direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van den Woudestraat 1A Warmond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2006 is de gemeente Teylingen ontstaan uit een samenvoeging van de voormalige gemeenten Sassenheim, Voorhout en Warmond. Direct gevolg hiervan is dat er binnen het grondgebied van de gemeente Teylingen per kern een individuele gemeentewerf en milieustraat aanwezig was. De voormalige gemeentewerf te Warmond is met de gemeentelijke samenvoeging gesloten. De brandweerkazerne is wel behouden gebleven. De bebouwing ten behoeve van de gemeentewerf is inmiddels gesloopt en het terrein heeft momenteel geen functie meer.

Op 22 september 2015 heeft het college van B&W een besluit genomen voor herontwikkeling van het perceel van de voormalige gemeentewerf naar woningbouw. In paragraaf 2.2 is dit verder toegelicht.

1.2 Ligging plangebied

De voormalige gemeentewerf is gelegen aan de Van den Woudestraat 1a, te Warmond. Het plangebied ligt aan de rand van de woonwijken Endepoel en De Weiden. Ten westen van het plangebied is de spoorlijn Leiden – Schiphol gelegen. De ligging van het plangebied wordt weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied binnen de kern Warmond

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0002.png"

Figuur 1.2: Luchtfoto plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' (vastgesteld op 17 december 2009) en aan de spoorzijde het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen' (vastgesteld op 30 april 2015).

In het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' vigeren binnen het plangebied meerdere bestemmingen. De gronden zijn bestemd als 'Maatschappelijk', waarbij de brandweerkazerne met een aanduiding wordt aangeduid. Daarop aanvullend vigeren de bestemmingen 'Verkeer-Verblijfsgebied' en 'Water'. Vanuit het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen' vigeren de bestemmingen 'Groen' en 'Water' en dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1'. Uitsnedes van de vigerende plannen worden weergegeven in figuren 1.3 en 1.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede Vigerend bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009'

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede Vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen'

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan Van den Woudestraat 1A Warmond is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk maakt.

1.5 Planproces

Voordat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Kort weergegeven betreft het, uitgaande dat niet alle betrokkenen zich direct in het bestemmingsplan kan vinden, de volgende stappen:

  • 1. Ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan. In deze fase vindt plaats:
    • a. overleg over het voorontwerpbestemmingsplan met diverse betrokken instanties, waaronder het Waterschap en de Provincie;
    • b. overleg met belanghebbenden en belangstellenden: inspraak (gemeentelijke inspraakverordening);
    • c. verwerken resultaten vooroverleg en inspraak;
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan met de bekendmaking van onder meer de mogelijkheid zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
  • 3. Vaststelling door de gemeenteraad waarbij de ingediende zienswijze(n) verwerkt zijn. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen (indien een zienswijze ingediend of bij gewijzigde vaststelling) beroep indienen bij de Raad van State.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Van den Woudestraat 1A Warmond bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De toelichting vormt het niet-juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan waarin uiteen gezet is welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. Ten behoeve hiervan is de toelichting als volgt opgebouwd:

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2 geeft een weergave van de huidige- en toekomstige situatie;
  • Hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen;
  • Hoofdstuk 4 geeft uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
  • Hoofdstuk 5 toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie, etc.;
  • Hoofdstuk 6 maakt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
  • Hoofdstuk 7 maakt de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
  • Tot slot bevat de toelichting een aantal bijlagen behorende bij de uitgevoerde onderzoeken zoals omschreven in Hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Huidige situatie

De gemeentewerf is per 1 januari 2008 gesloten en heeft op dit moment geen functie meer. De opstallen van de gemeentewerf zijn inmiddels gesloopt. Het perceel is circa 5.000 m² groot. Aan de spoorzijde, nabij de entree van het terrein, is de brandweerkazerne (uitrukpost) gevestigd.

De wijk Endepoel met bebouwing uit de jaren zeventig ligt ten zuiden van het plangebied. Ten noordoosten van het plangebied is de woonwijk De Weiden gelegen met bebouwing uit de jaren zeventig en tachtig. Deze twee woonwijken grenzen ter hoogte van de gemeentewerf aan elkaar.

Ten westen van het plangebied is een watergang gelegen, een groenstrook met fietspad en vervolgens een verhoogd talud met de spoorlijn Leiden- Schiphol. Ten noorden van het plangebied is de watergang breder en vormt samen met een brede groenstrook, in een parkachtige setting, een buffer tussen de spoorlijn en de woonwijk De Weiden. In dit overgangsgebied is ook de voormalige gemeentewerf gevestigd. De groenstructuur vormt daarmee een belangrijk ruimtelijke kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0005.png"

Figuur 2.1: Ruimtelijke structuur

Het plangebied is bereikbaar via de toegangsweg van de voormalige gemeentewerf. Hierdoor ligt het gebied relatief solitair, als een soort eiland aan de rand van de woonwijk. Het karakter van het plangebied wordt gevormd door de randen van het gebied. Het plangebied wordt vrijwel geheel omsloten door watergangen en/of groenstroken.

Bij de entree van het plangebied ligt aan de westzijde de brandweerkazerne van Warmond. De brandweerkazerne is nu vooral in gebruik als kantoor en opslaggebouw en als uitrukbasis voor de brandweerauto. Tot op heden werd op deze locatie geoefend in het gebruik van blusmiddelen en pneumatische scharen etc. In het kader van dit bestemmingsplan is uitgegaan van verplaatsing van deze oefenactiviteiten.

Aan de noordoostzijde staan twee vrijstaande woningen bestaande uit begane grond met een relatief hoge kap en een kleinschalig appartementengebouw bestaande uit twee lagen met een hoge kap.

Aan de Van den Woudestraat (ten zuidoosten van het plangebied) staan drie appartementengebouwen uit de jaren zestig. Deze bestaan uit drie lagen met een kap, met een bouwhoogte van 11 meter. Tussen de appartementengebouwen aan de Van den Woudestraat loopt een voetpad die uitkomt op de Ganzenwei. Dit voetpad loopt gedeeltelijk langs het plangebied.

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Beoogde functie is wonen

Uit de ruimtelijke analyse van de omgeving van het plangebied blijkt dat de hoofdfunctie wonen is. De gemeente is eigenaar van het perceel dat dienst heeft gedaan als gemeentewerf van Warmond. Sinds 2006 is de gemeentewerf gesloten. Op dit moment heeft het perceel geen functie meer behalve dat er op de rand van het perceel de brandweerkazerne van Warmond is gevestigd. Uitgangspunt is behoud van de kazerne.
Vanuit de geformuleerde beleidsdoelstellingen is het niet wenselijk dit gebied te benutten voor een maatschappelijke bestemming of te herontwikkelen tot een bedrijvenlocatie. Binnen Teylingen en Warmond is er vraag naar woningen. Derhalve wordt dan ook ingestoken op een herontwikkeling van het plangebied, met uitzondering van de brandweerkazerne, naar de functie wonen. De functie wonen sluit tevens goed aan bij de omgeving. Door woningen te realiseren die aantrekkelijk zijn voor (jonge) gezinnen kan een bijdrage worden geleverd aan het behoud van maatschappelijke en commerciële voorzieningen in de kern Warmond.

Op 22 september 2015 heeft het college van B&W een besluit genomen voor herontwikkeling van het perceel van de voormalige gemeentewerf Warmond naar woningbouw. Op deze wijze kan er worden bijgedragen aan de woningbehoefte en leefbaarheid van Warmond.

