direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Kleine Kernen, locatie Berghseweg Varsselder
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000044-DE01

5.1 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Ten behoeve van de ontwikkeling zijn meerdere milieuonderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk zijn conclusies van de onderzoeken opgenomen. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar de in de subparagrafen genoemde bijlagen.

5.1.1 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om middels een verkennend bodemonderzoek te kijken of de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek zorgt er voor dat voorafgaand aan het verlenen van een bouwvergunning onderzoek is uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem.

In opdracht van de gemeente Oude IJsselstreek heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in puin ("Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in puin"; project OUD.G12.NEN, rapportnr: 10035381) uitgevoerd. Tevens is door Rouwmaat groep een Indicatief asbestonderzoek uitgevoerd (MT.20208). De onderzoeken zijn in bijlage 3bijgevoegd.

Binnen het verkennend bodemonderzoek en onderzoek asbest in puin is de onderzoekslocatie in deellocaties A t/m H (figuur 5) opgedeeld. De locaties omvatten het volgende:

  • Locatie A: Een verwijderde ondergrondse HBO tank van 5.000 liter.
  • Locatie B: Een wasplaats met een olie-benzineafscheider en slibvangput.
  • Locatie C: Een inpandige hefbrug.
  • Locatie D: Een open kast met de opslag van onder andere oliefilters en accu's.
  • Locatie E: De perceelsgrens van de Hoofdstraat 19/19a.
  • Locatie F: Een halfverhard terreindeel.
  • Locatie G: Het buitenterrein rondom de bedrijfshal.
  • Locatie H: Het weiland op het westelijke terreindeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000044-DE01_0005.jpg"

Figuur 5 - Deellocaties

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740. Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond uit zwak humeus, zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grof zand bestaat. De ondergrond bestaat uit zwak tot matig, zeer fijn tot zeer grof zand bestaat. Bovendien is de bodem zwak tot matig grindig en kleihoudend.

Ter plaatse van de locaties B, C, D, F, G en H is er sprake van een lichte verontreiniging.

Op locatie B zintuiglijk een metaalverontreiniging van barium aangetroffen.

Ter hoogte van de inpandige hefbrug, locatie C, is sprake van een lichte verontreiniging met minerale olie in de bovengrond.

Locatie D is licht verontreinigd met lood en minerale olie. Plaatselijk is ook het grondwater verontreinigd.

De oorspronkelijke bovengrond is op locatie F plaatselijk licht verontreinigd met kobalt en PCB. Zowel de bovengrond als de ondergrond zijn matig verontreinigd met arseen. De kobalt- en PCB-verontreinigingen op locatie F houden vermoedelijk verband met de historische activiteiten ter plaatse. Vermoedelijk houdt de arseenverontreiniging verband met de natuurlijke aanwezigheid van arseen in de bodem.

Het buitenterrein rondom de bedrijfshal, locatie G, is licht verontreinigd. De sterk tot uiterst sterk puinhoudende bovengrond is ter plaatse licht verontreinigd met lood en minerale olie. De sterk tot uiterst sterk puinhoudende ondergrond is licht verontreinigd met PAK, PCB en minerale olie.

Op het weiland op het westelijke terreindeel, locatie H, is sprake van verontreiniging. De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met PCB. Het grondwater is ter plaatse licht verontreinigd met barium, nafalteen en dichloormethaan. De PCB en zink verontreinigingen houden waarschijnlijk verband met jarenlange antropogene beïnvloeding ter plaatse.

De bariumverontreiniging op de locaties B, G, H, in combinatie met de verlaagde pH, is te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Mogelijk is de minerale olieverontreiniging op locatie C, D, G te relateren aan de resten puin die zijn aangetroffen in de bodem of het vervolg van jarenlange antropogene beïnvloeding. Ook de opslag van materialen ter plaatse is een mogelijk oorzaak.

De sterk tot uiterst sterk puinhoudende verontreinigingen op locatie G en H houden waarschijnlijk verband met de sterke puinbijmenging die is aantroffen in de boden ter plaatse.

De overige locaties; locaties A en E; zijn niet verontreinigd. Zowel in de bodem als in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Verkennend onderzoek asbest in puin

Het verkennend onderzoek asbest in puin is uitgevoerd conform NEN 5897. Op het maaiveld en in de halfverharding ter plaatse van locatie F zijn geen asbesthoudend materialen aangetroffen. Derhalve zijn geen analyses uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de halfverharding en de bodem ter plaatse niet verdacht zijn met betrekking tot de aanwezigheid van asbest.

