Plan: | Ruimtelijke onderbouwing omgevingsvergunning Venlo Noord, fase II, deelgebied 2 Vlek E |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0983.OV2015VENLONRD2-VA01 |
Woningbouwcorporatie Woonwenz is reeds vele jaren in samenwerking met de gemeente Venlo gestart met de herontwikkeling van Venlo-Noord. Sociale problematiek, een verouderde woningvoorraad en een gering aandeel groen in de wijken heeft ertoe geleid, dat Woonwenz reeds15 jaar is gestart met de herstructurering van Venlo Noord, fase 1 (ten zuiden van de Karbinderstraat). Nu deze fase afgerond is, is gestart met de herontwikkeling van fase 2, het gebied ten noorden van de Karbinderstraat.
Aangezien de voorgenomen herontwikkelingsplannen op grond van het vigerende bestemmingsplan niet in zijn geheel mogelijk zijn, wordt middels een omgevingsvergunning afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van deze ruimtelijke procedure.
De herontwikkeling van Venlo Noord fase 2 is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing is van toepassing op de ontwikkeling van een gedeelte van deelgebied 2, te weten het noordelijke deel van vlek E. Voor het zuidelijke deel van vlek E (grenzend aan de Zoutmeterstraat) is in 2014 reeds een ruimtelijke procedure doorlopen.
Deelgebied 2 is gelegen in Venlo-Noord. Het betreft drie woonblokken, gelegen tussen de Zoutmetersstraat aan de zuidzijde en de Adelborstenstraat en de Bakkersstraat aan de noordzijde. Vlek E is het gebied wat omsloten wordt door de Aldelborstenstraat, Schippersstraat, Zoutmetersstraat en de Schrijnwerksstraat. Zie het rood omkaderde gebied in onderstaande figuur.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied (rood omkaderd noordelijk deel vlek E)
Het plangebied is gelegen binnen de werkingsfeer van het bestemmingsplan 'Océ en omgeving'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo op 17 december 2008 en is op 7 april 2009 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg en nadien op 4 juni in werking getreden en onherroepelijk geworden.
In het vigerende bestemmingsplan zijn aan de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer en Verblijf' toegekend. Op basis van de bestemming 'Wonen' zijn binnen de bouwvlakken grondgebonden woningen toegestaan met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan aangezien onder andere hogere bouwhoogtes zullen worden gehanteerd.
Afbeelding 1.2:
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Océ en omgeving'
De ruimtelijke onderbouwing omvat na de inleiding achtereenvolgens in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en van de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders van rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 worden de planologische relevante aspecten nader gemotiveerd. Hoofdstuk 5 omvat een beschrijving van de procedure en hoofdstuk 6 betreft de conclusies. In de bijlage de ruimtelijke onderbouwing zijn de diverse (deel)onderzoeken opgenomen.
Van oorsprong is de omgeving van het plangebied landelijk van aard met een afwisseling van natuur, landbouwgronden en woonbebouwing (gehuchten). De toegenomen verstedelijking in de 20e eeuw heeft ervoor gezorgd dat grote delen van het plangebied een stedelijk karakter hebben gekregen. Grote invloed op het gebied heeft Océ gehad, dat sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw een sterke groei in het plangebied heeft doorgemaakt. In het plangebied is in de eerste helft van de 20e eeuw op grotere schaal woningbouw gerealiseerd.
Afbeelding 2.1: Kaart situatie omgeving plangebied 19e eeuw
De voormalige bebouwing binnen het plangebied is reeds gesloopt. Het plangebied betreft momenteel een braakliggend terrein.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door enerzijds de woonwijken met voornamelijk rijtjeswoningen en anderzijds door het bedrijventerrein Océ aangrenzend aan de zuidzijde. Aan de noordzijde van het plangebied zijn meerdere flatgebouwen aan de Klokkengietersstraat gelegen. De Nijmeegseweg is een drukke ontsluitingsweg aan de oostzijde van het plangebied, deze weg verbindt de omgeving van het plangebied ondermeer met de snelweg A67. Het plangebied en de omgeving daarvan is verkeerskundig ingericht als 30 km/u zone inclusief verkeersremmende maatregelen in de vorm van verschillende drempels.