2.2.2 Markttender

Voor de stedenbouwkundige invulling van het gebied is in de eerste helft van 2016 een markttender uitgevoerd. Dit is een procedure waarbij de gemeente Teylingen via inschrijving en het stellen van voorwaarden een marktpartij/ontwikkelaar zoekt die een woningbouwplan wil ontwikkelen op deze locatie. Uitgangspunt van deze tender was het zoeken naar een kwalitatief en financieel uitvoerbaar plan dat gedragen wordt met een passende stedenbouwkundige opzet.

Uitgangspunt voor de markttender was onder andere dat er maximaal 30 woningen gebouwd mogen worden. Ook dient rekening gehouden te worden met het waarborgen van het akoestisch klimaat vanuit het spoor en de brandweerkazerne.

Op basis van de markttender is het onderstaand stedenbouwkundig plan naar voren gekomen. Het stedenbouwkundig plan past binnen de kaders van het voorontwerpbestemmingsplan en wordt in het ontwerpbestemmingsplan gewaarborgd. Dit vindt zijn uiting in aanscherping van de regels en verbeelding passend binnen de hoofdopzet van het voorontwerpbestemmingsplan.

Het stedenbouwkundig plan geldt als definitief en wordt middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

2.2.3 Stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundige opzet

Bij de planontwikkeling is gestreefd naar een heldere stedenbouwkundige opzet. Het plan bestaat uit een drietal blokken van aaneengesloten eengezinswoningen. Deze zijn parallel gepositioneerd aan de woongebouwen aan de Van den Woudestraat en daarmee passend bij de stedenbouw van de omgeving. De bebouwing wordt gevormd door drie rijen van totaal 25 rijwoningen (eengezinswoningen), bestaand uit 12 huurwoningen en 13 koopwoningen. De woonstraten zijn relatief kort en bieden zicht op het omliggende groen en water om de beleving van deze natuurlijke structuren te optimaliseren.

Om de leefbaarheid van het dorp Warmond te verhogen wordt ingezet op de doelgroep (jonge) gezinnen. Eengezinswoningen in zowel de huur- als de koopsector sluiten daar goed bij aan.

Het zuidelijke blok ligt tegenover de bestaande gestapelde woningen en vormen samen een nieuwe woonstraat. De achtertuinen van het middenblok en het zuiderblok zijn aan elkaar geschakeld. In de planopzet is gekozen om de achtertuinen van deze woningen extra veel diepte te geven in verband met bezonning. Het noordelijke blok vormt samen met het middenblok een woonstraat. De tuinen van het noordelijke blok liggen aan het water en kijken vrij uit over het water tot ver in de groene zone.

Door de woningblokken op deze wijze te situeren wordt het directe zicht vanuit de nieuwe woningen op de achtertuinen en woningen aan de Ganzenwei geminimaliseerd. De drie hoekwoningen aan de zijde van de Ganzenwei hebben een zijtuin die grenst aan de verbrede watergang. Hierdoor wordt een zo optimaal mogelijke aansluiting gemaakt met de bestaande omgeving. Dit is vanuit ruimtelijk en privacy oogpunt een verbetering ten opzichte van het voorlopig stedenbouwkundig plan dat als grondlegger heeft gediend voor het voorontwerpbestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0006.jpg"

Figuur 2.2: stedenbouwkundige opzet (bron: H&B Bouw en Van Egmond Totaal Architectuur)

Woningen

De woningen bestaan uit twee lagen met als hoofdvorm een langskap en hebben allen zowel een voor- als achtertuin.

De eerste rij bestaat uit 10 woningen en richt zich met haar voorgevel naar de bestaande appartementenblokken aan de Van den Woudestraat. Tussen de bestaande appartementen en dit woningblok wordt een woonstraat gerealiseerd als toegang naar deze woningen. Deze straat loopt voor autoverkeer dood, maar zal wel aangesloten worden op het voetpad naar de Ganzenwei.

Om de lengte van het blok te doorbreken wordt het blok opgedeelde in drieën door de middelste 3 woningen naar achteren te leggen. Daarbij worden 2 woningen met een dwarskap uitgevoerd. De dwarskappen zijn op stedenbouwkundig logische plekken gesitueerd en accentueren zichtlijnen.

De tweede rij richt zich met haar voorgevel naar het noordwesten en bestaat uit 9 woningen. In deze rij worden 3 woningen uitgevoerd met een dwarskap. Tussen de eerste rij en de tweede rij bevinden zich de achtertuinen van beide woonblokken. De achtertuinen zijn bereikbaar via een achterpad/ brandpad.

In de derde rij worden 6 eengezinswoningen gesitueerd, deze woningen grenzen met hun achtertuin aan de brede watergang ten noorden van het plangebied. Om de woonkwaliteit te optimaliseren en de overgang tussen openbaar gebied en tuin zo vloeiend mogelijk te maken, is hier ruimte voor een natuurvriendelijke oever voorzien. De voorzijde van de woningen richten zich op de woonstraat tussen woningblok 2 en woningblok 3. Bij woningblok 3 krijgen 2 woningen een dwarskap en worden de woningen aan de voorzijde een bijzondere overgang van openbaar naar privé. Over de gehele breedte van de woning bevindt zich een veranda van circa 1,5 meter diepte. Deze is gekoppeld aan het ontwerp voor de berging en de entree aan de voorzijde van de woning.

Op verschillende plekken in het plangebied biedt de stedenbouw aanleiding om een accent aan te brengen in de woningen. De dwarskappen zijn daar een voorbeeld van. Extra aandacht krijgen ook de hoekwoningen langs de entree van de wijk. De gevels zijn duidelijk vorm gegeven als een belangrijke zichtgevel en de entree van deze woningen bevindt zich in deze belangrijke zichtgevel.

Openbare ruimte

De woningen worden benaderd vanuit de bestaande toegang vanuit de Van den Woudestraat. De entreeweg kent voor het eerste bouwblok een afsplitsing naar de eerste woonstraat. Hulpdiensten kunnen aan het einde van beide woonstraten keren in een voorziene keerlus. De entreeweg slingert als het ware om de brandweerkazerne heen. Door zijn flauwe bochten wordt autoverkeer automatisch afgeremd, wat bijdraagt aan de verkeersveiligheid.

Een tweetal voetgangersbruggen verbinden de nieuwe ontwikkeling met het omliggend gebied. Vanaf het einde van de eerste woonstraat loopt een bruggetje naar de Ganzenwei. Direct naast de nieuwe natuurlijke speelplek komt een nieuwe brug naar het Spoorpad. Direct naast de entreeweg aan de Van den Woudestraat ligt ook nog een verbinding over het water naar het Spoorpad. Zo wordt voor voetgangers en fietsers een optimale verbinding gelegd met de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0007.png"

Figuur 2.3: structuur openbare ruimte (bron: H&B Bouw en Van Egmond Totaal Architectuur)


Achter de bestaande woongebouwen aan de Van den Woudestraat wordt een kleine ontmoetingsplek in de vorm van een pleintje gerealiseerd en wordt de bestaande groenstrook deels opnieuw ingericht. Het bestaande groen aan de zone langs het spoor wordt doorgezet. In het plangebied is tevens een natuurlijke speelplaats voorzien en een openbare vissteiger. De oevers kennen een natuurlijk talud. Al deze gebieden zijn onderling zo veel mogelijk verbonden middels een wandelroute. Op deze wijze ontstaat een groene openbare ruimte waar ruimte is voor ontmoeting en sociale interactie.

