Plan: | Leersumsestraatweg 9, Doorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.DOOLeersumsestraat-VA01 |
Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevinden zich verschillende locaties in eigendom van de gemeente die niet meer voor de oorspronkelijke functie in gebruik zijn. Deze locaties worden, afhankelijk van de ligging, aangemerkt als potentiële inbreidingslocaties of herontwikkellocaties. De locaties variëren in omvang en beslaan maximaal 2 tot 3 hectare per gebied. De gemeente Utrechtse Heuvelrug is voornemens de locaties te herontwikkelen naar woningbouw, waarvoor 'Regels Bebouwingsenveloppen' zijn opgesteld. Het besluit tot ontwikkeling van de locaties is besloten in de gemeenteraad op 12 november 2015 'Scenario analyse grondexploitaties en MPG 1-7-2015'
Een van de locaties betreft het voormalige terrein van transportbedrijf Opijnen aan de Leersumsestraatweg 9 in Doorn. In de 'Regels Bebouwingsenveloppen' wordt uitgegaan van het toevoegen van negen vrijstaande woningen. Deze woningbouwontwikkeling is op deze locatie niet mogelijk binnen de vigerende juridisch-planologische regeling. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in.
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Doorn, aan de Leersumsestraatweg en de Maarsbergseweg. Het betreft de kadastrale percelen sectie B nr. 3531, 3532 en 3567; de gronden van het voormalige transportbedrijf Opijnen en het kadestrale perceel achter de woning Leersumsetraatweg 5. De totale omvang bedraagt ongeveer 1,3 hectare.
Op navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging van het plangebied en de globale planbegrenzing aangegeven.
Globale ligging plangebied (rode cirkel, Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de gronden van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ‘Buitengebied Doorn 2011'. De gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 28 november 2013. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' (plangebied: rode omkadering)
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Doorn 2011' de bestemming 'Bedrijf' en de nadere bestemming 'transport- en opslagbedrijf'. Het bouwvlak beslaat het gehele bestemmingsvlak, waarbij in de regels bepaald is dat de maximum oppervlakte voor gebouwen 2.537 m² mag bedragen, inclusief bedrijfswoningen en bijgebouwen. Tevens is één bedrijfswoning toegestaan. Voorts is aangegeven dat het plangebied in een ecologische hoofdstructuur (tegenwoordig: Natuurnetwerk Nederland) ligt.
Naast de bedrijfsbestemming is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3 hoog' en 'Waarde - Ecologie'. Voorts geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', al is die uitsluitend relevant voor agrarische bedrijven.
Woningbouw is niet toegestaan binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Een herziening is noodzakelijk om de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Hoofdstuk 4 geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
In het zuidoosten van de provincie Utrecht ligt de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevat een groot deel van het gelijknamige Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Aan de rand van dit park ligt het dorp Doorn.
Het plangebied aan de Leersumsestraatweg 9 is gelegen ten oosten van Doorn. Aan deze straatweg zijn verspreid woningen aanwezig en enkele niet-woonfuncties, in een bosrijke omgeving. De omliggende woningen bestaan uit één en soms twee lagen met kap.
Het plangebied was voorheen in gebruik als locatie voor een transportbedrijf. Binnen het plangebied waren diverse loodsen aanwezig, terwijl de rest van het plangebied nagenoeg volledig verhard was. De ontsluiting voor de bedrijfsactiviteiten had plaats via de Maarsbergseweg, terwijl het plangebied ook een entree vanaf de Leersumsestraatweg heeft.
Op de bedrijfswoning na, zijn alle opstallen inmiddels gesloopt en ligt het terrein braak. De navolgende afbeelding geeft een impressie van het plangebied, van de oude en de huidige situatie.
Oude situatie (topografische kaart 2007)
Vogelvluchtimpressie huidige situatie plangebied vanuit noordoostelijke hoek (bron: Google Earth)
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van woningen binnen het plangebied mogelijk. Het bestemmingsplan is globaal van opzet zodat er voor de positionering van de woningen op de aangewezen percelen enige vrijheid ontstaat. De randvoorwaarden voor de locaties zijn vastgelegd in het raadsbesluit 'Scenario analyse grondexploitaties en MPG' dd. 12 november 2015
Daarnaast ligte de locatie binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is voor het plan een inrichtingsplan, opgesteldwaarbij, ondanks dat het in de bestaande situatie een geheel verhard terrein betreft voldoende rekening houdt met het omliggende NN-gebied en ook verbetering en versterking van die kwaliteiten inhoud.
Plangebied (zwarte omkadering) met de opgave tot realisatie van maximaal 9 extra woningen naast de bestaande woning (Bron: Regels bebouwingsenveloppen)
Er gelden de volgende stedenbouwkundige voorwaarden en/of uitgangspunten op basis van het raadsbesluit 'Scenario analyse grondexploitaties en MPG 1-7-2015'
Daarnaast gelden op basis van het vigerende beleid in de gemeente:
Voorts is onderstaand beplantinsplan opgesteld om de ontwikkeling aan te laten sluiten bij het landelijk en provinciaal beleid.
Inrichtingsplan
Inrichtingsplan
Om het plan goed in te passen in de omgeving is een inrichtingplan opgesteld. In de bestaande situatie is op het terrein geen landschappelijke of natuurlijke inrichting aanwezig. Het is zeer lang als bedrijfsperceel verhard geweest en er heeft geen begroeiing gestaan van enige betekenis voor het omliggende landschap (NNN-gebied). In de bestaande situatie is het terrein afgeschermd middels een hoog hek waardoor er ook geen kleine (zoog-)dieren op het terrein kunnen komen. De enige beperkte uitzondering hierop is het kleine stukje achtertuin van Leersumsestraatweg nummer 5. In deze achtertuin staan enkele bomen met onderliggende begroeiing.
Voor de ontwikkeling van het terrein is gekozen voor een ruime opzet van 'wonen in het bos'. Om dit concreet te maken is gekozen voor ruime woonpercelen zodat er voldoende ruimte is om deze groen in te richten. Tussen de woonpercelen komen groenstroken van voldoende ruimte voor opgaande beplanting. De beplanting bestaat uit bomen (1 per 20 meter) en struiken (1 per halve meter) die groepsgewijs aangeplant worden. Als plantensoorten worden inheemse soorten gebruikt zoals: veldesdoorn, zomereik, winterlinde, gewone esdoorn, zoete kers, spork, Gelderse roos, hulst, lijsterbes gebruikt.
