plan is uitsluitend positief voor het NNN, nu met dit plan een verlegging van de huidige Pahud de Mortangeslaan wordt bewerkstelligd, waarmee deze buiten het NNN komt te liggen.

Omdat van het NNN geen externe werking uitgaat, en dus de externe gevolgen van ontwikkelingen buiten NNN niet beschouwd hoeven te worden, is een NNN-toets niet noodzakelijk. Artikel 2.4 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is niet van toepassing.

Nader onderzoek flora en fauna

Omdat uit de quick scan is gebleken dat bepaalde soorten niet zouden kunnen worden uitgesloten is in april 2017 is door Laneco een nader flora- en faunaonderzoek bestaande uit meerdere veldbezoeken uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Onderstaand wordt kort ingegaan op de resultaten van dit nader flora- en faunaonderzoek.

Flora

Tijdens de verschillende onderzoeksrondes zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen in en rondom het plangebied. Er zijn ten aanzien van flora geen consequenties voor het uitvoeren van de werkzaamheden die nodig zijn voor de herinrichting van het gebied.

Eekhoorn

In het bosje ten zuidoosten van het centraal gelegen grasveld zijn twee eekhoornnesten waargenomen. Door het kappen van het bosje ten zuidoosten van het plangebied gaan twee zomernesten van eekhoorn verloren. Het betreft geen winter- of kraamnesten. Voor aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Gezien de ligging van het plangebied in een bosrijke omgeving zijn er voor eekhoorn voldoende alternatieve mogelijkheden om nieuwe nesten te maken.

Vleermuizen

Bij het gerichte onderzoek naar vleermuizen zijn vijf soorten vleermuizen aangetroffen in en rondom het plangebied: gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Van gewone dwergvleermuis zijn in het te slopen hoofdgebouw vier paarverblijfplaatsen aangetroffen, waarvan er één tevens in gebruik is als zomerverblijfplaats door enkele (drie à vier) dieren. Omdat gewone dwergvleermuis tijdens het hele actieve seizoen gebruik maakt van het te slopen pand, kan niet worden uitgesloten dat de soort ook in de winter gebruik maakt van de verblijfplaatsen. Dit betreft gezien de lage aantallen dieren in het najaar en de afwezigheid van winterzwermgedrag geen essentiële winterverblijfplaats voor de soort.

Van de overige soorten vleermuizen zijn uitsluitende foeragerende en passerende dieren waargenomen.

Er zijn geen kraam- of massawinterverblijfplaatsen, vliegroutes of belangrijke foerageerplaatsen in het plangebied aangetroffen van gewone dwergvleermuis. Ook zijn er geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentiële onderdelen van het leefgebied van andere soorten vleermuizen aangetroffen.

In het te slopen gebouw binnen het plangebied zijn vier paarverblijfplaatsen, waarvan één ook wordt gebruikt als zomerverblijfplaats, van de gewone dwergvleermuis aanwezig. Er kan niet worden uitgesloten dat deze soort ook in de winter gebruik maakt van de verblijfplaatsen. Dit betreft gezien de lage aantallen dieren in het najaar en de afwezigheid van winterzwermgedrag geen essentiële winterverblijfplaats voor de soort. Er dient voor deze aantasting een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd en er dienen mitigerende maatregelen genomen te worden. Deze dienen uitgewerkt te worden in een projectplan wat bij de ontheffingsaanvraag gevoegd kan worden.

Roofvogels

Tijdens verschillende onderzoeksrondes zijn op enige afstand ten noordwesten van het plangebied hoogvliegende buizerds gehoord en gezien. Deze dieren vertoonden geen binding met het plangebied. Ook zijn er geen horsten of andere sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van roofvogels in en direct rondom het plangebied.

Er zijn ten aanzien van roofvogels geen consequenties voor het uitvoeren van de werkzaamheden die nodig zijn voor de herinrichting van het gebied.

Reptielen

In en rondom het plangebied zijn geen reptielen waargenomen tijdens de verschillende onderzoeksrondes.

