Plan: | Parkwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.BP00068-VG01 |
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Hoofdstuk 4 Omschrijving project
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Parkwijk is een (toekomstige) buurt gelegen tussen aan de ene zijde het Stadshart en aan de andere zijde het woongebied Archipel. In Parkwijk is gevarieerde bebouwing mogelijk: appartementen, rij- en hoekwoningen, woon-werk- of woon-zorgwoningen, levensloopgeschikte patiowoningen en eengezinswoningen. Er zijn koopwoningen, maar ook huurwoningen. Bovendien komen er op maat gemaakte woningen door middel van Projectmatig Particulier Opdrachtgeverschap (PPO). Hierbij heeft de koper zelf de keuze in het gevelaanzicht, de breedte van je gevel en vele andere meer- en minderwerkopties waardoor een eigen droomhuis verwezenlijkt kan worden. Dit bestemmingsplan is bedoeld om deze nieuwe buurt te realiseren, maar moet tevens een goed ruimtelijk kader bieden voor eventuele toekomstige bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de dan gerealiseerde buurt.
Ligging en begrenzing plangebied
De Centrale Zone (ruggengraat) van Lelystad is een zone met een breedte van circa 400 meter met enkele uitstulpingen die de bebouwde kom van Lelystad van noord naar zuid doorsnijdt. Globaal gesproken wordt de Centrale Zone aan de westkant begrensd door de spoorlijn Amsterdam-Zwolle en aan de oostkant door de Zuigerplasdreef-Lindelaan-Zuigerplasdreef.
Afbeelding: Het plangebied Parkwijk binnen het Stadshart.
Het Stadshart maakt deel uit van de Centrale Zone en wordt aan de westzijde begrensd door de Stationsweg/Middenweg en het NS station Lelystad Centrum. Aan de noordkant vormen de Agorabaan en de Kustendreef de plangrens. De oostgrens van het plangebied wordt gevormd door de Zuigerplasdreef, de scholengemeenschap Arcus en het gebied ten zuiden daarvan tot het verlengde van de Lindenlaan. De Ziekenhuisweg vormt de zuidgrens van het plangebied Stadshart. Parkwijk zelf word ingeklemd door het Waterschapshuis, de woonwijk Archipel, de scholengemeenschap Arcus (welke op termijn verhuisd) en het winkelgebied met de ABC-locatie.
Bestaande situatie (2018) Parkwijk
Vigerend bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe juridisch-planologische regeling voor de gewenste woningbouwontwikkeling in het plangebied. Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Stadshart. Binnen dit bestemmingsplan hadden de betreffende gronden al een woonbestemming. De donker gele vlakken in onderstaande afbeelding betreffen de bouwvlakken waarbinnen de woonbebouwing van Parkwijk opgericht mocht worden volgens dit bestemmingsplan uit 2006. Overigens wordt met dit bestemmingsplan Parkwijk niet de hele woonbestemming gewijzigd, de meest westelijke strook ligt over de bestaande parkeervoorzieningen bij de ABC-locatie, deze gronden maken geen deel uit van deze bestemmingsplan herziening.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Stadshart.
De nu ontwikkelde en te ontwikkelen plannen voor Parkwijk passen voor een groot deel binnen het geldende bestemmingsplan, maar op onderdelen wijken zij daar van af.
Dit heeft met name betrekking op de gebruiksmogelijkheden wat de beroeps- en bedrijven aan huisregeling betreft, daarnaast worden de in het bestemmingsplan Stadshart opgenomen bouwvlakken door een deel van de bebouwing overschreden. Ook wordt met dit nieuwe bestemmingsplan een horeca gelegenheid toegevoegd aan de bestemmingen.
Het voorliggende plan heft deze strijdigheden op en biedt ruimte voor de ontwikkeling van Parkwijk, en geeft concreter de wenselijk bouw- en gebruiksmogelijkheden weer.
Stadshart
Lelystad bestaat uit een grid van dreven dat de hoofdstructuur van de bebouwde kom bepaalt. Het huidige stadscentrum wordt aan de oost- en westkant begrensd door dreven. Vanaf de dreven zijn op een aantal plekken voornamelijk achterkanten te zien van het centrum.
De centrale zone met het daarin geprojecteerde stadscentrum van Lelystad was bedoeld voor een stad met circa 100.000 inwoners, zoals vastgesteld in het "Structuurplan Lelystad 1975". Het inwonertal en een evenwichtige bevolkingsopbouw zijn hierbij echter achtergebleven. Met het Masterplan Stadshart, en het daarop gebaseerde bestemmingsplan Stadshart uit 2006 is getracht een aantrekkelijker Stadshart te realiseren dat beter aansluit op de vraag en de schaal van de stad.
Afbeelding: Bestaand stadscentrum.
Op basis van het Masterplan Stadshart zijn een aantal projecten reeds uitgevoerd; de Promesse, het Stadhuisplein en de aanloopstraten tot het plein, zijn een mooi voorbeeld van een fris opgeruimde openbare ruimte. Verder word binnenkort het vergroeningsplan Stadshart uitgevoerd. Dat betekend meer aandacht voor de inrichting openbare ruimte en de verblijfsfunctie van het Stadshart. Het Stadshart word opgeruimd en groener gemaakt, waardoor er een luchtig en fris geheel gaat ontstaan.
De crisis in 2007-2015 zorgde ervoor dat Parkwijk tot 2017 nog niet tot ontwikkeling is gekomen. In het projectgebied Parkwijk waren daarom tijdelijk parkeerterreinen aangelegd, tevens werd het terrein gebruikt ten behoeve van evenementen.
Onderdeel van het Masterplan Stadshart was het omleggen van de Zuigerplasdreef, dit leverde extra (woning-) bouwruimte op in het Stadshart. Daarnaast kan Parkwijk juist de schakel gaan vormen tussen het stadscentrum en de omliggende woonwijken. De invulling van de nieuwe Parkwijk zal de luchtigheid gaan ondersteunen en versterken van de projecten die in het Stadshart al zijn gerealiseerd en zal moeten gaan functioneren als groene slenterwijk waar het goed wonen, werken en leven is.
Parkwijk
Omschrijving huidige situatie
Parkwijk ligt aan de Oostzijde van het Stadshart, tussen de ABC-locatie (westzijde) een belangrijke publiekstrekker met een groot parkeerterrein (Albert Hein, C&A, Blokker), de woonwijk Archipel (oostzijde) met het Woldpark, scholengemeenschap de Arcus (noordzijde) en het waterschapshuis Zuiderzeeland (zuidzijde). Parkwijk zelf ligt aan de Lindenlaan en er bevinden zich een aantal parkeerterreinen (vergunningparkeren) met veel groen een breed grasveld met bomen en is tijdelijk ook als festivalterrein gebruikt.
Luchtfoto Parkwijk en omgeving
Luchtfoto Parkwijk gezien vanaf Archipel richting Stadshart
Het stadscentrum van Lelystad kent verschillende functies. De aanwezige functies waren echter onvoldoende ontwikkeld voor een stad met de omvang van Lelystad. Het winkelaanbod voldeed, evenals het horeca aanbod, niet aan de eisen van de gebruiker. Het gevolg hiervan was dat de inwoners van Lelystad veelal naar andere plaatsen gaan om te winkelen of om uit te gaan. Opvallend is ook dat er weinig woningen in het gebied zijn, waardoor het centrum met name 's avonds niet levendig was.
Met het Masterplan Stadshart is een aantal projecten in gang gezet om het Stadhart aantrekkelijker te maken.
Het centrum is aan de west en zuid zijde als gevolg van ingrepen afkomstig uit het Masterplan Stadshart opener geworden door de realisatie van de Promesse en het Dukaatplein, terwijl het centrum aan de noordzijde en oostzijde nog gesloten is en zich afgekeerd van de omliggende woonwijken. Parkwijk zal voor de oostzijde een oplossing kunnen bieden. Door een connectie te vinden vanuit Parkwijk met de ABC-locatie. Dit gebeurd onder ander door een mix van wonen en werken te combineren met een horecavoorziening en een groen- en wegenstructuur die er voor zorgt dat de achterkant van de ABC-locatie een voorkant gaat worden.