Tussen het plangebied en het omliggende bos wordt, aan de noordzijde en deels aan de oost- en westzijde, een geleidelijke overgang gecreëerd door middel van (zoom-)mantelvegetatie. De overgang zal bestaan uit een aarden wal van ca. 1 meter hoog, met flauwe helling. De wal wordt beplant met grassen en kruiden. Bovenop de wal komen bomen en struiken met dezelfde soorten als in de groenstroken tussen de woonpercelen. Het idee hierachter is onder andere om meer bloem- en besdragende struiken/bomen in het gebied te krijgen wat de vogels en insecten ten goede komt.
Aan de oostzijde van het plan zal tevens een wadi aangelegd worden om regenwater vanuit het plangebied op te vangen en weer te laten infiltreren in de bodem. De wadi wordt van voldoende omvang om bij hoosbuien het overtollige regenwater op te kunnen vangen. Hiermee wordt bijgedragen aan het minder belasten van het gemeentelijk rioleringsstelsel met regenwater en door verdroging en hittestress te beperken door het terugbrengen van regenwater in de bodem. Water vanuit de woonpercelen wordt naar de wadi geleid via greppels.
Tot slot wordt het bestaande hekwerk vervangen door fauna vriendelijk schapengaas en takkenrillen. Het schapengaas wordt 10 cm boven de grond geplaatst zodat kleine (zoog)dieren makkelijk gebruik kunnen maken van de extra aangelegde natuur. Door het terugplaatsen van een hek wordt voorkomen dat mensen en huisdieren direct uitlopen op het omliggende bos buiten de bestaande paden. Hierdoor wordt een te grote belasting van de daar aanwezige natuur voorkomen.
Door het aanleggen van wallen komt er micro reliëf in het plangebied dat aansluit op de landschapskwaliteiten van de Utrechtse heuvelrug waarbij reliëf ook expliciet benoemd is als een aanwezige kwaliteit. Door de aanleg van inheemse natuur in het plangebied dat aansluit en een aanvulling is op de omliggende natuur wordt aangesloten op het omliggende NNN gebied en worden deze kwaliteiten op de locatie zelf ook sterk verbeterd.
De stedenbouwkundige randvoorwaarden en het inrichtingsplan hebben geleid tot de onderstaande principeverkaveling. Deze verkaveling is als uitgangspunt gehandteerd bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan.
Impressie mogelijke verkaveling (Bron: Regels bebouwingsenveloppen)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 in werking getreden. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het rijkrichting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI heeft het Rijk 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven benoemd. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Het betreft:
De 21 nationale belangen komen samen in vier prioriteiten die het Rijk in de NOVI heeft gesteld:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Binnen het plangebied spelen in de principe de nationale belangen geen rol. De ontwikkeling van het plangebied draagt wel bij (op lokaal niveau) aan een een goede leefomgevingskwaliteit (belang 3).
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
In paragraaf 3.1 is een aantal van de nationale belangen benoemd. Binnen het plangebied spelen deze belangen, met uitzondering van het door het rijk geformuleerde belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, geen rol. Het belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming is door het rijk door vertaald in de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking. paragraaf 3.1.3 gaat hier nader op in.
Als uitwerking van Nationaal Belang 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, 12 woningen of meer betreft. De voorgenomen ontwikkeling aan de Leersumsestraatweg 9 in Doorn maakt maximaal 9 nieuwe woningen naast de bestaande woning mogelijk en kwalificeert zich daarmee niet als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, het Mobiliteitsplan en het Afwegingskader Uitbreidingslocaties voor wonen. De Omgevingsvisie provincie Utrecht treedt op 1 april 2021 in werking.
De provincie wenst blijkens de visie dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat de Provincie voor een flinke uitdaging:het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave van de Provincie is de vraag hoezij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren.
Met zeven beleidsthema’s geeft de Provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van onze gezonde en veilige leefomgeving om te komen tot een inclusieve en circulaire provincie Utrecht in 2050. Een provincie:
Planspecifiek
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt binnen het NNN. Binnen dit gebied zet de Provincie in op een robuust natuurnetwerk van hoge kwaliteit, De Provincie streeft naar een natuur die vitaal is. Hiertoe zetten ze in op een robuust natuurnetwerk van voldoende schaal en veerkracht van het NNN
Bij onderhavige ontwikkeling zal de bedrijfsbestemming worden omgezet naar de woonbestemming gecombineerd met de natuurbestemming. Er worden 9 woningen mogelijk gemaakt en de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning.
In het plan wordt een nadrukkelijke relatie met de omliggende natuur gezocht en worden ook maatregelen getroffen om nadelige effecten op de natuur te minimaliseren. In paragraaf 2.2. is beschreven hoe de landschappelijke inpassing in het plan vorm zal krijgen. Hier is ook rekening gehouden met de maatregelen zoals die voorgeschreven zijn vanuit paragraaf 4.8 Ecologie. Door het beëindigen van de bedrijfsbestemming, het toevoegen van natuurbestemming en de ecologische maatregelen zal een landschappelijke en ecologische verbetering gerealiseerd worden. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de visie van de provincie.
Woningbehoefte
Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het volgens de Provincie nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. De Provincie constateert dat dit een grote opgave is, die alleen kan worden gerealiseerd door samenwerkende overheden en goede samenwerking met andere partners in de bouwwereld. De Provincie constateer bovendien dat veel plancapaciteit in beeld is, maar veel daarvan nog de status ‘zacht’ en ‘potentieel’ heeft en het zaak is om daarin keuzes te maken en te werken aan ‘harde’, uitvoerbare, plannen. Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, wenst de Provincie de woningbouwproductie te versnellen.
Binnen het plan worden 9 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Als zodanig past het plan binnen de wens van de Provincie om te werken aan uitvoerbare plannen.
Cultuurhistorische hoofdstructuren
Binnen de provincie zijn enkele cultuurhistorische hoofdstructuren (CHS) aangewezen. Het plangebied valt binnen de aanduidingen 'CHS - Historische buitenplaatszone' en 'CHS - Archeologie'. Het provinciaal beleid is erop gericht de historische buitenplaatszones enerzijds veilig te stellen en anderzijds ruimte te bieden voor ontwikkeling van een bijzondere opgave. Met betrekking tot archeologie richt het provinciale beleid zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Vanwege het voormalige gebruik van de planlocatie als bedrijf en de zorgvuldige inpassing van de woningen, is er geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden, zie voor de nadere motivering paragraaf 4.10 Cultuurhistorie. Ten aanzien van de nadere motivatie voor archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.9 Archeologie.