Er zijn ten aanzien van reptielen geen consequenties voor het uitvoeren van de werkzaamheden die nodig zijn voor de herinrichting van het gebied.

Ontheffing Wet natuurbescherming

Bij brief van 14 januari 2019 heeft de Provincie Utrecht ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan. De ontheffing betreft de gewone dwergvleermuis. Wat betreft de eekhoorn stelt de provincie voor om te wachten met de kap van de betreffende bomen tot in de minst kwetsbare periode, waarin de nesten niet in gebruik zijn en de eekhoorn niet aanwezig is in het nest. Door deze voorzorgsmaatregel wordt geborgd dat de eekhoorn voldoende gelegenheid heeft om een nieuw nest te bouwen vóór de eerstvolgende kwetsbare periode. Er zijn voldoende alternatieve locaties waar de eekhoorn dit kan doen. Door het nemen van de voorzorgsmaatregel en de beschikbaarheid van alternatieve is de provincie van oordeel dat ontheffing niet noodzakelijk is.

De afgegeven ontheffing is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

Bescherming houtopstanden

Het omhakken of rooien van bos is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook

beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

De gemeente stelt de grenzen van de 'bebouwde kom Boswet' bij besluit vast. Deze

grenzen kunnen afwijken van de 'bebouwde kom Verkeerswet'. Onderhavig plangebied ligt buiten de 'bebouwde kom Boswet'.

De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom indien kap plaatsvindt in een houtopstand. Veelal geldt een 1 op 1 herplantplicht.

In het kader van dit bestemmingsplan is, in overeenstemming met de Wet natuurbescherming, inzicht worden geboden in de benodigde boscompensatie en herplantplicht. Voor deze compensatie is voldoende ruimte binnen het plangebied.

In bijlage 10 is een Inventarisatie en Advies houtopstanden opgenomen waarbij in beeld is gebracht of het onderdeel houtopstanden van toepassing is, en of er sprake is van een herplantplicht.

Kwaliteitstoeslag voor boscompensatie op basis van de Wet natuurbescherming

Aan boscompensatie op basis van de Wet natuurbescherming wordt in de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 als eis gesteld dat deze gelijkwaardig (in oppervlakte, natuurkwaliteit en ruimtelijke samenhang) dient te zijn aan het bos dat verloren gaat. Om te bewerkstelligen dat de boscompensatie gelijkwaardig is, worden toeslagen en regels toegepast. Op locatie betreft het bosgrond ouder dan 100 jaar en bij deze ouderdom hoort factor 0,7 aan boscompensatie.

Herbeplanting

De te kappen vlakken houtopstand vallen met een totale oppervlakte van 1.705 m2 in de in de Wet en de provinciale beleidsregels gestelde kaders voor het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming. Verder valt de locatie volgens de door de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgestelde bebouwde kom Boswet, buiten de bebouwde kom.

Solitaire te kappen bomen (losse bomen en het verleggen van de toegangsweg) vallen onder de gemeentelijke bomenverordening, waarvoor apart een vergunning moet worden aangevraagd onder de Wabo.

In totaliteit moet 1.705 m2 (met een toeslag boscompensatie van 0,7) * 1,7 = 2.898 m2 herplant worden. De locatie waar deze herplant wordt uitgevoerd is in bijlage 11 van het rapport opgenomen.

Volgens de eisen van herbeplanting op andere grond, verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht voldoet voorgenomen herplant aan de in onderstaande tabel opgenomen eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0014.jpg"

Er kan ruim worden voldaan aan de wettelijk verplichte herplant, en de herplant vindt plaats op korte afstand van de te kappen bosonderdelen.

In het kader van het bestemmingsplan dient ook de rest van het bouwvlak van het te slopen gebouw ingeplant te worden. Dit betreft ongeveer 6.100 m2. Deze is als oranje vlak in bijlage 11 van het rapport aangegeven.