Groen- en waterstructuur,
De belangrijkste groenvoorzieningen om en nabij het Stadshart zijn het Groene Carré (middenbermen met een brede Linden structuur), het Woldpark en het Zilverpark. Aan de oostkant van het plangebied ligt het Woldpark. De verbindingen tussen het park en het stadscentrum zijn gebrekkig of niet aanwezig. Hierdoor is er weinig wisselwerking tussen park en stad en wordt weinig gebruik gemaakt van het park. In het Woldpark wordt 's zomers een beperkt aantal evenementen georganiseerd. Verder ligt ten zuiden van het plangebied het Zilverpark. Dit park bestaat grotendeels uit een waterpartij met een fraaie heuvelstructuur langs de Ziekenhuisweg en een skatepark daarin opgenomen. Om de overgang tussen Stadshart en Parkwijk vloeiend te laten verlopen zal hier tussen de ABC-locatie een Parkwijk een parkachtige setting worden gerealiseerd.
Afbeelding groenstructuur Stadshart / Parkwijk
Verkeersstructuur,
Het scheiden van verkeerssystemen was een van de stedenbouwkundige principes waarmee Lelystad is ontworpen. Het stadscentrum wordt voor auto's ontsloten door middel van dreven. Rondom het centrum bevindt zich het Groene Carré, ter hoogte van Parkwijk betreft dit de Lindelaan, dit is een tweestrooksweg. Vanaf het Groene Carré zijn de parkeergelegenheden op de hoekpunten van het centrum goed bereikbaar via stadsstraten, deze zijn eveneens bedoeld voor bestemmingsverkeer en bevoorrading. Het gescheiden verkeerssysteem komt tot uiting in de structuur voor langzaam verkeer, die gescheiden is van de structuur van autoverkeer. Vrij liggende fietspaden om het Stadshart zorgen voor de verbinding tussen het Stadshart en de omliggende woonwijken.
Afbeelding verkeersstructuur Stadshart / Parkwijk
3.1.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Begin 2012 is de Nota Ruimte vervangen door de inwerkingtreding van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR worden de ontwikkelingen en ambities en bijhorende ruimtelijke consequenties voor Nederland tot 2040 geschetst die nodig zijn voor een “concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland”. In de SVIR kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op een dertiental nationale belangen. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, waarbij het Rijk er van uit gaat dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan deze decentrale overheden goed door hen worden behartigd.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Daarmee vervangt het Barro het bestaande planologisch beleid uit de Nota Ruimte en een aantal Planologische Kernbeslissingen. In het besluit zijn de regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is dat het huidige beleid zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' wordt voortgezet. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken.
Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van 'harde' ondergrenzen.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke
ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. In de jurisprudentie is bijvoorbeeld uitgemaakt dat het anders situeren van bedrijfsfunctie op een bedrijventerrein, waarbij het aantal vierkante meters per saldo afneemt, niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dus salderen binnen een plangebied, of reductie van onbebouwde plancapaciteit, is in beginsel Laddervrij. Op voorwaarde dat er geen sprake is van Laddergevoelige functies zoals winkels en kantoren, waarbij ruimtelijk relevante effecten op de omgeving optreden (bijvoorbeeld effecten op leegstand, geen of zeer beperkte uitbreidingsvraag). Als de Ladder niet van toepassing is, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte. De uitvoerbaarheidstoets lijkt lichter te zijn dan de Laddertoets. Verschil tussen de Laddertoets en de uitvoerbaarheidstoets is, dat in het kader van de uitvoerbaarheidstoets de behoefte niet zonder meer aan de hand van een vraag- en aanbodanalyse onderbouwd behoeft te worden. Bovendien komt minder betekenis toe aan de, in het kader van de Laddervereiste, inventarisatie van de ontwikkelmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied (voor zover het planologisch besluit betrekking heeft op een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied). Door in het kader van de uitvoerbaarheid zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de Ladder, kunnen procesrisico's geëlimineerd worden.
De conclusie voor dit plan is dat de Ladder "niet van toepassing is". Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gebied betreft actualisering/digitalisering van regelgeving voor bestaand gebied op een bestendigende wijze.
3.1.2 Provinciaal beleid
Omgevingsplan Flevoland
Het Omgevingsplan Flevoland 2006 is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau, te weten het Streekplan, het Milieubeleidsplan, het Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het betreft integraal omgevingsbeleid 2006-2015 met een doorkijk naar 2030. Het beleid richt zich op een evenwichtige groei van Flevoland en doet uitspraken over verstedelijking in regionale zin met bijbehorende kansen en knelpunten.
Wonen
Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering. De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- en/of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over.
Bedrijventerreinen en overige werklocaties
De provincie beschouwt de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties als een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen die sterk afhankelijk is van marktontwikkelingen. In het provinciaal beleid gaat het om de afstemming van ontwikkelingen op de bedrijven- en kantorenmarkt in regionale zin, waarvoor de provincie locatiebeleid heeft opgesteld. Dit beleid is verder uitgewerkt in de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk gebied 2011, de Visie Werklocaties 2030+ en de Structuurvisie Werklocaties Flevoland 2011. Tevens is afgesproken dat de gemeenten zogenaamde Gemeentelijke Vestigingsvisies (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor zowel bestaande als toekomstige werklocaties een profiel wordt geschetst van de mogelijkheden voor vestiging aan functies en bedrijvigheid. De gemeente Lelystad heeft dit uitgewerkt in de vorm van een thematische structuurvisie, de
Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025.
Recreatie en toerisme
De provincie heeft op dit beleidsterrein geen wettelijke taken, maar wil een stimulerende rol vervullen en wil vooral de belangen op bovengemeentelijk niveau bundelen. Voor alle ontwikkelingen geldt dat deze goed worden ingepast in het landschap en dat de bestaande landschappelijke kwaliteit behouden blijft dan wel wordt hersteld.
Elke kern dient voldoende recreatief uitloopgebied te hebben. Dit bestaat uit een groene of blauwe rand langs de kern dat ruimte biedt aan uiteenlopende intensieve en extensieve recreatiefuncties, maar ook aan gebruiksnatuur, stadslandbouw of kleinschalig wonen.
Conclusie
Het bestemmingsplan Parkwijk maakt (in navolging van het voorgaande bestemmingsplan Stadshart) de ontwikkeling een woongebied mogelijk. Naast een woonwijk wordt Parkwijk een locatie waar gewerkt kan worden (voornamelijk in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen). Hierdoor kan een meer gedifferentieerde woonbuurt worden ontwikkeld direct grenzend aan het Stadhart. Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het beleid van de provincie.
3.1.3 Gemeentelijk beleid
Structuurplan Lelystad 2015 en Structuurvisie Lelystad 2023
Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waar behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken. Lelystad ziet daarbij de handhaving en versterking van de kernkwaliteiten rust, ruimte, groen en water als één van de belangrijkste opgaven. Groei is daarbij noodzakelijk om te kunnen blijven investeren in de stad. In dit structuurplan wordt de verwachting uitgesproken dat Lelystad in 2015 80.000 inwoners en 32.000 arbeidsplaatsen telt. Gestreefd wordt naar een diversiteit in woningaanbod, door de ontwikkeling van woongebieden met een eigen sfeer en uitstraling.