Landschap
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom wil de Provincie op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen. In de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids) heeft de provincie de kernkwaliteiten uitgebreid beschreven en handvatten opgenomen voor het omgaan met de kernkwaliteiten. In paragraaf 3.2.2. onder het kopje landschap wordt aangegeven hoe binnen het plangebied is omgegaan met de kernkwaliteiten.
Tegelijk met de Omgevingsvisie is op 10 maart 2021 de Interim Omgevingsverordening (hierna de Omgevingsverordening) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De Omgevingsverordening is op 1 april 2021 in werking getreden en vervangt onder meer de Provinciaal Ruimtelijke Verordening.
In de Omgevingsverordening zijn regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen. In de Omgevingsverordening wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening geeft regels met betrekking tot onder meer de onderwerpen bodem, water, duurzaamheid, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
Landelijk gebied
Bij toetsing aan de Omgevingsverordening volgt dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'landelijk gebied. Artikel 9.2 stelt dat nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar zijn bij de gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied'. Op grond van artikel 9.7 'Bestaande stedelijke functies, anders dan wonen' is het mogelijk dat percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies een andere stedelijke functie krijgen. Dit met uitzondering van permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel. Verder geldt als voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt een bestemmingswijziging plaats waarbij het bedrijfsperceel plaats maakt voor 9 vrijstaande woningen welke op kwalitatieve wijze en met oog op de omliggende natuur worden ingepast op het perceel. De invloed van de 9 woningen op de omgeving is naar aard en omvang niet meer dan die van het voormalige transportbedrijf. De functiewijziging, waarbij wonen en natuur op integrale wijze worden ingepast, vormt een functionele en ruimtelijke verbetering ten opzichte van de voormalige bedrijfssituatie, een gedetailleerdere beschrijving hiervan is opgenomen in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt blijkens het kaartmateriaal van de Omgevingsverordening onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de aanwezige waarden en kenmerken en negatieve effecten voor de natuur dienen zoveel mogelijk beperkt te blijven door mitigerende maatregelen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bedrijfsbestemming omgezet naar een perceel waar wonen wordt mogelijk gemaakt. Hierbij worden binnen het plangebied groene verbindingen gerealiseerd, ter versterking van de natuurwaarden en kenmerken, de wijze waarop dit concreet gemaakt wordt is nader beschreven in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie. Uit de beoordeling van het ecologische bureau Laneco (zie paragraaf 4.8) blijkt dat de gebruikswijziging, mits het inrichtingsplan wordt uitgevoerd, een positief effect heeft op de natuurwaarden in het gebied.
Cultuurhistorie
Uit de kaart 'Cultuurhistorie' van de Omgevingsverodening blijkt dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'CHS - Historische buitenplaatszone'. Op grond van artikel 7.7 van de Verordening bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast bevat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Gezien de huidige bestemming van de planlocatie en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden, is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden, zie ook paragraaf 4.10 Cultuurhistorie.
Landschap
Het plangebied valt tevens binnen het Kernkwaliteiten Landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug geldt dat de volgende kernkwaliteiten dienen te worden behouden:
Robuuste eenheid
De beoogde ontwikkeling vindt plaats aan de rand van het uitgestrekte, aaneengesloten bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug. Om ‘versnippering’ van het bosgebied te voorkomen is het van belang om stedelijke ontwikkelingen binnen of aan de rand van dit gebied goed af te wegen.
De beoogde ontwikkeling - de realisatie van maximaal 9 woningen - is voorzien op een voormalig bedrijfsperceel waarop een ruime hoeveelheid aan bedrijfsgebouwen aanwezig was. Daarbij worden groene verbindingen in het plangebied gerealiseerd. Dit uit zich middels het toepassen van de bestemming 'Natuur' op de verbeelding, waarbij privaatrechtelijk met de toekomstige eigenaren van de woonpercelen overeen zal worden gekomen dat de percelen rondom de woningen groen worden ingericht en als natuur in stand worden gehouden. De woningen komen daarmee in het bos te staan, waarmee het bosareaal ter plaatse als het ware weer wordt geheeld. De beoogde ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan de robuuste eenheid van het bosgebied. De robuuste eenheid zal door de plannen juist worden versterkt, zie voor een nadere beschrijving tevens paragraaf 2.2 Toekomstige situatie.
Reliëfbeleving
De Utrechtse Heuvelrug is een uniek landschap waar reliëf een van de belangrijke karakteristieken betreft. De plannen voorzien niet in het afgraven of ophogen van de gronden, waarmee het reliëf niet verandert en van een aantasting van de reliëfbeleving geen sprake is.
Extreme historische gelaagdheid
Het landschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een grote historische gelaagdheid. Het plangebied grenst aan de Kaapse Bossen, met onder andere het bijbehorende landgoed De Ruiterberg. Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische elementen. Het toevoegen van woningen op een plek die voorheen gebruikt werd door een transportbedrijf voegt een nieuwe ‘laag’ toe aan de geschiedenis van de plek. De beoogde ontwikkeling leidt echter geenszins tot aantasting van de historische beleving van het gebied de Utrechtse Heuvelrug.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling van woningbouw niet strijdig is met de Omgevingsverordening.
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 "Groen dus vitaal" van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsbericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:
In deze thema's is geen beleid specifiek voor het plangebied opgenomen. Op de structuurvisiekaart behoort het plangebied tot de natuurzone (kaart 1, zone 1.1). Dit is het reliëfrijke deel van de Utrechtse Heuvelrug. Het is bijna helemaal bebost, niet dicht bebouwd en aantrekkelijk voor natuur en recreatie. De gemeente wil bebouwing niet verder uitbreiden, maar liever terugdringen. Bestaande bebouwing moet zo weinig mogelijk uitstralingseffecten van geluid, onrust en licht hebben. Bij uitbreiding van de bestaande bebouwing zal de gemeente aandringen op uitplaatsing. Als dat niet kan, is herontwikkeling mogelijk, maar alleen binnen het bestaande volume en alleen als kan worden aangetoond dat bestaande uitstralingseffecten merkbaar verminderen.