Het plangebied waar onderhavige ruimtelijke onderbouwing betrekking op heeft betreft het noordelijk deel van vlek E. Voor de vlekken A, O en C (fase 1) en D, E zuidelijk deel, F en H (fase 2) is reeds een ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Afbeelding 2.2: Situatietekening noordelijk deel vlek E
In het plangebied zullen in totaal 13 woningen worden gerealiseerd, waarvan 10 in de huursector en 3 koopwoningen.
Woningtypen
In het plangebied zullen drie verschillende woningtypen gerealiseerd worden; de types A, B en D. De typen zullen worden uitgevoerd met een lessenaarsdak waarbij de types verschillen qua goot- en nokhoogtes en indeling. Er zullen zowel twee-onder-één-kappers als rijenwoningen worden gebouwd.
Deze bouwmassa's sluiten aan de bij de woningbouwtypologieën welke in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en welke in deelgebied 1 en het overige deel van plangebied 2 zullen worden gebouwd.
Parkeren
In de gemeentelijke bouwverordening is vastgelegd dat bij een ruimtelijke ontwikkeling voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor wordt verwezen naar de parkeernormen uit het Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan. Hierin staat opgenomen dat voor gebieden in de schil rondom het centrum van Venlo tussen de 1,4 en 1,6 parkeerplaatsen per woning opgericht moet worden en in overige gebieden tussen de 1,6 en 1,9 parkeerplaats per woning. Voor de voorgenomen ontwikkelingen in deelgebied 2 is net als voor deelgebied 1 afgesproken dat per woning 1,8 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Uitgangspunt van het plan is dat in ieder geval elke woning beschikt over 1 parkeerplaats op eigen terrein. Voor bezoekersparkeerplaatsen (0,8 pp. per woning) zullen bij de uitwerking van de openbare ruimte parkeerplaatsen ontworpen worden of zal gebruik gemaakt worden van de bestaande parkeergelegenheid ter plaatse.
![]() |
Afbeelding 2.3: Indicatie woningen type A (links en rechts) en type B (midden)
Afbeelding 2.4: Indicatie woningen type D
Voor een beoordeling van het project is het noodzakelijk in te gaan op het vigerend ruimtelijk beleid in het algemeen. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij het Rijksbeleid, het provinciale beleid (Provinciaal Omgevingsplan Limburg) en de beleidsplannen van de gemeente Venlo.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling staan in het Rijksbeleid geen uitgangspunten geformuleerd. Gelet op de schaal van het project is het provinciaal en gemeentelijk beleid leidend.
Voor de provinciale beleidskaders zal ingegaan worden op het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 en de overige relevante provinciale beleidskaders.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Het POL 2014 is vastgesteld 12 december 2014. Het POL omvat een visie op de ontwikkeling van Limburg en de provinciale rolopvatting daarbij. Het POL is een Plan op hoofdlijnen en vormt het referentiekader voor de provincie voor een groot aantal onderwerpen waar het de ambities en/of wettelijke taken betreft van de provincie.
De provinciale visie op 'wonen' is: een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op(veranderende) woonwensen.
In het POL 2014 wordt geconstateerd dat er over het algemeen geen tekort is aan woningen, maar dat de woningvoorraad niet aansluit op de vraag. Het toevoegen van woningen dient gepaard te gaan met een kwaliteitsimpuls en het schrappen van zogenaamde slechte voorraad.
Het project voorziet in een herstructurering van een bestaande woningbouwlocatie op een inbreidingslocatie in Venlo-Noord. De verbetering van de sociale kwaliteit van de leefomgeving ter plaatse is een van de speerpunten van het POL en wordt met maatwerk door de woningbouwcorporatie Woonwenz gerealiseerd in de vorm van de herontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling inhoudelijk aansluit aan op de speerpunten uit het POL inzake de verbetering van de sociale kwaliteit van de leefomgeving.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de overige provinciale beleidskaders.
Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke Structuurvisie "Ruimte binnen grenzen" gewijzigd vastgesteld. De Structuurvisie vormt het kader voor de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Deze visie is gebaseerd op een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociaal culturele waarden van de gemeente Venlo. De Structuurvisie is daarmee het functioneel en ruimtelijk toetsingskader voor het maken van keuzes bij ruimtelijke ontwikkelingen in Venlo.
De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema’s, de zogenaamde ‘majeure opgaven’.