Het parkeren wordt ingepast in het openbaar gebied in de directe nabijheid van de woningen. Het grootse deel van de parkeerplaatsen is geconcentreerd in groen omzoomde aaneengesloten dwarsparkeervakken. Overige parkeerplaatsen zijn als langsparkeren opgenomen in de woonstraten. In totaal worden 45 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd.
afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0008.jpg"

Figuur 2.4: voorziene locatie parkeerplaatsen (bron: H&B Bouw en Van Egmond Totaal Architectuur)

Brandweerkazerne

De brandweerkazerne blijft behouden. Het omliggende erf wordt aangepast om ruimte te geven aan de entreeweg, het trottoir, het parkeren en een goede toegang naar de kazerne. De parkeerplaatsen voor de brandweer worden gesitueerd direct aan het begin van de entreeweg.

2.3 Conclusie

Het stedenbouwkundig plan past in de uitgangspunten zoals verwoord in de markttender uitgevoerd door de gemeente Teylingen. Tevens is vanuit ruimtelijk oogpunt sprake van een verbetering ten opzichte van het (voorlopig) stedenbouwkundig plan zoals dat opgenomen was in het voorontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het Rijk wil zo min mogelijk op stoel van provincies en gemeenten gaan zitten om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor de beoogde ontwikkeling op het terrein van de voormalige gemeentewerf, stelt het Rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg. Enige restricties die vanuit het rijksbeleid zijn geformuleerd en die van invloed kunnen zijn op het plangebied is de 20 Ke-contour van Schiphol. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de effecten van de ligging nabij Schiphol.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0009.png"

Figuur 3.1: Uitsnede PKB Schiphol: 20 Ke–contour

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'. Binnen het bestaande bebouwd gebied worden nieuwe woningen gebouwd op de locatie van de voormalige gemeentewerf.

Bestaand stad- en dorpsgebied

Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Visie Ruimte en Mobiliteit.

3.2.2 Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte 2014 opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied

De gemeente Teylingen is opgenomen in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het Programma ruimte.

3.2.3 Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte 2014 is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen is opgenomen dat deze getoetst moeten worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, wat hieronder nader wordt toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit de volgende stappen:

  • Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd. Toepassing van de ladder is zowel aan de orde bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een lokale behoefte, als bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een (boven)regionale behoefte. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip 'regio'.
  • Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen hanteert de provincie aanvullende regels, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel.
  • Stap 3 houdt in dat, indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Een uitwerking hiervan is opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

  • Stap 1: in de gemeentelijke structuurvisie en daarop aanvullend de gemeentelijke woonvisie, wordt gesproken over een toenemende behoefte aan de woningvoorraad in de periode tot 2030. Voor de regio Holland Rijnland wordt gesproken over een behoefte van 24.600 woningen in de periode 2010-2030. Op basis van de Woningbehoefteraming 2016 wordt voor de gemeente Teylingen een behoefte verwacht van maximaal 1.520 woningen tot 2030, waarvan 823 woningen ontwikkeld zullen moeten worden in de periode 2015-2019. Deze woningen dienen ontwikkeld te worden binnen het bestaand stedelijk gebied (rode contour). Hierop aanvullend wordt het plangebied in de gemeentelijke structuurvisie benoemd als een woningbouwlocatie, waarop de ontwikkeling van 30 nieuwbouw woningen gewenst is. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 25 woningen binnen bestaand stedelijk gebied en past daarmee binnen de uitgangspunten van de eerste stap.
  • Stap 2: de beoogde ontwikkeling is gesitueerd op de gronden van de voormalige gemeentewerf, binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Warmond. Door de samenvoeging van de voormalige gemeenten Sassenheim, Voorhout en Warmond is de gemeentewerf in 2008 overbodig geraakt. De gemeentewerf is destijds dan ook gesloten en heeft zijn functie verloren. Inmiddels zijn de opstallen gesloopt en biedt het perceel 5.000 m² aan herstructureringsruimte. De gemeente Teylingen heeft aangegeven deze ruimte te willen benutten om het woningtekort op te vangen. Door ruimte te bieden voor de realisatie van 25 woningen wordt hieraan voldaan.
  • Stap 3: de beoogde ontwikkeling is gesitueerd binnen het bestaand dorpsgebied. Hierdoor is een verdere toetsing aan de ladder niet van toepassing en voldoet de ontwikkeling aan de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.

3.2.4 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.

De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. Gezien de ligging binnen de rode contour en de opgave die daarbinnen gewenst is, past de beoogde ontwikkeling goed binnen de woningbouwopgave.

3.2.5 Regionale woonagenda Holland Rijnland

In de regio Holland Rijnland zal het aantal inwoners en huishoudens de komende vijftien jaar naar verwachting nog verder toenemen. In totaal gaat het dan van 2013 tot en met 2029 over 31.620 nieuwe woningen. Met de woonagenda 2014 willen de gemeenten de woningmarkt versterken. Naast het accommoderen van de lokale en subregionale behoefte, zijn er ook bovenregionale woningbouwopgaven waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt. Het nieuwe aanbod moet daarbij in kwalitatief opzicht zo goed mogelijk aansluiten op de toekomstige behoefte. Deze is per gemeente in de regio anders.

3.2.6 Provinciale Woningbehoefteraming 2016

Bij de vaststelling van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit werd de Woningbehoefteraming 2013 het toetsingskader voor de kwantitatieve behoefte. Inmiddels is de Woningbehoefteraming 2016 bekend. Voor gemeente Teylingen wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 823 woningen in de periode 2015-2019. Voor de periode 2020-2024 ligt de behoefte op nog eens 514 woningen en van 2025-2029 moeten er nog 183 extra woningen gerealiseerd worden. Het plan geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0010.jpg"

Figuur 3.2: Uitsnede tabel woningbehoefteraming 2016 periode 2015-2019

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Teylingen 2030 (2015)

In deze structuurvisie zet de gemeente op een integrale wijze de ruimtelijke hoofdlijnen uit tot 2030. Samen met bewoners, bedrijven, organisaties en regionale partners wil de gemeente werken aan een duurzame bloeiende gemeente, waaraan iedereen meedoet.

De leidende principes voor de structuurvisie zijn:

  • 1. Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente;
  • 2. Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied;
  • 3. Teylingen verbetert de sociaal-economische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied;
  • 4. Teylingen zet zich in voor een vitale Greenport Duin- en Bollenstreek;
  • 5. Ambities en keuzes stemt de gemeente steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.

De beoogde ontwikkeling betreft de herontwikkeling van de gronden van de voormalige gemeentewerf. De gemeentewerf is in 2008 gesloten en de opstallen hiervan zijn inmiddels gesloopt. Op deze gronden wordt met onderhavig plan ruimte geboden voor de ontwikkeling van 30 woningen. Deze ontwikkeling is in de structuurvisie opgenomen en -ingepland als woningbouwontwikkeling voor de periode tot 2020 (opgave 'W6'). Hierdoor is de beoogde ontwikkeling in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Teylingen 2015-2020

Parallel aan de Toekomstvisie is de 'Woonvisie Teylingen, een kijk op het wonen in Sassenheim, Voorhout en Warmond voor de periode 2008-2020 opgesteld, als een belangrijke uitwerking om de doelen uit de Toekomstvisie te concretiseren en te realiseren. Na 2008 hebben zich diverse economische en maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen in regelgeving (zowel in de huur- als de koopsector) voorgedaan die een behoorlijke impact hebben op het functioneren van de woningmarkt. Om deze reden is de woonvisie in 2015 geactualiseerd.

In de Woonvisie Teylingen 2015-2020 beschrijft de gemeente Teylingen het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2015-2020. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Onderdeel van deze woonvisie is de regionale woonvisie die samen met de gemeenten Hillegom en Lisse is opgesteld in het kader van de Bollen-3-gemeenten. Centraal in de woonvisie staan de thema's: bestaande kernen en bestaande woningvoorraad, duurzaamheid, wonen met zorg, welzijn, beschikbaarheid, doelgroepen en betaalbaarheid.