Planspecifiek
Met name thema één is van toepassing. In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied een bedrijfsbestemming en was op de locatie voorheen een transportbedrijf gevestigd. Het streven is binnen de bestaande begrenzing van de NNN de natuurstructuur te optimaliseren, waarbij de belangen van andere sectoren worden meegewogen. Het verbeteren van de natuurstructuur is daar onderdeel van. Daarbij wil de gemeente initiatieven stimuleren en bij (her) ontwikkelingen in het gebied streven naar versterking van deze structuren. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een dergelijke herontwikkeling van de gronden.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bedrijfsbestemming omgezet naar een perceel waar wonen wordt mogelijk gemaakt. Hierbij worden binnen het plangebied groene verbindingen gerealiseerd, ter versterking van de natuurwaarden en kenmerken, zie voor een nadere beschrijving hoe dit vormgegeven wordt paragraaf 2.2 Toekomstige situatie.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het beleid uit de Structuurvisie 2030 "Groen dus vitaal".
In 2017 heeft de gemeente de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Deze nota bevat het welstandsbeleid van de gemeente opgesteld in 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied ‘Buitengebied Beboste Heuvelrug (1)’. Het deelgebied Beboste Heuvelrug bestaat uit de aaneengesloten bossen ten noorden van de route N225. De bebouwing in het bos van de Heuvelrug is verspreid en solitair van karakter. De bebouwingsdichtheid is zeer laag, de bebouwing staat zonder uitzondering verscholen tussen de begroeiing van het bos en de bouwmassa's zijn vrijstaand en hebben een gevarieerde plaatsing op de kavels. Het beleid ten aanzien van nieuwe bebouwing is terughoudend. Ontwikkelingen en veranderingen zijn op kleine schaal te verwachten in de aard van vervangende nieuwbouw en aanpassingen aan de bestaande bebouwing.
Voor het gebied gelden de volgende welstandscriteria, inclusief de aanvullende criteria voor bebouwing in en bij de Leersumsestraatweg:
Conclusie
Waar mogelijk is in de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. Dat betreft met name het bouwen van vrijstaande woningen voorzien van een kap en het ondergeschikte karakter van aan- en uitbouwen. De overige aspecten uit de welstandsnota spelen een rol bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan door de welstandscommissie. Bij verdere uitwerking van de plannen zal aangesloten worden op de genoemde welstandscriteria.
Met de nieuwe Woonvisie 2018-2020 wordt richting gegeven aan het woonbeleid van de gemeente voor de komende vier jaar. Doel is dat de inwoners van de gemeente kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning, die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Om dit te bereiken richt de gemeente zich op de drie thema's.
Planspecifiek
Uit de woonvisie blijkt dat de vraag naar woningen groter is dan het aanbod en dat binnen de gemeente dringend nieuwe woningen noodzakelijk zijn. De realisatie van 10 woningen binnen het plangebied past dus goed binnen de woonvisie.
De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan:
Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw.
Planspecifiek
In paragraaf 4.13 van de toelichting wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke onderbouwing moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende aspecten: milieueffectrapportage, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, ecologie, water, archeologie en verkeer en parkeren.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De ontwikkeling betreft de functiewijziging van Bedrijf (transportbedrijf) naar Wonen en Natuur. De realisatie van maximaal 9 woningen betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden reeds geschikt zijn voor een transportbedrijf. Het gebruik van de gronden ten behoeve van de functie Natuur en Wonen is minder intensief dan het gebruik dat in de huidige planologische situatie mogelijk is. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om te bepalen of de grond geschikt is voor het beoogd gebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd, Bijlage 1 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Leersumsestraatweg 9 te Doorn. De conclusie van het verkennend bodemonderzoek luidt:
'Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie deels verdacht (werkplaats/wasplaats) is ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740. De hypothese ‘verdachte locatie’ voor de werkplaats (deellocatie A) houdt stand. In de vaste bodem is een licht verhoogde gehalte aangetoond.
De hypothese ‘verdachte locatie’ voor de wasplaats (deellocatie B) houdt geen stand. In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
De hypothese ‘onverdachte locatie’ voor het overige terrein (deellocatie C) houdt geen stand. In de vaste bodem zijn sterk tot licht verhoogde gehalten PAK en licht verhoogde gehaltenminerale olie aangetoond. De bodem is, binnen de perceelsgrenzen, over een oppervlak circa 400 m² verontreinigd boven de maximale waarde klasse wonen, waarvan 250² m verontreinigd is boven de interventiewaarde. De verontreiniging bevindt zich in het traject 0,0 tot 0,5 meter minus maaiveld/onderkant klinker. De omvang van de sterke verontreiniging bedraagt hiermee circa 125 m³.
Bij het huidige bodemgebruik is de sanering niet spoedeisend.
....
Geadviseerd wordt de bodem voorafgaande aan de functiewijziging te saneren tot de maximale waarde klasse wonen (6,8 mg/kg d.s. standaardbodem), omdat er sprake is van een natuurlijk moment. Voorafgaande aan de sanering dient de toestemming (BUS-melding immobiel of saneringsplan) te zijn verkregen van het bevoegd gezag Wet Bodembescherming (Provincie Utrecht).'
De sanering is vervolgens uitgevoerd zoals geadviseerd, zie Bijlage 2 BUS evaluatieverslag Leersumsestraatweg 9 te Doorn.
Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied op basis van het bodemonderzoek en de daaropvolgende bodemsanering geschikt te beschouwen is voor de toekomstige functie 'wonen'. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Planspecifiek
Door het akoestisch bureau M+P is op 15 december 2020 akoestisch onderzoek op hoofdlijne gedaan. Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting afkomstig van het autoverkeer op de de N225 en de Maarsbergseweg.