Met name het thema 'ruimte in de stad' is van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De visie van de gemeente heeft betrekking op het tegengaan van uitbreiding van de stad middels hergebruik, herstructurering en transformatie van bestaand stedelijk gebied. Met name initiatieven die leiden tot het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid in wijken die te maken hebben met een stapeling van ruimtelijke- en sociale problematiek passen binnen de gemeentelijke visie.
Geconcludeerd kan worden de voorgenomen herontwikkeling van het Venlo Noord, fase 2 aangesloten wordt op het gemeentelijke ruimtelijke beleid.
De Strategische Visie Venlo 2030 geeft de algemene richting van de stad aan. Met de Strategische Visie Venlo 2030 wordt een afwegingskader geboden op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen een breder perspectief kunnen worden geplaatst. Sectorplannen en beleidsnota’s geven verder invulling aan de visie. Rode draad van de in maart 2010 vastgestelde visie vormen vijf domeinen die van strategisch belang zijn voor de toekomst en die in hun onderlinge samenhang richting geven aan de ontwikkeling van beleid en programma’s. De vijf domeinen zijn de volgende:
Vervolgens is de inhoud van deze vijf ‘domeinen’ tegen het licht gehouden met een analyse voor 2010 en zijn deze vertaald in een beperkt aantal thema’s en ambities voor 2030, zoals ‘Stad van actieve mensen’, ‘Innovatieve en excellente stad’, ‘Venlo Internationaal’, ‘Centrum van euregio’ en ‘Veelzijdige stad in het groen’. De geschetste thema’s en ambities zijn samengetrokken tot een drietal scenario’s waarin duidelijk herkenbare accenten worden gezet. Tijdens het besluitvormingsproces over de strategische visie in de gemeenteraad zijn een aantal elementen uit een van deze drie scenario’s samengevoegd tot een samengesteld scenario ‘Venlo Kansenstad’. Dit is het scenario waarvoor de gemeenteraad zich raadsbreed heeft uitgesproken. Een scenario geeft aan waar in de komende jaren het accent op zou moeten komen te liggen en waar dus nieuwe inhoudelijke impulsen of heroverwegingen ten aanzien van het gemeentelijk beleid nodig zijn.
De doelstelling van onderhavige ontwikkeling betreft het vergroten van de woon- en leefkwaliteit in de wijk, waarbij aandacht besteed wordt aan de versterking van de sociale kwaliteit en het creëren van een groene leefomgeving. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen van de Strategische Visie Venlo.
Dynamische woningbouwprogrammering
Burgemeester en Wethouders van Venlo hebben bij besluit van 26 april 2011 diverse uitgangspunten voor een dynamische woningbouwprogrammering vastgesteld. Dit beleidsstuk vormt de lokale vertaling van de woningbouwkaders uit de ‘Woonvisie Regio Venlo 2011-2015’. Met dit instrument ontstaan mogelijkheden om zowel kwantitatief als kwalitatief te sturen in het woningbouwprogramma. Hierbij staat het vergroten van het aantal woningen voor studenten, starters en senioren (levensloop en zorg) centraal. Aan de dynamische woningbouwprogrammering worden nu alle woningbouwinitiatieven getoetst.
Het voorliggende project is passend in de vastgestelde dynamische woningbouwprogrammering, omdat het een herontwikkeling op maat betreft voor de doelgroep senioren, waarbij wonen en zorg gecombineerd worden.
Woonvisie Regio Venlo
Op 26 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Venlo de ‘Woonvisie Regio Venlo 2011-2015’, getiteld “Op weg naar een complete woonregio”' vastgesteld. De beleidsdoelen uit de ‘Woonvisie Regio Venlo 2011-2015’ en de veranderde omstandigheden vragen om een andere rol van de gemeente als het gaat om nieuwbouw. De gemeente Venlo zal meer dan voorheen de regierol moeten pakken, enerzijds om met woningbouw ook daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan de beleidsdoelstellingen en anderzijds omdat de afzet van nieuwbouw niet langer vanzelfsprekend is (marksituatie en veranderende bevolkingssamenstelling).
Het voorliggende project voorziet in een aanpassing van de bestaande (verouderde) woningvoorraad voor een speciale doelgroep en speelt in op vergrijzing en de veranderde behoefte van de doelgroep (o.a. levensloopbestendige woningen). Het project sluit daarom aan bij de vastgestelde Woonvisie.