Voor de toekomst worden onder andere gestreefd naar het in stand houden van het karakter van de kernen Voorhout, Warmond en Sassenheim. Door in te zetten op woningen die nu in aanbod beperkt zijn wordt gestreefd meer vitaliteit en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In Warmond wil de gemeente jongeren en jonge huishoudens in de kern vasthouden en/of aantrekken door het woningaanbod hierop af te stemmen. Gestreefd wordt naar grondgebonden en/of goedkopere koopwoningen om de doorstroming in de kern te bevorderen. Bij de nieuwbouw van woningen is het van belang te kijken waar duurzaamheid een rol kan spelen in de bouw- of gebruiksfase van deze woningen.

In het kader van de herontwikkeling van de voormalige gemeentewerf is geen specifiek woonbehoefteonderzoek of marktonderzoek uitgevoerd. Wel is een woningmarktscan van Ecorys beschikbaar (d.d. 17 maart 2011) die in opdracht van de gemeente is opgesteld. De belangrijkste conclusies die uit deze scan zijn:

  • Gezinshuishoudens vormen de grootste doelgroep in Teylingen;
  • De doelgroep oudere gezinshuishoudens (55-plus) neemt in omvang toe. Deze groep bestaat voor een belangrijk deel uit een- en tweepersoonshuishoudens. Het aandeel jonge huishoudens neemt af;
  • Een gedifferentieerd woningbouwprogramma (koop en huur in verschillende prijssegmenten) sluit het best aan op de te verwachten demografische ontwikkelingen;
  • Op basis van historische tendensen zijn verreweg de meeste potentiële woningkopers bij grondgebonden woningen te verwachten uit Teylingen zelf. Voor de komende periode wordt verwacht dat de markt steeds meer een 'lokaal' karakter krijgt;
  • De meeste transacties in Warmond (jaarlijks circa 35, merendeels grondgebonden woningen) betreft woningen in de prijsklasse tussen 2 en 3 ton;
  • In Warmond worden weinig nieuwe grondgebonden woning aangeboden. De vraag naar relatief goede eengezinswoningen blijft wel onverminderd aanwezig.

Met de ontwikkeling wordt ingespeeld op de vraag naar grondgebonden woningen in verschillende prijssegmenten. Anderzijds wordt ook ingezet op het verbreden van het aanbod huurwoningen en kleinere woningen voor starters.

3.4 Conclusie

In het bestemmingsplan zal worden aangesloten op de diverse beleidslijnen op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

  • Het plangebied Van den Woudestraat 1A Warmond valt net binnen de 20 Ke-contour. In paragraaf 5.7 wordt geconcludeerd dat deze contour geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling omdat er uitsluitend voorzien wordt in herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied.
  • De beoogde ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van woningbouw en sluit het daarmee aan op de toekomstvisie van de gemeente Teylingen.

Het provinciale en gemeentelijke beleid hebben het plangebied beleidsmatig aangewezen als woongebied. Omdat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is op basis van de vigerende bestemmingen is voor dit plan een nieuw planologisch- juridisch kader opgesteld.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

4.1 Algemeen

Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen de in dit plangebied beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Als planvorm is gekozen voor een plan met directe bouwmogelijkheden.

Verbeelding en regels

Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Welstand

Het bestemmingsplan bevat een duidelijke regeling die aansluit op het vergunningsvrij bouwen op grond van de Woningwet en de Welstandsnota van Teylingen en geeft aan de achter- en zijkant van de woning voldoende ruimte voor burgers. Om het straatbeeld intact te houden en daarmee de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, zijn voor de voorzijde van de percelen en gebouwen restricties opgenomen. Ditzelfde geldt voor zijkanten die grenzen aan (belangrijke) openbare ruimten.

Maatvoeringaanduidingen

Op de plankaart is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen en het gebruik. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouwhoogte.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

4.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Tevens zijn figuren opgenomen om te verbeelden wat er onder voorgevelrooilijn, voor-/zij-/achtererf en de bezonningssituatie wordt verstaan.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

4.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.

Groen (Artikel 3)

De openbare groenvoorzieningen in het plangebied (waaronder dorpsplein en speelvoorzieningen) zijn voorzien van de bestemming Groen.

Maatschappelijk (Artikel 4)

Ten behoeve van de aanwezige brandweerkazerne is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Daarop aanvullend is het ook toegestaan om bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, perceelontsluitingen, nutsvoorzieningen en water te realiseren.

Tuin (Artikel 5)

De op de verbeelding voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen van de nieuwe woningen. Binnen deze bestemming zijn onder andere aan- en uitbouwen in de vorm van erkers toegestaan aan de voorzijde van het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze niet dieper mogen zijn dan 1,5 m en niet breder dan 75% van de gevel. Aan de achterzijde van het meest noordelijke woningblok is tevens een strook opgenomen met de bestemming Tuin. Op deze strook is het om deze reden niet mogelijk bouwwerken te realiseren. Met de dubbelbestemming 'Waarde - Natuurvriendelijke oever' zijn deze gronden primair bestemd voor het realiseren van een geleidelijke overgang van van land naar water.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6)

Ten behoeve van de ontsluiting van de brandweerkazerne, de woningen en het openbaar gebied aan de Van den Woudestraat is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden.

Water (Artikel 7)

Waterpartijen en watergangen hebben de bestemming ‘Water’. De beoogde steiger en bruggen zijn gesitueerd en toelaatbaar binnen deze bestemming. Tevens is het mogelijk, onder voorwaarden, vlonders bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen (woningen) te realiseren.

Wonen (Artikel 8)

De nieuw te realiseren woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen - 2'. Binnen deze bestemming is het toegestaan om binnen het bouwvlak aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde of geschakelde woningen te ontwikkelen en wordt het toegestaan om de gronden te gebruiken voor tuinen, (langzaam)verkeersdoeleinden en parkeren.

Bouwvlakken hoofdgebouwen

Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor de woningen bepaald waar het hoofdgebouw (de woning zelf) wordt gebouwd. Op de digitale verbeelding zijn daarom bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van de hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.

Erfbebouwing

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw van de woningen zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte, diepte en hoogte van erfbebouwing.

Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt voor de woonomgeving en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlak worden benut ten behoeve van de kantoor-, praktijk- of bedrijfsruimte met een maximum van 50 m².

Geluidswering

Voor een aantal woningen is aanvullende gevelwering noodzakelijk om het sirenegeluid van brandweerwagens te dempen. Om te borgen dat deze gevelwering aan wordt gebracht is de specifieke bouwaanduiding - 1 met bijbehorende regeling opgenomen.

Waarde - Archeologie (Artikel 9)

In de gronden van het plangebied is er kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen is bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

De bestemming Waarde - Archeologie fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Voor het plangebied zijn vijf unieke aanduidingen opgenomen, voortkomend uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek en op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Teylingen. Deze betreffen:

  • Specifieke vorm van waarde - 1;
  • Specifieke vorm van waarde - 3;
  • Specifieke vorm van waarde - 4;
  • Specifieke vorm van waarde - speciaal 1;
  • Specifieke vorm van waarde - speciaal 2;

Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd.

In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.

Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.

Waarde - Natuurvriendelijke oever (Artikel 10)

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Natuurvriendelijke oever' zijn primair bestemd voor een oever waarbij de overgang van land naar water geleidelijk verloopt en waarbij de ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd. De gronden zijn primair bestemd voor groenvoorzieningen tot ten hoogste 1 meter. Er mogen op deze gronden geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 11)

Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszone van een regionale waterkering gelegen ten noorden van het plangebied. Deze regionale waterkering betreft een profiel onder de grond die vanuit waterkerend belang niet doorsneden mag worden. Langs de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing is. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' en in de beschermingszones is een omgevingsvergunning vereist.