In januari 2014 is de 'Structuurvisie Lelystad 2023' vastgesteld. Het is een actualisatie van het uit 2005 daterende 'Structuurplan Lelystad 2015'. Belangrijk verschil tussen de nieuwe Structuurvisie en het voormalige Structuurplan is de veranderde focus: van accent op groei en ontwikkeling naar onderhoud en beheer van de bestaande stad. Inherent daaraan is dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. In de nieuwe visie is rekening gehouden met alle gemeenteraadsbesluiten tot en met 2013, maar ook met provinciaal en rijksbeleid dat een doorwerking heeft op de (mogelijke) inrichting van de openbare ruimte. De geactualiseerde visie geeft een doorkijk tot 2023 en formuleert een aantal nieuwe beleidsrichtingen die voortvloeien uit al eerder besproken of in de lijn der verwachting liggende beleidsuitspraken of voornemens.
De lichte actualisatie heeft een aantal belangrijke richtingen aangegeven voor de eerstkomende 10 jaar. Om hier daadwerkelijk mee aan de slag te gaan dient zicht te ontstaan op de doelstellingen, de rol van de gemeente en andere partijen en de middelen die de gemeente kan inzetten om de doelen te bereiken. Door de verschuiving van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen en de gewijzigde rol van de overheid van initiëren naar faciliteren, is de focus van de gemeente gewijzigd. De komende jaren richt de gemeente zich steeds meer op het beheer van het bestaand stedelijke gebied in plaats van op de ontwikkeling van de nieuwe uitleg. De gebieden waar daarbij op gefocust zal worden, zijn HanzePark en Stadshart fase 1. Daarnaast zal wat nieuwe uitleg betreft de focus liggen op het 1e deelgebied Warande en Batavia Stad fase 3. Periodiek, bijvoorbeeld eenmaal in de twee jaar, kan aangegeven worden in hoeverre de beoogde doelen en ontwikkelingen zoals in deze lichte actualisatie uiteengezet zijn, gerealiseerd zijn. Tevens kan de lichte actualisatie dienen als een toetsingskader voor ontwikkelingen en gebruikt worden om daarbinnen te kunnen prioriteren. De ontwikkelingsrichting zoals in deze lichte actualisatie geschetst komt ook terug in diverse andere beleidsproducten, zoals de Woonvisie, het Meerjarenperspectief Grondbedrijf, de kadernota en de programmabegroting. .
Conclusie:
In het bestemmingsplan Parkwijk wordt de nu reeds geldende bestemming 'wonen', geactualiseerd. Met de realisatie van een woonbuurt waarin ruimte is voor een verscheidenheid aan woon- werkcombinaties wordt de ontwikkeling van een gedifferentieerder woonaanbod versterkt.
Masterplan Stadshart
Het bestemmingsplan Stadshart was gebaseerd op het oorspronkelijke Masterplan Stadshart, dit Masterplan is daarna op een aantal punten herzien.
De belangrijkste doelstelling van het Masterplan is het verbeteren van de kwaliteit, sfeer, uitstraling en imago van het Stadshart. Die ambitie wordt bereikt door het versterken van de ruimtelijke, functionele en economische structuur. Deze doelstellingen zijn in de uitwerking vertaald in het combineren en concentreren van de functies wonen, winkelen, werken, voorzieningen (hotel, school) en uitgaan (theater, horeca), waardoor stedelijke- en regionale functies in het gebied worden samengebracht. Het Stadshart wordt dan ook gezien als het belangrijkste voorzieningencentrum van de stad.
Rapportage Lelystad op weg naar een levendig Stadshart
Met het rapport 'Lelystad: op weg naar een levendig Stadshart' is een aantal concrete uitgangspunten voor de visie op het Stadshart toegevoegd/gewijzigd, het gaat daarbij om de volgende punten:
De randen van het Stadshart zullen van kleur verschieten; mogelijkheden voor andere functies zoals; cultuur, wonen. De woonfunctie en leisure in het Stadshart dienen versterkt te worden. Dit komt tot uiting in de volgende uitgangspunten:
Conclusie:
Met het bestemmingsplan Parkwijk wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een aantrekkelijke woon- werkbuurt, die het woningaanbod gedifferentieerder maakt en tot doel heeft het Stadshart te verlevendigen.
Woonvisie Lelystad 2016-2020
Met de in 2016 vastgestelde nota “Woonvisie Lelystad 2016-2020 Samen aan de slag” wordt de volgende ambitie nagestreefd:
'Lelystad biedt het beste van twee werelden. Door haar centrale ligging en de goede bereikbaarheid kunnen inwoners optimaal gebruik maken van alle voordelen van de nabijheid van de grote stad. Aan de andere kant biedt Lelystad haar inwoners de aantrekkelijkheid van een rustig en betaalbaar woonmilieu met ruimte, groen en water in de directe omgeving'.
Lelystad moet in de toekomst, als voorportaal van de Randstad, een prettige woonstad blijven. Het woonbeleid is er op gericht dat er voor de (toekomstige) inwoners in aantal en kwaliteit voldoende keuzemogelijkheden zijn in een prettige woonomgeving. Om de komende jaren daadwerkelijk de woonkwaliteit van de stad te koesteren, te verbeteren en kwaliteit toe te voegen werken we de komende tijd aan twee hoofdthema's:
Daarnaast zijn er randvoorwaarden waar blijvend aan moet worden gewerkt om bovenstaande te bereiken en te ondersteunen, te weten:
Beleidsregel Bed & Breakfast
In september 2010 heeft de gemeenteraad deze beleidsregel vastgesteld. De beleidsregel geeft voorwaarden waaronder een bed & breakfast in een woonwijk of een agrarisch gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze voorwaarden gaan over de omvang, het aantal kamers en de realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein. De regeling is bedoeld voor gebieden met een woonbestemming (niet zijnde bedrijfswoning) of een agrarische bestemming en is om die reden in dit bestemmingsplan overgenomen. Medewerking aan het vestigen van een Bed & Breakfast kan alleen verleend worden door middel van een afwijking (ontheffing).
Beleidsregel Kamerverhuur in Lelystad
In maart 2013 is de beleidsregel 'Kamerverhuur in Lelystad' vastgesteld. De beleidsregel geeft de kaders aan waarbinnen kamerverhuur kan worden toegelaten in een woonfunctie zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de woonomgeving. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan indien voldaan wordt aan de voorwaarden die in de beleidsregel gesteld worden. Deze voorwaarden betreffen voornamelijk de invloed op de omgeving, het aantal huurders en parkeren. De regeling is bedoeld voor gebieden met een woonbestemming, niet zijnde een bedrijfswoning. In februari 2015 is de beleidsregel gewijzigd met betrekking tot het afstandscriterium (200 meter in plaats van 100 meter) voor zowel kamerverhuur als woningsplitsing.
Archeologische monumentenzorg in Lelystad
Op 28 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van Lelystad het archeologische beleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met op de kaart aangemerkte gebieden.
In het beleid is ook de doorwerking van het beleid voor bestemmingsplannen opgenomen. Daarbij is een lijst opgenomen met categorieën van archeologische waarden en de manier waarop deze in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden
Parkwijk
Programma
Binnen de huidige contour van Parkwijk wordt de bouw van circa 130 woningen mogelijk gemaakt.
Beschrijving toekomstbeeld
Parkwijk wordt niet een standaard woonwijk, maar zal worden ontwikkeld als een gemengd stedelijk gebied met de nadruk op wonen gecombineerd met klein stedelijke functies als; ateliers, praktijkruimte, galerie, dienstverleners, bedrijf aan huis en ambachtelijke bedrijfjes. Met uitzondering van één loctie waar horeca in een lage categorie (horeca die zich naast woonbebouwing kan bevinden) is toegestaan, komen er in het plangebied geen zelfstandige horeca, of detailhandel voorzieningen voor, maar vooral aan huis verbonden kleinschalige bedrijvigheid. Ondergeschikte detailhandel die samenhangt met de bedrijfsmatige functie is beperkt mogelijk.