Op 29 januari 2014 heeft de raad van de gemeente Venlo de nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Venlo kiest voor meer vrijheid en flexibiliteit door de introductie van welstandsvrijheid in het
welstandsbeleid. Dit is in lijn met de wens van de gemeenteraad tot zelfsturing en zelfregie (stad van actieve mensen). Wat betreft welstandsbeleid doet dit een beroep op de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van de burger waar het de eigen leefomgeving betreft.
In lijn met de doelstelling achter het nieuwe welstandsbeleid zijn in de gemeente Venlo verschillende gebieden vrijgesteld van toetsing aan de welstandscirteria.
Onderhavig plangebied is aangeduid als welstandsvrij waardoor verdere toetsing achterwege kan blijven.
Op 16 oktober 2007 sloten de gemeente Venlo en de drie Venlose woningcorporaties een strategisch akkoord van samenwerking om sneller en méér resultaat voor goed wonen en leefbaarheid in de stad te bereiken.
Onderdeel van dit akkoord zijn bilaterale afspraken tussen de afzonderlijke corporaties en de gemeente Venlo. De bilaterale afspraak van Woningstichting Venlo-Blerick (nu Woonwenz) en de gemeente is een lange termijn ambitieakkoord waarin concrete projecten van groot sociaal en cultureel belang voor de stad zijn overeengekomen. De herontwikkeling van Venlo Noord, fase 2 is een van de projecten welke genoemd is in het strategisch akkoord.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient aangetoond te worden dat voldaan zal worden aan een goede ruimtelijke ordening. Onderdeel hiervan is het onderzoeken van de (milieukundige) haalbaarheid van het plan.
Kader
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (L den) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.
Toetsing plangebied
Het plangebied is buiten de zone van spoorwegen gelegen. Het plangebied is tevens buiten de geluidzone gelegen van het industrieterrein zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Océ en omgeving" (onherroepelijk d.d. 7 april 2009). Spoorweglawaai en industrielawaai hoeven derhalve niet getoetst te worden.
Aangezien het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van verschillende wegen is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai . Dit onderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd. Hieruit is naar voren gekomen dat voor vijf nieuw te bouwen woningen in het noordelijk deel van vlek E hogere waarden aangevraagd moeten worden als gevolg van een te hoge geluidsbelasting vanaf de Nijmeegseweg. Deze procedure zal gelijktijdig met de procedure voor de omgevingsvergunning plaatsvinden.
Kader
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
Toetsing plangebied
Ten behoeve van het gemeentelijk archeologiebeleid heeft RAAP archeologisch adviesbureau in opdracht van de gemeente Venlo een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Deze verwachtingskaart is vervolgens omgezet naar een archeologische beleidskaart, waarop de algemene beleidsuitgangspunten staan weergegeven. De archeologische beleidskaart maakt het mogelijk om de archeologische waarden volwaardig mee te laten wegen in het bestemmingsplan. De kaart geeft inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten in de gemeente. Daarnaast zijn de gebieden die archeologisch 'leeg' zijn (diep verstoorde gebieden, gebieden die inmiddels volledig onderzocht zijn) nauwkeurig geïnventariseerd en op kaart gezet. Uit de beleidskaart blijkt dat voor het plangebied een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde geldt.
Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied blauw omcirkeld)
Aangezien het plangebied in het verleden reeds bebouwd is geweest en de voorgenomen ontwikkeling de voormalige bebouwingscontouren volgt, kan worden aangenomen dat de bodem ter plaatse reeds verstoord is en dat door de voorgenomen ontwikkeling geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is dan ook niet benodig. Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): "Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister."
Kader
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen.
In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan. In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld.
Daarnaast gelden voor specifieke situaties de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de Wet milieubeheer.
Toetsing plangebied
In het plangebied zullen geen milieubelemmerende functies worden gerealiseerd welke van invloed zijn op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Wel worden er milieugevoelige functies (woningen) gerealiseerd welke belemmerend kunnen werken naar in de omgeving gelegen bedrijven.
Ten aanzien hiervan kan gesteld worden dat de woningen binnen de indicatieve hindercontour zijn gelegen van het naast gelegen bedrijventerrein Océ (hier zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 t/m 3 met een maximale hindercontour van 100 m.) De woningen zullen echter niet dichter op de bedrijven worden gesitueerd dan in de huidige situatie.