4.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (Artikel 12)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels (Artikel 13)

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Tevens zijn algemene regels opgenomen voor ondergronds bouwen en aanleggen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 14)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 15)

In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en de dubbelbestemming Waarden - Archeologie te verwijderen.

Overige regels (Artikel 16)

Indien wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de vaststelling van het plan. Tevens is in dit artikel bepaald dat het plan moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

4.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsregels (Artikel 17)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 18)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk bevat voor alle relevante onderzoeksaspecten informatie over:

  • normstelling en beleid;
  • uitkomsten van het onderzoek;
  • gevolgen voor de juridische regeling.

5.1 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies
Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2) van het Besluit m.e.r. zijn de nadelige gevolgen voor het milieu en de omgeving beoordeeld. Aangezien het aantal woningen ruim onder de drempelwaarde ligt en de verkeersaantrekkende werking gering is, zullen de effecten op het milieu en de omgeving voor wat betreft de hierboven beschreven aspecten gering zijn. Het is derhalve niet noodzakelijk een mer-beoordeling of een PlanMER op te stellen.

5.2 Verkeer

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het perceel wordt ontsloten door de Van den Woudestraat. Deze straat verbindt in noordoostelijke richting met de Endepoellaan en in zuidoostelijke richting met de Van Wassenaarstraat. Deze beide straten leiden naar de Herenweg. Deze weg leidt in noordelijke richting naar Sassenheim en de aansluiting met de A44 en in zuidelijke richting naar Leiden. In zuidelijke richting takt ook de N444 aan op deze wegen. De N444 geeft aansluiting op de A44 en zorgt voor een verbinding met de kernen Voorhout en Noordwijk. Door deze wegenstructuur is de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer goed.

De Herenweg is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Van den Woudestraat is net als de Endepoellaan en de Van Wassenaarstraat vormgegeven als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. Hiermee voldoen de wegen aan de principes van Duurzaam Veilig.

Ontsluiting langzaam verkeer

Conform Duurzaam Veilig deelt het fietsverkeer op de erftoegangswegen de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Op de Herenweg heeft de fietser een 'eigen' plek in de vorm van fietssuggestiestroken. Verder is er parallel aan het spoor een vrijliggend tweerichtingsfietspad. Dit fietspad geeft fietsers een directe verbinding met Leiden, Voorhout en Sassenheim. Hiermee is de ontsluiting voor het fietsverkeer goed.

Een drietal voetgangersbruggen worden aangelegd die de nieuwe ontwikkeling verbinden met het omliggend gebied. De bruggen mogen zowel door fietsers als voetgangers gebruikt worden.

Ontsluiting openbaar vervoer

De bushaltes Lommerlustlaan en Sweilandstraat aan de Herenweg zijn de dichtstbijzijnde toegang tot openbaar vervoer. Met de bus zijn de treinstations Leiden, Sassenheim en Haarlem bereikbaar, evenals de omliggende kernen. Door deze buslijn kan eenvoudig naar treinstations worden gereisd van regionaal- en nationaal niveau zodat het gebied goed ontsloten wordt door openbaar vervoer.

Verkeersgeneratie

Het realiseren van 25 nieuwe woningen geeft een toename van het aantal autobewegingen in de directe omgeving. Uitgaande van circa 8 autobewegingen per woning in een matige stedelijke gemeente, rest bebouwde kom (CROW-publicatie 317) komt de verkeersgeneratie van het plangebied uit op circa 200 mvt/etmaal. Deze beperkte toename kan op de huidige infrastructuur worden afgewikkeld. Dit verkeer zal het plangebied bereiken langs de huidige uitrukpost van de brandweer. In het profiel van de toegangsweg is uitgegaan van tweerichtingsverkeer voor zowel auto als brandweervrachtwagens. Met een rijbaanbreedte tussen de 6,1 tot 6,6 m is de verkeersveiligheid geborgd en blijft een snelle uitruk van de brandweer behouden.

Parkeren

Uit het gemeentelijk- verkeer- en vervoersplan van de gemeente Teylingen blijkt geen verhoogde parkeerdruk in de woonwijken De Weiden en Endepoel. Binnen het plangebied hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte vanuit de omgeving.

De parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen zijn bepaald aan de hand van de parkeernota Teylingen (2014). Voor woningen is de parkeernorm 1,8 parkeerplaats per woning. Voor 25 woningen dienen minimaal 45 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn, waarvan 8 openbaar toegankelijk moeten zijn voor bezoekers. Het plan voorziet in 45 parkeerplaatsen, die allemaal openbaar toegankelijk zijn. De parkeerplaatsen zijn verdeel in diverse parkeerkoffers. Ook is langsparkeren opgenomen in de woonstraten. In het plangebied kan dus voldaan worden aan parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt tot een beperkte verandering. De omringende wegen beschikken over voldoende capaciteit om het verkeer af te wikkelen. De toegangsweg is voldoende breed om de uitrukroute van de brandweer te behouden en daarnaast een verkeersveilige situatie te creëren. De parkeerbehoefte kan gerealiseerd worden binnen het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.3 Geluidshinder

Toetsingskader

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de spoorlijn Leiden - Haarlem/Schiphol. De woningen liggen niet binnen de wettelijke geluidszone van een gezoneerde weg. Wel liggen de woningen binnen de invloedsfeer van niet-gezoneerde wegen. Akoestisch onderzoek is op basis van jurisprudentie noodzakelijk.

5.3.1 Railverkeersgeluid

Beoogde ontwikkeling

De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van de spoorlijn Leiden – Haarlem/Schiphol. Deze spoorlijn heeft een geluidszone van 200 m. De nieuwe woningen liggen hierbinnen, waardoor akoestisch onderzoek op grond van de Wgh noodzakelijk is.

Normstelling

Voor spoorwegen die zijn opgenomen op de geluidplafondkaart is de breedte van de zone vastgelegd in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. De breedte is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond (gpp) op het betrokken referentiepunt. De zonebreedte strekt zich uit vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0011.jpg"

Tabel 5.1: Zonebreedte bij spoorwegen

Voor railverkeer is de normstelling opgenomen in het Besluit geluidhinder (art. 4.9 lid 1 en art. 4.10). De voorkeurswaarde bedraagt 55 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde kan ontheffing verleend worden tot de hoogste toelaatbare geluidbelasting, de maximale ontheffingswaarde. Deze bedraagt op grond van het hogere waardenbeleid van de Omgevingsdienst en de gemeente bij voorkeur niet meer dan 63 dB. Op grond van de Wgh is een maximale waarde tot 68 dB mogelijk. Op grond van voornoemd beleid wordt deze waarde echter niet geschikt gevonden voor een goed woon- en leefklimaat. Alleen bij hoge uitzondering is het mogelijk tot deze waarde een hogere waarde vast te stellen

Onderzoek

Door de Omgevingsdienst West-Holland is akoestisch onderzoek verricht op basis van het voorliggende stedenbouwkundig plan. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1. Bij 21 woningen is de gevelbelasting vanwege railverkeer hoger dan de voorkeurswaarde van 55 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0012.png"

Tabel 5.2: Aantal woningen met een geluidbelasting vanwege railverkeer > 55 dB (Lden in dB) 

Uit tabel 5.2 volgt dat de ten hoogste vast te stellen hogere waarde 62 dB bedraagt. Hiermee wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB op grond van de Wgh niet overschreden. Ook wordt de maximale streefwaarde van 63 dB uit het vastgestelde hogere waardebeleid van de Omgevingsdienst niet overschreden

Langs het spoor staan reeds diverse geluidschermen met een hoogte tot 2 meter. In het akoestisch rapport is gemotiveerd dat maatregelen aan de bron (raildempers op alle sporen of verlagen van de intensiteiten) of in het overdrachtsgebied (verhogen van schermen) niet doelmatig en/of financieel haalbaar zijn. Op basis van het gehanteerde doelmatigheidscriterium wegen de effecten op de geluidsbelasting niet op tegen de benodigde investeringskosten. De geluidsbelasting kan daarom niet gereduceerd worden door maatregelen.