Op basis van de binnen deellocaties G en H aangetroffen sterke tot uiterst sterke puinbijmengingen in de bodem, is een indicatief asbestonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende. In het weiland (deellocatie H) zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De hypothese 'de locatie is asbestverdacht' kan worden verworpen. Ter plaatse van deellocatie G (verharding rondom bebouwing) is in de grove fractie geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het mengmonster van de fijne fractie is een gewogen gehalte van 26 mg/kg droge stof aangetroffen. Dit is beneden de interventiewaarde (100 mg/kg droge stof). De hypothese 'de locatie is asbestverdacht' dient hierbij te worden aangenomen.

Conclusie

De aangetroffen asbestconcentratie is van dien aard, dat dit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het terrein. Bij afvoer of hergebruik van grond en puin dient met de aangetroffen concentraties rekening te worden gehouden.

5.1.2 Externe veiligheid

Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

In het kader van de externe veiligheid worden drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • Inrichtingen;
  • Transportroutes;
  • Buisleidingen.


Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) een potentiële belemmering zouden kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Transportroutes
In of nabij het plangebied zijn geen vervoerstromen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle buisleidingen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van de 12 twee-onder-één-kapwoningen.

5.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze de geurhinder vanwege dierenverblijven moet worden beoordeeld indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv echter ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ook wel de "omgekeerde werking" genoemd. Beoordeling van de "omgekeerde werking" dient onder meer plaats te vinden ingeval in een bestemmingsplan een locatie voor woningbouw wordt vastgelegd.

Het bestemmingsplan "Kleine kernen, locatie Berghseweg Varsselder" is een plan waarin de omgekeerde werking moet worden beoordeeld. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet daarom worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Relevante partijen hierbij zijn: in de nabijheid van het pangebied gelegen veehouderijen, maar ook toekomstige bewoners van de te bouwen woningen.

Veehouderijen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het voor een in de nabijheid van het plangebied gelegen veehouderij van belang dat bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen worden voortgezet en, indien er concrete uitbreidingsplannen zijn, deze ook kunnen worden gerealiseerd.

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende vragen moeten kunnen worden beantwoord:

  • is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object)
  • wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).

Voor het aspect geur van veehouderijen moet een toets op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) worden uitgevoerd. De geplande geurgevoelige objecten moeten zijn gelegen buiten de (wettelijk geldende) geurcontouren en vaste afstandscontouren van de aanwezige veehouderijen. De geurhinder in een gebied wordt behalve door de geurbelasting per bedrijf ook bepaald door de achtergrondbelasting (de geurbelasting ten gevolge van alle veehouderijen samen).

Op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" geldt voor veehouderijen een grootste afstand van 200 meter voor het aspect 'geur'. Bestaande veehouderijen in de omgeving liggen op meer dan 200 meter van het plangebied. Er is tevens onderzocht of de nieuw te bouwen woningen in de stankcirkel of binnen de vaste afstandseis van de bestaande veehouderijen zijn gesitueerd. Dit is niet het geval. De conclusie kan daarom worden getrokken, dat bestaande agrarische bedrijven door de woningbouw niet extra worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daar komt bij dat reeds in de huidige situatie woonbestemmingen op een kortere afstand van de bedrijven liggen.

Omgekeerde werking
Om de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied te bepalen heeft De Roever Milieuadvisering het onderzoek "Berekening achtergrondbelasting" uitgevoerd (zie bijlage 4). In dit onderzoek zijn alle veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer rondom het plangebied betrokken. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat aanwezig is. Het aspect geur vormt wat dat betreft geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.4 Geluid

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden woningen als "geluidsgevoelig gebouw" bepaald

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. In de omgeving van de woningbouwlocatie liggen alleen wegen.

Onderzoek voor de bouw van de 12 woningen in het kader van de Wet geluidhinder is noodzakelijk.

Wegverkeerslawaai
Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone. Uit onderzoek dient te blijken dat de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet overschreden worden.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

De woningen liggen binnen de geluidszone van de Berghseweg en binnen het plangebied worden een ontsluitingsweg en een parkeerterrein gerealiseerd. De Berghseweg is een provinciale weg met als maximumsnelheid 80 km/uur. Binnen het plangebied bedraagt de snelheidslimit over de ontsluitingsweg 30 km/uur. Een openbaar parkeerterrein valt buiten de toetsing van de Wet geluidhinder. In dit geval is de Berghseweg de bepalende route.