Uit de berekeningen blijkt dat er sprake is van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden. Uit de berekeningen blijkt dat de maximale ontheffingswaarde voor kavels 1, 5 en 7 vanwege de N225 wordt overschreden (zie onderstaande situatietekening voor nummers kavels). Op kavel 5 zijn twee woningen toegestaan. Eén van die woningen betreft de voormalige bedrijfswoning. De maximaal berekende geluidsbelastingen zijn respectievelijk Lden = 56 dB, 61 dB en 61 dB na aftrek. Hier zijn dove gevels noodzakelijk en ook zijn er voor andere zijden hogere waarden nodig. Met een goede indeling van de woningen (woningvorm en verblijfsruimten) is hier volgens het akoestisch onderzoek goed woningbouw mogelijk. Voor sommige woningen is er eventueel sprake van meerdere dove en/ of geluidsbelaste gevels. Alle woningen beschikken over een geluidsluwe zijde. Het is van belang dat bij kavels 1 en 5, 7 zeer nauwkeurig wordt gekeken naar de indeling van de woning en ook geluidsluwe buitenruimten en verblijfsruimten gerealiseerd worden.
situatietekening uit met nrs. kavels
Voor kavels 2, 3, 4, 6, 8 en 9 is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege de N225. De geluidsbelasting is hier maximaal Lden = 53 dB. Er zijn hogere waarden nodig. Bij deze kavels kan tevens voldaan worden aan alle eisen uit het gemeentelijke geluidsbeleid.
Op kavels 1 en 2 wordt tevens de voorkeursgrenswaarde vanwege de Maarsbergseweg overschreden. Op kavel 1 is de geluidsbelasting maximaal Lden = 51 dB, op kavel 2 is dit maximaal Lden = 52 dB. Er zijn hogere waarden nodig. Ook hier kan voldaan worden aan alle eisen uit het gemeentelijke geluidsbeleid.
Om te voldoen aan de eisen aan het gemeentelijk geluidsbeleid is een eis opgenomen in het bestemmingsplan dat alle nieuwbouwwoningen minimaal één geluidsluwe gevel moet hebben. Ook is voor de kavels 1, 5 en 7 voorgeschreven dat nieuwe woningen uitgevoerd moeten worden met dove gevels binnen een op de verbeelding aangeduide gebied.
Conclusie
Er zijn hogere waarden noodzakelijk. Die ontwerp hogere waarden worden tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen om te borgen dat te bouwen woningen voldoen aan de eisen uit het hogere waarden beleid.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarden voor verschillende stoffen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM-projecten kunnen -juridisch gezien- zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
De ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 9 nieuwe woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Onderhavig plan blijft ruim onder deze norm.
Desondanks is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool. Hierbij is uitgegaan van gemiddeld 8,6 voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde per woning. De verwachte verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling ligt daarmee rond de 86 motorvoertuigen per etmaal.
NIBM-tool (versie 2021)
Uit de berekening blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 µg/m³.
Omdat sprake is van woningen (gevoelige functie) is met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht gekeken of de kwaliteit van de lucht voldoende is om woningen toe te staan. Hieruit blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2015 ter plaatse van de Leersumsestraatweg 9 circa 20,0 µg/m³, 24 µg/m³ respectievelijk 14 µg/m³ bedragen. Op de volgende afbeelding zijn de concentraties over 2025 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven.
Luchtkwaliteit (concentratie fijnstof en stikstofdioxide 2025) ter plaatse van het plangebied (Geoloket)
Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ook in 2025 ruimschoots voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Gezien de planlocatie in de directe nabijheid van een drukke, doorgaande weg is gelegen is nader inzicht in de lokale luchtkwaliteit noodzakelijk.
Voor het bepalen van de lokale luchtkwaliteit is er gebruik gemaakt van de NSL Monitoringstool 2020 De Rekentool is geschikt voor het berekenen van de luchtkwaliteit langs wegen. Om de lokale luchtkwaliteit aan te tonen is besloten een rekenpunt te toetsen die lang de Leersumsestraatweg ter hoogte van het plangebied aanwezig is. Daarbij geldt voor stikstof en fijnstof een grenswaarde van 40 microgram per m3 en voor zeer fijnstof een grenswaarde van 20 microgram per m3.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën.
De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Planspecifiek
Navolgende tabel toont de bedrijven en inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied:
Adres | Inrichting / functie | SBI-2008 | Milieu-categorie | Minimale afstand tot plangebied | Werkelijke afstand tot plangebied |
Sandenburgerlaan 2 | Restaurant SandenBurg | 561 | 1 | 10 m | 42 m |
Postweg 9 | Kaap Doorn Conferentiecentrum | 5510 | 1 | 10 m | 100 m |
Uit bovenstaande tabel volgt dat voldaan wordt aan de richtafstanden.
Op circa 300 meter afstand bevinden zich diverse agrarische percelen ten zuiden van het plangebied. Uit toetsing van de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) volgt dat nader geuronderzoek zou moeten plaatsvinden. Aangezien er reeds bestaande woningen op een kortere afstand tot die agrarische percelen aanwezig zijn, zal van een beperking van de agrarische bedrijven geen sprake zijn.
Daarnaast dient te worden vastgesteld dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten omvat. In het geval van onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van woningen, waarbij de huidige bedrijfsbestemming komt te vervallen. Hierbij kan worden uitgegaan van geen milieubelastende activiteiten. De ontwikkeling past in de omgeving.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en de weg geldt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het daarbij behorende besluit. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Bij een toename van het groepsrisico geldt de wettelijke verplichting voor de gemeente om dit in het bestemmingsplan te verantwoorden.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (zwarte ovaal)
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van een bedrijf ligt waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in juli 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd die op 21 november 2021 is geactualiseerd (zie bijlage 4). Navolgend wordt op de resultaten van het onderzoek ingegaan.
Gebiedsbescherming
Uit het onderzoek volgt dat het plangebied volledig binnen de begrenzing van Natuurnetwerk Nederland is gelegeven. Door het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling gaat oppervlakte aan NNN verloren, maar hier staat tegenover dat de huidige kwaliteiten van het plangebied erg laag zijn. Aangezien het terrein grotendeels is verhard is er nauwelijks ruimte voor een natuurlijke vegetatie. Ook is er nauwelijks dekking aanwezig en daardoor is leefruimte voor fauna beperkt.
Mits de juiste randvoorwaarden worden gesteld, een ecologisch goede inrichting wordt gekozen en voorwaarden worden gesteld aan de invulling en het beheer van het plangebied, is bij de inrichting op de lange termijn een positief effect te realiseren wat betreft natuurwaarden betreft.
De eventuele meerwaarde is mede afhankelijk van de toekomstige inrichting en de (handhaving) van het beheer en gebruik. Dit dient met maatregelen/plussen nader te worden gespecificeerd en geborgd. De maatregel die wordt genomen is het verplicht uitvoeren van het inrichtingsplan. Die verpichting is geregeld middels een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan.