Overzicht toekomstige structuur Parkwijk
In Parkwijk woon je of aan het Groene Carré of aan het Plantsoen (pleinen) of aan de smalle binnenstraten. Parkwijk wordt een slenterwijk met fraaie architectuur (alzijdige woonblokken) en smalle woonstraten, waarbij het geheel autoluw is. Het parkeren op straat is minimaal, waarbij het parkeren van de bewoners zoveel mogelijk binnen de woonblokken worden opgelost (groene binnenhoven met tuinen en parkeervoorzieningen). Parkwijk is een niet op zichzelf staande woonwijk, maar is gelinkt aan het Stadshart. De zuidkant van Parkwijk ligt direct tegenover het Woldpark, waardoor er een stedelijk woonmilieu aan het park ontstaat. Op bijzondere plekken in de verkaveling komen uitzonderlijke panden, “de specials”. Zij kenmerken zich door hun afwijkende vorm, materiaal gebruik en bijzondere details en hoogteaccenten. De westkant van Parkwijk ligt tegenover de ABC-locatie (Albert Hein supermarkt, C&A, Blokker) een belangrijke publiekstrekker. Bij de ontwikkeling van de ABC-locatie mag er geen “achterkant situatie” ontstaan richting Parkwijk. De doorsteek naar Parkwijk zorgt ervoor dat deze locatie goed kan worden aangehecht aan het Stadshart. Het gehele parkeerterrein zal doormiddel van hagenstructuren, groen en bomen nog meer naar achteren worden gedrukt om vloeiend op te gaan in de groene parkachtige setting van Parkwijk. Zoals gezegd maken de ABC-locatie en het daarbij behorende parkeerterrein geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan.
Om een beeld te geven van Parkwijk laten onderstaande referentie zien hoe Parkwijk kan worden.
Referentie wonen aan het groene carré en/of plantsoen, tussenstraatjes
Referentie kleinschalige werkruimte(n)
Ambitie
In Parkwijk krijgt “Parkleven” in een stedelijke setting vorm. Het leven in Parkwijk is dynamisch en sfeervol. Parkwijk wordt overwegend gerealiseerd door Projectmatig Particulier Opdrachtgeverschap (PPO), dat betekent dat de toekomstige bewoner/gebruiker van Parkwijk binnen kaders zelf bepaalt hoe hij/zij wil leven en wonen. Maatwerk wensen van de particulieren worden, voor zover deze binnen de kaders passen verwerkt en op projectmatige wijze verwerkt, wat resulteert in één bouwstroom. Dat resulteert in diversiteit en variëteit. Wisseling in bouwbreedte, bouwhoogte, kapvorm en materiaalgebruik. De regieregels zijn dan ook beperkt tot de essenties en worden vertaald in het beeldregieplan “PPO Parkwijk” van 30 september 2016.
Visie
Parkwijk zal worden ontwikkeld als een gemengd stedelijk gebied met de nadruk op wonen. Met de mogelijkheid (klein-)stedelijke functies als atelier, praktijkruimten, galerie, bedrijf aan huis te vestigen.
Het buiten het plangebied gelegen parkeerterrein tussen het ABC complex en Parkwijk wordt heringericht en dient te integreren in de parkachtige zone van Parkwijk. Samen met de parkzone ontstaat een stedelijk/groene verblijfsruimte in het Stadshart met een geheel eigen identiteit, als bindend element tussen winkels en het overwegende woongebied Parkwijk. Een stedelijke parkzone om te rusten, maar ook voor stedelijke activiteiten, verweven met het “Parkleven”. Een parkzone met volwassen bomen, mooie groenstructuren, geeft het geheel een bijzondere ambiance.
Afbeelding: Visie Parkwijk.
De essentie van Parkwijk
De toegevoegde waarde van Parkwijk
Voor de stad
Voor het Stadshart
Voor Parkwijk
Afbeelding: Visie Parkwijk in beeld
Afbeelding: Visie Parkwijk in beeld
Afbeelding: Visie Parkwijk in beeld
Parkeren
Voor het parkeren binnen het bestemmingsplan Parkwijk wordt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats/woning gehanteerd. In deze normering is rekening gehouden met de mogelijkheid dat woningen uitgevoerd kunnen worden als woon/werk unit. Indien een woon/werk unit gerealiseerd wordt dus geen aanvullende parkeernorm toegepast voor de werkunit.
Binnen de woningbouwblokken (de bouwvlakken op de verbeelding) zal 1 privé parkeergelegenheid per woning gerealiseerd worden op de daar te ontwikkelen binnenhofjes. De overige 0,6 parkeerplaatsen per woning bevinden zich binnen het openbaar gebied van de Parkwijk en bieden parkeerruimte voor tweede auto's en bezoekers van bewoners/werkunits. Deze openbare parkeerplaatsen bevinden zich grotendeels langs de ventweg die al aanwezig is langs de Lindenlaan, maar ook zullen langs de woonstraatjes tussen de bouwvlakken parkeergelegenheden worden gerealiseerd.
De invloed van welstand
Welstand gaat over de architectuur van het gebouw en de ruimtelijke relatie met de omgeving.
De Welstandsnota 2015 “Lelystad geeft ruimte Kwaliteit” is hier samen met het beeldregieplan “PPO Parkwijk” van 30 september 2016 van toepassing. Bij het ontwikkelen van bouwplannen in gebieden met architectonische welstand en bij gebieden met beeldkwaliteitplannen of beeldregieplannen is het in bijzondere gevallen denkbaar dat een supervisor wordt aangesteld. De gemeente draagt voor Parkwijk een supervisor aan om een optimale kwaliteit te behalen voor bouwwerken in deze welstandscategorie. Plannen die door de supervisor worden beoordeeld behoeven daarnaast niet nog eens langs de welstandscommissie voor een gewogen oordeel. De ambtenaar vergunningen toetst het plan pro forma. Na de realisering van de bebouwing geldt voor het gebied Parkwijk architectonische welstand conform de vastgestelde welstandsnota.
Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten, die (mogelijk) belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de plicht voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden voor projecten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit m.e.r.. Bij dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden. In het plangebied is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen, aangezien voor de betreffende locatie al woningbouw was beoogd. Daarnaast is sprake van een zeer geringe uitbreiding die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Wegverkeer
Op grond van de Wet geluidhinder worden langs wegen geluidszones vastgesteld, waarbinnen de regels van de Wet geluidhinder gelden. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone.
Het plangebied is gelegen naast de Lindelaan, welke behoort tot een zoneplichtige weg. Bij de voornoemde weg hoort een geluidszone (aandachtsgebied voor geluid) van 200 meter, conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Voor het gehele plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is getoetst of er voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(Lden) of aan de in het verleden vastgestelde hogere grenswaarden. Voor de locaties langs de Lindelaan zijn hogere grenswaarden verleend van 51 dB(Lden) en 53 dB(Lden). Voor bestaande woningen geldt op grond van artikel 76 lid 1 en 3 van de Wet geluidhinder geen onderzoeksplicht.
Op dit moment ligt het plangebied al jaren braak en zijn er geen woningen gebouwd binnen het plangebied die gebruik hebben gemaakt van de verleende hogere grenswaarde. Dit ten gevolge van de economische crisis. Voor de ontwikkeling van woningbouw is nu opnieuw een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek) om te beoordelen of de verleende hogere grenswaarden nog toereikend zijn.
Voor de berekening van de 48, 51 en 53 dB(Lden) contour is uitgegaan van de huidige rijsnelheid van 50 km/uur. Voor de verkeersintensiteit is het prognosejaar 2030 aangehouden.
De conclusie van het akoestisch onderzoek is dat de verleende hogere grenswaarden niet toereikend zijn om de beoogde woningbouw mogelijk te maken. De hogere grenswaarden dienen dan ook te worden geactualiseerd. Voor de oostzijde van de Lindelaan is een hogere grenswaarde van 55 dB(Lden) vastgesteld en voor de zuidzijde een hogere grenswaarde van 58 dB(Lden).
Spoorweggeluid
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van de Hanzelijn. Derhalve is er geen sprake van spoorweglawaai.