Voor de huidige situatie is de maximale hinderuitstraling van het nabij gelegen bedrijf Océ Technologies vastgesteld in de milieuvergunning. Op 25 oktober 2011 heeft Gedeputeerde Staten van provincie Limburg aan Océ Technologie een revisievergunning ingevolge artikel 8.4 van de Wet Milieubeheer verleend. Als onderdeel van deze vergunning zijn de milieugevolgen van de inrichting onderzocht en getoetst aan geldende wet- en regelgeving. Hierbij is voor de maatgevende milieuaspecten geluid, geur en gevaar het volgende in de vergunning vermeld:
Geluid
Op 17 december 2008 is in het bestemmingsplan "Océ en omgeving" de geluidzone van het industrieterrein vastgelegd. Op de rand van de geluidzone mag de gezamenlijke geluidproductie niet meer bedragen dan 50 dB (A). Uit het akoestisch onderzoek behorende bij de vergunningaanvraag blijkt dat de geluidproductie van Océ Technologies binnen de geluidruimte van het industrieterrein blijft. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de geluidzone van het industrieterrein, vormt de ligging van het plangebied ten opzichte van Océ Technologies geen belemmering.
Geur
Binnen Océ Technologies vinden geen geurverspreidende activiteiten plaats die waarneembaar zijn buiten de inrichting. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied.
Gevaar
Ter plaatse van Océ Technologies vindt de opslag van brandbare en gevaarlijke stoffen plaats. Deze opslag vindt echter niet plaats in gebouwen welke in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Daarbij geldt dat de opslag voldoet aan de normen als gesteld in de verschillende PGS-richtlijnen (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Océ Technologies is geen Bevi-inrichting waardoor een herberekening van het groepsrisico niet aan de orde is. Het aspect 'gevaar' is dan ook geen belemmering voor het plangebied.
Conclusie
Ondanks de ligging van het plangebied in de nabijheid van Océ Technologies, blijkt uit de milieuvergunning van dit bedrijf dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied gewaarborgd is.
In de vergunning van het desbetreffende bedrijf zijn reeds (vergunning)voorschriften opgenomen om een goed woon- en leefklimaat in het plangebied te garanderen. Anderzijds zal de voorgenomen ontwikkeling geen extra belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering van het in de omgeving gesitueerde bedrijf.
Kader
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing plangebied
Door HBM B.V. is ter plaatse van de deelgebieden D t/m H een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd. De rapportage dateert van 1 juni 2011. Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht' geen stand houdt. In de boven- en ondergrond en/of het grondwater zijn op enkele locaties licht tot sterk verhoogde gehalten aan metalen (met name koper, lood en zink), minerale olie, PAK en/of PCB aangetoond.
Aangezien de gehalten koper, lood, zink en/of PAK ter plaatse van de boringen 1, 17, 19, 24 en 25 de tussenwaarden en/of interventiewaarden overschrijden, is nader bodemonderzoek noodzakelijk naar de aard, mate, omvang en oorzaken van de verhoogde gehalten.
Ook wordt geadviseerd om een aanvullend onderzoek uit te voeren conform het gestelde in de NEN 5707 'Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond'. Ook kan bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie een aanvullend onderzoek worden verlangd.
Vervolgonderzoek
Een nader bodemonderzoek zal worden uitgevoerd. Dit zal plaatsvinden nadat de bestaande woningen gesloopt zijn.
Kader
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' en het Basisnet van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
Toetsing plangebied
De volgende aspecten spelen een rol ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke projecten:
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Uit de gegevens van de provinciale risicokaart blijken er geen hoofdtransportleidingen in de omgeving van het plangebied gelegen waardoor gevaarlijke stoffen vervoerd worden.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en/of spoor
In de omgeving van het plangebied zijn geen waterwegen en/of spoorlijnen gesitueerd waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsen. In de gemeente Venlo is geen verplichte routering vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijk stoffen. Uit de risicokaart blijkt wel dat over de Nijmeegseweg significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Ten aanzien hiervan is in 2010 een risicoberekening uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de PR 10-6 contour niet buiten het profiel van de weg is gelegen en dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1x de oriëntatiewaarde. Gelet hierop, en gelet op planontwikkeling waarbij het aantal woningen in het plangebied zal afnemen, vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op grond van het van toepassing zijnde 'Besluit externe veiligheid transportroutes' dient een ruimtelijke ontwikkeling binnen de invloedszone van een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, verantwoord te worden. In bijlage 5 is het bouwen van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van de Nijmeegseweg verantwoord.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig en deze zijn op grond van het vigerende bestemmingsplan ook niet mogelijk.