Er zijn geen andere beleidskaders uit het Natuurbeleidsplan (NBP) van toepassing in het plangebied. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er in het kader van het NBP dan ook geen consequenties te verwachten.
Het plangebied ligt op 4,5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Door de geplande ontwikkeling gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Door de bouw van negen woningen is er mogelijk wel sprake van een toename aan uitstoot van stikstof, maar dit is gezien de afstand, de tussenliggende elementen en de relatief beperkte ontwikkeling, naar verwachting niet meetbaar in het Natura 2000-gebied. Ook zal de geplande ontwikkeling niet leiden tot een dermate verhoogde verkeersintensiteit dat effecten worden verwacht op Natura 2000-gebieden. Voor de zekerheid is toch een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met het rekenpakket Arieus (bijlage 5).
Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied is bepaald met behulp van de publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW uit december 2018. De Utrechtse Heuvelrug betref een ‘weinig stedelijke gemeente’ en het plangebied kan worden getypeerd als ‘buitengebied’ aangezien de locatie in het buitengebied van Doorn ligt.
Het aantal verkeersbewegingen is afhankelijk van de stedelijkheid van de gemeente, de ligging van het plangebied ten opzichte van het centrum en het woningtype. Voor het woningtype is uitgegaan van 10 vrije sector koopwoingen. Het maximale aantal verkeersbewegingen op grond van de CROW-publicatie voor dit typew woning bedraagt 8,6 per awoning.Het totaal aantal verkeersbewegingen bedraagt daarbij dus totaal 86.
Uit de berekening, uitgevoerd met het softwarepakket Aerius, blijkt dat ten gevolge van de extra verkeersbeweging die de ontwikkeling van het plangebied opleveren geen extra stikstofdepositie in de nabijgelegen natuurgebieden oplevert.
Het plangebied is grotendeels verhard. Begroeiing is beperkt aanwezig langs de randen van het plangebied. Het is in dit stadium onduidelijk of er bomen worden gekapt, maar het onderdeel houtopstanden is niet van toepassing bij een eventuele kap aangezien de houtopstand geen oppervlakte heeft van 10 are of meer of een rij beplanting betreft die meer dan twintig bomen omvatten. Het onderdeel houtopstanden van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet van toepassing.
Soortenbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of er door de ingreep sprake is van negatieve effecten op (potentiële) vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van (beschermde) plant- en diersoorten.
Binnen het plangebied kunnen een aantal nationaal en Europees beschermde soorten voorkomen, waarvoor voor aantasting van rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van de individuele diersoorten zijn de volgende soorten niet uit te sluiten binnen het plangebied:
De overige in de omgeving voorkomende (niet-vrijgestelde) nationaal of Europees beschermde plant- en diersoorten zijn in het plangebied uitgesloten. Ook zijn verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van beschermde soorten uitgesloten.
Conclusie
Mits de juiste randvoorwaarden worden gesteld, een ecologisch goede inrichting wordt gekozen en voorwaarden worden gesteld aan de invulling en het beheer van het plangebied, is bij de inrichting op de lange termijn een positief effect te realiseren wat betreft natuurwaarden betreft.
De eventuele meerwaarde is mede afhankelijk van de toekomstige inrichting en de (handhaving) van het beheer en gebruik. Dit dient met maatregelen/plussen nader te worden gespecificeerd en geborgd.
Aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten en daarmee een overtreding van artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming, kan niet zonder nader veldonderzoek worden uitgesloten. Een nader veldonderzoek naar vleermuizen (gebouwbewonende soorten), gierzwaluw en reptielen is noodzakelijk. Verderop in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
Ten slotte zijn ten alle tijden de twee algemene voorwaarden vanuit de Wet Natuurbescherming van toepassing:
Aanbevelingen
Om te voorkomen dat de rugstreeppad zich gaat koloniseren tijdens de bouw, dienen waterhoudende laagtes in het plangebied te worden voorkomen en dient rekening te worden gehouden met een beperkte braaklegging in de periode april tot oktober.
Nader onderzoek vleermuizen en gierzwaluw
In 2017 is middels een nader veldonderzoek onderzocht of de bebouwing in het plangebied van belang kan zijn als een vaste rust- en/of verblijfplaats voor gierzwaluw en vleermuizen (Laneco, 21 december 2017, zie bijlage 6).
Uit het onderzoek volgt dat er binnen het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen of andere essentiële onderdelen van het leefgebied van gierzwaluw vastgesteld. Er zijn daarom ten aanzien van gierzwaluw ook geen consequenties voor het slopen van de bebouwing en het realiseren van nieuwbouw binnen het plangebied.
Bij het gerichte onderzoek naar vleermuizen zijn vijf soorten vleermuizen waargenomen in en rondom het plangebied: gewone dwergvleermuis, (gewone) grootoorvleermuis (gezien de landelijke verspreiding zal het gaan om gewone grootoorvleermuis), laatvlieger, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Van rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis zijn uitsluitend passerende en foeragerende dieren waargenomen. In de woning binnen het plangebied zijn twee zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, één zomerverblijfplaats van grootoorvleermuis (1 dier) en één zomerverblijfplaats van laatvlieger (maximaal 3 dieren) vastgesteld. Er zijn geen kraam-, paar- of essentiële winterverblijfplaatsen, vliegroutes of belangrijke foerageerplaatsen in het plangebied aangetroffen. Ook is het aantal foeragerende dieren beperkt.
De verblijfplaatsen van de vleermuizen zijn aanwezig in de voormalige bedrijfswoning die nog in het plangebied staan. De woning blijft staan en krijgt in het bestemmingsplan een woonbestemming. De verblijfplaatsen blijven dus gehandhaafd en van verstoring is geen sprake.
Reptielen
Tot slot volgt dat het grootste deel van het plangebied is verhard en daarmee ongeschikt voor reptielen (hazelworm en levendbarende hagedis) . Alleen de randen en plekken met hopen snoeiafval en boomstronken zijn geschikt voor de reptielen (maximaal 100 m²). Door de ontwikkeling van het plangebied wordt leefgebied van de reptielen aangetast. Voor deze aantasting is op 20 april 2020 een ontheffing van de Wet natuurbescherming verkregen (bijlage 7). Onderdeel van de ontheffing is dat mitigerende maatregelen worden genomen. Deze zijn opgenomen in het bij de ontheffing behorende projectplan (bijlage 8).