Bedrijvigheid
In Lelystad wordt bij bedrijventerreinen en bedrijven een systeem van inwaartse milieuzonering toegepast. De bedoeling is om daarmee een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. In deze vorm van milieuzonering wordt rondom het bedrijventerreinen een denkbeeldige contourlijn getrokken die uitgaat van de te beschermen milieugevoelige bestemmingen. Vervolgens wordt binnen de contourlijn gelegen bedrijventerrein verdeeld in zones voor bepaalde categorieën van bedrijven. Hoe verder die zones van de contourlijn liggen, hoe zwaarder de toegelaten bedrijven mogen zijn.
Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt in het algemeen de VNG-uitgave “bedrijven en milieuzonering” als richtlijn toegepast. Daarin worden voor ieder soort bedrijf indicatieve afstanden bepaald voor de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.
Het systeem van milieuzonering is een goed instrument om een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen zoals woningen en natuurgebieden. Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer vallen van de Wet milieubeheer, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
In het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vanuit milieu oogpunt op een hinderlijke wijze van invloed zijn op de omgeving.
Wettelijk kader
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB's en Ministeriële Regelingen:
Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.
De ontwikkelingen in Parkwijk vallen binnen de grenzen die aan een NIBM project worden gesteld. Daarmee is toetsing aan grenswaarden niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit geeft geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Inleiding
Naar het historisch gebruik van het plangebied Stadhart (waar het plangebied Parkwijk voorheen deel van uit maakte) is een historisch bodemonderzoek gebaseerd op de methodiek zoals beschreven in de leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek (NEN 5725:2009) uitgevoerd. De relevante gegevens voor wat betreft het gebied Parkwijk worden hieronder vermeld.
Voor dit onderzoek is een bezoek gebracht aan de locatie en is het archief van de gemeente Lelystad geraadpleegd. Voor dit onderzoek zijn geen boringen verricht.
Gebruik terrein
Na de drooglegging is het terrein gebruikt als landbouwgrond. Daarna is het terrein opgespoten met zand. Het plangebied Parkwijk heeft voorheen een functie gehad als groenzone met grasvelden ten behoeve van de naastgelegen middelbare school en de aangrenzende buurt Archipel.
Een groot deel van het plangebied is onverhard, er bevinden zich enkele parkeerterreinen in het gebied ten behoeve van de centrumfuncties aan de oostzijde van het plangebied en de school ten noorden van het plangebied.
Het Stadshart is voorzien van gescheiden riolering. Er zijn voor zover bekend geen bodemlozingen geweest in het plangebied Parkwijk.
Vermoeden van bodemverontreiniging, uitgevoerde bodemonderzoeken en/of saneringen
In het Stadshart zijn op diverse locaties bodemonderzoeken uitgevoerd. In het plangebied bestaat, geen vermoeden van bodemverontreiniging. Ten behoeve van het bouwrijp maken van Parkwijk heeft ook een verkennend bodemonderzoek plaats gevonden.
Conclusie
De verwachte bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan aangezien geen vermoeden bestaat van bodemverontreiniging en ook het verkennend onderzoek daar geen aanleiding toe geeft.
Momenteel heeft Parkwijk een functie als groengebied en bevinden zich er parkeerterreinen. Omdat het de bedoeling is dat Parkwijk een levendige woonbuurt wordt waarbinnen diverse functies een plaats hebben wordt in de bestemmingsregeling van Parkwijk naast de regulier toegestane bedrijvigheid zoals opgenomen in de Lijst aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten ook bedrijvigheid aan huis toegestaan zoals deze is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (functiemenging) Deze Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG publicatie.
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (verbonden aan het wonen) in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals sommige bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), waar nodig, ruimtelijk voldoende worden gescheiden.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf ruimtelijk relevant zijn.
Algemeen
De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies of waar dit wenselijk wordt geacht. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid, die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan.
De activiteiten in deze functiemengingsgebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein, het gaat in hoofdzaak om:
De aangepaste toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Op een aantal punten is de VNG Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' echter 'gefilterd'.
Bedrijfsvormen die niet passend zijn geacht binnen het concept Parkwijk zijn uit de staat verwijderd, dit betreft met name de categorieen B2 en C; omdat deze in een nieuwe woonomgeving een te zware impact hebben (milieu aspecten, en verkeersaantrekkende werking). Ook andere bedrijfsvormen zoals begraafplaatsen etc. horen logischer wijs niet thuis in Parkwijk.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven, kan – vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging – niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen. Vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden.
De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën: A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan1). De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Deze zijn als niet passend beoordeeld voor Parkwijk en derhalve niet opgenomen op de bij de regels gevoegde lijst.
Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. Deze zijn als niet passend beoordeeld voor Parkwijk en derhalve niet opgenomen op de bij de regels gevoegde lijst.
Bedrijven met en zonder publieksfunctie
In de Staats van Bedrijfsactiviteiten is een kolom toegevoegd, waarin wordt aangegeven of het gaat om een bedrijf met of zonder een publieksfunctie. Bij bedrijven met een publieksfunctie gaat het om bedrijven met een publieksaantrekkende werking.
In de laatste kolom van de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan de bedrijven met een publieksfunctie met een 'X' aangeduid.
De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf, als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen, minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemenging' is verondersteld.
In de regels is daarom bepaald, dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de SvB 'functiemenging' en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan als dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past.
Het is mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is het mogelijk voor het bevoegd gezag medewerking te verlenen aan de vestiging van een dergelijk bedrijf. Hiervoor moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
In deze paragraaf wordt beschreven welke risicobronnen er zijn.
Plaatsgebonden risico
De risico's, risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde. Het besluit "Externe Veiligheid inrichtingen" (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.
Verantwoording groepsrisico
Het groepsrisico GR kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan maar een oriënterende waarde waarop getoetst dient te worden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) toename van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.
De verantwoordingsplicht omvat een aantal onderdelen waarop beoordeeld dient te worden.
1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobronnen;
2. De omvang van het groepsrisico;
3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de in dit plan betrokken risico-inrichtingen en/of transportroutes.
4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in dit ruimtelijke besluit
5. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
6. De mogelijkheden van personen die zich binnen de het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen.
7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.
8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.
Per risicobron wordt zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico besproken.
A) Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied grenst niet aan en valt niet onder het invloedsgebied van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt.
B) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
Het plangebied ligt op ruime afstand van de Hanzelijn. Deze spoorlijn is opgenomen in het basisnet Spoor. In dat basisnet zijn de ruimtelijke gevolgen beschreven voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van deze spoorlijn. Parkwijk valt buiten deze invloedsgebieden.
C) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Parkwijk ligt niet in de omgeving of in het invloedsgebied van een vaarweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
D) Risicovolle bedrijven.
In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die worden aangemerkt als risicovol, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Conclusie
Over het plangebied liggen geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Algemeen
Parkwijk is onderdeel van het Stadshart van Lelystad. In 2003 is voor het Stadshart een bestemmingsplan met waterparagraaf geschreven. Omdat er sinds die tijd geen ontwikkelingen zijn geweest in Parkwijk en het project nu opnieuw wordt opgestart, is een actualisatie van de waterparagraaf noodzakelijk. De grootste wijziging is de landelijke opheffing van de afvoernorm, ten gunste van de bergingsnorm.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het vigerend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw”, de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Provinciaal Omgevingsplan (Provincie Flevoland) en het Waterbeheersplan 2002 - 2005 “Water in beweging” (Waterschap Zuiderzeeland). Basisprincipes van dit beleid zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd. Dit is in WB21 geconcludeerd in de twee drietrapsstrategieën voor:
1. Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
2. Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
Watersysteem
Het oppervlaktewater in Lelystad is een structuurelement voor een veilig en leefbaar milieu met een hoge belevingswaarde. Het watersysteem in het Stadshart maakt onderdeel uit van het stadswater van Lelystad welke bestaat uit singels en vijvers. Het watersysteem heeft vooralsnog de functie 'stedelijk water'. Het waterplan voorziet in de behoefte om naast 'stedelijk water' tevens onderscheid te maken in 'water voor natuur' en 'water voor beleving'.