Conclusie railverkeersgeluid

Tabel 5.3 geeft een overzicht van de voor deze woningen vast te stellen hogere waarde. Op basis van de rekenresultaten en het feit dat er geen bron- of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, staat vast dat de minimale gevelweringseis van 20 dB uit het Bouwbesluit niet toereikend is en het Bouwbesluit eist dat er meer isolatie nodig is om aan een binnenwaarde van 33 dB etmaalwaarde te kunnen voldoen. Er dient een verzoek hogere waarde te worden ingediend en aanvullende bouwkundige maatregelen ten opzichte van een standaardgevel te worden getroffen. Met het toepassen van deze maatregelen is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0013.png"

Tabel 5.3: Vast te stellen hogere waarden

De hoogst vast te stellen hogere waarde bedraagt 62 dB. Hiermee wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB op grond van de Wgh niet overschreden. Ook wordt de maximale streefwaarde van 63 dB uit het vastgestelde hogere waardebeleid niet overschreden.

5.3.2 Wegverkeersgeluid

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Beleid en normstelling

Wet geluidhinder

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidsbelasting vanwege de weg moet worden getoetst. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidsbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB en de uiterste grenswaarde bedraagt 63 dB. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Op basis van artikel 110g Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Op basis van artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG 2012) geldt voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h een aftrek van 5 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

Onderzoek

De dichtstbijzijnde gezoneerde weg is de Herenweg. Deze weg met een maximumsnelheid van 50 km/h heeft een invloedsgebied van 200 m. De ontwikkelingen in het plangebied liggen op een grotere afstand dan 200 m zodat gezoneerde wegen niet worden meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Wel zijn de niet-gezoneerde wegen Van den Woudestraat en de Ganzenwei getoetst. Op basis van de SRM I-geluidsberekeningen door Rho adviseurs blijkt dat de 48 dB contour voor Van den Woudestraat ligt op circa 8 m uit de as weg ligt en voor de Ganzenwei op circa 7 m. Aangezien de woningen respectievelijk 40 m en 30 m van deze wegen liggen wordt voldaan aan de richtwaarde. In Bijlage 2 zijn de onderzoeksuitgangspunten en de rekenbladen opgenomen.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect wegverkeersgeluid is sprake van een akoestisch aanvaardbaar klimaat.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven en of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek
Het plangebied kan worden getypeerd als een rustig woongebied (bron: VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', 2009). Op de brandweerkazerne na, zijn geen relevante hinder veroorzakende bedrijven en/of activiteiten aanwezig in de buurt van de planlocatie.

De brandweerkazerne is nu vooral in gebruik als kantoor en opslag gebouw en als uitrukbasis voor de brandweerauto. Af en toe wordt op de locatie geoefend in het gebruik van blusmiddelen en pneumatische scharen etc. Voor de brandweerkazerne geldt, volgens de sbi-code 7525, een adviesafstand van 50 meter op grond van geluidsaspecten. Op grond van de overige milieuaspecten is de adviesafstand 0 meter. Omdat aan de afstandseis van 50 meter niet kan worden voldaan omdat de woningen binnen deze zone liggen is het geluidsaspect nader onderzocht.

Het uitrukken van brandweerauto's geeft maximale geluidniveaus LAmax tot 82 dB(A) op de gevels van een aantal nieuw te realiseren woningen (zie Bijlage 3). Omdat de brandweerkazerne onder het toepassingsgebied valt van het Activiteitenbesluit milieubeheer behoeven maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van het uitrukken niet beschouwd te worden. Deze niveaus zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening als aanvaardbaar te beschouwen, mits een maximaal binnenniveau in de woningen is gegarandeerd van 45 dB(A) voor het LAmax in de nachtperiode. Bij een te garanderen binnenniveau van 45 dB(A) ten aanzien van piekniveaus in de nachtperiode dient de gevelwering dus ten minste 20 dB te bedragen. Het Bouwbesluit stelt een minimale eis van 20 dB voor de gevelwering. Dit is dus verre van toereikend om een binnenniveau van 45 dB(A) (in de nachtperiode) te realiseren. Dit betekent dat de bedrijfsvoering van de brandweerkazerne hinder ondervindt van de nieuwbouwwoningen en maatregelen nodig zijn ter reductie van het geluidniveau binnen in de woningen.

Het is niet mogelijk om de signalering van de brandweerwagens later aan te zetten, zeker niet nu de toegangsweg naar de nieuwbouwwoningen vlak langs de uitrit van de kazerne ligt. In de huidige situatie wordt de sirene wel eens later aangezet, maar dit is geheel ter verantwoording van de chauffeur en zal in de nieuwe situatie zeldzamer worden.

Ten aanzien van het industrielawaai afkomstig van de brandweerkazerne kunnen de woningen gerealiseerd worden, indien:

  • de gevelwering van de nieuwbouwwoningen zodanig hoog is dat, het maximale geluidniveau LAmax in geluidgevoelige ruimten van de nieuwbouwwoningen, ten gevolge van de akoestische signalen bij het uitrukken van brandweerwagens, maximaal 45 dB(A) bedraagt;
  • het oefenen en afspuiten niet meer op deze locatie plaatsvinden;
  • de compressor geïsoleerd/afgeschermd of verplaatst wordt;
  • de voertuigen waarmee vrijwilligers in de avond- en nachtperiode komen of gaan, buiten het terrein geparkeerd worden. Hiertoe zal in de directe omgeving van de brandweerkazerne mogelijk nieuwe ruimte gereserveerd kunnen worden, bijvoorbeeld zuidelijk van het plangebied. Dit uitplaatsen van parkerende auto's leidt tot een akoestisch betere situatie, of in ieder geval geen verslechtering voor bestaande woningen.

Conclusie
In (de omgeving van) het plangebied is alleen de brandweerkazerne een hinder veroorzakende functie. Met inachtneming van de genoemde voorwaarden kunnen de nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. In het Bouwbesluit is alleen de noodzakelijke gevelwering vastgelegd ten opzichte van gezoneerd weg-, rail- en industrielawaai. Het geluid van de sirene valt hier niet onder. De noodzakelijke gevelwering ten aanzien van het sirenegeluid is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.


Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.


Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.

Ten westen van het plangebied is wel de spoorlijn van Den Haag naar Schiphol gelegen. Prorail verwacht niet dat deze spoorlijn nodig is voor het transport van gevaarlijke stoffen. De spoorlijn is ook niet opgenomen in het Basisnet spoor. Dit betekent niet dat de spoorlijn nooit gebruikt zal worden voor het transport van gevaarlijke stoffen. Incidenteel kan het nodig zijn om de spoorlijn wel te gebruiken. Het zal echter om incidentele transporten gaan. Het externe veiligheidsrisico is daarom verwaarloosbaar.


Conclusie
Gezien het ontbreken van risicovolle inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.6 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.7 Schiphol

Toetsingskader
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is op een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.

Onderzoek en conclusie
Uit de overzichtskaarten bij het Lib blijkt dat het plangebied buiten het beperkingsgebied valt. Het plangebied ligt wel binnen de 20 Ke-contour. Het bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe uitleglocatie voor woningbouw, maar in herstructurering en in intensivering in bestaand gebouwd gebied. Daarom vormt de ligging binnen de 20 Ke-contour geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ligging nabij Schiphol de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   vanaf 1 januari 2015  

Tabel 5.4: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek
Wet milieubeheer
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 25 woningen en is daarmee dusdanig gering dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde digitale monitoringstool (www.nsl-monitoringstool.nl).