Er zijn ten aanzien van overige soorten geen consequenties voor het slopen van de bebouwing en het realiseren van nieuwbouw binnen het plangebied.
Conclusie
De ontwikkelingen passen binnnen NNN. Daarmee is door middel van een voorwaardelijke verplichting en daaraan verbonden inrichtingsplan geborgd dat de natuurwaarden van het gebied worden versterkt. Ook staat de Wet Natuurbescherming niet aan de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling in de weg.
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Uit artikel 9.1 sub a van de Erfgoedwet volgt dat artikel 38 lid a van de Monumentenwet nog steeds van toepassing is en stelt: 'De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten'.
Planspecifiek
Uit het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Doorn 2011 volgt dat het plangebied beschikt over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 hoog'. Deze dubbelbestemming stelt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 0,3 m onder peil. Eveneens is de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede hiervan.
Uitsnede archeologische beleidskaart Utrechtse Heuvelrug 2013 (Bron: Geoloket Omgevingsdienst regio Utrecht)
Uit de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug volgt dat het grootste deel van plangebied geen archeologische waarde heeft en er geen onderzoeksplicht geldt. De westelijke hoek heeft echter een hoge archeologische waarde. Voor dit deel zal een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 hoog' worden opgenomen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen zal voor het westelijk deel, wanneer daar de grond geroerd wordt voor een groter oppervlak dan 150 m2, middels een archeologisch onderzoek aangetoond worden dat er geen archeologische waarden aangetast worden.
Daarnaast geldt de algemene wettelijke verplichting dat er bij het eventueel aantreffen van archeologische vondsten direct contact worden opgenomen met het bevoegd gezag.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het plangebied was een bedrijfsperceel ten behoeve van een transportbedrijf. Momenteel zijn de opstallen reeds gesloopt en ligt het terrein braak. Er bevindt zich geen bebouwing en/of andere opstallen. Specifieke cultuurhistorische waarden zijn dan ook niet aanwezig in het plangebied. Bij de verkaveling en inrichting van het plangebied zal een relatie met de omliggende natuur worden gezocht, mede door de natuur in het plangebied te integreren. Hiermee blijft het groene karakter, kenmerkend voor de gemeente, behouden. Daarbij zal worden voldaan aan de 'Regels Bebouwingsenveloppen', zoals die voor deze locatie zijn opgesteld.
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021
Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is vastgesteld op 7 december 2015. Met dit plan wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening en de Provinciale Waterverordening.
Voor bodem, water en milieu staan de volgende doelen centraal:
Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio. Om deze doelen te bereiken worden twee hoofdlijnen in het beleid onderscheiden:
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan. Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:
Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.
Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug
Het convenant 'Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug' is op 27 januari 2010 door twaalf overheden en drinkwaterbedrijf Vitens getekend. Het convenant dat gaat over het afkoppelen en infiltreren van afstromend hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug, is op 26 november 2015 geactualiseerd. Het streven is om diffuse bronnen terug te dringen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. In het convenant is een beslisschema opgenomen waarmee kan worden bepaald of en op welke wijze hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd).
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In de huidige situatie ligt het terrein braak. Het plangebied is grotendeels in gebruik geweest voor een transportbedrijf, waarbij nagenoeg het gehele perceel verhard was. De toekomstige situatie bestaat de verharding uit woonbebouwing en overige verharding voor onder andere parkeergelegenheid, opritten en tuininrichtingen. Binnen het plangebied worden ook delen groen ingericht en tuinen worden veelal slechts halfverhard. De hoeveelheid verharding zal aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oude situatie, zodat er geen watercompensatie vereist is.
Waterafvoer
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater zal afgekoppeld worden en binnen het plangebied worden verwerkt, bijvoorbeeld door infiltratie. Tevens wordt er bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
Uit overleg met het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied direct langs een droogdal ligt. Volgens modelberekeningen die door het Hoogheemraadschap zijn uitgevoerd in verband met de klimaatverandering blijkt dat bij hevige regenval direct langs het perceel een waterstroom heuvelafwaarts ontstaan, die ook het plangebied inloopt. Om problemen met water te voorkomen is dan ook gekozen om middels greppels en aarden wallen van 1 meter hoog het regenwater richting de wadi die in het plangebied te komen te begeleiden.
Conclusie
Gezien bovenstaande uitleg vormt het aspect water dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bereikbaarheid
Uitgaande van gemiddeld 8,6 voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde per woning zal de verwachte verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling circa 86 motorvoertuigen per etmaal bedragen. De planlocatie wordt ontsloten via de Maarsbergseweg die uitkomt op de Leersumsestraatweg. De Leersumsestraatweg is een doorgaande provinviale weg die het verkeer van en naar de nieuwe woningen in het plangebied gemakkelijk aan kan. Ookde Maarsbergseweg kan het beperkte verkeer van een naar de nieuw te bouwen woningen aan. Het deel van de weg waarover het (auto)verkeer zal gaan is daarbij voldoende breed om dit te accomoderen. Voor tweerichtingsverkeer is volgens de Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom van het kennisinstituut CROW namelijk een minimale breedte van 4,6 meter noodzakelijk. Ter hoogte van het plangebied is de weg tussen de 4,8 en 5 meter breed.
Ten opzichte van de destijds bestaande situatie zal veeleer sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Additionele verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht. De realisatie van de beoogde woningen op deze locatie zal niet leiden tot onaanvaardbare verkeershinder.
Parkeren
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het doel van het GVVP is een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economische gezonde gemeente. In het GVVP zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'buitengebied' en de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. Dit resulteert in een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per vrijstaande woning (koop).
Conclusie
Gezien de ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, wordt per vrijstaande woning een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen gerekend. Deze parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. In de planvorming wordt hiermee rekening gehouden. Er is voldoende ruimte op elk woonperceel om in deze 2 parkeerplekken te voorzien. Verder is in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan vastgelegd dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.