Langs het her in te richten deelgebied 'Parkwijk' tussen het Waterschapshuis en de Kustendreef is in 2007 een nieuwe watergang ('water voor beleving') aangelegd als gedeeltelijke vervanging van de aanwezige singel langs de Zuigerplasdreef.
Peilbeheer
In het watersysteem van het Stadshart, waar Parkwijk onderdeel van uitmaakt, wordt een vast streefpeil gehanteerd van N.A.P. – 5,40 m.
Waterberging
Het genoemde deelgebied 'Parkwijk' zal binnen het Stadshart worden heringericht en bebouwd. De nieuwe bebouwing resulteert in een netto toename van 19.300 m2 verhard oppervlakte. Door de vervanging van de bestaande singel is het open water met circa 2.000 m2 afgenomen.
In 2012 hebben provincie en waterschap het besluit genomen om af te zien van het gebruik van de afvoernorm en over te gaan op een bergingsnorm.
De bergingsnorm houdt in dat nieuw verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van extra waterberging. Elke netto toename van verharding, moet gecompenseerd worden met minimaal 5% extra waterberging bovenop de reeds aanwezige hoeveelheid waterberging. De compensatie vindt plaats binnen het projectgebied of binnen hetzelfde peilvak van het gebied.
Voor het project Parkwijk is de compensatie door het waterschap op 6% gesteld. Op basis van het toegenomen verhard oppervlak (19.300 m²) en de afname van open water (2.000 m²) is een extra bergend oppervlak aan open water benodigd van circa 3.200 m².
Het waterschap en de gemeente hebben, in relatie tot de wateropgave en klimaatadaptieve maatregelen, als één gebied het Woldpark, Parkwijk en het terrein van het waterschapskantoor in onderzoek. De benodigde compensatie voor Parkwijk kan hierin worden meegenomen. Omdat het onderzoek zich nog in een pril stadium bevindt, wordt de uitvoering losgekoppeld van de realisatie van het bouwrijp maken van het deelgebied Parkwijk.
Waterafvoer
Het overtollig water (neerslag en kwel) wordt onder vrij verval afgevoerd naar de gracht aan de oostzijde van de Lindelaan. De gracht behoort tot het vak met een peil van NAP – 5,40 meter.
Watergangen en oevers
In de huidige situatie hebben de singels in het Stadshart een watervoerende breedte variërend van 4 tot 8 meter bij een waterdiepte variërend van 0,8 tot 1,25 m. De oevers hebben in het algemeen een plasberm met een lichte beschoeiing van hout of kunststof en een talud variërend van 1:2 tot 1:3.
De nieuwe watergang langs het her in te richten deelgebied 'Parkwijk' is aangelegd met een watervoerende breedte van 8 meter, een diepte van 1,25 meter en een talud van 1:3. Het waterplan voorziet in de aanpassing van de dwarsprofielen van de bestaande watergangen rekening houdend met de functie van de watergang, de veiligheid (flauw talud) en een minimale waterdiepte (1,25 m en 2,0 m voor vijvers).
Kunstwerken
In de herinrichtingsplannen voor Parkwijk zijn geen aanpassingen of nieuw te realiseren kruisingen met infrastructuur aangegeven. Derhalve zijn geen aanpassingen aan duikers of bruggen noodzakelijk.
Riolering
Parkwijk wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het (vuile huishoudelijke) afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie aan de westzijde van Lelystad. Het regenwater wordt afgevoerd naar open water. De uitstroombakken bevinden zich ten noordoosten en ten zuidoosten van het gebied.
Het her in te richten deelgebied 'Parkwijk' wordt gekoppeld aan de bestaande (gescheiden) rioolstelsels.
Veiligheid (inundatie)
In de bestaande situatie is in Lelystad een percentage van gemiddeld 3% open water (singels en vijvers) aanwezig. Aan de norm van een toegestane (tijdelijke) peilstijging van 30 cm bij een herhalingstijd van T = 10 jaar wordt niet voldaan (bron: 'Evaluatie waterhuishouding Flevoland'). In het ontwerp waterplan is een verfijning uitgevoerd van de peilstijgingsberekening. De peilstijging is gecontroleerd voor een extreme situatie bij een werkelijk opgetreden bui uit 1998: de Westlandbui. Er viel toen 100 mm in 24 uur, wat ongeveer een achtste is van de gemiddelde jaarlijkse neerslag in Nederland. De bepaalde peilstijging van maximaal 35 cm leidt niet tot inundaties en heeft géén directe gevolgen voor de interne veiligheid in het gebied.
Grondwater
De drooglegging in het deelgebied Parkwijk bedraagt bij het streefpeil gemiddeld 1,2 m met een minimum van 1,0 m. Rekening houdend met het opbollen van de grondwaterstand wordt ter plaatse van de plannen voor herinrichting en nieuwbouw een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gewaarborgd. In de wegcunetten wordt drainage aangebracht.
Waterkwaliteit
Ten einde de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren voorziet het waterplan in het beperken van de benodigde aanvoer van gebiedsvreemd water. Alleen regenwater via riolering en drainage belandt in de grachten.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ); een wijziging in de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden.
Achtergrondinformatie
Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.
Het Europees verdrag op het gebied van de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Dit is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is moeten belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.
In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top 10-locaties.
Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad.
De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn dusdanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.
Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie ook aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van Flevoland af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.
In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde.
In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.
Situatie in het plangebied
Uit de beschikbare informatie blijkt dat er in het gebied geen archeologische vondsten bekend zijn. Wel is er door werkzaamheden in het verleden veel van de bodem verstoord. Of hierbij archeologische waarden verloren zijn gegaan is niet bekend.
De aanwezigheid van archeologische sporen kan nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten nodig.
Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen.
Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen moet het werk onmiddellijk worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 moet melding worden gemaakt van de vondst bij de Minister. In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten. Door Transect B.V. is een bureauonderzoek gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in de Parkwijk waarin de aanwezigheid van een pleistocene zandrug wordt bevestigd.
Conclusie
Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW 2.0) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. In het gebied bevindt zich een pleistocene dekzandrug met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2.0) en het gemeentelijk beleid “Archeologische monumentenzorg in Lelystad” is voor het bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het beschikbare bureauonderzoek van Tansect B.V. heeft dan ook geen waarde voor het vervolg.
Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een toets op de Wet Natuurbescherming plaats te vinden. Hierbij wordt getoetst op beschermde gebieden, beschermde soorten en leefgebieden en op het behoudt van houtopstanden. Daarnaast wordt getoetst op vigerend beleid op het gebied van flora en fauna en op het Nationaal Natuur Netwerk (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS, geheten) uit de Nota Ruimte (Barro).
Gebiedentoets
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet en de Boswet. Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van gebieden. Op landelijk niveau zijn hierin de ruimtelijke bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. De Wnb biedt de mogelijkheid aan provincies om eigen beschermde gebieden aan te wijzen. De provincie Flevoland heeft hier (nog) geen uitvoering aan gegeven.
Binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad zijn de Oostvaardersplassen, Markermeer en IJsselmeer aangewezen als Natura 2000 – gebied. Binnen de gemeentegrenzen kennen deze gebieden alleen doelen voor vogels. In het kader van de soortbescherming kan het noodzakelijk zijn om naar meer soorten te kijken dan alleen de soorten waar de beschermde gebieden voor aangewezen zijn. Er komen geen aangewezen habitattypen voor en invloed van dit bestemmingsplan op beschermde habitattypen buiten de grenzen van de gemeente is op voorhand uitgesloten.
In de Nota Ruimte is de aanwijzing en bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De benaming van de EHS is in 2016 gewijzigd in het NNN (Nationaal Natuur Netwerk). De begrenzing van de NNN – gebieden is een taak van de provincie. In Flevoland is de begrenzing definitief vastgesteld op 17 juni 2010.