Voor de uit de openbaarheid te nemen delen van de (huidige) toegangsweg, wordt geadviseerd de randen te beplanten met struiken zoals beschreven in paragraaf 4.4 van het rapport om meer mantel-zoom vegetatie te creëren.

Natuurnetwerk Nederland

Het noordelijk deel van het plangebied grenst aan Natuurnetwerk Nederland (NNN). Tegen de bestaande NNN wordt een bosgebied ontwikkeld. Deze ontwikkeling geeft een extra zone tussen menselijke activiteiten en bebouwing. Hierdoor is gezien de toetsing sprake van een licht positief effect op de NNN ter plaatse als gevolg van een bosbuffer. Aan de eis van aansluiting op bestaande bossen en natuurgebieden wordt hiermee voldaan.

Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.

De ontheffing compensatie is aangevraagd bij de provincie Utrecht en verleend bij brief van 19 april 2019. De beschikking is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'natuur' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Cultuurhistorie

4.7.1 Algemeen

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om in de toelichting van het bestemmingsplan een gemotiveerde beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening gehouden is met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap).

Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

4.7.2 Toetsing

In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied reeds (zorg)paviljoens in een groene, parkachtige context.

Historische kaarten laten zien dat er vanaf circa de vroege jaren '60 van de vorige eeuw bebouwing is ontstaan op de locatie. Hiervoor was het lange tijd (zeker vanaf midden van de negentiende eeuw) een dicht en onbebouwd bosgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0016.jpg"

Historische kaarten (bron: topotijdreis.nl)

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het plangebied is niet gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De te slopen bebouwing is niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument en kent geen cultuurhistorische waarde.

4.7.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Archeologie

4.8.1 Algemeen

In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in principe in de bodem bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen dat ernaar wordt gestreefd om de waarde te behouden op die locatie. Indien dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, moeten de waarden worden opgegraven en elders worden bewaard.

4.8.2 Toetsing

Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (karterende fase)

In december 2009 is door BAAC een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Op grond van de conclusies uit het onderzoek wordt geadviseerd om bodemverstorende ingrepen te vermijden op de al aangetroffen vindplaatsen. Indien dat niet mogelijk is en het terrein zal worden ontwikkeld en bouwrijp wordt gemaakt, dan wordt geadviseerd om de vindplaatsen eerst te waarderen met een vervolgonderzoek. Het doel van dat vervolgonderzoek is de aard, omvang, datering en conservering van de vindplaatsen en op manier de behoudenswaardigheid te kunnen beoordelen.

Voor vindplaats 1 (circa 3.000 m2) in het centrale deel van het plangebied wordt een waarderend booronderzoek aanbevolen dat geschikt is voor het waarderen van vindplaatsen uit de steentijd. Hierbij wordt de suggestie gedaan om vanuit de boringen 1 en 49 waarderende boringen te plaatsen met behulp van een megaboor, tot een gebied dat maximaal binnen een straal van 30 m rondom de boringen ligt. Indien er opnieuw aanwijzingen voor een steentijdkampement worden aangetroffen, dan dient overgegaan te worden tot het uitzetten van enkele proefputten van 1 bij 1 m.

Ter plekke van vindplaats 2 wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd, waarbij rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheid dat steentijdkampementen aanwezig zijn (circa 1,1 ha). Hiervoor dient een Programma van Eisen opgesteld te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01_0017.jpg"

Boorpuntenkaart met vindplaats 1 (noordelijke oranje cirkel) en vindplaats 2 (zuidelijke oranje cirkel). (Bron: BAAC)

Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (vindplaats 2)