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is door Adviesburo van der Boom het rapport 'Geluidsbelasting wegverkeer op woningen Hoofdstraat te Varsselder' opgesteld (10-135), zie bijlage 5.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de woningen 51 tot 56 dB bedraagt, na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh ten gevolge van wegverkeer op de Berghseweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee in de rekenpunten 1 – 7 overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Het terugbrengen van de geluidbelasting tot onder de voorkeursgrenswaarde is op deze locatie niet mogelijk. Het wegdek wordt in 2011 al vervangen door een stil wegdek asfalt. Het aanbrengen van een
geluidscherm is uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Voor de woningen in rekenpunt 1 - 7 moet een hogere waarde worden aangevraagd voor wegverkeer. Daarnaast zijn voor de voor- en zijgevels van deze woningen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. T.b.v. de bouwaanvraag, nadat de tekeningen definitief zijn, dient een rapport te worden toegevoegd met de noodzakelijke geluidwerende voorzieningen.

Het ontwerp van het besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde is, samen met de ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan, met ingang van 19 augustus 2010 ter inzage gelegd. Namens het college van burgemeester en wethouders is de hogere grenswaarde definitief vastgesteld voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het definitieve besluit wordt tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan gepubliceerd.

Milieuhinder overige bedrijvigheid

Ten aanzien van agrarische bedrijvigheid geldt specifieke milieuregelgeving. Bij de beoordeling van eventuele hinder van bedrijvigheid is aangesloten bij de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten en is de Wet geurhinder en veehouderij in ogenschouw genomen. Bij de handreiking Bedrijven en Milieuzonering gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Met betrekking tot de Wet geurhinder en veehouderij is nader bekeken of in de omgeving agrarische bedrijven aanwezig zijn met een geurcontour (Zie v.w.b. geur 5.1.3.). Bij de milieuhinder van bedrijvigheid dient gekeken te worden naar de aanwezigheid van bedrijven die de woningbouw kan belemmeren en naar de vraag of de nieuwe woningen geen belemmeringen opleveren voor de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven.

Even ten noorden van het plangebied wordt een gemeenschapshuis gerealiseerd. Door een akoestisch onderzoek uit te voeren is de geluiduitstraling van dit gebouw en van de bijbehorende parkeerplaats naar de nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied onderzocht (zie bijlage 6).

Het door het gemeenschapshuis naar de omgeving toe veroorzaakte geluidniveau wordt, v.w.b. het muziekgeluidniveau tijdens de nachtperiode op één beoordelingspunt met 1 dB(A) overschreden. Deze overschrijding valt binnen de onderzoeksnauwkeurigheid. In ieder geval kan de overschrijding te niet worden gedaan door in de nachtperiode de muzieksterkte in de grote zaal te beperken tot 91 dB(A). Het geluidniveau van de parkeerplaats voldoet aan de toelaatbare geluideisen. De conclusie van het onderzoek is dan ook dat de geluiduitstraling van het gemeenschapshuis aan de wettelijke geluideisen voldoet.

Voor het overige bevinden zich geen bedrijven in de omgeving die een belemmering vormen voor de woningbouw. Het gemeenschapshuis zal zich op meer dan 30 meter van de dichtstbijzijnde woning bevinden. Afstand is afkomstig uit het boekje Bedrijven en milieuzonering. De voorgenomen ontwikkeling zorgt dan ook niet tot een beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven in de omgeving.

Het aspect hinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. In de nieuwe wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbeterd en alsmede de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van 12 nieuwe woningen betreft, voldoet het plan ruimschoots aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Verondersteld wordt dat de verkeersbewegingen ten gevolge van de (toegangsweg van de) parkeerplaats ook geen overschrijding van grenswaarden met zich mee brengt.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.1.6 Eindconclusie onderzoeken

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen, die in de toekomst één van de nieuwe woningen gaan bewonen. M.a.w. bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan, waarin woningbouw wordt voorzien, moet worden gewaarborgd dat sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat. De milieukwaliteit vormt daarbij een belangrijke afweging. Zoals in de voorgaande paragrafen is beschreven, zijn daarvoor diverse onderzoeken uitgevoerd. De uitkomsten van deze onderzoeken geven aan, dat voor de bewoners een goed woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Ook is aangetoond, dat door het realiseren van nieuwe woningen bedrijven in de naaste omgeving niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.