Natura 2000
De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen op basis van kwalificerende soorten of habitats. De aangewezen gebieden vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Wanneer zich in of in de buurt van een Natura 2000 gebied een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan negatieve gevolgen voor de kwalificerende soorten en/of habitats heeft.
Parkwijk
Parkwijk betreft een woon-werk gebied, welke gerealiseerd wordt aan de rand van het Lelystadse centrum. De ontwikkeling van dit gebied heeft geruime tijd op zich laten wachten en het braakliggende terrein is gebruikt als bomenbank en regelmatig gemaaid grasland. Tevens zijn er parkeerplaatsen aangelegd. In totaal zullen er 130 woningen worden gerealiseerd in diverse verschijningsvorm. Er kunnen ateliers en kleinschalige bedrijven in een lage milieucategorie gevestigd worden en er komt een mogelijkheid voor een horecavestiging. Vanwege het beperkt uitstralende karakter van deze Parkwijk is met zekerheid te zeggen dat de Natura 2000 – gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan geen significant negatieven effecten zullen ondervinden.
Om het verlenen van omgevingsvergunningen te vereenvoudigen is door de gemeente een voortoets gedaan van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van bepaalde typen bouwwerken. Hieruit is een kaart en toetsingskader met “binnen en buiten externe werking” voor verschillende bouwwerken en evenementen gemaakt. Via de GISviewer van de gemeente zijn deze kaart en toetsingskader te raadplegen. Een negatieve invloed op de Natura 2000 – gebieden ten gevolge van dit bestemmingsplan is uitgesloten.
Nationaal Natuur Netwerk (NNN)
De Natura 2000 - gebieden maken deel uit van het NNN in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig NNN. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van het NNN. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van het NNN. De provincie heeft het NNN begrensd, gemeenten zijn verplicht om deze begrenzing in bestemmingsplannen te verwerken.
In bestemmingsplan Parkwijk of de directe omgeving bevinden zich geen NNN-gebieden. Een negatieve invloed op de wezenlijke waarden is daarom uitgesloten.
Wetland
Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971. Bestemmingsplan Parkwijk heeft geen negatieve invloed op wetlands.
Bewaren houtopstanden
Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming regelt de instandhouding van (productie)bos in Nederland. De Wet Natuurbescherming stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos, waarbij de provincie nog aanvullende regels kan stellen. De provincie Flevoland heeft aanvullende regels vastgesteld, onder andere dat een bestaande boskern niet kleiner dan 15 ha mag worden bij kap en herplant elders. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming heeft alleen werking buiten de 'bebouwde komgrens houtopstanden'. In het bestemmingsplan Parkwijk is alle beplanting binnen de bebouwde kom gelegen. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming is hier niet van toepassing.
Beleid
Met ingang van 1 januari 2009 beheert de gemeente Lelystad haar groenvoorzieningen conform de Gedragscode Beheer Gemeentelijk Groenvoorzieningen (artikel 3.31 Wnb). Als onderdeel hiervan heeft het College de 'Natuurstatuskaart' vastgesteld op 25 november 2008. Daarmee zijn de beschermde gebieden vastgesteld en is tevens een status gegeven aan gebieden die van belang zijn voor (beschermde) planten en dieren. In het plangebied bevinden zich een aantal gebieden en structuren die van belang zijn voor het behoud van soorten en biodiversiteit in de stad.
Compensatiegebieden
Er zijn geen gebieden waarop een compensatieverplichting rust gelegen binnen of grenzend aan het plangebied Parkwijk.
Voor flora en fauna belangrijke gebieden
De grotere groengebieden en brede bermen langs de dreven zijn belangrijke leefgebieden voor planten en dieren. De dreven zijn, vanwege hun groene inrichting, belangrijk als verbinding voor diersoorten. Voor zwemmende en lopende soorten vormen de kruisingen echter een gevaarlijke passage. Bij groot onderhoud aan de watergangen langs de dreven moet getracht worden duikers te vervangen door duikers met faunarichel. Parkwijk kan goed aangesloten worden op de lokale ecologische verbindingen langs de dreven en op het Woldpark. In de nieuwe woningen kunnen bijvoorbeeld verblijfmogelijkheden voor vogels en vleermuizen aangebracht worden.
Soortentoets
Soortbescherming hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming
Op grond van de Wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Naast specifieke bescherming van bepaalde soorten, is in artikel 1.10 en 1.11 van de Wnb een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren en natuur en leefgebieden in het algemeen opgenomen.
In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Wet Natuurbescherming gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hierop vooruitlopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. De beschermde soorten zijn rechtstreeks in de Wet Natuurbescherming vermeld, met een eigen beschermingsregime, waarbij de bescherming van de categorieën 1 en 2 het hoogste niveau hebben.
Voor het verstoren van vogelnesten wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Daarnaast vallen de nesten van een aantal soorten jaarrond onder de bescherming als vaste verblijfplaats.
In het plangebied Parkwijk bevinden zich bomen, graslanden en struweel. Op basis van de terreintypen en waarnemingen kan een inschatting gemaakt worden van de voorkomende beschermde soorten.
De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:
Categorie 1, soorten van de Vogelrichtlijn:
Als broedvogel (ook vallend onder de verdragen van Bern en/of Bonn) kunnen de volgende soorten aangetroffen worden: boomkruiper, heggenmus, koolmees, pimpelmees, roodborst, winterkoning
De nesten van de volgende soorten worden gerekend tot (jaarrond) vaste verblijfplaats: huismus
De nesten van de volgende soorten zijn jaarrond beschermd als er onvoldoende alternatieve nestlocaties voorhanden zijn: boomkruiper, ekster, koolmees, pimpelmees, spreeuw, zwarte kraai
De cursief aangegeven soorten zijn (ook) nestelend in gebouwen aan te treffen.
Categorie 2, soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn:
Vleermuizen: het gebied kan fungeren als foerageergebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. Er worden geen gebouwen gesloopt en de bomen zijn nog niet voldoende ontwikkeld om kolonies van vleermuizen te bevatten.
Categorie 3, overige soorten:
In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer om de volgende soorten; Egel (Erinaceus europaeus), ware- en woelmuizen, Bunzing (Mustela putorius), Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).
Voor de meeste soorten is door de Provincie Flevoland een vrijstellingsbesluit genomen voor de uitvoering van ruimtelijke plannen en ontwikkeling.
Er wordt geen negatief effect verwacht op de beschermde soorten in dit gebied. De foerageerfunctie voor vleermuizen blijft in stand. De aanwezige vogels zijn algemeen aanwezige soorten in Lelystad en zullen na de bouw van deze wijk meer leefgebied hebben dan nu het geval is. De algemeen beschermde soorten krijgen eveneens meer vestigingsmogelijkheden. Wel dient voorafgaand aan de werkzaamheden een faunacontrole plaats te vinden in het kader van zorgvuldig handelen.
Rode Lijst
Rode Lijst
Soorten vermeld op de Rode Lijst zijn niet wettelijk beschermd, maar vallen wel onder de zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming (art. 1.11). In het plangebied zijn diverse soorten te verwachten met een vermelding op de Rode lijst.
Conclusie
De uitvoering van dit bestemmingsplan heeft geen negatieve invloed op beschermde gebieden en soorten. Wenselijk is om de groenstructuur aan te sluiten op de groene gebieden en gebouwbewonende vogels en vleermuizen een plek in de nieuwe woningen te bieden.
Economische ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld vestiging of uitbreiding van een bedrijf of een woningbouwplan, kunnen vergunningplichtig zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet. Deze activiteiten kunnen stikstofdepositie veroorzaken ter plaatse van gevoelige habitattypes in nabijgelegen PAS-gebieden.
Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan het programma aanpak stikstof (PAS).