Afbeelding 4.2: Uitsnede provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl), plangebied rood omkaderd
Kader
De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 - gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming.
De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst. Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en Faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Toetsing plangebied
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen in het gehele ontwikkelgebied is door Tuitert Natuuronderzoek een verkennend flora en faunaonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Hieruit is voor het totale ontwikkelgebied het volgende naar voren gekomen:
Ten aanzien van het deelgebied E is geen specifiek onderzoek verricht naar het voorkomen van beschermde flora en/of fauna. De voormalige bebouwing op de locatie is reeds gesloopt en het plangebied betreft in de huidige situatie een braakliggend terrein. Het terrein betreft in de huidige situatie geen geschikt leefgebied voor beschermde flora en fauna. Het uitvoeren van verder ecologisch onderzoek is dan ook niet benodigd. Wel blijft tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de algemene zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawet van kracht.
Kader
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het “Besluit nibm”, geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Toetsing plangebied
In het noordelijk deel van Vlek E zullen 13 woningen gerealiseerd worden. Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling ruim binnen de kader van het besluit 'niet in betekenende mate' en daarmee aan voorwaarde c van de Wet luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Goed woon- en leefklimaat
Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is de "Grootschalige concentratie- en depositiekaart Nederland" van het RIVM geraadpleegd. Ten aanzien van de maatgevende aspecten, fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), is er voor Venlo het volgende te melden. Voor stikstofdioxide geldt dat de achtergrondconcentratie in Venlo 25,0 µg/m3 (peiljaar 2011) betreft. Voor fijn stof betreft de achtergrondconcentratie 26,0 µg/m3 (peiljaar 2011).
Kader
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - dat zijn onder andere structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en afwijkingsprocedures op grond van de Wabo - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. In de waterparagraaf moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Rijksbeleid
Het kabinet heeft in 2009 het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Hierin wordt op hoofdlijnen aangegeven welk beleid het Rijk voert in 2009-2015 om te komen tot een
duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op:
Ook worden der maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het NWP is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding (1998) en vervangt alle voorgaande nota’s over waterhuishouding. Het NWP is opgesteld op basis van de Waterwet
die per 22 december 2009 van kracht is geworden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening
heeft het NWP voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Op 20 november 2009 is het Provinciaal waterplan (PWP) 2010-2015 vastgesteld. Het huidige watersysteem heeft onvoldoende ruimte en veerkracht om extreme omstandigheden op te kunnen vangen, hetgeen door toekomstige ontwikkelingen steeds problematischer wordt. Het is daarom nodig dat het watersysteem meer ruimte krijgt en natuurlijke processen zich kunnen herstellen. Deze opgave ziet de provincie als kans om de ecologische en ruimtelijke kwaliteit in Limburg aanmerkelijk te verbeteren. Als kadersteller voor het provinciale waterbeleid en regisseur bij de gebiedsgerichte uitvoering wil de provincie deze in het POL2001 al in gang gezette vernieuwing in het waterbeleid verder vorm geven, samen met de Limburgse partners in en buiten het waterveld. Voor deze ontwikkeling wordt in het kader van het PWP ingezet op het behoud van een robuust watersysteem.
Integraal Waterplan Venlo
Het Integraal Waterplan Venlo uit 2005 is het hoofdrapport van het gemeentelijk waterbeleid
tot 2016. In het voorgestelde beleid gaat het om meer dan alleen mooi of aantrekkelijk willen zijn. Naast schoonheid en aantrekkelijkheid, waar Venlo aan hecht, gaat het in het waterbeleid ook om ecologische waarden, waterkwaliteit en het voorkomen en oplossen van wateroverlast. Zo zijn beken en stadsvijvers middelen bij uitstek om plotselinge, grote hoeveelheden regenwater op te vangen en eventueel tijdelijk te bergen om het dan af te voeren of in de bodem te laten infiltreren. Het stadswaterbeleid heeft dan ook gevolgen voor onder meer rioolsystemen.