De dichtstbijzijnde drukke weg is de Herenweg. Uit deze monitoringstool blijkt dat langs de Herenweg in 2015 de concentraties stikstofdioxide en fijn stof beduidend lager zijn dan de grenswaarden (respectievelijk 22,3 µg/m3 en 21,3 µg/m3). Ter plaatse van de Van den Woudestraat zullen de concentraties lager zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.


Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.

5.9 Bodem

Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

In opdracht van Rho Adviseurs is op 2 februari 2016 door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De rapportage is opgenomen in bijlage 4.

Aanleiding en doelstelling onderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd in verband met het opstellen van een bestemmingsplan- wijziging en/of de daaruit (voortvloeiende) aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen). In het kader van de Woningwet/Gemeentelijke Bouwverordening dient een omgevingsvergunningaanvraag (activiteit bouwen) vergezeld te gaan van een rapportage inzake de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige dan wel het huidige gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.

Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, januari 2009) gehanteerd. Deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij een verkennend bodemonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de werkwijze voor het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en eventueel vrijkomende grond.

Conclusies

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Bovengrond:

  • in de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met puin en baksteen waargenomen;
  • op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de bovengrond is licht verontreinigd met PAK en plaatselijk ook met molybdeen, PCB en minerale olie;
  • de bovengrond is niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters.

Ondergrond:

  • in de ondergrond zijn plaatselijk bijmengingen met baksteen waargenomen;
  • in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met nikkel en is niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters.

Grondwater:

  • het grondwater is licht verontreinigd met kwik en niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters.

De onderzoeksresultaten bevestigen de verwachting op basis van het vooronderzoek. De aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) geven geen aanleiding voor uitvoeren nader onderzoek. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

De (bovenstaande) onderzoeksresultaten zijn voorgelegd aan het bevoegd gezag, zijnde de Omgevingsdienst West-Holland (zie hiervoor bijlage 5). Dit om na te gaan of zij kunnen instemmen met de onderzoeksresultaten en bovengenoemde conclusies ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).

De Omgevingsdienst West-Holland heeft aangegeven dat aan de hand van het uitgevoerde bodemonderzoek geen indicaties zijn die duiden op ernstige bodemverontreiniging. Het onderzoek bevestigt het voorkomen van puin houdende lagen in de bodem. Bij het onderzoek zijn geen aanduidingen van het voorkomen van asbest in de bodem aangetroffen.

Voor herontwikkeling van de locatie moet rekening gehouden worden met het aantreffen van puinhoudende lagen. De Omgevingsdienst West-Holland adviseert rekening te houden met eventuele verwerking en afzet van dit puin.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid
Het beleid van Teylingen onder de naam 'Onder de grond 2015' heeft tot doel om het archeologisch erfgoed te behouden en te beschermen. Voor het nemen van beslissingen is een archeologische verwachtings-en beleidskaart opgesteld. Deze geeft inzicht in de archeologische waarden en verwachtingen in Teylingen. Op de archeologische beleidskaart zijn de archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. De gebieden zijn onderverdeeld in verschillende categorieën, per gebied is een voorschrift aangegeven.

Onderzoek

Het plangebied heeft op grond van de gemeentelijke archeologische beleidskaart de volgende archeologische waarden:

  • hoge archeologische verwachting (categorie 5, rood in onderstaand figuur). Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 250 m² dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden;
  • middelhoge archeologische verwachting (categorie 6, geel in onderstaand figuur). Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 500 m² dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden;
  • lage archeologische verwachting (categorie 8, groen/blauw in onderstaand figuur). Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 1.000 m² dient verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden naar aanwezigheid en intactheid voet strandwal; indien deze aanwezig is: inventariserend archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0014.jpg"

Figuur 5.2: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Teylingen.

In januari 2016 is ter plaatse archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in bijlage 6. Op basis van het booronderzoek wordt aangenomen dat het plangebied ligt op de overgang van een strandwal met oude duinen in het oosten naar een strandvlakte met veen en ingestoven zand in het westen. Ter plekke van de gemeentewerf is de top van deze strandwal met duinen en van de strandvlakte met veen afgegraven en daarna opgehoogd. Door deze intensieve verstoringen komen op de gemeentewerf geen archeologische resten meer voor tot een diepte van 1,2 tot 1,6 m –mv ofwel gemiddeld tot -1,2 m NAP. Ook de verwachting op intacte archeologische resten onder deze verstoringen is zeer klein. Buiten de gemeentewerf is de strandwal met duinen nog deels intact aanwezig. Er is een bouwvoor aanwezig, ontstaan door land(bouw)bewerking, en onder deze laag van 0,4 tot 0,7 m dik geldt nog een hoge verwachting voor archeologische resten. Door de geëgaliseerde hoogteverschillen in het duinlandschap kunnen deze resten voorkomen onder de bouwvoor op een diepte van 0,5 tot 1,5 m –mv, ofwel -0,3 tot -1,3 m NAP.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren op het terrein van de voormalige gemeentewerf (rood in onderstaande figuur). Voor de terreindelen buiten de gemeentewerf geldt dat vervolgonderzoek noodzakelijk is bij ingrepen die dieper reiken dan de aanwezige bouwvoor. Op basis van de huidige plannen worden dergelijke ingrepen echter niet verwacht.

Voor de groenstrook (groen in onderstaande figuur) geldt dat aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 0,5 m –mv of dieper dan -0,3 m NAP. Voor de oprit naar de gemeentewerf (oranje in onderstaande figuur) geldt dat aanvullend archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen die dieper reiken dan 1,5 m –mv ofwel -1,3 m NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0015.jpg"

Figuur 5.3: Uitsnede archeologisch onderzoek

Om de mogelijk aanwezige waarden te beschermen is in de regels van dit bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen op basis van de categorisering van het archeologisch onderzoek. Dit houdt in dat voordat bouwactiviteiten en/of aanlegactiviteiten worden uitgevoerd er archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor het rode gedeelte in bovenstaande figuur is geen vervolgonderzoek noodzakelijk en is om deze reden geen dubbelbestemming opgenomen. Voor de andere gronden gelden de volgende aanduidingen:

  • Oranje in figuur 5.3 = specifieke vorm van waarde - speciaal 1;
  • Groen in figuur 5.3 = specifieke vorm van waarde - speciaal 2;


Voor de overige, niet onderzochte gronden, gelden de dubbelbestemmingen zoals conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Teylingen. Dit gaat om de volgende aanduidingen:

  • Rood in figuur 5.2 = specifieke vorm van waarde - 1;
  • Geel in figuur 5.2 = specifieke vorm van waarde - 3;
  • Groen/blauw in figuur 5.2 = specifieke vorm van waarde - 4.

Conclusie

Het plangebied heeft op grond van de archeologische beleidskaart een archeologische verwachtingswaarde. Uit nader onderzoek is gebleken dat er nog steeds verwachtingen zijn, maar op andere locaties en met een andere minimale maten voor onderzoek. Om deze waarden te beschermen is in de regels van dit bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen waarin is opgenomen dat bij bouwactiviteiten en/of aanlegactiviteiten archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

In januari 2016 is het archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van die resultaten wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren op het terrein van de voormalige gemeentewerf.

5.11 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over dit plan. De opmerkingen van de waterbeheerder (reactie van 17 juni 2016) zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie


Waterbeheerplan 2016-2021
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sinds 10 juni 2016 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden sinds 2015 al minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.

Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

  • a. De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico.
  • b. In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico.
  • c. In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico. Dan verlenen wij een watervergunning.

De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels 

Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom, aan de westzijde van de kern Warmond, in de gemeente Teylingen, aan de Van den Woudestraat. Het plangebied bestaat uit het voormalige terrein van de gemeentewerf. Het terrein is geheel verhard met bestrating en stelconplaten.

Bodem en grondwater
De bodem bestaat ter plaatse uit zandgrond (bron: www.bodemdata.nl). Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,40 m beneden maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,50 en 0,80 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP + 0,50 m (bron: www.ahn.nl).


Waterkwantiteit
Rondom het verharde terrein zijn watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

De noordwest punt van het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterkering rondom de Klinkenbergerpas. Deze waterkering betreft een profiel onder de grond en is daarmee niet direct zichtbaar in het landschap. Vanuit waterkerend belang mag dit ondergrondse profiel niet doorsneden worden. Dit kan gebeuren in het geval van ondergrondse bouwwerkzaamheden zoals de aanleg van een kelder onder een woning. Bij bovengrondse werken en werkzaamheden die slechts leiden tot bodemroerende activiteiten op geringe diepte (zoals het verankeren van een erfafscheiding) wordt de waterkerende functie niet nadelig beïnvloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0016.png"

Figuur 5.3: Beschermingszone waterkering rond Klinkenbergerpas en watergangen


Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op het rioolsysteem.


Toekomstige situatie
Algemeen
De locatie van de voormalige gemeentewerf wordt herontwikkeld. Er worden 25 woningen mogelijk gemaakt.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden. De eis van het waterschap is dat 15% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden in open water. Het plangebied is in de huidige situatie reeds verhard. Door de herontwikkeling van de locatie neemt de verharding dan ook niet toe. Voor deze ontwikkeling is watercompensatie dan ook niet noodzakelijk. Op de kop van de beoogde ontwikkeling wordt daarnaast extra water gerealiseerd door de bestaande talud te verleggen. Ook wordt aan de oostzijde van het plangebied het water verbreed om de afstand tot de woningen aan de Ganzenwei te vergroten.


Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.


Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering.Ten noordwesten van het plangebied is de waterkering van de Klinkenbergerpas gelegen. De noordwest punt van het plangebied ligt binnen de beschermingszone van deze waterkering. Bebouwing kan theoretisch het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Om te beoordelen of de waterkerende belangen in het geding zijn bij werkzaamheden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is een omgevingsvergunning vereist en dient een positief advies van de waterbeheerder verkregen te worden.

Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.


Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.


Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.


Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.12 Ecologie

Inleiding

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Langs de rand van het plangebied staat beplanting (met name in de vorm van bomen) en liggen watergangen. Op het terrein zelf liggen verschillende zandhopen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen en de aanleg van het openbaar gebied. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • aanpassen talud bij de watergang ten behoeve van de uitbreiding van de water;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • b. Natura-2000 gebieden.


Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.


De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.


Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.


Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.


Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de provincie Zuid-Holland zal voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling geleden voor een groot deel van de "overig" beschermde soorten. Deze lijst zal in Zuid-Holland ongeveer vergelijkbaar met de "Tabel 1-soorten", dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er overigens geen beleidsruimte en blijft de bescherming onveranderd.


Provinciale vrijstellingen

Bij de implementatie van de Wet natuurbescherming binnen provincie Zuid-Holland is ervoor gekozen om dat beleidsarm te doen. Uitgangspunt is om de landelijke vrijstelling zoals hij gold onder de Ffw voor te zetten onder de Wnb. De landelijke vrijstelling gold voor algemene amfibieën en zoogdieren. Om te beoordelen of de soorten in aanmerking komen voor een provinciale vrijstelling is per soort gekeken naar de verspreiding en talrijkheid in provincie Zuid-Holland. Hieruit blijkt dat de soorten molmuis, ondergrondse woelmuis en tweekleurige bosspitsmuis niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland, hierdoor is een provinciale vrijstelling voor deze soorten niet opportuun.

Onderzoek - Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkeling in het plangebied is niet van invloed op deze relatief ver weg gelegen gebieden. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2016WAR10006-0401_0017.png"

Figuur 5.5: Ligging plangebied (met rood omlijnd) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Onderzoek - Soortenbescherming

Onderzoeksmethodiek

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld door middel van een quickscan flora en fauna. Deze is uitgevoerd op 9 augustus 2016 en bijgevoegd in Bijlage 7. Dit onderzoek is een actualisering van eerder onderzoek uitgevoerd in 2012. Het veldbezoek is in de avondperiode uitgevoerd om tevens een indicatie te krijgen van de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen.

Uit de resultaten van het onderzoek komt het volgende naar voren:

  • De bomen bezitten geen geschikte gaten en of holtes die (in potentie) geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Wel fungeert het plangebied als marginaal foerageergebied, er zijn echter geen vliegroutes vastgesteld. Na en tijdens de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen hier blijven foerageren. In de omgeving van het plangebied, is daarnaast gelijkwaardig gebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Nader onderzoek naar vleermuizen wordt niet noodzakelijk geacht.
  • Het plangebied biedt mogelijk leefgebied aan algemene grondgebonden zoogdieren. Strikter beschermde soorten kunnen op basis van de huidige ecotopen worden uitgesloten.
  • Tijdens het veldbezoek is de beschermde Wilde Marjolein (Tabel 2-soort) aangetroffen. Voor Tabel 2-soorten kan worden gewerkt aan de hand van een gedragscode, de soort dient te worden uitgeschept en op een andere locatie te worden terug gezet. Met ingang van de nieuwe Wet Natuurbescherming 2017 is de soort overigens niet meer beschermd.
  • In het plangebied en omgeving komen algemene broedvogels voor. Er zijn geen nesten aangetroffen van jaarrond beschermde vogels.
  • Het plangebied biedt mogelijk leefgebied aan algemene amfibie soorten maar niet aan strikter beschermde soorten als de rugstreeppad.
  • Het voorkomen van de kleine modderkruiper Tabel 2-soort kan niet worden uitgesloten. Onder de nieuwe Wet Natuurbescherming is de soort niet meer beschermd. Mochten de werkzaamheden aan het water plaatsvinden voor 2017 dan dienen de werkzaamheden conform de gedragscode te worden uitgevoerd, er kan worden gewerkt met de gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling Stadswerken.
  • Op basis van verspreidingsgegevens en/of het ontbreken van geschikt leefgebied zijn overige beschermde soorten, waaronder beschermde ongewervelden en reptielen, niet te verwachten in het plangebied.

Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde soorten van de lijst 'overige' beschermde soorten omdat in provincie Zuid-Holland hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving

Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Er wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: www.vogelbescherming.nl).

Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Teylingen. Hierop zijn vier reacties binnengekomen. Een samenvatting van de reacties en gemeentelijke beantwoording is bijgevoegd in de Nota van inspraak en vooroverleg.

6.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage liggen. Hierop zijn 4 overlegreacties binnengekomen en één inspraakreactie. Een samenvatting van de reactie en gemeentelijke beantwoording is bijgevoegd in de Nota van inspraak en vooroverleg (bijlage 8).

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage liggen voor het indienen van zienswijzen. Een samenvatting van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording is bijgevoegd in de Nota beantwoording zienswijzen en Nota van wijzigingen (bijlage 9).

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente is gedurende het project eigenaar van de gronden. Deze gronden zullen, wanneer de vergunning is verleend, worden overgedragen aan de ontwikkelaar. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Met in achtneming van het hiervoor gaande heeft de gemeente besloten geen exploitatieplan op te stellen.