Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0981.BPBuitengebied-VG01 |
Zuid-Limburg wordt al zo'n 7.000 jaar bewoond. De bewoning vond meestal plaats in de beekdalen. De vochtige beekdalbodems waren in gebruik als weidegrond en hooiland, terwijl de hellingen en terrasranden plaats boden aan akkerbouw. In de eerste eeuwen van de Romeinse tijd waren ook de lössplateaus bevolkt. De plateaus bestonden in de vroege middeleeuwen echter weer grotendeels uit bos en ook de gebieden tussen de bewoonde dalen waren dicht bebost (Malenbos, Vijlenerbos).
Vaals is al heel lang bewoond. Bij het Vijlenerbos zijn grafheuvels gevonden uit de Bandkeramiekcultuur (5300 tot 4900 voor Christus), en bij Lemiers resten van Romeinse villa's.
In de vroege middeleeuwen concentreerde de bewoning zich in de dalen van riviertjes zoals de Geul en de Selzerbeek. Hier lagen onder andere de nederzettingen Lemiers en Vaals. Ook de kleinere zijdalen kenden reeds in de vroege middeleeuwen bewoning zoals bijvoorbeeld Vijlen.
In documenten wordt Vaals voor het eerst genoemd in 1041. De plaats heeft dan de naam Vals of Vallis, wat dal betekent. Destijds schonk keizer Hendrik III goederen (land) aan het St. Adelbertstift in Holset, Lemiers, Vijlen en Mamelis. Om deze landerijen te onderscheiden van het land in Aken werd er gesproken van "in Vallis" (in het dal) en op de berg (Aken). In die tijd lag het centrum van de huidige gemeente niet in de kern Vaals maar in het dorpje Holset.
Tijdens het Weense congres werd besloten dat Aken bij Pruisen en Vaals bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd zou worden. Toen België zich in 1830 onafhankelijk verklaarde behoorde Vaals van 1830 tot 1839 bij België.
Een belangrijke ontwikkeling in de 19e eeuw was het ontstaan van straatdorpen langs (doorgaande) wegen. Deze straatbebouwing ging in sommige gevallen de oudere bewoning geheel overheersen. De dorpen Lemiers, Vaals en Vijlen zijn hier voorbeelden van. Aan het begin van de 20e eeuw besloot men deze ontwikkeling actief tegen te gaan.
De akkers van de vroegmiddeleeuwse nederzettingen in de beekdalen lagen op de hellingen van de beekdalen en op de terrasranden. De verkaveling was kleinschalig en onregelmatig. De vochtige beekdalbodems werden gebruik als weidegrond en hooiland. De in de vroege middeleeuwen nog dicht beboste plateaus waren in gebruik als weidegrond.
Toen in de late middeleeuwen de plateaus werden ontgonnen tot vruchtbare landbouwgronden, ontstonden de grote open landbouwcomplexen, die kenmerkend zijn voor Zuid-Limburg. De verkaveling van deze akkercomplexen wordt gekenmerkt door kleinere percelen van verschillende omvang. Om de erosiegevoeligheid op de steilere hellingen tegen te gaan heeft men in vroeger tijden heggen aangeplant. Materiaal dat door erosie de helling afvloeide, werd tegengehouden door deze heggen. Aan de onderzijde van deze heggen spoelde het materiaal eveneens weg, wat de vorming van een soort traptrede tot gevolg had. Deze steilrandjes fungeerden als perceelsscheidingen en worden aangeduid als graften. Deze komen in grote getale voor in het plangebied. De heggen die op de graften stonden, werden vaak gebruikt als brand- en geriefhout. Tevens komen er in het plangebied zogenaamde holle wegen voor. Dat zijn wegen die zijn ontstaan door uitschuring van water. Deze wegen zijn uniek in Nederland.
In de 20e en 21e eeuw is toerisme en recreatie een belangrijke economische drager in de gemeente Vaals. Het landschap en de natuur die zich binnen het plangebied bevinden zorgen voor een aantrekkelijk gebied dat aantrekkingskracht heeft op toeristen en recreanten. Binnen het plangebied bevinden zich veel recreatieve routes en allerlei faciliteiten op het gebied van toerisme en recreatie.
In 2005 is het gebied tussen Vaals en Gulpen door de stichting Natuur en Milieu gekozen als mooiste landschap van Nederland en bekroond met 5 sterren.