De concrete duurzaamheidsmaatregelen zullen te zijner tijd in een overeenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar worden vastgelegd. Hierbij kan gedacht worden aan het streven (een deel van) de woningen als 'nul op de meter' uit te laten voeren en de ambitie een GPR score van 8 na te streven. In ieder geval dient een EPC-norm van 0,4 te worden gehaald, in overeenstemming met het bouwbesluit.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DOOLeersumsestraat-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (de verbeelding) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Het voorliggende bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel-)bestemmingen:
Natuur
De bestemming 'Natuur' is bedoeld om de landschappelijke en natuurwaarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Het betreft stroken te realiseren bos tussen de woonkavels, die verbindingen vormen met het omliggende bos. Delen van deze natuur worden onderdeel van de woonkavel, de overige delen worden gemeenschappelijk groen. De realisering en in standhouding van deze bestemming wordt, in aanvulling op de bestemmingsplanbepalingen, privaatrechtelijk geregeld.
Binnen deze bestemming zijn wegen en paden en parkeervoorzieningen ten behoeve van de woonbestemmingen in het plangebied toegelaten, alsmede de gebruikelijke voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals faunapassages, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van natuurvoorlichting en –educatie en voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.
Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, met uitzondering van bijvoorbeeld het normale onderhoud.
Wonen
Deze bestemming is opgenomen voor de beoogde woningen, overeenkomstig de afspraken in het kader van de bouwenveloppen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen die gelijk zijn aan het bestemmingsvlak, waarbij in de regels is bepaald onder welke voorwaarden het bouwen van gebouwen (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) is toegestaan. Uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan, met maximaal één hoofdgebouw per bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen respectievelijk maximaal 4,5 meter en 10 meter mag bedragen, terwijl de inhoudsmaat van hoofdgebouwen maximaal 800 m³ mag bedragen.
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om het gebied rondom de woningen landschappelijk in te richten en deze inrichting instand te houden conform het bij de regels gevoegde inrichtingsplan. Ook zijn hier een algemene regels opgenomen voor een bedrijf of beroep aan huis.
Waarde - Archeologie 3 hoog
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 hoog' is opgenomen voor de westelijke hoek van het plangebied waar een hoge archeologische waarde van toepassing is. De voor 'Waarde - Archeologie 3 hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Bij werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 0,3 m onder peil dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Waarde - Ecologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' dient voor de instandhouding van landschaps- en natuurwaarden, met de daarbij behorende voorzieningen. Hierbij kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken die er op grond van de andere bestemmingen gebouwd mogen worden.
Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
Algemene bouwregels
De algemene bouwregels bevatten een bepaling ten aanzien van de bestaande situatie of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt.
Tevens is aangegeven hoe wordt omgegaan met ondergeschikte bouwdelen die de bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels met niet meer dan 1,0 meter overschrijden.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval, het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, het gebruik van woningen voor kamerbewoning en bijzondere woonvormen of een gebruik van gronden voor een paardenbak.
Daarnaast is in dit artikel het uitoefenen van een bed & breakfast geregeld. Bepaald is dat niet meer dan 30 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, hier voor gebruikt mag worden, tot een maximum van 75 m². Het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen, waarbij per voorziening een zelfstandige sanitaire ruimte, een zelfstandige keuken en een extra parkeerplaats beschikbaar moeten zijn.
Tot slot zijn regels opgenomen die verplichten om voldoende parkeerplaatsen aan te leggen.
Algemene afwijkingsregels
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen en de bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Onder voorwaarden is tevens een overschrijding toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsregel is opgenomen waarmee, onder voorwaarden, wijzigingen in de vorm van het aanbrengen van verandering in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmings- en bouwgrenzen mogelijk kunnen worden gemaakt.
Overgangsregels
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld: bouwwerken of gebruik zoals dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels of het gebruik van de gronden en bouwwerken.
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, waaronder planschade en de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren, maar ook over economische uitvoerbaarheid, of het plan in de planperiode gerealiseerd kan worden. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente, behoudens een klein deel van het plangebied. De gronden die niet in eigendom zijn worden door de gemeente aangekocht. Voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst is derhalve geen noodzaak. De economische uitvoerbaarheid is derhalve veiliggesteld.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings-/ afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen/ omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.
Ad 1:
Repressief toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Datzelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.
De voorbereidingen voor het wijzigen van het gebruik van de planlocatie speelt al geruime tijd. In 2006 zijn de gronden van de planlocatie aangekocht door de gemeente om de gronden te herontwikkelen met als doel natuurontwikkeling in combinatie met woningbouw.
Over de planontwikkeling is ook diverse keren gesproken met de omgeving. In het recente verleden zijn de omwonenden in 2017 op de hoogte gebracht van de voorgenomen bodemsanering.
In 2018 zijn op 17 april 2018 en 28 november 2018 twee bijeenkomsten met omwonenden gehouden om de stand van zaken rondom de planontwikkeling toe te lichten en om omwonenden in de gelegenheid te stellen om op- of aanmerkingen op de planvorming te geven. Tijdens de bijeenkomsten wordt onder andere aandacht gevraagd voor een effectieve grensafscheiding tussen de percelen en eveneens voor het waarborgen van de privacy. Tevens wordt door alle omwonenden uitgesproken dat ontsluiting via de westzijde van het perceel, ivm verkeersveiligheid, het meest wenselijk lijkt. In hoofdstuk 2.2 is toegelicht hoe de erfafscheiding van het gehele plangebied, in het inrichtingsplan, geregeld is. Dit sluit aan op de wens van de omwonenden. De ontsluiting aan de westzijde is eveneens opgenomen. Dit komt ook overeen met de wens van de provincie om geen nieuwe ontsluiting op de N225 te maken voor het plangebied.
In oktober 2019 is nog een mail verstuurd naar de omwonenden over de stand van zaken van het project.
Op 3 juni 2020 is een bewonersbrief verstuurd met de beantwoording van vragen die de gemeente bereikt had over het plan. De vragen kwamen onder andere vanuit een overleg van Natuurmonumenten dat de gemeente gevoerd heeft o.a. over het plan en contact dat geweest is met één van de omwonenden.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Zowel Hoogheemraadschap als de provincie hebben een vooroverlegreactie ingediend. Die vooroverlegreacties worden beantwoord in de bijgevoegde nota van beantwoording van de vooroverlegreacties (bijlage 9).
Het ontwerpbestemmingsplan is op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening ter visie gelegd. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Van deze terinzagelegging is openbare kennisgeving gedaan in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en de gemeentepagina in nieuwsblad ‘De Kaap’. Tijdens de terinzagelegging zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in de bijgevoegde nota van beantwoording (bijlage 10).