In juli 2010 is ter plaatse van vindplaats 2 door BAAC een inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Concluderend wordt gesteld dat de meeste sporen en vondsten zich in de twee noordelijke werkputten, werkput 1 en 3, bevinden, in de overige drie werkputten bevonden zich enkele sporen en vondsten. Mogelijk is de periferie van een noordelijke, in de directe nabijheid van het onderzoeksgebied gelegen, nederzetting aangetroffen. Ambachtelijke- en landbouwactiviteiten werden vaak aan de rand van een nederzetting uitgevoerd. De aangetroffen meiler, die diende voor het vervaardigen van houtskool, zou hier op kunnen wijzen. Het voordeel van houtskool is dat door het gloeien veel hogere temperaturen konden worden bereikt dan 'gewoon' hout, wat bijvoorbeeld in de metaalbewerking of aardewerkproductie toegepast kon worden. De productie van houtskool kon wellicht brandgevaar opleveren waardoor gekozen is voor een locatie aan de (uiterste) rand van de nederzetting. Helaas kan niet meer achterhaald worden of er inderdaad sprake is van een periferie van een noordelijk gelegen nederzetting aangezien het omliggende terrein door recente bouwwerkzaamheden verstoord is, eventuele antropogene sporen zullen dan ook verdwenen zijn.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft het college van de gemeente conform de aanbevelingen van BAAC bv op 10 augustus 2010 besloten in het westelijk deel van het terrein ter plaatse van vindplaats 2 geen nader archeologisch onderzoek te verplichten en het terrein vrij te geven voor ontwikkeling (collegebesluit nummer 2010 0508A310).

Inventariserend veldonderzoek (waarderende fase) (vindplaats 1)

Door BAAC is in juli 2010 een inventariserend veldonderzoek (waarderende fase) uitgevoerd ter plaatse van vindplaats 1 (BAAC rapport V-10.0136.

Op basis van het onderzoek kan de gehele vindplaats 1 met uitzondering van een gebied van 10 meter rondom de boring 49 archeologisch gezien vrijgegeven worden in verband met de lage verwachting op het aantreffen van nog intact aanwezige archeologische resten. Rondom de boring 49 bestaat een gerede kans op het aantreffen van een klein jager-verzamelaarskampement uit het laat-paleolithicum of het mesolithicum. Voor dit gedeelte geldt derhalve een hoge verwachting op het aantreffen van nog intact aanwezige archeologische resten en wordt geadviseerd hier geen bodemverstorende activiteiten te ondernemen, dan wel de plannen zo aan te passen dat de bodem ter plekke van de vindplaats niet wordt verstoord. Indien er hier toch bodemverstorende activiteiten op handen zijn, dan is een vervolgonderzoek nodig door middel van het plaatsen van enkele proefputten en, indien nodig, een opgraving voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden.

Het onderzoek is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

4.8.3 Conclusie

Op grond van de uitgevoerde archeologische onderzoeken heeft de gemeente als bevoegd gezag bepaald dat vindplaats 1 binnen het plangebied in situ behouden moet worden. In de regels van dit bestemmingsplan is ter bescherming van de in de grond aanwezige en te behouden archeologische vindplaats de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Hiermee is bescherming van de archeologische vindplaats geborgd.

Tevens beslaan de uitgevoerde onderzoeken niet het gehele plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Voor die delen die niet zijn onderzocht, zijn, met inachtneming van Beleidskaart archeologie 2013 van de gemeente, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3 hoog' en 'Waarde - Archeologie 5 laag' opgenomen.

Dit ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

Bij het Besluit m.e.r. zit een bijlage, die uit vier onderdelen bestaat; de onderdelen A, B, C en D. Om te beoordelen of er een m.e.r.-procedure nodig is, zijn vooral de onderdelen C en D van belang. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. In de onderdelen C en D worden per activiteit de drempelwaarden beschreven. Deze worden uitgedrukt in aantallen, grootte, lengtes of oppervlakten.

De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een activiteit als bedoeld in categorie D.11.2 in de bijlage van het Besluit m.e.r, namelijk 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het onderhavige project blijft onder de bij deze activiteit genoemde drempelwaarden. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Toetsing

In januari 2019 is door SAB een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer, zoals deze in de vormvrije m.e.r.-beoordeling aan bod zijn gekomen.