Dit plan behandelt:
Toetsing plangebied
Afvalwater
De woningen worden aangesloten op de aanwezige gemeentelijke riolering. Gelet op de beperkte omvang van het plan en gelet op de bestaande situatie heeft het geen verdere consequenties. Er is voldoende capaciteit, met name omdat er na realisatie van het project minder woningen aanwezig zullen zijn dat in de huidige situatie.
Hemelwater
Het hemelwater van de 13 woningen zal afgekoppeld worden en dient te infiltreren in de bodem. Op grond van de beslisboom afkoppelen van de gemeente Venlo geldt in deze een bergingseis van 20 mm. Bij de keuze van het type en de dimensionering van het infiltratiesysteem moet rekening worden gehouden met de heterogeniteit van de bodem. In het funderingsadvies uitgevoerd door Geonius Geotechniek B.v. d.d. 21 juni 2012 is tevens de mogelijkheid voor infiltratie onderzocht. Hierbij is onderzocht wat de doorlatendheid van de bodem ter plaatse is en wat de diepte van het grondwater is.
Uit het onderzoek blijkt dat beide aspecten gunstig zijn voor wat betreft het infiltreren van hemelwater. De exacte uitwerking van de infiltratievoorziening zal in overleg met de gemeente plaats vinden.
Wanneer globaal gekeken wordt naar de te realiseren verharding in het noordelijk deel van vlek E (woningen, bijgebouwen, parkeerplaatsen en trottoirs) kan worden gesteld dat ca. 1.500 m2 verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Gelet op de gemeentelijke bergingseis van 20 mm per m2 verhard oppervlak betekent dit dat ca. 30 m3 waterberging in het plangebied ter compensatie gerealiseerd moet worden.
De economische uitvoerbaarheid van een omgevingsvergunning dient aangetoond te worden. Onder de Wabo zal ook bij omgevingsvergunningen voor afwijkingen ex art. 2.12 lid 1 onder a en sub 3 Wabo de uitvoerbaarheid moeten worden onderzocht. Op grond van dit artikel kan een omgevingsvergunning voor een activiteit in strijd met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Artikel 5.20 Bor verklaart vervolgens art. 3.1.6 Wro van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat voor de inhoud en ruimtelijke onderbouwing van een afwijking onder de Wabo, dezelfde eisen gelden als voor het bestemmingsplan.
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is er tussen de gemeente en Woningcorporatie Woonwenz een planschadeovereenkomst gesloten. Hierin is afgesproken dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voor de gemeente afdoende verzekerd en het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing is noodzakelijk voor het volgen van een artikel 2.12, lid 1 sub a van de Wabo-procedure. De Wabo-procedure onderscheidt twee voorbereidingsprocedures: de reguliere en de uitgebreide procedure.
Regel bij het bepalen van de te volgen procedure (regulier of uitgebreid) is dat de reguliere
voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, tenzij anders is bepaald. In artikel 3.10 staat expliciet aangegeven wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. Uit artikel 3.10 van de Wabo kan worden opgemaakt dat een activiteit (als bedoeld in art. 2.1, eerste lid, sub c) die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º, de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet volgen.
Op de voorbereiding van het afwijkingsbesluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing, met de daarbij behorende rechtsbescherming volgens hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De ontwerp-omgevingsvergunning heeft voor een ieder ter inzage gelegen van 5 november 2015 t/m 16 december 2015. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
De gewenste herontwikkeling van het plangebied is gericht op het verbeteren van de leefomgeving en de vernieuwen van het verouderde woningbestand. Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling staan in het Rijksbeleid geen relevante uitgangspunten geformuleerd. Gelet op de schaal van het project is het provinciaal en gemeentelijk beleid leidend. De ruimtelijke en functionele aspecten van het project leveren geen strijdigheid op met de beleidskaders van het gestelde in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL) en de gemeentelijke beleidskaders.
Ook ten aanzien van de verschillende omgevingsaspecten kan worden geconcludeerd dat er deze aspecten de beoogde ontwikkeling niet in de weg zullen staan.
Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat de gemeente middels het afwijken van het vigerende bestemmingsplan medewerking kan verlenen aan de beoogde ontwikkeling.