Bij de oprichting of uitbreiding van een bedrijf of andere handeling wordt, op basis van de aangeleverde beoogde bedrijfssituatie, de stikstofdepositie ter plaatse van gevoelige habitattypes berekend en beoordeeld. De berekende resultaten worden getoetst aan de grens- en drempelwaarde conform het PAS. Op basis van de uitkomsten kan bepaald worden of sprake is van een vergunningplicht, meldingsplicht of dat de activiteit op basis van de stikstofdepositie vergunningsvrij is in het kader van de Natuurbeschermingswet. Gezien de beperkte aard en de omvang van het project wordt geconcludeerd dat het project vergunningsvrij is.
Deze conclusie wordt bevestigd door de uitgevoerde Aerius-berekening (zieBijlage 2 Aerius onderzoek). De berekening met Aerius genereert een “leeg” rapport, waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,05 mol/ha/jaar. Daarmee geldt er geen meldings- of vergunningsplicht in het kader van de natuurbeschermingswet.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat, dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
In het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen. Er zijn wel diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze zullen voor het bouwrijpmaken verwijderd worden.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt beschreven hoe de uitgangspunten zijn vertaald.
6.1 Wonen - Woongebouw
In het plangebied is sprake van een appartementengebouw. Deze is onder de bestemming “Wonen - Woongebouw” gebracht. Kenmerken van deze woongebouwen zijn de boven en naast elkaar gelegen woningen met één of meer gemeenschappelijke toegangen én de eenheid in uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw. Daarnaast is het mogelijk gebouwen voor onderhoud en beheer en bergingen en stallingen te bouwen en liftschachten en trappenhuizen.
Gebouwen moeten binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is weergegeven in het bouwvlak.
Daarnaast is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken te realiseren. Bij erf- en terreinafscheidingen moet een maximale bouwhoogte van 2,00 meter worden aangehouden, bij een tuin voor de voorgevel van een hoofdgebouw is deze beperkt tot ten hoogste 1,00 meter. Bij palen en masten is een maximale bouwhoogte van 6,00 meter toegestaan en bij overige bouwwerken 3,00 meter.
6.2 Woongebied
De bestemming “Woongebied” ligt op alle gebied waar (grondgebonden) wonen de hoofdfunctie is. Naast grondgebonden wonen is het binnen de bestemming ook mogelijk gemaakt om bovenwoningen en appartementen (ter plaatse van de aanduiding 'woongebouw' te realiseren. Dit kan in het geval de aan het huis verbonden beroep, of bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend op de begane grond. Dit geldt eveneens ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.
Daarnaast worden ook daarbij horende functie mogelijk gemaakt. Het gaat daarbij om functies als; wegen, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen et cetera.
Aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden via de specifieke gebruiksregels mogelijk gemaakt binnen de bestemming “Woongebied”. In deze gebruiksregels staan ook de randvoorwaarden beschreven waaraan een dergelijke functie moet voldoen. De mogelijkheden zijn ten opzichte van de reguliere gebruiksmogelijkheden verruimt. Zo kan ten behoeve van deze functies de hele begane grond verdieping gebruikt worden tot een maximum van 70m2, en dient deze functie aan-huis-verbonden te blijven.
Naast de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten zoals deze gebruikelijk worden opgenomen in de bestemming 'woongebied', zijn ten behoeve van de wenselijkheid van het ontwikkelen van een levendig woongebied de bedrijfsmatige mogelijkheden uitgebreid. In de bijlagen van de regels een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen die aangeeft welke bedrijven-aan-huis naast de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten nog meer zijn toegestaan. Het mogen echter geen zelfstandige bedrijven worden, maar dienen gekoppeld te blijven aan de woonfunctie.
Binnen de bestemming zijn bouwwerken mogelijk, waarmee gedoeld wordt op hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Algemeen geldt voor alle bouwwerken dat de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel maximaal 70% bedraagt, met uitzondering van een aantal locaties, voor deze locaties is een maximale bebouwingspercentage van 80% van het perceel opgenomen, dit is het geval voor woningen die in de sterzone zijn opgenomen en voor patiowoningen, dit geldt eveneens voor woningen die op de hoeken van bouwvlakken zijn gelegen. Nieuwe bouwwerken worden mogelijk gemaakt, mits voldaan wordt aan het bij de regels gevoegde parkeerbeleid.
Hoofdgebouwen moeten binnen de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken worden gebouwd. Per bouwvlak is de maximale bouwhoogte aangegeven. Ook is het maximum aantal woningen/bovenwoningen per bouwvlak aangegeven.
Voor alle aan- en uitbouwen en bijgebouwen is een algemene regeling opgenomen waarin uitspraken worden gedaan over de situering van dit type bebouwing. Voor de maximale oppervlakte zijn meer specifieke regels opgenomen. Dit omdat voor de regeling voor de verschillende woningtypen van elkaar verschillen. Bij grotere bouwpercelen wordt een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk gemaakt. Dit wordt niet alleen in een maximum aantal vierkante meters, maar ook in maximale percentages uitgedrukt (in de regels).
De bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt mogelijk gemaakt. Daarbij gaat het onder meer om erf- en terreinafscheidingen.
Voor carports is een specifieke regeling opgenomen. Deze mogen worden gerealiseerd (tot een oppevlakte van 25m2), achter de voorgevel rooilijn. Voor overige situaties is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Door middel van een binnenplanse afwijking (met omgevingsvergunning) van het bestemmingsplan is het mogelijk om van de bouwregels af te wijken.
7.1 Grondexploitatie
Bij dit bestemmingsplan moet een exploitatieplan worden vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt immers de bouw van nieuwe hoofdgebouwen mogelijk, waardoor de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is. Een exploitatieplan moet vastgesteld worden bij dit bestemmingsplan. Hiervan kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal op een andere manier geregeld is. Voor het projectgebied Parkwijk is dit het geval, omdat de gemeente Lelystad zelf de gronden bouwrijp maakt en uitgeeft. Bij de gronduitgifte verhaalt de gemeente de door haar gemaakte kosten via de dan te sluiten overeenkomsten.
7.2 Financiële haalbaarheid
Het projectgebied Parkwijk ontwikkelt de gemeente Lelystad zelf. Zij doet dit via een actief grondbeleid en geeft zelf de grond uit. De gronden zijn al in eigendom bij de gemeente. Voor de ontwikkeling van de plannen heeft de gemeente financiële middelen beschikbaar die de benodigde kosten kunnen dekken. De overige kosten worden gedekt uit de verkoop van grond. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Een wettelijk onderdeel van het bestemmingsplan is om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het project.
Inspraak
Het houden van inspraak is op grond van de Wet ruimtelijke ordening niet (meer) verplicht. Wel schrijft de Inspraakverordening Lelystad 2008 voor dat inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van nieuw gemeentelijk beleid.
Ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen hoeft geen inspraakprocedure te worden doorloopen. Aangezien de Parkwijk al een ruime woonbestemming kent, en er slechts op ondergeschikte punten sprake is van een herziening is voor deze herziening geen inspraakprocedure doorlopen.
Vooroverleg
Parallel aan het proces van de inspraak is het voorontwerpbestemmingsplan op 24 mei 2018 aan de volgende wettelijk verplichte overheden en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening):
De instanties zijn in de gelegenheid gesteld om in het kader van het vooroverleg te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. De provincie en het waterschap hebben aangegeven geen op- of aanmerkingen op het plan te hebben van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
Zienswijzen
Na het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd. De stukken hebben gedurende zes weken van 20 september 2018 tot 1 novermber 2018 ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling zienswijzen naar voren te brengen. In de periode van terinzageligging is één zienswijze naar voren gebracht. In de 'Nota van zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan Parkwijk', opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting, is de zienswijze samengevat en is aangegeven wat er met deze zienswijze is gedaan. De zienswijze van de indiener is niet overgenomen en heeft geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen. Vervolgens is het bestemmingsplan ter vaststelling aan de raad gezonden worden.
Beroep
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, zal dit besluit bekend worden gemaakt. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.