Aspect   Beoordeling milieueffecten  
Archeologie   Er zijn geen nadelige gevolgen te verwachten aangezien op basis van archeologisch onderzoek de archeologische waarden in beeld gebracht zijn. De archeologische vindplaatsen zijn geïdentificeerd en worden in het bestemmingsplan beschermd.  
Natuur (gebiedsbescherming)   Er is geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. De effecten op het NNN worden als licht positief ingeschat aangezien er een nieuw bosgebied tegen het NNN wordt gerealiseerd, waardoor een bufferrand ontstaat.  
Natuur (soortenbescherming)   Er zijn beperkt nadelige gevolgen te verwachten op soorten. De uitgevoerde onderzoeken geven aan dat soorten worden verstoord. Het inrichtingsplan leidt evenwel per saldo niet tot meer bebouwing en biedt nadrukkelijk ook ruimte voor groen. Om die reden wordt het milieueffect ingeschat als beperkt.  

De uitkomst van de uitgevoerde toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse.

Conclusie

De conclusie is dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DOOdebasis-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), betreft dit één verbeelding/plankaart.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als 'verklaringen' aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 12) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 13 tot en met 17) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 18 en 19) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouwhoogtes.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden.

Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.

De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn de volgende bestemmingen weergegeven: 'Groen - Park', 'Maatschappelijk', 'Natuur', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3 hoog', 'Waarde - Archeologie 5 laag' en 'Waarde - Ecologie'. Hierna volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Groen - Park

De ruimte tussen de nieuwe paviljoens krijgt een parkachtig karakter. Deze gronden hebben de bestemming 'Groen - Park' gekregen. De voor 'Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor parken, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en/of fietspaden, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en uitingen van beeldende kunst.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter.

5.3.2 Maatschappelijk

De huidige bebouwing van De Basis (fase 1) en het aansluitende terrein heeft de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Deze bestemming sluit aan bij het huidige gebruik. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend in de vorm van een sociaal-medische instelling. Daarnaast zijn bijbehorende bijeenkomstruimten, behandelruimten, atriums, zalen, een overnachtingsmogelijkheid en kantoren, tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ondergeschikte horeca toegestaan.

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat deze uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat buiten het bouwvlak één gebouw in de vorm van een schuur mag worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m mag worden gebouwd. De Basis wil in de toekomst de mogelijkheid hebben om uit te breiden. Hiermee is in dit bestemmingsplan rekening gehouden door het bouwvlak ruimer om het gebouw te trekken en een bebouwingspercentage op te nemen waarbij rekening is gehouden met de gewenste uitbreiding.

Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.

5.3.3 Natuur

De bestemming 'Natuur' wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik is toegestaan. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Onverharde wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen zijn hier mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming. Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden strikte regels. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.

5.3.4 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan een perceel dat in gebruik is als tuin bij één van de woningen buiten het plangebied. Deze bestemming is nauw verbonden met de bestemming 'Wonen' en regelt die gedeelten van het erf behorende bij woningen die onbebouwd dienen te blijven. Hier mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, pergola's, vlaggenmasten e.d.

5.3.5 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is bedoeld voor gebieden waar wegen, straten en wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en de afwikkeling van het bestemmingsverkeer, parkeervoorzieningen en dergelijke gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. Voor parkeervoorzieningen geldt dat deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn toegestaan. De bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, zijn toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer geldt een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

5.3.6 Wonen

De bestaande, te handhaven, en nieuwe woonzorgpaviljoens zijn bestemd tot 'Wonen'. Omdat in twee paviljoens (fase 3) zelfstandige bewoning uitgangspunt is, maar de bewoners gebruik kunnen maken van service en zorgvoorzieningen (service in de gebouwen, zorg op afroep), is aan deze paviljoens de bestemming 'Wonen' (zonder nadere aanduiding) toegekend.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen, aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat het vloeroppervlak dat (mede) wordt gebruikt voor de uitoefening van het beroep niet meer mag bedragen dan 40% van het totale bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw. Daarnaast zijn ondergeschikt gemeenschappelijke ruimten, bibliotheken, centrale keukens en voorzieningen ten behoeve van verpleegkundige hulp met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.

De bestaande paviljoenwoningen en de te realiseren bebouwing in fase 4 zijn voorzien van de aanduiding 'zorgwoning'. Het begrip 'zorgwoning' is gedefinieerd in de begripsbepalingen van de regels.

Hier bestaat de mogelijkheid tot nagenoeg zelfstandige bewoning, maar omdat er ook 24 uurszorg mogelijkheden geboden worden en er sprake zal zijn van niet-zelfstandige bewoning (paviljoen B), is ervoor gekozen deze nadere aanduiding toe te voegen.

Hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, uitsluitend in gestapelde vorm en/of als patiowoning. Daar waar de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen geldt dat het maximum aantal (zorg)woningen de aangegeven waarde bedraagt.

De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergeven. De (ondergrondse) gebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gerealiseerd. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden eveneens gebouwd binnen het bouwvlak. De goothoogte bedraagt maximaal 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m. De bouwhoogte bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m.

5.3.7 Waarde - Archeologie 1

In de regels van dit bestemmingsplan is ter bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Hiermee is bescherming van de archeologische vindplaats geborgd.

Zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is het verboden om de in artikel 9.3.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Er zijn enkele werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden, waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is; deze zijn genoemd in artikel 9.3.2.

5.3.8 Waarde - Archeologie 3 hoog

Het betreft hier een zone met een hoge archeologische verwachting in het plangebied. Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm -mv dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.3.9 Waarde - Archeologie 5 laag

Het betreft hier een zone met een lage archeologische verwachting in het plangebied. Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm -mv dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.3.10 Waarde - Ecologie

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de potentiële en actuele natuurwaarden.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.4.2 Algemene bouwregels

In deze algemene regels is onder andere een bepaling opgenomen dat bij de bepalingen ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.

5.4.3 Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond, het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting, het gebruik van woningen voor kamerbewoningen en dergelijke.

5.4.4 Algemene aanduidingsregels
5.4.4.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede aangewezen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Een gebruik van gronden en bouwwerken met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening is niet toegestaan.

5.4.4.2 wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting bosachtige groenvoorziening

Om te waarborgen dat ook daadwerkelijk vergroening plaatsvindt, is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die regelt dat een gebruik van gebouwen ter plekke van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwvlak nieuwbouw' (i.c. de paviljoens A, B en C) voor wonen wordt aangemerkt als met het plan strijdig gebruik, wanneer:

  • a. niet binnen 1 jaar na de sloop van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting sloop' (i.c. het 'ster-gebouw') de aanplant van bos ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone voorwaardelijke verplichting bosachtige groenvoorziening' is gebeurd. Een en ander in overeenstemming met het in bijlage 2 van de regels opgenomen beplantingsplan.
  • b. niet na de sloop van de bebouwing bedoeld onder a de toegangsweg (Pahud de Mortangeslaan) wordt verlegd.

5.4.4.3 wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting sloop

Om te waarborgen dat sloop van het bestaande gebouw zo snel mogelijk plaatsvindt, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die regelt dat een gebruik van Paviljoen A overeenkomstig de bestemming Wonen, in strijd is met de bestemming, wanneer niet eerst de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting sloop' volledig is gesloopt.

5.4.5 Algemene afwijkingsregels
5.4.5.1 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.

Bij omgevingsvergunning kan ook worden afgeweken van de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.

Tot slot kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.

Er kan ook een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10%.

Ten slotte behelst dit artikel een afwijkingsmogelijkheid voor het isoleren van een gebouw.

Bovengenoemde afwijkingen zijn alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. Voor de planontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze anterieure overeenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over de bestemmingsplanprocedure, het bouwplan, de locatie-eisen en het verhaal van de door de gemeente te maken kosten voor de realisatie van het bouwplan op de initiatiefnemer. Hierbij is tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op het vigerende ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente.

6.2.1 Voorbereiding en inspraak

Gezamenlijk hebben IDBB en De Basis meerdere gesprekken gehad met afgevaardigden van de omwonenden, Vereniging Leefbaarheid Doorn (VLD), Cliëntenraad Woonoord (de vertegenwoordigers van de huidige bewoners van het Woonoord) en de bewoners van de hofjes van woningcorporatie Heuvelrug Wonen over de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het (her)ontwikkelingsplan voor de locatie Woestduinlaan 87 te Doorn.

Deze gesprekken vonden onder andere plaats op 13 augustus 2015, 28 september 2015, 13 januari 2016 en 11+13 juli 2016. Het ontwikkelingsplan en concept-bestemmingsplan is na iedere overlegronde aangepast aan de uitkomsten van deze gesprekken en de achtereenvolgende versies zijn steeds aan alle belanghebbenden ter informatie toegestuurd. Het ontwerp bestemmingsplan is in 2017 in een gezamenlijke sessie aan de verantwoordelijke wethouder aangeboden door vertegenwoordigers van de omwonenden, de Cliëntenraad Woonoord, De Basis en IDBB.

In april 2017 is het plan gepresenteerd op de jaarvergadering van Vereniging Leefbaarheid Doorn en in september 2017 heeft nog aanvullend inhoudelijk overleg plaatsgevonden met Stichting Heuvelrug Wonen. In december 2017 is het plan op een openbare inloopavond gepresenteerd en konden omwonenden een belangstellenden de plannen bekijken.

Voorts is het stedenbouwkundig kader, met daarin een beschrijving van de nieuwe situatie, ter beoordeling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 8 februari 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met het stedenbouwkundig kader.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan verschillende instanties ter beoordeling toegezonden. Inhoudelijke reacties zijn ontvangen van:

  • Hoogheemraadschap
  • Provincie Utrecht
  • Milieufederatie Utrecht en Het Utrechts Landschap.

De reacties van de Provincie en de Milieufederatie Utrecht en Het Utrechts Landschap hebben deels geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Voor de samenvatting en beantwoording van de vooroverlegreacties wordt verwezen naar de 'Nota van Beantwoording vooroverleg- en inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan De Basis' zoals opgenomen in de bijlage.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Doorn, De Basis heeft op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 24 mei 2019 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Gedurende deze termijn zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen.

De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen aan het bestemmingsplan. Zo is onder andere gebouw C enigszins verschoven, waarmee geen enkel bouwvlak binnen het NNN (Natuurnetwerk Nederland) ligt. Overigens heeft dit niet tot gevolg dat er meer of minder bomen in dit deel worden gekapt. Tevens is paragraaf 4.5.1 aangevuld met de regels ten aanzien van grondwaterbeschermingsgebieden uit de Provinciale Milieu Verordening (PMV).

Voor de volledige samenvatting en beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de 'Nota van Beantwoording van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan Doorn, De Basis, zoals opgenomen in de bijlage.

6.2.4 Ambtshalve wijzigingen
  • Op de verbeelding zijn de ontsluitingen ter hoogte van de gebouwen A en B iets verlegd;
  • Voor het gehele blok A (44 appartementen) is een maximum bouwhoogte van 12 m opgenomen;
  • in artikel 16.2 onder c is de zinsnede 'en daarbij de verlichting langs deze nieuwe weg aan de boszijde bestaat uit verlichting met naar beneden gerichte armaturen zonder lichtverstrooiing, met maximaal om de 20 m een verlichtingspunt' geschrapt.
  • In artikel 16.2 onder b is het woord 'niet' toegevoegd;
  • De aanduiding 'wetgevingzone voorwaardelijke verplichting bosachtige groenvoorziening' is aangepast aan en afgestemd op de meest actuele ligging van bouwvlakken, toegangswegen en parkeerterreinen.
  • Om de invloed van het plan op stikstofgevoelige natuurgebieden te onderzoeken is een Aerius-berekening uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in de bijlage.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek."