Plan: | Buitengebied 2016 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0965.BPLBG01Buitengb-VA01 |
Bestemmingsplan Buitengebied 2016
gemeente Simpelveld
De aanleiding voor de noodzakelijke actualisering van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld 22 september 2005 en herziening 2008) vormt de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Conform de bepalingen uit de Wro geldt de verplichting om plannen om de 10 jaar te actualiseren, digitaal op te stellen en elektronisch beschikbaar te stellen.
Primair doel van de actualisering van het bestemmingsplan is het bieden van een beheersbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader voor het buitengebied van de gemeente Simpelveld. In het buitengebied is geen sprake van grootschalige ontwikkelingen. Het beschermen van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden, in combinatie met het opnieuw vastleggen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden van bestaande (agrarische) bedrijven en woningen staat voorop. Hierbij worden de geldende regelingen geactualiseerd naar de nu geldende maatstaven. Daarnaast wordt gestreefd om de regelingen voldoende flexibiliteit mee te geven, zodat ook op toekomstige ontwikkelingen kan worden ingespeeld.
Alvorens onderhavig bestemmingsplan werd opgesteld is een richtinggevend kader, in de vorm van een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Deze Nota is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. De raad heeft deze Nota d.d. 23 april 2015 vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan beslaat het volledige grondgebied van de gemeente Simpelveld, exclusief de kernen Simpelveld en Bocholtz en het bedrijventerrein Bocholtzerweg. Het plangebied is gelegen ten westen van de gemeente Heerlen, ten noorden van Duitsland, ten oosten van de gemeente Gulpen-Wittem en ten zuiden van de gemeente Voerendaal. Aan de oostzijde vormt de rijksweg A76 een duidelijke grens. De kernen Simpelveld en Bocholtz worden daarnaast fysiek gescheiden door de N281.
Begrenzing van het plangebied
Voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' gelden momenteel enkele bestemmingsplannen. Daarnaast zijn wijzigingen, vrijstellingen, ontheffingen en omgevingsvergunningen verleend, die integraal worden meegenomen. Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan komen deze oudere plannen te vervallen.
Het gaat hierbij om de volgende bestemmingsplannen:
Naam | Vaststelling | Goedkeuring | Onherroepelijk |
Buitengebied 2005 | 22 september 2005 | 16 mei 2006 | 21 december 2007 |
Buitengebied herziening 2008 | 29 januari 2009 | ||
Gaasstraat e.o. | 9 juli 1998 | 2 januari 1999 | |
Gaasstraat e.o., herziening 2000 | 6 september 2001 | 18 december 2001 | |
Recreatiegebied Nyswillerweg | 9 juli 1998 | 2 februari 1999 | |
Wijnstraat 25 | 10 juni 2010 | 2 september 2010 | |
deels Molsberg/ Hulsbergweg | 20 januari 2011 | ||
Baneheiderweg naast 52- Baneheide 26 | 20 januari 2011 | ||
Kersboomjesweg 1 | 20 oktober 2011 | ||
Vlengendaal 87 | 19 januari 2012 | ||
Vlengendaal 150 | 22 oktober 2009 | 9 maart 2010 | |
Vakantieresort Heuvelland te Simpelveld | 17 januari 2013 | ||
Hoeve Overhuizen te Bocholtz | 23 januari 2014 | ||
Koolhoverweg 30 te Bocholtz | 28 januari 2016 |
In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Met het oog op deze bestemmingen worden regels gegeven, welke in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken reguleren. Daarnaast bevat het plan standaardregels met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling. Naast de planregels bestaat het bestemmingsplan ook uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (de plankaart). Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden.
Het bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Ten behoeve van de uniformiteit dient het gehele plan opgesteld te worden conform de IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening stelt ten aanzien van bestemmingsplannen.
Onderhavig bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard. De regels van onderhavig bestemmingsplan hebben dan ook veelal betrekking op het conserveren van de bestaande situatie waarbij nauwelijks nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.
In het volgende Hoofdstuk worden de planologische kaders geschetst aan de hand van het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In Hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen uiteengezet. In het daaropvolgende Hoofdstuk 4 worden de actuele waarden van het gebied besproken en de mogelijke invloed daarvan op de planvorming. Hierbij gaat het om waarden ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens de wettelijke verplichte waterparagraaf, waarin het plan getoetst wordt op het aspect water. In Hoofdstuk 6 wordt het plan vervolgens getoetst op milieuaspecten zoals geluid, geur, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, etc. In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op overige aspecten. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hierbij worden de planregels toegelicht. De handhaving van het bestemmingsplan wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 gaat vervolgens in op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, waarbij zowel de financiële als maatschappelijke uitvoerbaarheid beoordeeld wordt. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 11 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan, waarbij onder andere wordt stilgestaan bij de vorm van inspraak en vooroverleg.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers en reizigers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. In de SVIR zijn deze nationale opgaven uit de nationale ruimtelijke structuur aangevuld met regionale opgaven. De gemeente Simpelveld is gelegen in de regio Brabant en Limburg. De opgave van nationaal belang binnen deze gemeente is het tot stand brengen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn gelegen in het voorliggende plangebied en hebben de daarbij passende bestemming ontvangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd.
In totaal gaat het om dertien nationale belangen, te weten: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de EHS.
De opgave van nationaal belang binnen deze gemeente is het tot stand brengen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn gelegen in het voorliggende plangebied en hebben de daarbij passende bestemming ontvangen.
De monumentenzorg in Nederland is de laatste jaren gemoderniseerd. Hierdoor is onder andere de verankering van de zorg voor cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening een feit geworden. Op deze manier wordt een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed gewaarborgd bij de veelal snelle ontwikkelingen die zich voordoen bij de inrichting van de stad en het platteland.
De verankering krijgt gestalte op een tweetal manieren. Enerzijds is het van belang om cultureel erfgoed volwaardig mee te nemen in de ruimtelijke afwegingsprocessen ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. De verplichting hiertoe is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 4, van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit artikel schrijft namelijk voor dat de overheid bij het nemen van een planologisch besluit (bijv. bestemmingsplan, beheersverordening of projectbesluit) verplicht is om in de toelichting te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Anderzijds is het van belang om waardevol erfgoed te benoemen. Op die manier maken overheden namelijk duidelijk welke waarden zij van publiek belang vinden. De Rijksoverheid doet dit middels de Visie erfgoed en ruimte (Kiezen voor karakter), welke in 2011 is vastgesteld. Deze visie is complementair aan de SVIR en versterkt bovendien het sectorale instrumentarium van de monumentenzorg (Monumentenwet 1988).
De visie erfgoed en ruimte heeft twee doelen. In eerste instantie geeft het Rijk met de visie aan op welke manier ze zelf belangen behartigt die betrekking hebben op gebiedsgerichte erfgoedzorg, welke prioriteiten hierbij gesteld worden en op welke wijze er wordt samengewerkt met zowel publieke als private partijen. In tweede instantie geldt de visie als referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer. Het is dus essentieel dat ruimtelijke ordening en erfgoed elkaar in een vroeg stadium van het plantraject vinden. Cultuurhistorische waarden zullen daarvoor bewust meegenomen moeten worden in de planvorming.
In het bestemmingsplan zijn regelingen opgenomen voor de bescherming van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen (rijksmonumenten, karakteristiek/beeldbepalende objecten) en stedenbouwkundige patronen. Daarnaast zijn mogelijkheden voor een doelmatig hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen(complexen) opgenomen (ruimere bestemmingsomschrijving, wijzigingsmogelijkheden).
Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Doorvertaling naar Nederlands beleid
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen bescherming van het archeologisch erfgoed en het bestemmingsplan. De kern van het verdrag van Malta behelst dat archeologische waarden (het bodemarchief) volwaardig mee moet worden gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg is onderdeel van de Monumentenwet 1988. In artikel 38a van deze wet is omschreven dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en -monumenten.
Op basis van de geldende archeologische beleidskaart (2013) worden in het bestemmingsplan beschermende regelingen opgenomen voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden, uitgesplitst naar de toegekende waarde (hoog, middelhoog, laag), door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4): 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid (2001)' wordt de wil uitgesproken om een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Het NMP4 heeft een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten. De aandacht van dit milieubeleidsplan gaat hoofdzakelijk uit naar de duurzaamheid van de samenleving.
Op basis van enkele hardnekkige milieuproblemen (onder andere klimaatverandering en overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen) en het uitgangspunt van duurzaamheid is in het NMP4 een vierledige ambitie neergelegd:
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het ontstaan of verergeren van milieuproblemen. Duurzaamheid staat voorop in het plan. Bij ontwikkelingen die binnenplans mogelijk zijn zal worden gewaarborgd dat aan de relevante milieuregelgeving wordt voldaan.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen. Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.
Natura 2000-gebieden worden aangewezen door de staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Bij het aanwijzen van een gebied wordt op basis van enkel ecologische argumenten bepaald welke natuurwaarden op welke locatie geholpen moeten worden en welke doelstellingen daarbij behaald moeten worden.
Voor ieder definitief aangewezen natuurgebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.
In het noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Kunderberg. Binnen een straal van 15 km van het plangebied zijn daarnaast nog enkele Natura 2000-gebieden gelegen. In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau is verkend waarvoor de Natura 2000-gebieden gevoelig zijn. Het belangrijkste aspect daarbij is vermesting/verzuring door stikstofdepositie. Het bestemmingsplan Buitengebied 2016 biedt (beperkt) mogelijkheden voor uitbreiding van veehouderijbedrijven, hetgeen kan leiden tot extra emissie van stikstof.
Deze stikstof zal deels neerslaan in de Natura 2000-gebieden in en buiten het plangebied. In het planMER zijn de effecten doorgerekend. Op basis van de beoordeling van de maximale invulling worden maatregelen doorgerekend waarmee de potentiële toename van stikstofdepositie kan worden beperkt of zelfs helemaal voorkomen.
plangebied in relatie tot omliggende Natura 2000 gebieden
Simpelveld en Bocholtz zijn gelegen in het Nationaal Landschap Zuid Limburg dat wordt gevormd door het groene hart tussen de drie stedelijke agglomeraties Maastricht, Sittard-Geleen en Parkstad. Een mooi en afwisselend Zuid-Limburgs landschap, dat rust en kwaliteit uitstraalt, waarin alle activiteiten een lust voor de omgeving zijn en dat als uitloop- en recreatiegebied makkelijk bereikbaar en beleefbaar is voor haar bewoners, de eromheen gelegen stedelingen, economische topsectoren en van veraf komende toeristen. De ambitie van de provincie Limburg is om dit vijfsterren-landschap (met haar kernkwaliteiten) te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven.
Op grond van de Omgevingsverordening dient een plantoelichting, een beschrijving te bevatten van de kernkwaliteiten die binnen het plangebied voorkomen, de wijze waarop met de bescherming en versterking daarvan wordt omgegaan en hoe negatieve effecten zijn gecompenseerd. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap zijn het reliëf, het open-besloten karakter, het groene karakter en het cultuurhistorisch erfgoed.
Kernkwaliteit | Wat (de belangrijkste aspecten) | Nadere ruimtelijke duiding |
Reliëf | Steilere hellingen, steilranden, graften, holle wegen, droogdalen, grubben, beekdalen, bron- en kwelzones, vochtige laagten, breuktreden, overgangen Maasterrassen, geologische ontsluitingen | Goud- en zilvergroene natuurzones, Bronsgroene landschapszone. |
Open-Besloten | Openheid op plateaus, kleinschaligheid rondom dorpen, op hellingen en in (droog)dalen. |
Plateaus met hoog gelegen vlakke delen en toppen van de plateaus. Zie ook kaart uit Landschapsvisie Zuid-Limburg (2007). |
Groene karakter | Bronbossen, beken, hellingbossen, kalkgraslanden, heischrale graslanden, moerassen, bronnen, zinkflora, mantel- en zoomvegetaties, hellingen met veel graften, grubben en holle wegen | Goud- en zilvergroene natuurzones, Bronsgroene landschapszone. |
Cultuurhistorisch erfgoed | Verwachte en reeds bekende archeologische waarden, mottes, kastelen, historische bouwkunst, historisch geografische elementen en patronen, zoals wegen- en kavelpatronen, verdedigingswerken, ondergrondse kalksteengroeves, heggen. | Geheel Zuid-Limburg (vooral punt, lijnlocaties en ensembles) |
Behoud, herstel en duurzaam beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten is uitgangspunt. Deze kwaliteiten worden vertaald naar het bestemmingsplan door ruimte te geven aan het landschap en indringend groen. Het bestemmingsplan heeft met name een beheersfunctie en is zo opgesteld dat de aanwezige kwaliteiten behouden blijven.
De kleinschalige landschapselementen zijn op de verbeelding en in de regels aangegeven middels de aanduiding 'overige zone – kleinschalige landschapselementen'. Daar waar noodzakelijk is in de regels de voorwaarde opgenomen dat rekening gehouden dient te worden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee ze voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren voor toekomstige (grensoverschrijdende) buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, olieproducten en chemicaliën. Primair wordt in deze visie een hoofdstructuur aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden om buisleidingtransport van nationaal belang ook in de toekomst ongehinderd mogelijk te kunnen maken.
De visie heeft een integraal karakter dat terugkomt in de ruimtelijk-economische kijk op duurzaam buisleidingentransport tot 2035. Enerzijds wil de overheid hiermee duidelijkheid scheppen voor het bedrijfsleven, dat kan rekenen op goede verbindingen voor het buisleidingentransport. Anderzijds verschaft de structuurvisie duidelijkheid voor gemeenten en provincies die hun beleid hierop kunnen afstemmen.
De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is de opvolger van het structuurschema buisleidingen uit 1985. Het grootste verschil tussen beiden is dat het structuurschema destijds geen wettelijke doorwerking had. De nieuwe structuurvisie heeft dat wel. Het belang van een goed buisleidingennetwerk is namelijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte aangeduid als een van de dertien nationale belangen, die juridisch zijn verankerd in het Barro en het Bro. Het belang dat de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is dan ook wettelijk verankerd middels het Barro.
uitsnede structuurvisie buisleidingen
Uit de visiekaart kan worden opgemaakt dat er binnen het plangebied een buisleidingstrook is gereserveerd. Het betreffende gebied is als zodanig opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Op 6 mei 2014 hebben Gedeputeerde Staten het Ontwerp-Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), met bijbehorende plan-MER, de ontwerp- Omgevingsverordening Limburg 2014, het ontwerp Provinciaal verkeer- en vervoersprogramma en het PlanMER vastgesteld. Op 12 december 2014 is het POL2014 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het in werking getreden.
In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL 2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Er zullen per regio visies gemaakt worden waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijze zijn uitgewerkt resulterend in concrete uitvoeringsafspraken. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en Provincie. De Provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening.
In het POL2014 wordt onderscheid gemaakt in drie regio's. Het plangebied is gelegen in de regio Zuid-Limburg.
Visie Zuid-Limburg
Zuid-Limburg is een heel aantrekkelijke regio om te wonen, te werken en te recreëren. Tegelijkertijd worden deze potenties bedreigd. De gevolgen van de bijzondere grensligging en de demografische ontwikkeling in Limburg spelen namelijk nergens zo sterk als in het zuiden van de provincie. In economisch opzicht is Zuid-Limburg te typeren als een “tussenregio”, tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Bovendien kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing. Vanuit die breed gedragen constatering is voorliggende regiovisie opgesteld.
In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. Als onderdeel van de Brainport Zuidoost-Nederland is de ambitie om het gebied verder te ontwikkelen als een sterke kennisregio, die in verbinding staat met de kennisregio's Eindhoven, Aken en Leuven/Hasselt. Dit bevordert de bundeling van technologische kennis en de wereldwijde export van de innovatieve producten die hieruit voortkomen, en levert (indirect) ook veel werkgelegenheid op voor de lokale en regionale economie. De gemeente Simpelveld is gelegen tussen de economische gebieden in het gebied aangeduid als Nationaal Landschap.
Nationaal Landschap
Het Nationaal Landschap (zie ook paragraaf 2.2.7) is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de “quality of life” belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat. Het gebied kent een hoge dichtheid aan cultuurhistorisch erfgoed waaronder veel monumenten. Daarnaast vormt dit gebied met haar sterke versnijding door riviertjes als Jeker, Voer, Gulp, Geul, Geleenbeek, Worm en Roode Beek een zeer aantrekkelijk gebied voor de vrijetijdseconomie. Bovendien bevindt zich in de ondergrond een grondwatervoorraad van grote betekenis voor menselijke consumptie en de regionale industrie.
Bezoekers en toeristen van ver weg, maar ook de in Zuid-Limburg wonende (kennis)werkers en stedelingen, komen naar dit gebied om te genieten van de rust en ruimte en het afwisselende landschap. Dit is van groot belang voor het bruto regionaal product van Zuid-Limburg.
Het unieke landschap draagt in belangrijke mate bij aan het vestigingsklimaat en de woon- en leefkwaliteit van de regio. In het Nationaal Landschap Zuid-Limburg onderscheiden we een aantal belangrijke opgaven, die vragen om een integrale aanpak en benadering:
Uitdaging
Voor veel functies hebben we in Zuid-Limburg bij een krimpende bevolking voldoende ruimte, in toenemende mate zelfs te veel. Vooral in de stedelijke gebieden ontstaat leegstand van gebouwen en terreinen, hetgeen de economische vitaliteit en leefbaarheid niet ten goede komt. De oude planologie (“programma zoekt ruimte”) heeft in Zuid-Limburg plaatsgemaakt voor een nieuwe planologie: “ruimte zoekt programma”. Dit zal leiden tot ruimtelijke verschuivingen.
Voor de verschillende programma's (wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en vrijetijdseconomie) wordt veelal uitgegaan van een onderscheid tussen concentratiegebieden (versterking en stimuleren kansrijke locaties), balansgebieden (kwaliteitsverbetering door her- en verbouw) en transitiegebieden (ontmoedigen, functieverandering en/of sloop). De kwantitatieve opgave wordt daarbij vertaald in het sturen op kwaliteit. Versterking van de kwaliteiten van de steden én het landschap in Zuid-Limburg staat hierbij centraal. Kiezen dus voor échte steden en écht landschap ('meer stad, meer land'). De ladder van duurzame verstedelijking ondersteunt deze benadering. Het toevoegen van programma in concentratiegebieden kan overigens tot gevolg hebben dat op andere plekken leegstand ontstaat. Binnen de principes van dynamisch voorraadbeheer zal hier aandacht voor moeten zijn, in het bijzonder met oog op de leefbaarheid.
Zonering
Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 is gelegen in de 'landelijk gebied'. Dit is het gebied buiten de steden, plattelandskernen en bedrijventerreinen. De contramal dus van het bestaand bebouwd gebied. Een rijk geschakeerd gebied bestaande uit rivier- en beekdalen, hellingen, landbouwgronden, glastuinbouw, bos- en natuurgebieden, delfstofwinningen, solitaire woningen en bedrijfsgebouwen, linten en clusters van bebouwing, verblijfsrecreatieve terreinen e.d. en doorsneden met allerlei vormen van infrastructuur.
Het landelijk gebied wordt op hoofdlijnen en indicatief onderverdeeld in 4 zones: goudgroene natuurzone, zilvergroene natuurzone, bronsgroene landschapszone en buitengebied.
Zoneringskaart POL2014
Goudgroene natuurzone
Dit betreft het Limburgse deel van het nationale natuurnetwerk en omvat de belangrijkste bos- en natuurgebieden, waaronder de Natura2000-gebieden, inclusief de reeds gerealiseerde areaaluitbreidingen natuur), én de nog te realiseren areaaluitbreidingen natuur. De buitenbegrenzing van de goudgroene natuurzone is vrij nauwkeurig begrensd, maar omvat ook op bestemmingsplanniveau ook andere functies.
Zilvergroene natuurzone
Deze zone omvat vooral landbouwgebieden, die belangrijk zijn vanwege de aanwezige natuurwaarden: het accent ligt hier op (het bieden van mogelijkheden voor) agrarisch natuurbeheer. Ook omvat de zilvergroene natuurzone diverse gebieden met delfstofwinningen waar na afloop de ontwikkeling als natuur (mede) aan de orde is, maar ook (delen) van Maasplassen met een ecologische functie en gebieden waar door andere partijen groengebieden worden ontwikkeld (soms met medefinanciering door de Provincie). De zonering is indicatief op kaart gezet. Het karakter van dit gebied vraagt niet om een gedetailleerde begrenzing door gemeenten.
Bronsgroene landschapszone
Basis voor deze zone wordt gevormd door de rivier- en beekdalen en de steilere hellingen, voor zover die niet reeds onderdeel uitmaken van de goudgroene of zilvergroene natuurzones, én de relatieve rijkdom aan cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het betreft overwegend landbouwgronden maar ook andere functies als verblijfsrecreatieve terreinen, woningen en linten van bebouwing kunnen voorkomen.
De zonering is indicatief op kaart gezet, gemeenten kunnen dit verder specificeren.
Buitengebied
Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.
De Omgevingsverordening Limburg (2011) was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Vanwege de vaststelling van het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden tevens in de Omgevingsverordening juridisch geborgd. Voor Simpelveld is tevens relevant dat de Verordening Wonen Zuid-Limburg is opgenomen in de Omgevingsverordening.
Sinds het toevoegen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op 1 oktober 2012, dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te worden gemotiveerd en afgewogen aan de hand van drie opeenvolgende stappen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied, zodat een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten kan plaatsvinden.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de SVIR. De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen) dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
Daarnaast is in paragraaf 2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 een 'extra trede' opgenomen voor de Ladder voor duurzame verstedelijking:
Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, onderzocht.
Dit betreft een inspanningsverplichting voor gemeenten. Bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld kantoren, woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, land- en tuinbouw, vrije tijdseconomie/verblijfsaccommodaties moet eerst worden gekeken naar leegstaande monumentale, en indien dit geen resultaat geeft, vervolgens naar leegstaande beeldbepalende panden wordt gekeken en deze zoveel mogelijk hiervoor worden benut. Bij nieuwe ontwikkelingen gaat het niet alleen om nieuwbouw, uitbreiding en herstructurering van terreinen of bebouwing, maar ook om functiewijzigingen waarbij de nieuwe functie in een gebouw wordt ondergebracht.
Indien sprake is van een initiatiefnemer die gronden gaat aankopen, is bovenstaande extra stap van belang. Voor bijvoorbeeld een agrariër die op eigen gronden een ontwikkeling mogelijk wil maken, zal deze extra stap minder relevant zijn.
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen, waarvoor bovenstaande afweging in deze paragraaf moet worden opgenomen. Voor de ontwikkeling aan de Tienbaan 1 en ong. is in de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing een paragraaf opgenomen voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Bestuursovereenkomst regionale afspraken Zuid-Limburg worden afspraken vastgelegd tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de achttien Zuid-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de regionale uitwerking van POL2014 voor Zuid-Limburg, over het Nationaal Landschap als geheel en over de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie.
Het bestemmingsplan Buitengebied Simpelveld is reeds als ontwerp ter inzage gelegd alvorens de bestuursafspraken (zie Bijlage 1) tussen (onder ander) de gemeente Simpelveld en Provincie Limburg waren getekend. In het kader van de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan heeft dan ook een overleg plaatsgevonden tussen beide partijen om ervoor te zorgen dat de provinciale belangen goed in het vast te stellen bestemmingsplan geborgd worden.
Onder andere is afgesproken dat de drie schaalniveau's van afstemming conform de bestuursafspraken ook in onderhavig bestemmingsplan worden geborgd. Het gaat daarbij om de volgende schaalniveau's:
Deze niveau's zijn in de regels aan de betreffende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden verwerkt.
Aangezien bijvoorbeeld het inpandig bestemmen van 2 (plattelands)kamers een andere ruimtelijke impact heeft dan bijvoorbeeld een camping, is er voor gekozen om klein bij klein te houden en groot bij groot. In de Bestuursovereenkomst Nationaal Landschap Zuid Limburg is een tabel vastgesteld. Deze tabel deelt ontwikkelingen in op basis van omvang en geeft aan of voor de ontwikkelingen een een meldingsplicht en/of een afstemmingsplicht geldt. Deze tabel zal ook leidend zijn voor de ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan via de afwijkingsbevoegdheid kunnen lopen en ontwikkelingen via de wijzigingsbevoegdheid kunnen lopen.
In het algemeen kan worden gesteld dat:
In theorie blijft het zo dat ter plaatse van de kleinschalige locaties, nevenactiviteiten zoals kamperen bij de boer, plattelandskamers en plattelandsappartementen bij alle 40 agrarische bouwkavels mogelijk is.
De gemaakte afspraken worden in dit bestemmingsplan juridisch verankerd in de regels ten aanzien van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
In de Omgevingsverordening is bepaald dat in Zuid-Limburg geen plannen (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen ter afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening) mogen worden vastgesteld voor het bouwen van nieuwe woningen (d.w.z. nieuwe bouwtitels voor woningen), tenzij die woningen voldoen aan door GS vast te stellen kwaliteitscriteria of het de toevoeging van maximaal één woning betreft.
Op 9 december 2014 heeft Gedeputeerde Staten de gewijzigde beleidsregel Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg vastgesteld. Kortweg houdt de beleidsregel in dat er alleen nog nieuwe woningbouwplannen, die niet planologisch zijn verankerd, mogen worden gemaakt, als:
Op de toevoeging van maximaal één woning is het verbod van toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad zoals aangegeven niet van toepassing. De provincie heeft aangegeven het toevoegen van één woning echt als uitzonderingssituatie te zien. Hier is echter wel de regionale woningmarktprogrammering Parkstad Limburg leidend (zie 2.4.3). Het op te stellen bestemmingsplan regelt uitsluitend de bestaande planologische situatie en voorziet niet in de directe mogelijkheid tot het ontwikkelen van één of meerdere nieuwe woningen, die onder de huidige vigerende situatie nog niet planologisch zijn verankerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het provinciaal beleid.
De 18 gemeenten binnen de regio Zuid-Limburg, waaronder Simpelveld, werken samen aan het opstellen van een Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van Wonen in de regio Zuid-Limburg voor de komende 10 jaar. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijke leidraad voor het opstellen van toekomstige bestemmingsplannen en het toetsingskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen het gemeentelijke grondgebied.
De Structuurvisie heeft van 6 januari 2016 tot en met 16 februari 2016 als ontwerp ter inzage gelegen. De Ontwerp Structuurvisie is tot stand gekomen op basis van breed ambtelijk en bestuurlijk overleg binnen de regio Zuid-Limburg. Naar verwachting zal de structuurvisie later in 2016 worden vastgesteld door de 18 gemeenten, dus ook door de Raad van de gemeente Simpelveld.
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Eventuele nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Ontwerp-Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
In de hierna volgende paragrafen worden de regionale beleidsstukken besproken die van invloed zijn op het buitengebied.
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de regio Parkstad is in oktober 2009 vastgelegd in de Structuurvisie Parkstad Limburg 2030. De Structuurvisie schetst die ambities en kansen en nodigt uit om mee te denken, mee te doen en te ontwikkelen. Want de lijnen die deze visie uitzet vormen géén strak keurslijf, maar bieden veel meer een aanzet om met alle partijen - markt, overheden en bewoners - samen te werken, ideeën te genereren en kansrijke initiatieven met veel draagvlak op te starten. Het is een plan waarin de ruimtelijke ontwikkeling van Parkstad Limburg voor de komende 20 tot 30 jaar wordt geschetst. De structuurvisie kent zes pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes en zullen steeds als toetssteen gebruikt worden bij ontwikkelingen en initiatieven van de vier grote opgaven: Ruimte, Mobiliteit, Economie en Wonen.
In de visie zijn de ambities en kansen benoemd. Als alle partijen hun krachten bundelen, dan is het mogelijk om in 2030 de volgende kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
Dit alles is vertaald naar zeven ontwikkelingszones: Noordflank, Oostflank, Zuidflank, Westflank, Gravenrode, Via Belgica en Herstructurering stedelijk gebied. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de ontwikkelingszones Westflank en Zuidflank. Voor het plangebied wordt de volgende ontwikkeling gesteld: Het ecologisch en recreatief/toeristisch verbinden van het stedelijk gebied met het landelijk gebied van Simpelveld en Voerendaal en vice versa.
Structuurvisiekaart voor gemeente Simpelveld
De structuurvisie is opgemaakt in een ontwikkelingskaart en een beheer- en sturingskaart. De beheer- en sturingskaart is een optelling van de thematische kaarten en spelregels. Het biedt een planologisch kader voor het beheer van de bestaande gebiedskwaliteiten en sturing voor gebiedsontwikkelingen. Voor elke plek in de regio zijn spelregels voor de verschillende thema's beschreven. Daarbij is een matrix te vinden waarin per thema de eenheden XL-L-M-S worden gehanteerd. Bij XL- en L-gebieden is sprake van hoge regionale relevantie. Bij M-gebied is dit al minder en bij een S-gebied is de noodzaak om vanuit een regionaal perspectief te werken en aan te sturen minder of niet aanwezig. Aan deze eenheden is een kleur gekoppeld. Deze refereert aan de verschillende thema's.
Voor grote delen van het plangebied, geldt voor de thema's een "S". Voor het gebied ten noorden van de N281 geldt voor het thema groen een “L” of zelfs “XL”. In deze gebieden leiden nieuwe ontwikkelingen tot een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische structuur, watersystemen, bos-, natuur- en landschapswaarden.
In december 2012 heeft de gemeenteraad van Simpelveld de 'Regionale Woonstrategie 2012 – 2020; Kiezen voor Parkstad' vastgesteld. De Woonstrategie schetst de keuzes die gemaakt worden om de uitvoering van de herstructurering die inmiddels in volle gang is, verder vorm te geven. En de Woonstrategie roept betrokken partijen – bewoners, corporaties, marktpartijen en overheden – op om samen te blijven werken aan een duurzaam vitaal Parkstad.
Door de structurele bevolkingsafname en de verandering van de bevolkingssamenstelling is de woningbouwopgave in Parkstad Limburg een kwalitatieve vervangingsopgave: herstructurering en transformatie van het woningbezit. De kwalitatieve transformatieopgave betreft de vervangingsopgave van circa 13.000 bestaande woningen.
De Regionale Woonstrategie schetst de keuzes die gemaakt worden om de uitvoering van de herstructurering, die inmiddels in volle gang is, verder vorm te geven. Voor de gemeente Simpelveld worden de volgende ontwikkelingen, kansen en aandachtspunten op de woningmarkt genoemd:
De beleidsprincipes van de Woonstrategie hebben geresulteerd in een regionale woningmarktprogrammering.
De gemeenten in de stadsregio Parkstad Limburg hebben samen de Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016 opgesteld. Het doel van de regionale woningmarktprogrammering is om volume terug te brengen in de woningbouwprogrammering en daarbij te sturen op de kwaliteit en betreft een uitwerking van de Regionale Woonstrategie.
De stadsregio Parkstad Limburg wil de herstructurering van de bestaande woningvoorraad stimuleren. In dat kader is een kwalitatief afwegingskader opgesteld. De algemene lijn van dit afwegingskader is dat vanuit markttechnisch oogpunt afstand gedaan wordt van minder aantrekkelijke woningen ten faveure van markttechnisch relatief goede plannen. De geprogrammeerde plannen (verankerd in de zgn. envelop 2012-2020) zijn per gemeente en per plan afgezet tegen het kwalitatieve afwegingskader. Naar aanleiding hiervan zijn de geplande woningbouwplannen verdeeld in de volgende categorieën:
Op grond van de woningmarktprogrammering kan geconcludeerd worden dat in kwalitatieve en kwantitatieve zin het bestemmingsplan past binnen de regionale woningmarktprogrammering (er worden géén woningbouwprogramma's in het bestemmingsplan opgenomen; er zijn wel enkele onbenutte bouwtitels, deze zijn reeds in projectenlijst van de Regionale Woningmarkt Programmering opgenomen).
Op 31 oktober 2011 heeft de Parkstadraad het Structuurvisiebeleid Wonen en Retail vastgesteld. Een afname van de bevolking en van het aantal huishoudens betekent een afname van de vraag naar woningen. Dit leidt vervolgens tot een overschot aan woningen en woningbouwcapaciteit. Wil Stadsregio Parkstad Limburg in de toekomst de kwaliteit van de leefomgeving kunnen behouden of verder verbeteren, dan zal het overschot aan woningen teruggebracht moeten worden. Door het vaststellen van het structuurvisiebesluit wordt ernaar gestreefd om de potentiële mogelijkheden tot het realiseren van Wonen en Retail, die nu nog in bestemmingsplannen aanwezig zijn maar nog niet gerealiseerd zijn, te beperken door aan te kondigen dat deze bij actualisatie van bestemmingsplannen na 1-1-2013 in evenwicht worden gebracht met vraag en aanbod.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
De gemeenten in Parkstad Limburg zijn voornemens om dit beleid op de volgende wijze te
verwezenlijken:
Het structuurvisiebesluit leidt tot voorzienbaarheid voor belanghebbenden zodat de instrumenten zoals hiervoor beschreven, door de gemeente kunnen worden ingezet zonder risico op planschade. Het weg bestemmen van de wijzigingsbevoegdheden uit het vigerend bestemmingsplan met betrekking tot woningbouw past binnen het provinciale en regionale beleid en is niet gevoelig voor planschade. In paragraaf 3.5.3 staat beschreven hoe dit structuurvisiebesluit is verwerkt in dit bestemmingsplan.
Door de bevolkingsafname in Parkstad Limburg is de urgentie hoog en de ambitie groot om de economie een stevige impuls te geven en een duurzaam perspectief te bieden voor de inwoners. Met een stevige agenda werken de acht gemeenten binnen Stadsregio Parkstad Limburg aan een sterke en duurzame economische structuur. Daarvoor zijn programma's ontwikkeld, gericht op Economie, Ruimte & Mobiliteit en Wonen. Resultaten worden bereikt door daadwerkelijk aan de slag te gaan. Actieve samenwerking met partners in zowel de publieke als private sector is daarbij een strategische keuze.
De Retailstructuurvisie Parkstad Limburg 2010-2020 geeft de koers op weg naar een duurzame en vitale verzorgingsstructuur, een koers die richting geeft aan de gezamenlijke opdracht aan overheden en marktpartijen om de retailstructuur voor te bereiden op een kanteling onder invloed van demografische ontwikkelingen, marktpotenties en een functionele structuur die onderscheid maakt in de stedelijke omgeving van de netwerkstad met satellietcentra én de landelijke structuur van de dorpen en kernen. Parkstad Limburg hecht aan het belang van beide verzorgingsniveaus.
De retailstructuurvisie legt de uitdagingen waar de gemeenten voor staan bloot, maar koppelt hieraan regie en steun vanuit het gezamenlijke belang voor Parkstad. De retailvisie bevat de gezamenlijke koers voor Parkstad en is daarmee overkoepelend van karakter en kaderstellend voor de uitwerking op lokaal niveau. De gemeenten zijn zelf zeer goed in staat om de verantwoordelijkheid hiervoor te dragen en kunnen elkaar aanspreken op de rechten en plichten die inzet zijn voor het daadwerkelijk realiseren van een retailstructuur die adequaat heeft gereageerd op de zo manifeste daling van het inwonertal mét een sterke vergrijzing en ontgroening van de bevolking.
De gemeenten in Parkstad hebben gezamenlijk in 2008 het 'Intrekkingsbeleid bouwvergunningen' opgesteld. In het kader van de regionale woonvisie wordt al sinds 2006 gestuurd op regionale ambities ten aanzien van kwaliteit in een krimpende woningmarkt. Het intrekkingsbeleid biedt ondersteuning bij het sturen op het creëren van evenwicht in de woningmarkt in Parkstad Limburg, waarbij onbenutte omgevingsvergunningen kunnen worden ingetrokken. In 2013 is het beleid opnieuw vastgesteld rekening houdend met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De regionale woonvisie is ondertussen vervangen door de regionale Woonstrategie 2012-2020: Kiezen voor Parkstad. De uitgangspunten zijn ten opzichte van de Regionale Woonvisie niet veranderd, maar aangescherpt. In de Regionale Woonstrategie wordt uitgesproken dat kwantitatieve en kwalitatieve sturing op de regionale woningmarkt noodzakelijk is. Het is niet gewenst om de regionale woningvoorraad uit te breiden om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. De reikwijdte van het beleid betreft omgevingsvergunningen voor het bouwen van één of meer woningen/ appartementen. Het betreft dus niet het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen aan- of bijgebouwen of bedrijfsgebouwen.
Reeds in 2008 en in 2010 de transformatieopgave voor Parkstad Limburg voor de periode tot 2020 berekend. In de voorliggende rapportage heeft Etil de kwantitatieve opgave geactualiseerd voor de periode 2012-2020, resulterend in een opgave van 3.750 te onttrekken woningen. Op te merken is dat er niet gekeken is naar de kwalitatieve transformatieopgave. het betreft een kwantitatieve doorrekening op basis van de huidige bezetting van de woningvoorraad, leegstand en de toekomstig verwachte huishoudens-ontwikkeling.
Niet in alle gemeenten en woongebieden in de regio is de opgave gelijk. Zo is de opgave in de stedelijke woongebieden Nieuwenhagen en in mindere mate Brunssum-West nog positief. Dit geldt ook voor de landelijke woongebieden Nuth, Onderbanken en Voerendaal. In alle overige woongebieden is sprake van een negatieve opgave. Dat wil zeggen dat in deze woongebieden woningen aan de woningvoorraad onttrokken dienen te worden in de periode 2012-2020. De grootste opgave is te vinden de woongebieden Kerkrade-Oost en Heerlen-Stad. In deze woongebieden ligt de opgave boven de 600 woningen.
De ontrekkingsopgave voor de gemeente Simpelveld wordt de kwantitatief geduid op 120 woningen (2014).
De regio Parkstad heeft in februari 2014 het Ambitiedocument Parkstad Limburg Energie Transitie (PALET 1.0) vastgesteld. Dit document voorziet in kader stellend beleid voor de regio. Hierin is de ambitie opgenomen om toe te werken naar Parkstad als energieneutrale regio in 2040. De twee hoofdpijlers om dit te bereiken zijn energiebesparing en de inzet van duurzame energiebronnen. In het ambitiedocument is een ruimtelijk scenario uitgewerkt. Dit zal vertaald gaan worden naar een regionaal uitvoeringsprogramma, waarbij elke gemeente haar eigen accenten zal aanbrengen. Op 25 september 2014 heeft de bestuurscommissie Ruimte van Parkstad Limburg ingestemd met de uitwerking en doorvertaling (PALET 2.0) per gemeente van het regionale Ambitiedocument. In 2015 wordt een regionaal uitvoeringsprogramma opgesteld. De regionale opgave zal worden vertaald in concrete maatregelen voor 2020 en 2030 en waar mogelijk al worden gespecificeerd per gemeente. De gemeenteraad van Simpelveld heeft op 28 mei 2015 PALET 1.0 en PALET 2.0 vastgesteld.
Grote windturbines zijn uitgesloten in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Voor zonne-energie en warmte-koude opslag zijn er relatief weinig ruimtelijke beperkingen. PALET heeft vooralsnog geen planologische impact voor onderhavig plangebied.
Het RVVP moet aansluiten op het Regioprogramma. In het regioprogramma is opgenomen dat voor mobiliteit economische structuurversterking via ringwegen en Euregionaal openbaar vervoer voorop staat.
De doelstellingen van het RVVP sluiten aan bij die van het Regioprogramma:
In het RVVP zijn geen concrete projecten opgenomen die zijn gelegen binnen het plangebied. Wel dient het bestemmingsplan geen belemmering te vormen voor de regio brede projecten zoals 'duurzaam veilig', uitvoeringsprogramma actieplan fiets, actieplan verkeersveiligheid en energietransitie.
In de hierna volgende paragrafen worden de gemeentelijke beleidsstukken besproken die van invloed zijn op het buitengebied.
In de strategische visie wordt onderkend dat de gemeente Simpelveld onderhevig is aan een aantal trends en ontwikkelingen. De visie vormt de grondslag voor het beleid dat ge gemeente Simpelveld binnen Parkstad Limburg gaat voeren. Er is hoofdzakelijk sprake van voortzetten van bestaand beleid. Er zijn vier speerpunten geduid te weten: toerisme en recreatie; blijven wonen (met de benodigde basisvoorzieningen); participatie (burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties); kleinschalig en startend ondernemerschap. Onderstaande tabel geeft de conclusies van de visie het beste weer.
Speerpunten en uitwerking uit de Strategische visie 2013-2023
In het woningbouwprogramma wordt weergegeven welke voornemens tot realisatie van woningen de gemeente Simpelveld heeft. Het gemeentelijke woningbouwprogramma is afgestemd met de regionale woonvisie. De plancapaciteit is begin 2013, 127 nieuwe woningen en 22 te slopen. De netto plancapaciteit bedraagt 105 woningen. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de volgende woningbouwplannen opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente en tevens in de regionale woningmarktprogrammering:
- Baneheiderweg 54: 1 (reeds gerealiseerd)
- Molenweg ongenummerd: 1
- Vlengedaal 150: 1
- Vlengendaal 87: 2
Op 19 januari 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met het visiedocument "Herstructurering in de gemeente Simpelveld, Accepteren-anticiperen-investeren". De aanpak kenmerkt zich door drie fases van accepteren, anticiperen en investeren: accepteren van het feit dat de bevolkingsaantallen teruglopen en van de problemen die dat met zich meebrengt, anticiperen door vooral te zoeken naar de kansen en vervolgens het investeren in de duurzame economische vitaliteit van de regio. In dit visiedocument staat aangegeven dat de bevolking daalt en dat dit gevolgen heeft op de beleidsthema's 'wonen', 'zorg en welzijn', 'groen en openbare ruimte' en 'retail'. Er is minder van alles nodig. Als de gemeente geen maatregelen neemt, kan de leefbaarheid onder druk komen te staan. De gemeente is voornemens om de genoemde beleidsvelden door te ontwikkelen om de gemeente duurzaam her in te richten en te transformeren, om de leefbaarheid te waarborgen en om toekomstbestendig te worden.
In 2009 heeft de gemeente Simpelveld het beleid voor medewerking aan het realiseren van een beroep of bedrijf aan huis (dus bij woningen) vastgesteld. Het college van Burgemeester en Wethouders kan afwijken van de bepalingen van het bestemmingsplan van gronden welke bestemd zijn voor wonen, voor het realiseren van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf, onder de volgende voorwaarden:
Deze regeling is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2016. Daarbij is een definitie gegeven van het begrip 'beperkte verkoop' als opgenomen onder e. om onduidelijkheid daarover te voorkomen.
Doel van het beleid is om alle betrokken partijen (gemeente, politie, bewoners, ondernemers en pandeigenaren) inzicht te geven in het gemeentelijk beleid en de diverse juridische instrumenten op het gebied van bestuursrechtelijk optreden. In concrete besluiten kan dan kortheidshalve naar dit beleid worden verwezen. In het beleid wordt uiteengezet hoe de burgemeester optreedt in geval van:
In de gemeente Simpelveld wordt het zogenoemde 'nulbeleid' gevoerd en zijn geen coffeeshops toegelaten. In het bestemmingsplan is het gebruik als zodanig en de oprichting hiervan dan ook worden uitgesloten.
Deze nota is een actualisering en doorontwikkeling van de nota 'Stoom afblazen in Simpelveld' zoals die in 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de nota 'Verder stoom afblazen in toeristisch Simpelveld' wordt zowel teruggeblikt als vooruit gekeken en zijn de (te verwachte) ontwikkelingen in de sector toerisme en recreatie, de gemeente en de regio opgenomen. De gemeente Simpelveld zal zich de komende jaren onder het motto: “Natuurlijk stoom afblazen in toeristisch Simpelveld” verder gaan profileren als een verpoosgemeente waar het voor toeristen, recreanten en dagjesmensen goed vertoeven is. Inherent aan de doelstellingen van de gemeenteraad en regio Parkstad Limburg zijn de volgende beleidsuitgangspunten geformuleerd.
De gemeente zal zich blijven inzetten voor de stimulering van het dagtoerisme. Als gevolg hiervan streeft de gemeente naar een verdere versterking van de functie van de ZLSM. Maar ook de volgende typische Simpelveldse functies dienen nadrukkelijk gestimuleerd en gepromoot te worden: het Natuurtransferium, Klein Limburg en de overige bezienswaardigheden zoals Hellingbos, Waterleerpad, Eyserbeek, Uitzichtplaats 'de Huls' en het religieus, agrarisch en cultureel erfgoed. Met betrekking tot het verblijfstoerisme zullen de volgende onderwerpen nadrukkelijk gestimuleerd worden: Bed and Breakfast (B&B) in historische panden en het onderzoeken van de mogelijkheid voor de realisering van een camping.
De bodem van het plangebied is rijk aan diverse archeologische waarden, waarvan een deel reeds bekend is op vindplaatsen. Deze zijn aangeduid op de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart. Daarnaast biedt deze advieskaart inzicht in de verwachting waar nog meer waardevolle archeologische waarden zich kunnen bevinden. Ten behoeve van het behoud van deze waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden en beschermen van de archeologische waarden in de grond (in situ). Alleen wanneer behoud in de bodem niet mogelijk is, is opgraven een optie.
verbeelding Via Belgica
Op basis van de huidige archeologische verwachtings- en beleidskaart wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Deze archeologische verwachtingswaarden is juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan.
Op 19 januari 2016 heeft de gemeente Simpelveld het nieuwe beleid voor medewerking aan het realiseren van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf vastgesteld. De ruimtelijke uitstraling van de activiteit is belangrijker dan wat de activiteit behelst. Om te beoordelen of een activiteit kan worden toegestaan, wordt gewerkt met een aantal toetsingscriteria. In elk geval moet er een goede balans zijn tussen de agrarische bedrijfsvoering en de nevenactiviteiten. Het agrarisch bedrijf is te allen tijde de hoofdactiviteit, de nevenactiviteiten zijn daaraan ondergeschikt. Voorts dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd.
Een van de bedoelingen voor regels voor nevenactiviteiten bij agrariërs is dat deze nevenactiviteiten agrarisch gelieerd zijn moeten, c.q. hieraan direct/indirect verwante activiteiten. Wat wordt uitgesloten zijn industriële ontwikkelingen, maakindustrie, assemblage van (half)producten, respectievelijk een bedrijfsvoering die vanuit deze logische/ruimtelijke gedachte niet op een locatie in het buitengebied moet plaats vinden, maar op een bedrijventerrein.
Bij de voorheen geldende randvoorwaarden was het theoretisch mogelijk dat ook niet-agrarische activiteiten waren toegestaan. Omdat daarbij ruimtes aan derden verhuurd kunnen worden, was het daardoor mogelijk dat er bedrijfsmatige activiteiten konden worden uitgevoerd die niet thuis horen bij een agrarisch perceel. Een voorbeeld is dat een eigenaar van een agrarisch perceel een aantal ruimtes verhuurd aan derden die een timmerbedrijfje konden uitvoeren. Deze activiteiten passen niet op een locatie in het buitengebied, maar op het bedrijventerrein.
Bij de nieuwe beleidsregels hebben we de oude beleidsregels aangevuld met een onderscheid voor nevenactiviteiten die agrarisch gelieerd zijn en nevenactiviteiten die niet agrarisch gelieerd zijn. Sommige niet-agrarische activiteiten kunnen namelijk wel uitgevoerd worden door de agrariër (= eigenaar van het perceel) in de bestaande bedrijfsbebouwing. Bijvoorbeeld als de eigenaar een klein gedeelte van de stallen wil gebruiken voor een kapsalon of een timmerbedrijfje. Dit is dan verbreding van de activiteiten (inkomsten). De regels voorkomen dat een derde dit soort activiteiten uitvoert.
Bij ondersteunende horeca is sprake van een directe relatie met de neven- en/of hoofdfunctie. Voorbeelden zijn het verstrekken van dranken bij proeverijen of bij excursies e.d. Deze vorm van horeca is dus gekoppeld aan de nevenfunctie en richt zich niet tot passanten. Bij horeca als nevenactiviteit is hiervan wel sprake. Horeca als nevenactiviteit dan wel als ondersteunende activiteit zal specifiek besproken worden in paragraaf 3.4.2. Ook de mogelijkheid voor kamperen bij de boer en plattelandskamers als nevenactiviteit komt in hoofdstuk 3 separaat aan de orde.
De bij het beleid ten aanzien van nevenactiviteiten te stellen voorwaarden hebben onder meer betrekking op het voorkomen van beperkingen voor de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende percelen.
Randvoorwaarden:
Deze regeling is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2016.
Voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' gelden momenteel diverse bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitgangspunten die gehanteerd worden voor het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. In paragraaf 3.2 komen de algemene uitgangspunten aan bod. In paragraaf 3.3 t/m 3.6 wordt achtereenvolgens ingegaan op de uitgangspunten voor de openbare ruimte, agrarisch bedrijf, wonen en recreatie en toerisme. De uitgangspunten zijn opgesteld aan de hand van ruimtelijke vraagstukken en knelpunten die in de gemeente Simpelveld aan de orde zijn. Bij het formuleren van de uitgangspunten wordt ingespeeld op de actuele sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen in de gemeente Simpelveld.
Algemeen uitgangspunt is streven naar de instandhouding en ontwikkeling van een duurzaam gebruik van het landelijk gebied, zowel ten behoeve van landbouw als natuur en landschap. Het (provinciale) beleid is gericht op een grotere mate van ontstening van het buitengebied. Door verdergaande ontwikkelingen, schaalvergroting en intensivering van de landbouw blijkt vaak dat grotere en eventueel hogere bebouwing noodzakelijk is. Daarnaast bestaat vanuit andere bedrijfstakken en burgers vaak ook behoefte aan verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De provincie Limburg heeft in de loop der jaren een aantal instrumenten ontwikkeld vanuit het principe 'voor wat, hoort wat'. In dit principe zijn bepaalde ontwikkelingen toegestaan, maar dan moet er wel een compensatie tegenover staan. Dit is vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM komt voort uit de Ruimte voor Ruimte regeling (sloop van stallen in ruil voor de bouw van woningen), de Rood voor Groen regeling (nieuwe landgoederen), Bedrijfskavel op Maat plus (BOM+, inpassing agrarische bedrijven) en VORm (economische ontwikkelingen combineren met kwaliteitsverbetering).
De vigerende bestemmingsplannen inclusief de planologische mutaties vormen de basis voor het op te stellen bestemmingsplan. Daarnaast wordt gestreefd naar een plan waarbij maximaal ruimte wordt gegeven met behoud van de ruimtelijke kwaliteit. In de toelichting wordt geformuleerd wat wel en wat niet mag. Onnodige en dure procedures worden op deze manier zoveel mogelijk voorkomen. Het bestemmingsplan 'Kernen', waar dit uitgangspunt ook is toegepast, geldt als uitgangspunt voor de op te stellen planregels.
Leefbaarheid in relatie tot krimp is ook in het buitengebied een belangrijk aandachtspunt. Het oplossen van leefbaarheidsvraagstukken in een bestemmingsplan kan niet. Wel kan het bestemmingsplan houvast bieden om op leefbaarheid te sturen en verdere leegstand van in dit geval voornamelijk agrarische bedrijfsbebouwing te voorkomen. De problematiek in het plangebied bestaat onder meer uit het verdwijnen van agrarische bedrijven uit het buitengebied van Simpelveld en Bocholtz en daarmee samenhangend een toenemende leegstand. Daarnaast is er een opgave voor de gemeente Simpelveld om het totaal aantal woningen terug te brengen, vanwege de sterke afname van de woningvraag in de regio.
Het aspect 'krimp/leefbaarheid' speelt bij diverse functies in het plangebied. In de volgende paragrafen wordt specifieker ingegaan op de uitgangspunten die in het kader hiervan zijn opgesteld.
Het afkoppelen, opvangen, bufferen en infiltreren van water wordt steeds belangrijker. In de vigerende bestemmingsplannen is dit vaak nog niet rechtstreeks mogelijk. In het kader van het algemene belang wenst de gemeente Simpelveld de mogelijkheid te hebben om (natuurlijke) waterbuffers aan te kunnen leggen.
Het aanleggen van waterbuffers wordt direct mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan door in de bestemmingen Groen, Verkeer en Agrarisch (met waarden) het begrip waterbuffer op te nemen in de bestemmingsomschrijving.
Parkstad Limburg heeft de ambitie uitgesproken om een transitie door te maken naar een hernieuwd energieneutraal systeem met als doel zich te ontwikkelen als energieneutrale regio.
Het bestemmingsplan biedt waar mogelijk ruimte om reeds invulling te geven aan het ambitiedocument PALET. Grote windturbines en zonneakkers zijn in het Nationaal Landschap uitgesloten. Het opwekken van duurzame energie op basis van zonnepanelen op woonhuizen en/of (agrarische) stallen (of een combinatie hiervan) biedt voor Simpelveld wel kansen.
Op het gebied van welstand zal de gemeente hier geen belemmeringen opwerpen.
Energiewinning uit aardwarmte (bv warmtepompen e.d.) behoort ook tot de mogelijkheden behoudens die gebieden die vallen in het grondwaterbeschermingsgebied. Dit betreft slechts een klein gedeelte van ons buitengebied dat hiervoor is uitgesloten.
Indien de concrete gemeentelijke maatregelen volgend uit het ambitiedocument voor de periode 2020 en 2030 op tijd gereed zijn, zullen de planologische gevolgen worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Karakteristiek voor de regio is de aanwezigheid van een grondgebonden land- en tuinbouwsector, met vnl. akkerbouw, melkveehouderij en fruitteelt, maar ook de productie van streekproducten, zoals wijn, stroop, kaas, jam, fruit, bier, vlaai en vlees. De grondgebonden land- en tuinbouw heeft van oudsher sterk bijgedragen aan de ontwikkeling en het beheer van het aantrekkelijke en afwisselende cultuurlandschap in Zuid-Limburg. Het wordt door de provincie van groot belang geacht dat de sector die rol ook in de toekomst kan blijven vervullen, in een goede balans met de omgevingskwaliteiten en de kleinschaligheid van het cultuurlandschap. Bijzonder aandachtspunt daarbij is het in stand houden van weidegang van rundvee, en behoud van graslandareaal, hetgeen bijdraagt aan een afwisselend en levendig groen landschap, het laatste bovendien belangrijk voor erosiebestrijding. Intensieve land- en tuinbouw past niet bij de schaal van Zuid-Limburg en het Nationaal Landschap. Voor nieuw vestiging van intensieve veehouderijen (varkens, pluimvee) of glastuinbouw is er in Zuid-Limburg geen ruimte. Een beperkte doorontwikkeling van bestaande intensieve veehouderij en glastuinbouw is mogelijk op basis van vigerende regelgeving indien de kernkwaliteiten ter plekke dit toelaten en verbeterd worden door het nemen van extra kwaliteit verbeterende maatregelen.
Door onder meer veranderende eisen vanuit de voedselproducerende industrie vindt een verandering plaats binnen de agrarische sector. Bedrijven volgen verschillende strategieën om te blijven voortbestaan. Binnen de grondgebonden landbouw doen zich verschillende ontwikkelingen voor:
Uit de bedrijfsbezoeken is gebleken dat een aantal agrarische bedrijven voor de toekomst een substantiële uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk acht. De ruimte daarvoor kan, indachtig de eisen voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering die aan uitbreiding zijn te stellen, niet rechtstreeks mogelijk worden gemaakt. Binnen de bestemmingen ' Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' wordt wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Onder voorwaarden, die onder andere zien op aspecten van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, afkoppeling van hemelwater en landschappelijke inpassing, is wijziging in de bestemming
'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' mogelijk ten behoeve van uitbreiding van een bestaand bedrijf.
Medewerking aan de wijziging kan worden verleend:
Verder kan in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen waarmee onder voorwaarden ten behoeve van de vormverandering van een agrarische bouwkavel wijziging van de bestemming 'Agrarisch (met waarden)' in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' mogelijk is.
Medewerking aan de vormverandering kan worden verleend onder de volgende voorwaarden:
Kortom:
In het bestemmingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee onder voorwaarden vormverandering dan wel uitbreiding van de agrarische bouwkavel mogelijk is op gronden met de bestemming 'Agrarisch (met waarden)'.
Bij verbreding wordt het agrarische gebruik voortgezet. Verbreding van de landbouw met niet-agrarische nevenfuncties draagt bij aan een vitaal landelijk gebied, aldus het POL 2014. Het beleid nevenactiviteiten is beschreven in paragraaf 2.5.8 Nevenactiviteiten agrarische bedrijven. Onder voorwaarden wordt een omgevingsvergunning verleend om nevenactiviteiten bij agrariërs toe te staan. Het beleid staat ook horeca en detailhandel als verbrede activiteit toe. Het verdient aanbeveling de uitgangspunten voor deze twee functies aan te scherpen. Immers op grond van het beleid nevenactiviteiten is een nevenactiviteit mogelijk met een maximaal oppervlakte van 350 m2. Voor horeca en detailhandel is dit ongewenst. In beginsel is horeca buiten het centrumgebied van beide kernen niet toegestaan en wordt terughoudend omgegaan met het ontstaan van volwaardige horecavestigingen buiten de daarvoor beoogde gebieden. Hetzelfde geldt voort detailhandel.
Horeca
Onder horeca als nevenactiviteit wordt het volgende verstaan: een aan de hoofdfunctie ondergeschikte horecafunctie die gericht is op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren. Om de ondergeschiktheid te waarborgen wordt voor horeca als nevenactiviteit bij agrariërs een specifiek oppervlakte van 100 m2 inclusief terras voorgesteld. Het sluitingsuur dient op 21.00 uur te worden gesteld.
Een nevenactiviteit die naar zijn aard niet (volledig) inpandig mogelijk is, zoals bijvoorbeeld een terras, is ook buiten de bedrijfsbebouwing toegestaan. De sanitaire voorzieningen dienen binnen de bestaande bedrijfsbebouwing te worden opgericht.
Voorts kan sprake zijn van horeca in de vorm van ondersteunende horeca bij agrariërs. Bij ondersteunende horeca is sprake van een directe relatie met de hoofd- en of nevenfunctie (bijv. het verstrekken van consumpties bij excursies/rondleidingen op de boerderij of bij een proeverij op het agrarisch bedrijf). Er is dus een directe relatie tussen het verstrekken van de consumpties en de activiteit die wordt uitgeoefend. De consumpties mogen niet worden verstrekt aan passanten. Ook in het geval van ondersteunende horeca wordt een specifiek oppervlak van 100 m2 voorgesteld inclusief terras. Voor het overige gelden voor zowel horeca als nevenactiviteit als ondersteunende horeca de voorwaarden zoals deze gelden voor alle nevenactiviteiten (paragraaf 2.5.8) waaronder dus in totaal 350 m² vloeroppervlak aan nevenactiviteiten (waarvan dus maximaal 100 m² voor horeca).
Kortom:
Horeca als verbrede/ondersteunende activiteit bij agrariërs is mogelijk tot een maximaal oppervlakte van 100 m² (dus inclusief terras, sanitaire voorzieningen, keuken, koeling e.d.). Het sluitingsuur dient op 21.00 uur te worden gesteld. Voor het overige gelden de voorwaarden zoals deze voor alle nevenactiviteiten gelden (paragraaf 2.5.8).
Voor zover de nevenactiviteit vanwege zijn aard niet inpandig mogelijk is (bijvoorbeeld een terras, boerderij excursie of kinderboerderij) is de nevenactiviteit ook buiten toegestaan.
Detailhandel
Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit is uitsluitend toegestaan als het gaat om detailhandel in agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of agrarische producten die op het eigen bedrijf en/of in de directe omgeving daarvan op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt. Maximaal 200 m² vloeroppervlak mag voor de detailhandelsactiviteit worden aangewend (overeenkomstig het huidige bestemmingsplan buitengebied), dat is inclusief opslag/berging/ koeling e.d. ten behoeve van de detailhandelsactiviteit. Voor het overige gelden de voorwaarden zoals deze gelden voor alle nevenactiviteiten (paragraaf 2.5.8) waaronder dus in totaal 350 m² vloeroppervlak aan nevenactiviteiten (waarvan dus maximaal 200 m² voor detailhandel).
Het beleid nevenactiviteiten staat ook kamperen bij de boer als verbrede activiteit toe. Om verrommeling in het buitengebied te voorkomen, verdient het aanbeveling de uitgangspunten voor deze functie aan te scherpen. Regelmatig komen verzoeken binnen van agrariërs die als nevenactiviteit kampeermogelijkheden willen bieden. In december 2013 heeft door bureau ZKA een onderzoek plaatsgevonden. De resultaten zijn neergelegd in het rapport 'Simpelveld marktanalyse campings'. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat zowel de aanbod- als vraagontwikkeling in Limburg een duidelijk dalende trend laat zien. In Zuid-Limburg is de vraag nog relatief stabiel, maar gezien de algemene trends zal ook hier de vraag (op termijn) teruglopen. Voor het toevoegen van kampeerterreinen is in beginsel geen marktruimte. Het toevoegen van capaciteit is alleen mogelijk als de campings eigen, additionele doelgroepen naar de regio trekken. De volgende voorwaarden zullen worden gesteld bij de ontwikkeling van een nieuw kampeeraanbod:
Het rapport is zowel van toepassing op verblijfsrecreatie als hoofdfunctie als op verblijfsrecreatie als verbrede activiteit bij agrariërs. In het bestemmingsplan zal een afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen waarmee onder voorwaarden de oprichting van een camping mogelijk is op de agrarische bouwkavel dan wel op gronden met een agrarische (met waarden) bestemming.
Medewerking kan worden verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Kortom:
Kamperen bij de boer is onder de genoemde voorwaarden mogelijk als verbrede activiteit bij agrariërs. Aangesloten wordt bij de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van ZKA, d.d. 13 december 2013. Voor het overige gelden de voorwaarden zoals deze voor alle nevenactiviteiten gelden (opgenomen in paragraaf 2.5.8).
Een grotere camping (niet zijnde een nevenactiviteit) wordt mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid. Dit betekent een zwaardere procedure dan voor het kamperen bij de boer, dat als nevenactiviteit is toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
Plattelandskamers als nevenactiviteit wordt mogelijk gemaakt. Onder plattelandskamer wordt verstaan een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw welke wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in onzelfstandige eenheden. Een plattelandskamer is de benaming voor een bed & breakfast bij een agrariër. In deze nota wordt het plattelandskamer genoemd omdat een bed & breakfast is gekoppeld aan de woonbestemming. Voor de beleving van dit recreatief-toeristisch product is behoud van de agrarische en landelijke uitstraling van gebouwen en omgeving van belang.
Medewerking kan worden verleend onder de volgende voorwaarden:
Plattelandsappartementen als nevenactiviteit wordt eveneens mogelijk gemaakt. Onder een plattelandsappartement wordt verstaan een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw welke wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden. Voor de beleving van dit recreatief-toeristisch product is behoud van de agrarische en landelijke uitstraling van gebouwen en omgeving van belang. In het vigerende bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid tot de oprichting van maximaal 5 vakantieappartementen. Gelet op het gevaar van permanente bewoning, de krimpsituatie, de ondergeschiktheid van een nevenactiviteit en de gewenste ontwikkeling van het vakantieresort wordt de mogelijkheid voor het oprichten van plattelandsappartementen terug gebracht naar 2. Bestaande appartementen bij agrarische bedrijven mogen behouden blijven.
Medewerking kan worden verleend onder de volgende voorwaarden:
Kortom:
Plattelandskamers en plattelandsappartementen zijn onder de genoemde voorwaarden mogelijk als verbrede activiteit bij agrariërs. Voor het overige gelden de voorwaarden zoals deze voor alle nevenactiviteiten gelden (opgenomen in paragraaf 2.5.8).
Vergroting van de agrarische bouwkavel vanwege een uitbreiding van de agrarische activiteiten, is enkel mogelijk indien kan worden aangetoond dat het oppervlakte bedrijfsbebouwing dat wordt aangewend ten behoeve van de nevenactiviteit(en) niet volstaat voor de uitbreiding.
Indien een agrariër niet de mogelijkheid heeft om te verbreden dan wel te leveren voor een niche markt, zien we dat het bedrijf stopt. Door de schaalvergroting neemt het aantal agrarische bedrijven af, het vinden van een koper van het volledige agrarische bedrijf is lastig. Het staken van de bedrijfsmatige activiteiten gaat dan ook vaak gepaard met het verkopen van gronden, terwijl de bedrijfsopstallen in eigendom blijven. Hierdoor ontstaan er twee problemen, enerzijds is er sprake van strijdigheid met de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan. Er vindt immers géén agrarische activiteit meer plaats binnen de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf. Wel wordt de woonfunctie voortgezet, welke echter zonder agrarische hoofdfunctie, illegaal wordt. Anderzijds leveren de lege bedrijfsgebouwen niks op, terwijl ze wel onderhouden dienen te worden. Een andere economische activiteit wordt dan vaak gezocht. Het gebruiken of doen gebruiken (verhuren) van de loodsen voor niet agrarische activiteiten is in strijd met de bestemming Agrarisch-Agrarisch bedrijf omdat de hoofdactiviteit (uitoefening van een agrarisch bedrijf) ontbreekt. In Zuid-Limburg zal de leegstand van agrarische bedrijfsbebouwing de komende jaren toenemen. Het rapport 'Vrijkomende agrarische bebouwing in het landelijk gebied' (Innovatienetwerk, maart 2014) prognosticeert tot 2030 een leegstand van agrarische bedrijfsgebouwen in de zuidelijke gemeenten doorgaans met minder dan 50.000 m², met uitschieters in de gemeente Gulpen-Witten (50.000 m²-150.000 m²) en Eijsden-Margraten (150.000 m²-300.000 m2).
Nieuwe agrarische activiteiten en nieuwe andere economische activiteiten (voor zover daarvoor -gelet op de leegstand in andere sectoren- ruimte voor geboden wordt) zullen leiden tot hergebruik van een deel van de vrijkomende agrarische bebouwing, aldus het POL 2014.
De bovenstaande ontwikkelingen binnen de agrarische sector zijn onomkeerbaar. Dit houdt in dat de gemeente Simpelveld op gepaste wijze dient te reageren op deze ontwikkelingen, waarbij het goede leef- en woonklimaat ten allen tijde geborgd moet blijven.
Vrijkomende agrarisch bebouwing (vab) is erg in trek bij kleine en startende ondernemingen. Deze ondernemingen verkeren in de fase dat ze te groot zijn om aan huis in de stad/ kern uitgevoerd te worden, maar te klein zijn om zich te vestigen op het bedrijventerrein. De nabijheid van de steden Heerlen en Kerkrade maakt dat in de directe nabijheid van de gemeente Simpelveld voldoende ondernemingen aanwezig zijn die interesse hebben in vrijkomende agrarisch bebouwing, mits de legale mogelijkheid geboden wordt om zich hier te vestigen.
In het bestemmingsplan Buitengebied 2016 worden wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf te wijzigingen in andere bestemmingen, die de mogelijkheid bieden om toekomstige ontwikkelingen te ondervangen. Hieronder worden de wijzigingsbevoegdheden nader geduid.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' wordt de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf te wijzigingen in de bestemming Wonen met de aanduiding bedrijf en/of beroep aan huis. Hiermee blijft de aanwezige woonfunctie behouden en wordt deze aangevuld met een nieuwe bedrijfsmatige en/of beroepsmatige activiteit. De medewerking aan de omschakeling wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' wordt de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf te wijzigingen in de bestemming Wonen. Hiermee blijft de aanwezige woonfunctie behouden aangevuld met de mogelijkheid om meer oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de woonfunctie . De medewerking aan de omschakeling wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' wordt de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf te wijzigingen in de bestemming Bedrijf- agrarische verwant. Een agrarisch verwant bedrijf is een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden (bijv. dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hoveniersbedrijven, gebruiksgerichte paardenhouderijen en instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs). Een agrarisch hulpbedrijf is een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht, waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden (bijv. mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven). Nieuwbouw wordt ontmoedigd door het opnemen van een daaraan gekoppelde sloopregeling. Een dierenpension wordt uitgesloten.
De medewerking aan de omschakeling wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' wordt de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf te wijzigingen in de bestemming Recreatie- Dagrecreatie. Gedacht kan worden aan dagrecreatieve activiteiten voor groepen (minigolf, speelweiden, exposities, ateliers al dan niet in combinatie met elkaar), route ondersteunende voorzieningen of wellness voorzieningen. Zelfstandige horeca is bij deze bestemming toegestaan.
De kwaliteit en het onderscheidend vermogen van de aangeboden voorzieningen is afhankelijk van de initiatieven en uitvoering. Kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd door de sloop van overtollige bebouwing. De initiatiefnemer dient aan de hand van een bedrijfsplan aan te tonen welk gebruiksvloeroppervlak nodig is voor de nieuwe functie. De overtollige gebouwen dienen te worden gesloopt. Uitgangspunt is dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing tot een maximum van 75% van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Vervanging van de bestaande bebouwing is mogelijk, met dien verstande dat na sloop ook maximaal 75% van de gesloopte bebouwing mag worden teruggebouwd. Karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven. Samenvattend kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' wordt de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigingen in de bestemming Maatschappelijk. Te denken valt aan maatschappelijke functies als dagopvang c.q. dagbesteding, educatieve functies, sportvoorzieningen en sociaal-culturele voorzieningen.
De kwaliteit en het onderscheidend vermogen van de aangeboden voorzieningen is afhankelijk van de initiatieven en uitvoering. Kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd door de sloop van overtollige bebouwing. De initiatiefnemer dient aan de hand van een bedrijfsplan aan te tonen welk gebruiksvloeroppervlak nodig is voor de nieuwe functie. De overtollige gebouwen dienen te worden gesloopt. Uitgangspunt is dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing. Uitbreiding van de bebouwing is niet toegestaan. Vervanging van de bestaande bebouwing is mogelijk, met dien verstande dat na sloop maximaal 75% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen mag worden teruggebouwd. Karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven. Samenvattend kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:
Kortom:
In het bestemmingsplan worden in het kader van beleid voor Vrijkomende agrarische bebouwing onder voorwaarden de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
Zoals eerder aangegeven wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. In het POL 2014 staat dat ernaar wordt gestreefd dat vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Als dat niet lukt is volgens het POL 2014 benutting voor alternatieve economische activiteiten aan de orde (zoals in de vorige paragraaf beschreven).
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' is op één agrarische bouwkavel de vestiging van maximaal één agrarisch bedrijf mogelijk. Verkoop/verhuur van gronden en bedrijfsbebouwing is, anders dan als nevenactiviteit, niet mogelijk. Om verdere verstening te voorkomen en om meer mogelijkheden te bieden voor vrijkomende agrarische bebouwing wordt voorgesteld om de mogelijkheid in het bestemmingsplan op te nemen om maximaal twee (volwaardige) agrarische bedrijven zich te laten vestigen op één agrarische bouwkavel.
Er dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan:
Kortom:
De vestiging van maximaal twee agrarische bedrijven op één agrarische bouwkavel is onder voorwaarden mogelijk. Belangrijkste voorwaarden daarbij zijn dat het aantal bedrijfswoningen niet mag toenemen en dat er geen sprake mag zijn van een onevenredig verkeer aantrekkende werking.
Algemeen
Veel houders van hobbydieren hebben hun dieren (veelal) op agrarische gronden in het buitengebied lopen. Gekoppeld aan het hobbymatig houden van dieren bestaat ook de wens en vanuit dierenwelzijn zelfs de eis om deze dieren bescherming te bieden tegen weersomstandigheden. Regelmatig komen er dan ook verzoeken van houders van hobbydieren om in het buitengebied een schuilgelegenheid voor hobbydieren op te richten. Omdat aanvragers niet altijd in de buurt van het weiland wonen kan niet altijd worden aangehaakt bij bestaande bebouwing. Het betreft dan ook veelal de wens voor solitaire schuilgelegenheid.
Het huidige gemeentelijk beleid, neergelegd in het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied, is erop gericht losse bebouwing in het buitengebied zoveel mogelijk te voorkomen. Behoudens de bouw van kleinschalige recreatieve voorzieningen (bijv. picknickplaats) is het oprichten van bouwwerken niet toegestaan op deze gronden. Het oprichten van een schuilgelegenheid is dan ook vrijwel altijd in strijd met het bestemmingsplan. Om medewerking te verlenen dient nu nog vaak een lange kostbare procedure te worden gevolgd.
Uitgangspunten
Er kunnen twee uitersten gekozen worden als het gaat om het bouwen van schuilgelegenheden voor dieren in het buitengebied. Op de eerste plaats het niet toestaan van schuilgelegenheden in het buitengebied. Het buitengebied blijft gevrijwaard van bebouwing. Er vindt geen verrommeling plaats. Dit betekent tevens dat het hobbymatig houden van dieren niet meer mogelijk wordt, anders dan in de nabijheid van bestaande bebouwing. Weilanden zullen mogelijk leeg komen te staan. Indien toch sprake is van hobbymatig houden van dieren zonder schuilgelegenheid, kan het dierenwelzijn in het geding komen. Op de tweede plaats het overal en ongelimiteerd toestaan van schuilgelegenheden in het buitengebied. De welzijn van dieren komt niet in het gedrang. De mogelijkheid bestaat echter dat schuilgelegenheden als paddenstoelen uit de grond rijzen en dat op elk weiland een bouwwerk komt te staan. Dit leidt tot verrommeling van het buitengebied.
Bovenstaande geeft de twee uiterste standpunten aan. Door middel van het opstellen van gedegen beleid kan ervoor worden gezorgd dat zowel ruimtelijke belangen als de belangen van de hobbymatige dierhouder en van de dieren zelf maximaal gewaarborgd zijn.
Centrale uitgangspunten bij dit beleid zijn:
Onder een schuilgelegenheid wordt het volgende verstaan: een overdekte ruimte die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/ de betreffende dier(en) in geval van weidegang uit oogpunt van dierenwelzijn gebruik moet(en) kunnen maken door vrij in en uit te lopen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan. Onder een perceel wordt verstaan: een stuk grond dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van bijvoorbeeld heggen, afrasteringen, sloten of greppels.
Agrarische bestemming
Niet alle gebieden lenen zich voor het houden van hobbydieren. Hierbij dient in eerste instantie te worden gedacht aan natuur- en bosgebieden. Veelal maken die gebieden onderdeel uit van de EHS. In aanmerking komen alleen de gebieden met de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden mits is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige aantasting van omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap.
Voorwaarden
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het agrarische gebruik en de belangen van natuur (waaronder de ecologische hoofdstructuur) en landschap kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan (bouwverbod op bestemming Agrarisch en Agrarisch met waarden) voor het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren, met dien verstande dat:
Gebruik
Het gebruik moet daadwerkelijk gericht zijn op een schuilgelegenheid. Dat wil zeggen dat er geen opslag mag plaatsvinden, dat sprake moet zijn van een gedeeltelijk open constructie zonder deuren, waar de dieren vrij in en uit kunnen lopen.
Kortom:
Het oprichten van schuilgelegenheden voor dieren op gronden met de bestemming Agrarisch dan wel Agrarisch met waarden wordt onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Er mag geen sprake zijn van opslag in en nabij de schuilgelegenheid.
Teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen/constructies inclusief containervelden met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de teelt ten opzichte van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weersinvloeden, ziekten en plagen hetgeen leidt tot een beter kwaliteit van het product. De teeltondersteunende voorzieningen dienen ter ondersteuning van de teelt in de volle grond. Tijdelijke teelt ondersteunende voorzieningen zijn korter dan zes maanden, al dan niet aaneengesloten, aanwezig.
Teeltondersteunende voorzieningen worden in toenemende mate gebruikt in de opengrondtuinbouw, fruitteelt en de boomteelt en zijn van belang voor het behoud van een duurzame en concurrerende land- en tuinbouw en de toegevoegde waarde van deze sector zowel financieel als qua arbeidsplaatsen.
In beginsel dienen teelt ondersteunende voorzieningen binnen het agrarisch bouwblok van de bestemming Agrarisch-Agrarisch bedrijf te worden opgericht. In het bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om containervelden en tijdelijke teelt ondersteunende voorzieningen (tijdelijke boogkassen en regenkappen) op te richten op gronden met de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.
Medewerking kan worden verleend onder de volgende voorwaarden:
met dien verstande dat:
Voor het oprichten van hagelnetten op de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden' gelden de volgende voorwaarden:
Kortom:
In beginsel dienen teeltondersteunende voorzieningen binnen het agrarisch bouwblok van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te worden opgericht. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om containervelden, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (tijdelijke boogkassen en regenkappen) en hagelnetten op te richten op gronden met de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.
Op 1 januari 2013 is het wetsvoorstel voor de 'plattelandswoning' in werking getreden. Hiertoe is onder meer de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op enkele onderdelen gewijzigd om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming. Met de inwerkingtreding van deze nieuwe regeling is het mogelijk om voormalige agrarische bedrijfswoningen – die zijn afgesplitst van het agrarisch bedrijf - te laten gebruiken als woning voor personen die niet meer functioneel verbonden zijn met het agrarische bedrijf. Deze woning wordt dan aangemerkt als 'plattelandswoning'. De regeling voor plattelandswoningen leidt er toe dat het feitelijk gebruik van de woning als burgerwoning de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf waartoe de woning behoorde, niet belemmert. De regeling is enkel van belang voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde. Voor derde bedrijven maakt het in principe niet uit of sprake is van een plattelandswoning. Op grond van milieuwetgeving hebben (agrarische) bedrijfswoningen en burgerwoningen ten opzichte van derde bedrijven nagenoeg een gelijke mate van bescherming.
Het is dus niet de bedoeling dat dit ertoe zou leiden dat de woning op grond van die planologische regeling toch als burgerwoning wordt aangemerkt én beschermd.
Beoogd is een verruiming van de bewoningsmogelijkheden te kunnen realiseren zonder dat dit automatisch leidt tot beperkingen voor de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf, dus zonder een wijziging van het milieubeschermingsregime van de woning. Aan deze woning komt dus niet het (hogere) beschermingsniveau van een normale burgerwoning toe.
Dit betekent dat de plattelandswoningen getoetst worden aan de regeling voor de bedrijfswoning zoals opgenomen in het artikel 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'.
In het nieuwe bestemmingsplan zal ruimte worden geboden aan plattelandswoningen en zal hiertoe een regeling worden opgenomen.
Het bestemmingsplan Buitengebied 2016 betreft in principe een conserverend bestemmingsplan dat in hoofdlijnen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en waarin de bestaande situatie van een actuele bestemmingsregeling wordt voorzien. Daarnaast is echter één concrete bedrijfsuitbreiding in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft de uitbreiding van het volgende bedrijf:
1. Tienbaan 1 en Tienbaan ong.
Het college heeft op 28 oktober 2015 besloten, om in aansluiting op het principebesluit van 1 juni 2015 (vergroten bouwkavel Tienbaan ongenummerd t.b.v. Grooten), nu ook in principe medewerking te willen verlenen aan het verplaatsen van de te vergroten bouwkavel Tienbaan ongenummerd en het uitbreiden van de bouwkavel Tienbaan 1.
In Bijlage 6, Bijlage 7 en Bijlage 8 zijn respectievelijk de M.e.r. beoordelingsnotitie, de ruimtelijke onderbouwing (inclusief bijbehorende bijlagen) en het Bedrijfsontwikkelingsplan (inclusief bijbehorende bijlagen) opgenomen waarmee de ontwikkeling nader is onderzocht en onderbouwd.
2. Wijnstraat 11 en 2b
Het college heeft op 17 maart 2015 het principeverzoek 'aanpassing en vergroting bouwblok' akkoord bevonden. Om de aanpassing en vergroting van het bouwblok mogelijk te maken was het uitvoeren van een bodemonderzoek, een quickscan Flora en fauna en een Luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk. Het principeverzoek, het akkoord van het college inclusief afweging alsmede de onderzoeksrapportages zijn opgenomen Bijlage 9 bij deze toelichting.
Op 22 januari 2013 heeft het college het nieuwe woningbouwprogramma voor 2013 e.v. vastgesteld. In het kader van de 'Herstructureringsvisie Parkstad Limburg' is in het woningbouwbeleid per gemeente in de regio een onttrekkingsopgave vastgesteld. Voor de gemeente Simpelveld geldt een maximale onttrekkingsopgave van 180 woningen tot 2020 ('envelop' 2012). Bij deze berekening is alleen uitgegaan van de demografische ontwikkelingen (minder inwoners) en het terugbrengen van de leegstand naar een acceptabel niveau van 2%. De nieuwbouwplannen zijn niet meegenomen in de berekening. Het vigerende woningbouwprogramma 2013, voorziet in de bouw van netto 105 woningen. Als beide aantallen worden opgeteld, heeft Simpelveld een onttrekkingsopgave van in totaal 285 woningen.
Kortom:
De regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016 geldt als uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan. Woningsplitsing en netto woningtoevoeging is niet mogelijk.
In een BAG-registratie onderzoek zijn circa 10 illegale woningen geïnventariseerd in het buitengebied. Mensen hebben hier zonder vergunning een extra woning gerealiseerd. Het college heeft op 13 januari 2015 besloten om, indien mogelijk, de woningen te legaliseren. Deze woningen zullen positief bestemd worden in het bestemmingsplan door middel van een woonbestemming. De eigenaren van deze woningen dienen aan te tonen dat de bouwtechnische staat voldoet aan alle wettelijke eisen.
Het betreft de woningen op de adressen:
Om aan te kunnen tonen dat ter plaatse van de te legaliseren woning aan de Wijnstraat 12 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is een Luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting.
De woningen Bosschenhuizen 22a, Molenweg 7a en Prickart 40f, worden niet gelegaliseerd.
Zoals in paragraaf 2.4.6 beschreven heeft de Parkstadraad een Intergemeentelijk Structuurvisiebesluit genomen over de onderwerpen 'wonen' en 'retail'. Op grond van dit beleid heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een bouwtitel van een bestemming af te halen. Dit in het kader van de krimpopgave.
Gekozen is voor een periode van 5 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan na welke periode het college van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan maken. Gekozen is voor deze periode omdat daarmee een ruime periode voor het alsnog benutten van de bouwmogelijkheden bestaat en anderzijds toch kan worden geanticipeerd op de krimpopgave. In 2013 is deze wijzigingsbevoegdheid met een periode van 5 jaar voor het eerst opgenomen in een bestemmingsplan van de gemeente Simpelveld. In alle bestemmingsplannen die nadien zijn vastgesteld is deze wijzigingsbevoegdheid overgenomen.
Kortom:
De onbenutte bouwtitels in het plangebied worden in het bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om ongebruikte bouwtitels te verwijderen. Voor het verwijderen van de bouwtitels voor zowel projecten als voor particulieren wordt een periode aangehouden van 5 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Het buitengebied van Simpelveld vervult zowel voor de bewoners van het buitengebied als voor de bewoners van de kernen een belangrijke rol. Toerisme vormt één van de speerpunten uit de Strategische Visie. Bij het ontwikkelen van recreatie dient rekening te worden gehouden met de kwetsbaarheid van het buitengebied. De gemeente wil de toeristische en recreatieve mogelijkheden en voorzieningen van het buitengebied verbeteren/ optimaal benutten, zowel kwalitatief als kwantitatief: voldoende voorzieningen op de juiste plek. De recreatief-toeristische voorzieningen moeten worden afgestemd op de veranderende vraag van de consumenten de wens om nieuwe doelgroepen aan te trekken. Primair ligt deze verantwoordelijkheid bij de ondernemers. Vanwege de onderlinge afhankelijkheid van de voorzieningen en hun bijdrage aan de gezamenlijke regionale uitstraling ligt er een opgave voor Limburgse overheden om hierin de onderlinge samenwerking op te zoeken. Op gemeentelijk niveau is dit uitgewerkt in het gebiedsontwikkelingsprogramma 'De schetsschuit'. Voor zover mogelijk zal in het bestemmingsplan ruimte worden geboden voor de concrete invulling van dit programma. Bestaande voorzieningen kunnen als zodanig worden bestemd.
In het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied is een aantal verblijf recreatieve voorzieningen opgenomen. De markt voor verblijfrecreatie is verzadigd en er is een kwaliteitsslag nodig. Voor het buitengebied bestaat de wens tot ontwikkeling van hoogwaardige verblijfsaccommodaties. Daarbij kan gedacht worden aan afstemming met cultuurhistorische thema's zoals de herbenutting van cultuurhistorische gebouwen of het opzoeken van een niche markt in het plattelandstoerisme. Voor wat betreft verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen heeft in 2013 op gemeentelijk niveau een onderzoek plaatsgevonden door bureau ZKA (bijlage 2 bij de regels). Daarover later meer.
Bed en breakfast
Bed and breakfast is nu overal in de gemeente toegestaan. Dit biedt kansen voor eenieder die op het vlak van toerisme de gemeente wenst te versterken. Voor vestiging is een vergunning noodzakelijk. Om de kwaliteit te borgen en eventuele wildgroei te voorkomen dient bij de beoordeling van de vergunningaanvraag een toets te worden verricht naar kritische aspecten (o.a. parkeren). Ten behoeve van het toestaan van bed en breakfast gelden de volgende criteria: kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woonfunctie;
Kortom:
In het bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen waarmee nieuw vestiging van een bed en breakfast voorziening is toegestaan indien wordt voldaan aan voornoemde criteria.
Plattelandskamers en plattelandsappartementen
Plattelandskamers/appartementen als nevenactiviteit zijn via een afwijking mogelijk binnen de bestemming Agrarisch-Agrarisch bedrijf. Zie voor de verdere voorwaarden hetgeen reeds is opgenomen in paragraaf 3.4.4.
Kamperen bij de boer
Kamperen bij de boer als nevenactiviteit is via een afwijking mogelijk. Zie voor de verdere voorwaarden hetgeen reeds is opgenomen in paragraaf 3.4.3.
Kamperen
In december 2013 heeft door ZKA het onderzoek 'Simpelveld marktanalyse campings' plaatsgevonden. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat zowel de aanbod- als vraagontwikkeling in Limburg een duidelijk dalende trend laat zien. In Zuid-Limburg is de vraag nog relatief stabiel, maar gezien de algemene trends zal ook hier de vraag (op termijn) teruglopen. Voor het toevoegen van kampeerterreinen is in beginsel geen marktruimte. Het toevoegen van capaciteit is alleen mogelijk als de campings eigen, additionele doelgroepen naar de regio trekken. De volgende voorwaarden zullen worden gesteld bij de ontwikkeling van een nieuw kampeeraanbod:
Het rapport is zowel van toepassing op verblijfsrecreatie als hoofdfunctie als op verblijfsrecreatie als verbrede activiteit (bij agrariërs). Het rapport is als bijlage 2 toegevoegd aan de regels.
Fietspad Eijserbeek
Zuid-Limburg trekt vanwege het aantrekkelijke landschap zeer veel wandelaars en fietsers. In feite zijn er wandelpaden genoeg, maar op enkele plaatsen ontbreken essentiële verbindingen. Voor fietsers zijn er over het algemeen goede knooppuntenroutes ontwikkeld, maar in delen van het heuvelland vallen ze tegen. Een fietspad langs de Eijserbeek biedt een goede aanvulling op het toeristisch-recreatieve fietsnetwerk in de omgeving.
In het bestemmingsplan is de aanleg van een fietspad langs/over de Eijserbeek over de volledige lengte binnen het plangebied mogelijk gemaakt.
Zuid Limburgse Stoomtrein Maatschappij
De Zuid Limburgse Stoomtrein Maatschappij (ZLSM) wil graag haar activiteiten uitbreiden. Met een extra gebouw willen ze het museumgedeelte uitbreiden en kan de winkel vergroot worden. Om dit te kunnen realiseren heeft de ZLSM een historisch remiseloods op het oog. De plannen zijn nog niet concreet uitgewerkt. Een deel van het complex ligt in het buitengebied. De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling moet blijken uit een omgevingstoets. Met name de natuurwaarden zijn hierbij een belangrijk aandachtspunt.
Afhankelijk van de uitkomst en termijn van de uit te voeren onderzoeken, wordt in het bestemmingsplan de mogelijkheid voor uitbreiding (van diverse ontwikkelingen) opgenomen.
Voor de duidelijkheid zal worden aangevangen met de uiteenzetting van een aantal begrippen.
Horeca als bestemming: bedrijven die horeca als functie hebben en als zodanig zijn bestemd in het bestemmingsplan. Deze horeca kan zowel groot als klein zijn in omvang. Het gaat om zelfstandige (kleinschalige) horecabedrijven;
Horeca als nevenactiviteit bij agrarische bestemming: deze activiteit valt onder te brengen onder de agrarische bestemming (boerderijterras, theetuin e.d.) en is, gelet op de te stellen voorwaarden, per definitie kleinschalig van aard. Hoewel de horecafunctie gekoppeld is aan de agrarische functie (de agrarische functie blijft immers de hoofdfunctie) is wel sprake van een activiteit die naar buiten toe is gericht (bijv. kopje koffie voor passerende wandelaars). Horeca als ondersteunende activiteit: bij ondersteunende horeca vindt een koppeling plaats met een andere activiteit op het bedrijf (bijv. consumpties bij boerengolf of bij rondleidingen op een agrarisch bedrijf). De activiteit is intern gericht (enkel deelnemers aan de boerengolf hebben de mogelijkheid voor het gebruiken van consumpties). Het verstrekken van consumpties aan passanten is dus niet mogelijk.
Recreatie als bestemming: breed scala aan vormen van dag- en verblijfsrecreatie. Op veel locaties is horeca aanwezig. Zelfstandige horeca is bij deze bestemming altijd toegestaan.
De vraag dient te worden beantwoord of horeca als zelfstandige activiteit (dus niet als nevenfunctie/ondersteunende functie bij agrariërs of als onderdeel van de bestemming Recreatie) in het buitengebied gewenst is. Vanuit toeristisch oogpunt valt hier wat voor te zeggen, gelet op de wens om het plattelandstoerisme te stimuleren. Vanuit ruimtelijk oogpunt stuit een uitbreiding van horeca op bezwaren in die zin dat de horeca gelet op het concentratiebeleid in beginsel geconcentreerd is tot de centrumgebieden van beide kernen en uitbreiding daarbuiten niet is toegestaan. Een ander aspect is dat de prijzen van consumpties bij 'boerenhoreca' veelal lager zijn dan bij de reguliere horeca. Deze laatste branche moet aan meer wettelijke eisen en verplichtingen voldoen en kan de 'boerenhoreca' als oneerlijke concurrentie ervaren. Met het mogelijk maken van zelfstandige horeca dient dan ook terughoudend te worden omgegaan.
In beginsel wordt geen nieuwe zelfstandige horeca toestaan in het buitengebied.
Hoewel de veehouderijsector een relatief beperkte rol van betekenis speelt binnen het plangebied, is het bestemmingsplan buitengebied Simpelveld formeel planmer-plichtig. Het instrument milieueffectrapportage is bedoeld om milieubelangen op een volwaardige manier mee te wegen in bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan is planmer-plichtig als het:
Al deze gebieden zijn overbelast qua stikstofdepositie zodat bij elke extra depositie significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Daarom dient een passende beoordeling te worden opgesteld.
De regelingen in het bestemmingsplan zijn dusdanig verwoord zodat: 1) agrarische bedrijven de huidige ontwikkelingsruimte behouden, en 2) evengoed recht wordt gedaan aan de beschikbare milieuruimte zoals blijkt uit het planmer-rapport.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de actuele waarden die aanwezig zijn in het gebied. Specifiek wordt ingegaan op flora en fauna, ecologische structuur, habitats, cultuurhistorie en archeologie.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aan-toonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Af-hankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Cultuurhistorisch erfgoed neemt een steeds belangrijkere plaats in binnen de ruimtelijke ordening. Het bepaalt namelijk een groot gedeelte van de identiteit van de regio of provincie. Daarom is het zaak om cultuurhistorische bouwwerken en -objecten, landschappen en vlakken te beheren, behouden en waar nodig zelfs te ontwikkelen. Een zorgvuldige planologische omgang met deze objecten en landschappen is hierbij van groot belang. In het kader van de modernisering van de monumentenzorg in Nederland is dit ook verankerd in de wetgeving. Voortaan is het verplicht om bij ruimtelijke plannen in de toelichting te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Ook is het van belang om waardevol erfgoed te benoemen. De rijksoverheid doet dit in de Visie Erfgoed en ruimte.
Het cultuurhistorisch erfgoed is door de provincie Limburg inzichtelijk gemaakt middels de Cultuur Historische Waardenkaart. Deze bevat aparte kaartlagen voor de drie bouwstenen archeologie, historische bouwkunst en historische geografie. De bouwsteen 'archeologie' zal verder naar voren komen in onderstaande paragraaf. De andere bouwstenen worden nu nader uiteengezet.
Onder 'Historische bouwkunst' worden alle bouwwerken en objecten verstaan die langer dan vijftig jaar geleden vervaardigd zijn en vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn. 'Historische geografie' betreft de sporen van vroegere menselijke activiteiten die zichtbaar zijn in het landschap en buiten de begrippen archeologie en historische bouwkunst vallen, zoals de hoofdlijnen van oude en jonge cultuurlandschappen.
Historische bouwkunst
In de gemeente Simpelveld zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen. Alle panden in Simpelveld, die een monumentale waarde hebben (circa 48), zijn aangewezen als rijksmonument en genieten als zodanig een stringente bescherming op basis van de Monumentenwet 1988.
Voor betreffende panden is de verwachting dat er inpandig over het algemeen geen onroerende zaken aanwezig zijn, die een bijzondere bescherming behoeven.
Het behoud, herstel en versterken van aanwezige rijksmonumenten en de karakteristieke panden wordt geregeld middels een aanduiding in de betreffende bestemming. Daarnaast worden in het bestemmingsplan ruimere gebruiksmogelijkheden geboden aan rijksmonumenten en karakteristieke panden om het behoud van deze panden te stimuleren. Daarom is aan de betreffende aanduiding een omgevingsvergunning voor het afwijken ten behoeve van nieuwe functies gekoppeld.
Historische geografie
Het verkavelingspatroon in het buitengebied van Simpelveld is sinds 1830 weinig veranderd. Een groot deel van de rechthoekige verkavelingslijnen is, met name ronde de kern Bocholtz, nu ook nog zichtbaar. Het verkavelingspatroon is een belangrijk te handhaven kwaliteit van het buitengebied van Simpelveld.
Deze historische geografie wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze dubbelbestemming sluit aan bij het differentiatievlak 'cultuurhistorische waarden' zoals opgenomen in het hiervoor geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 4) is opgenomen dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit moet ook beschreven worden in de toelichting. In onderhavige paragraaf wordt een beschrijving gegeven op van de wijze waarop rekening gehouden wordt met de archeologische waarden in het gebied.
De gemeente Simpelveld beschikt over een archeologische verwachtingskaart, waarop de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen zijn aangegeven. Bij grondverstorende activiteiten wordt op basis van deze kaart een advies uitgebracht door een terzake bevoegde deskundige over de aard van het uit te voeren archeologische onderzoek. Dit kan een bureaustudie zijn, in veel andere gevallen gecombineerd met een inventariserend onderzoek. Indien sprake is van archeologische waarden die als waardevol worden aangemerkt heeft de gemeente drie verschillende mogelijkheden. In de eerste plaats van de gemeente bestemmingen kiezen die goed samen gaan met de archeologische waarden. Ten tweede kan de gemeente voorschriften aan de vergunning verbinden. Tenslotte kan de gemeente ook afzien van verdere planvorming.
uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Simpelveld
Aangezien de archeologische verwachtingskaart dynamisch is en het bestemmingsplan statisch van aard is, wordt de huidige archeologische verwachtings- en beleidskaart vertaald naar de hieronder opgenomen verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Aan deze regeling wordt toegevoegd dat deze kan worden gewijzigd indien het archeologisch beleid wijzigt.
In het bestemmingsplan wordt gewerkt met 5 dubbelbestemmingen:
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.
Zoals gezegd is de watertoets een verplicht onderdeel van elke planologische procedure. Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Onderhavig bestemmingsplan is beheersmatig van aard en maakt dan ook niet (of nauwelijks) ontwikkelingen mogelijk. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat de huidige waterhuishoudkundige situatie dusdanig verandert dat een verslechtering van het waterkwantiteits- dan wel het waterkwaliteitssysteem waarneembaar is. Het is dan ook niet noodzakelijk om onderhavige paragraaf in het kader van de watertoets voor te leggen aan het verantwoordelijke waterschap.
Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal al provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap, in dit geval Roer en Overmaas. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Deze plannen worden hieronder besproken.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.
Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.
Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid zoals vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (ook wel bekend als de AMvB Ruimte) lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer. Nieuwe ontwikkelingen worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, wel wordt in het nieuwe bestemmingsplan rekening gehouden met de eisen ten aanzien van planologische- en juridische regeling op het gebied van waterhuishoudkundige aspecten, zoals gesteld door het waterschap.
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2009-2015 en een uitwerking van het waterbeleid in het POL2014, noodzakelijk om aan de vereisten van de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet te voldoen. Samen met het Nationale Waterplan van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg van de beide Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het Stroomgebied beheersplan Maas
Waterbelangen zijn in het voorliggende bestemmingsplan gewaarborgd.
Provinciaal Omgevingsverordening
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving) wordt hier beschreven in de soorten van water die in het plangebied aanwezig zijn. De bescherming van het grondwater voor de functie drinkwater wordt gewaarborgd door de Omgevingsverordening Limburg. Onderscheiden worden waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
De gehele gemeente Simpelveld is aangeduid als grondwaterbeschermingsgebied Mergelland. Tevens is het grondwaterbeschermingsgebied Roodborn gedeeltelijk binnen het plangebied gelegen. Op het grondwaterbeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing.
Het grondwaterbeschermingsgebied wordt op de verbeelding en in de regels opgenomen met de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Mergelland'. Alle aanwezige watergangen (al dan niet overkluisd) worden opgenomen met een bestemming 'Water'.
Waterbeheerplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas. Het waterbeleid van dit waterschap is neergelegd in het waterbeheerplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015. Het waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 ligt ter vaststelling voor. Het deelstroomgebied Maas wordt beheerd door een zestal waterschappen, waaronder waterschap Roer en Overmaas. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen intensief samengewerkt. Dit heeft onder andere geresulteerd in het nieuwe waterbeheerplan. In het waterbeheerplan is het integrale beleid opgenomen inzake veiligheid, watersysteembeheer en afvalwaterketen.
Er zal worden geïnvesteerd in het creëren van extra waterberging, aanpassing van de waterhuishouding, de bestrijding van verdroging, het aanpassen van een aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties en het renatureren van beken.
Om de beleidstaken uit te voeren beschikt het waterschap over verschillende instrumenten. De belangrijkste hiervan is de keur met bijbehorende legger.
waterbeheerplan Roer en Overmaas
De Keur Waterschap Roer en Overmaas
De Keur van het Waterschap Roer en Overmaas is een waterschapsverordening en is vastgesteld op 1 juli 2014, conform de nieuwe Waterwet. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder andere de volgende onderwerpen opgenomen:
Rondom elke primaire watergang is een beschermingszone opgenomen. Binnen deze zone mogen enkel bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang worden gebouwd. De beschermingszone is afhankelijk van of het een hoofd- of overige watergang is respectievelijk 10 en 5 meter breed, gemeten vanaf de grens van de watergang (insteek of buitenzijde van de aanwezige onderhoudsstrook). De beschermingszone heeft behalve voor het handhaven van de bereikbaarheid als 'nevenfunctie' om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden.
Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan haar wettelijke waterzorgplichten. De nieuwe gemeentelijke rioleringsplannen gaan als gevolg van wetswijzigingen niet alleen maar over de vuilwater en gemengde riolering. De gemeente heeft er meer zorgplichten bij gekregen. Voor de riolering is met name de Wet Gemeentelijke Watertaken van belang. In deze wet is het aantal zorgplichten voor de gemeentelijke rioleringszorg toegenomen tot drie. Het betreft:
1. inzameling en het transport van afvalwater (het vuile rioolwater)
2. hemelwaterzorgplicht (nieuwe zorgplicht)
3. grondwaterzorgplicht binnen stedelijk openbaar gebied (nieuwe zorgplicht)
Omdat in dit rapport de hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht is meegenomen, betreft dit rapport een Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (VGRP) oftewel het Gemeentelijk RioleringsPlan “plus” (GRP + ). In het gemeentelijk rioleringsplan concentreren we ons op de rioleringsaspecten en wordt het kostendekkingsplan rioleringen berekend met als uitkomst de verbrede rioolheffing. Het GRP + is een wettelijk verplicht plan.
Het vasthouden van water volgens de trits water vasthouden, bergen en vertraagd lozen maakt integraal onderdeel uit van alle onderdelen van het watersysteem.
Onderscheid wordt gemaakt naar rioolwater uittredend uit gemengde rioleringen en regenwaterriolen. De gemeente accepteert geen wateruittreding uit gemengde rioleringen. Maatregelen die hier tegen genomen zijn betreffen de aanleg van parallelriolen, rioolverzwaringen en/of het afkoppelen en/of bijleggen van een regenwaterriool.
Waar de oorzaak van het capaciteitsprobleem is gelegen in de afvoer van hemelwater afkomstig uit het onverharde buitengebied streven gemeente en het waterschap samen met prioriteit naar bestrijding van de oorzaak (voorkomen van watererosie) en pas als dit niet mogelijk is naar gevolgenbestrijding in de vorm van de aanleg van waterbuffers in het buitengebied. De leegloop van water uit buffers in het buitengebied zal zoveel mogelijk plaatsvinden buiten het gemengd riool om. In de Optimalisatie Afvoer Studie (OAS) is uitgegaan van het volledig afkoppelen van de leegloop van deze regenwaterbuffers van de riolering. Dit zal in de praktijk moeilijk zijn. De gemeente wil daarom de leegloop van deze buffers in de tijd regelen (na de neerslaggebeurtenis) middels pompgemalen zodat capaciteit van de bestaande riolering optimaal benut wordt.
In bestemmingsplannen wordt een waterparagraaf opgesteld die watertoets onderhevig is. De initiatiefnemer reserveert standaard circa 8-10% van de ruimte voor noodzakelijke waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij kleinere herinrichtingen verankert de gemeente de doelstelling van afkoppelen op eigen terrein en/of zichtbaar afstromen van hemelwater. Hierbij kan worden gedacht aan de combinatie openbaar groen en waterberging. Bij infiltratie op eigen terrein treedt de gemeente handhavend op en controleert op foutaansluitingen en de goede werking van de voorzieningen.
De visie op het afkoppelen van regenwater van de riolering is dat zowel in openbaar gebied als op de bebouwde kavels daken, terrassen en inritten worden afgekoppeld.
De strategie voor het afkoppelen is:
Strategieën voor de bestrijding van wateroverlast uit het buitengebied zijn:
Gezien het actualiserende karakter van onderhavig bestemmingsplan worden er niet of nauwelijks nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve zal het bestemmingsplan geen effect hebben op (de werking van) het rioleringsstelsel binnen het plangebied en de omgeving er van.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op het plan. Specifiek wordt ingegaan op geluid, bodem, luchtkwaliteit, geurhinder, externe veiligheid, kabels en leidingen en zoneringen.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:
Planmer-plicht
Het bestemmingsplan Buitengebied 2016 biedt (zowel bij recht binnen de bouwvlakken, als via wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van bouwvlakken) ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Daarbij gaat het onder andere om uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen. Door de ontwikkelingsmogelijkheden en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt aan veehouderijen is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijke toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied 2016 sprake van een planmer-plicht.
Ook is een planmer-plicht vanwege mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000 aan de orde. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In en rond het plangebied zijn enkele Natura 2000-gebieden gelegen, zowel op Nederlands, als op Duits en Belgisch grondgebied. Met name als het gaat om stikstofdepositie kan op vele kilometers afstand sprake zijn van waarneembare effecten als gevolg van de bouwmogelijkheden in de bestemmingsplannen. Wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.
Doel en procedure planMER
Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt kan leiden tot ongewenste effecten. Waar relevant dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).
Als eerste stap in de mer-procedure is een Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld (Bijlage 2). De Notitie reikwijdte en detailniveau was opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan, waarmee de mogelijkheid is geboden om te reageren op de opzet van het MER en de onderliggende onderzoeken. De Notitie reikwijdte en detailniveau geeft een overzicht van de onderzoekssituaties en de uit te voeren onderzoeken. Het planMER wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht.
Resultaten en conclusies planMER
Het planMER is opgenomen in bijlage 5. Uit de effectbeschrijvingen en -beoordelingen blijkt dat de effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied 2016 over het algemeen beperkt zijn. Voor de meeste milieuthema's blijkt uit het planMER dat geen knelpunten ontstaan in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden en/of anderszins onaanvaardbare situaties optreden. Het feit dat slechts sprake is van beperkte potentiële milieugevolgen hangt enerzijds samen met de aard en omvang van de agrarische sector binnen de gemeente Simpelveld (weinig tot geen intensieve veehouderij, bedrijven van beperkte schaal) en anderzijds met de voorwaarden die in het bestemmingsplan Buitengebied 2016 worden gesteld aan toekomstige initiatieven. Lokaal kan sprake zijn van beperkte negatieve effecten, maar op gebiedsniveau leidt het plan niet tot onaanvaardbare situaties.
Belangrijke uitzondering vormen de effecten op Natura 2000. In het noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Kunderberg. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied nog enkele Natura 2000-gebieden gelegen. Het betreft in Nederland de gebieden: 'Geleenbeekdal, 'Geuldal' en 'Brunssummerheide'. Ook op korte afstand in Duitsland ('Wurmtal südlich Herzogenrath' en 'Branderwald') en België (Vallée de la Geulle en aval de Kelmis en 'Voerstreek') liggen enkele Natura 2000-gebieden. Maatgevend voor de effecten op Natura 2000 als gevolg van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 is het thema stikstofdepositie. Conform het Besluit milieueffectrapportage en jurisprudentie dient bij de effectbeschrijvingen in een planMER uit te worden gegaan van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingplan biedt. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan Buitengbied 2015 significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. In de passende beoordeling is beschreven op welke wijze een toename van stikstofdepositie en de daarmee samenhangende significante negatieve effecten kunnen worden voorkomen.
Doorvertaling in het bestemmingsplan
Om strijdigheid met de Natuurbeschermingswet te voorkomen, worden in het bestemmingsplan Buitengebied 2016 voorwaarden verbonden aan toekomstige veehouderij initiatieven.
In het onderzoek stikstofdepositie dat ten grondslag ligt aan de passende beoordeling is in de berekeningen voor de maximale invulling uitgegaan van het stalsysteem dat minimaal dient te worden toegepast op grond van de wettelijke eisen. Er zijn echter aanzienlijk gunstigere stalsystemen waarbij de emissie per dierplaats lager is. Dit betekent in bepaalde gevallen dat met de toepassing van emissie-reducerende technieken een toename van het aantal stuks vee kan worden gerealiseerd, zonder dat dit leidt tot een toename van emissies en daarmee samenhangende toename van depositie.
Daarnaast is van belang dat op 1 juli 2015 de programmatische aanpak stikstof (PAS) in werking is getreden. Met de PAS pakken de rijksoverheid en provincies de stikstofproblematiek binnen Natura 2000 aan. Met de PAS wordt een samenhangend pakket van maatregelen vastgesteld waardoor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 wordt beperkt. Het positieve effect van deze maatregelen wordt (gedeeltelijk) benut om ontwikkelingsruimte te bieden voor economische activiteiten, waaronder uitbreidingsruimte voor veehouderijen. De PAS is formeel niet van toepassing op bestemmingsplannen (uitsluitend op projecten en handelingen). Uit de passende beoordeling blijkt echter wel dat er binnen de Natura 2000-gebieden (op Nederlands grondgebied) voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is om te komen tot uitvoerbare initiatieven binnen het buitengebied van de gemeente Simpelveld. Met betrekking tot de Natura 2000-gebieden in Duitsland en België kan worden opgemerkt dat het Duitse en Belgische toetsingskader aanzienlijk soepeler is dan het Nederlandse toetsingskader, waardoor ook binnen deze wettelijke kaders ruimte is voor veehouderij initiatieven.
Op basis van het voorgaande is op de volgende wijze een doorvertaling gegeven aan de conclusies uit het planMER en de passende beoordeling:
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.
Wegverkeerslawaai
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wel dient hier in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve geen akoestische toetsing plaats te vinden.
Reserveringszone N281
Voor de N281 is in de Omgevingsverordening Limburg een 'reserveringszone' opgenomen. Deze zone geldt voor provinciale wegen en spoorwegen. 15 meter aan weerszijden dient gerespecteerd te worden als reserveringszone. Voor wegen wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep, terwijl voor het spoor wordt gemeten vanaf het hart van het bestaande spoort.
Bebouwingsvrije zone Rijksweg A76
Door Rijkswaterstaat wordt een rooilijnen- of vrijwaringsbeleid gehanteerd langs rijkswegen. Dit beleid houdt in dat een zone van 0-50 meter uit de as van de buitenste rijbaan van de weg (rijksweg A76) bebouwingsvrij dient te blijven en dat in een zone van 50-100 meter de toestemming van Rijkswaterstaat nodig is. Hierbij dienen op- en afritten meegenomen te worden. Het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat wordt op de verbeelding ingetekend als 'vrijwaringszone – weg 1' (0-50 m) en 'vrijwaringszone – weg 2' (50-100 m).
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij het opnemen van wijzigingsbevoegdheden kan die onderzoeksverplichting vooruit worden geschoven tot het moment van toepassing daarvan. Ook aan het afwijken van de regels kan de voorwaarde worden verbonden dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen met een verkeer aantrekkende werking mogelijk gemaakt. Het aspect luchtkwaliteit heeft geen concrete gevolgen voor het bestemmingsplan.
In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan zijn voor wat betreft geurhinder van bedrijven de volgende vragen relevant:
a. Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);
b. Wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen bedrijf en omgeving).
Geur bedrijven
Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven, met uitzondering van veehouderijen (zie paragraaf 4.7). Wel is in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) een systematiek opgenomen voor het beoordelen van geursituaties, de hindersystematiek geur, en worden in bijzondere regelingen per branche toetsingskaders gesteld. De NeR is een richtlijn waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken, in voorkomende gevallen kan een strengere of minder strenge norm worden gehanteerd.
In het bestemmingsplan Buitengebied 2016 zijn de rioolwaterzuiveringsinstallatie Simpelveld en de rioolwatertransportleiding Bocholtz – Simpelveld (55.51) van het Waterschapsbedrijf Limburg gelegen. In dit kader wordt de geurcontour conform het “groene boekje”Bedrijven en Milieuzonering" een geurzone SBI code 9001 (RWZI's en gierverwerkingsinrichtingen) < 100.000 i.e. van 200 meter rondom de rioolwaterzuiveringsinstallatie op de verbeelding aangeven. In de geurzone van de rioolwaterzuiveringsinstallatie Simpelveld mogen geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen worden toegelaten.
Het bestemmingsplan betreft een voornamelijk conserverend plan en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een nadelige invloed kunnen uitoefenen.
Geur veehouderijen
Veehouderijen veroorzaken geur vanwege bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag. Daarnaast kan geurhinder leiden tot psychische klachten, bijvoorbeeld spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat en vermindering van activiteiten buitenshuis.
Het algemene stankbeleid staat beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in het Nationaal Milieubeleidsplan. Als algemene doelstelling voor geurhinder is gesteld dat er in 2000 nog maximaal 750.000 woningen geurhinder mochten ondervinden van stank. In 2010 mogen er geen ernstig gehinderden meer zijn.
Vergunningplichtige veehouderijen moeten per 1 januari 2007 voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Afhankelijk van het soort te houden dieren geldt een maximale geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten uitgedrukt in odour-units, welke belasting kan worden berekend aan de hand van de voor de betreffende diersoort vastgestelde geuremissiefactor, dan wel een aan te houden minimale afstand tot omliggende geurgevoelige objecten. Verder dienen op grond van de Wet milieubeheer beste beschikbare technieken te worden toegepast. Een vergelijkbare systematiek is neergelegd in het Activiteitenbesluit voor bedrijven die niet verguningplichtig zijn.
Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een nadelige invloed kunnen uitoefenen.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Risico inventarisatie
Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat in het plangebied en (directe) omgeving de volgende risicodragende objecten aanwezig zijn (zie ook onderstaande uitsnede):
risicokaart provincie Limburg
Zes gastransportleidingen
Zoals ook aangegeven door de Gasunie zijn aan de oostzijde van het plangebied twee hogedruk gastransportleidingen van Gasunie gelegen.
De risicocontouren voor de buisleidingen reiken deels over het plangebied. De leidingen met bijbehorend ruimtebeslag en risicocontour worden in het bestemmingsplan opgenomen.
Exportstation Bocholtz
Binnen het plangebied is exportstation Bocholtz gelegen. Door een veranderde rekenmethokdiek is de plaatsgebonden risicocontour buiten de inrichting komen te liggen. Er is op dit moment nog geen QRA uitgevoerd volgens de laatste rekenmethodiek. Van vergelijkbare inrichtingen is wel een QRA berekend en het blijkt dat de 10 -6 contour tussen de 310 en 330 meter ligt gemeten vanuit het hart van de inrichtingen. Zekerheidshalve is in het bestemmingsplan daarom een zone van 350 meter aangehouden.
Autosnelweg A76
De aanwezigheid van de A76 en het transport van gevaarlijke stoffen dat daarover plaatsvindt, vormen een risico in het kader van de externe veiligheid. Bij de ontwikkeling van plannen rond deze rijkswegen moet met de aanwezigheid van externe veiligheidsrisico's rekening worden gehouden en dienen de vereiste afstanden tot kwetsbare bestemmingen te worden aangehouden.
Tevens zijn de contouren voor zowel het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR) bepaald. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval.
Conform de 'regeling Basisnet' is de veiligheidszone PR 10-6 van de A76 maximaal 7 meter. Er is dus sprake van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg. Voor een zone van 200 m uit de weg geldt een volledige verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR) en dient bij nieuwe ontwikkelingen een berekening van het groepsrisico uitgevoerd te worden. Voor het gebied buiten de 200 m is een berekening van het groepsrisico overbodig. De verantwoordingsplicht in deze situaties omvat uitsluitend de beschouwing en verantwoording van de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden voor de rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de mensen in dit invloedsgebied.
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen binnen de veiligheidszones mogelijk gemaakt. Ter voorkoming van nieuwe ontwikkelingen binnen de veiligheidszones worden er 'vrijwaringszones' opgenomen in het bestemmingsplan.
Eind 2014 is specifiek voor de gemeente Simpelveld het rapport “Externe veiligheid: Invloedsgebiedenkaart gemeente Simpelveld” opgesteld (26 november 2014). In dit rapport wordt ingegaan op de invloedsgebieden die te vinden zijn in de gemeente Simpelveld en worden deze via kaartlagen inzichtelijk gemaakt. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt de informatie uit voorliggend rapport overgenomen.
De rapportage is een momentopname en/of geeft de feitelijke situatie op het moment van opstellen weer.
Bij dit bestemmingsplan is sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan. Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie (geen toename aantal personen) vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt.
Tot slot kan worden gesteld dat ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen geen verslechtering optreedt van het veiligheidsniveau.
De geïnventariseerde risicocontouren die over het plangebied liggen, zullen als 'veiligheidszone' worden opgenomen op de verbeelding en in de regels.
In het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gelegen met geurhindercontouren. Deze geurhindercontouren zijn juridisch anderszins geregeld (vergunningen) en maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De kabels, leidingen en straalpaden worden conform het vigerende bestemmingsplan opgenomen op de verbeelding en in de planregels, gebaseerd op de verkregen (digitale) informatie van de verschillende instanties.
Eind 2014 is specifiek voor de gemeente Simpelveld het rapport “Externe veiligheid: Invloedsgebiedenkaart gemeente Simpelveld” opgesteld (26 november 2014). In dit rapport wordt ingegaan op de invloedsgebieden die te vinden zijn in de gemeente Simpelveld en worden deze via kaartlagen inzichtelijk gemaakt. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt de informatie uit voorliggend rapport overgenomen.
In het oosten van het plangebied lopen twee aardgastransportleidingen van de Gasunie (zie ook paragraaf 6.6). In totaal lopen er binnen het plangebied 6 aardgasleidingen. Op de verbeelding worden de gasleidingen als 'Leiding - Gas' weergegeven. In de regels worden de daarbij behorende bepalingen opgenomen.
In het plangebied is de hoogspanningsleiding “Terwinselen-Schoonbron” gelegen. Deze zal op een adequate wijze worden opgenomen in het bestemmingsplan.
In het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 is de rioolwatertransportleiding Bocholtz – Simpelveld gelegen. Het betreft een AC, beton, gietijzer en PVC leiding met een inwendige diameter van minimaal Ø 300 mm tot een maximale inwendige diameter van Ø 800 mm.
De rioolwatertransportleiding Bocholtz – Simpelveld (55.51) is gelegen binnen een beschermingszone. De beschermingszone is 2 keer 2,5 meter aan weerszijde van de leiding, gemeten vanuit hart leiding.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Het bestemmingsplan Buitengebied 2016 bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van onderhavig bestemmingsplan Buitengebied 2016 zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen (Artikel 1) worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'Wijze van meten' (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. Hoewel niet ieder bestemmingsartikel alle elementen hoeft te bevatten, ziet de opbouw van de bestemmingsregels er in beginsel als volgt uit:
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden "met daaraan ondergeschikt". De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen. Daarnaast voorzien de bouwregels in regels ten aanzien van de situering van gebouwen en andere bouwwerken.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijking van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in Hoofdstuk 3 (Algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Conform artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik.
Afwijking van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen "nieuwe" functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen. In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in Hoofdstuk 3 (Algemene regels).
Het nieuwe bestemmingsplan moet worden opgesteld conform de SVBP2012. Dit houdt in dat met name de verschijningsvorm en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. De vigerende bestemmingsplannen voldoen hier niet (meer) aan. Het bestemmingsplan wordt digitaal opgesteld en gestandaardiseerd. Dit betekent onder andere dat de bestemmingen qua naamgeving en systematiek enigszins zijn gewijzigd. Onderstaande tabel geeft een overzicht hoe de vigerende bestemmingen zijn vertaald naar de SVBP2012.
Vigerende bestemming | Vertaling naar bestemming conform SVBP2012 |
Woondoeleinden | Wonen |
Bedrijfsdoeleinden | Bedrijf |
Maatschappelijke doeleinden | Maatschappelijk |
Horecadoeleinden | Horeca |
Spoorwegdoeleinden | Verkeer-Railverkeer |
Rioolwaterzuivering | Bedrijf- Rioolwaterzuivering |
Agrarische bouwblok | Agrarisch - Agrarisch bedrijf |
Recreatiedoeleinden | Recreatie |
Sportaccommodatie | Sport |
Agrarisch gebied | Agrarisch |
Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden | Agrarisch met waarden |
Groenvoorzieningen | Groen |
Natuurgebied | Natuur |
Verkeersdoeleinden | Verkeer |
Watergang | Water |
Nutsvoorzieningen | Aanduiding nutsvoorziening in betreffende bestemming of bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening (afhankelijk van omvang) |
Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' is overeenkomstig het huidige gebruik gelegd op verschillende percelen binnen het plangebied. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische activiteiten. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Agrarisch - Agrarisch bedrijf
De gronden die bestemd waren voor 'Agrarisch bouwblok' zijn in het voorliggende plan verwerkt in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Gelijk aan het voormalige bestemmingsplan is ook binnen deze bestemming een bouwgrens opgenomen, ook wel bouwblok genaamd, waarbinnen de agrarische bedrijfsbebouwing mag worden gerealiseerd.
Agrarisch met waarden
De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn onder andere bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik en het behoud en de ontwikkeling van aanwezige waarden.
Op deze gronden zijn gebouwen niet toegestaan. Om de bestaande waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zijn onder andere bestemd voor agrarisch grondgebruik. Daarnaast voor behoud en bescherming van onder andere landschapselementen, steilranden ecologische waarden etc.
Op deze gronden zijn gebouwen niet toegestaan. Om de bestaande waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Bedrijf
De in het plangebied voorkomende bedrijven zijn opgenomen in de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toelaatbaar binnen de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Voorzieningen voor het openbaar nut zoals energie-, warmte- en telecommunicatie nutsvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, groter dan vergunningsvrij zijn opgenomen binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.
Bedrijf - Rioolwaterzuiveringsinstallatie
Deze gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. De maximaal toegestane hoogtes zijn in de regels opgenomen.
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg
De gronden zijn bestemd voor de opslag en verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg. Tevens zijn ondergeschikte detailhendel en horeca in de categorie 1 in de vorm van een serviceshop toegestaan. Gebouwen zijn toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. De maximaal toegestane hoogtes zijn in de regels opgenomen.
Bos
De als 'Bos' bestemde gronden zijn bestemd voor houtteelt en de instandhouding en ontwikkeling van aanwezige waarden. Daarnaast is recreatief medegebruik toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan. Om de bestaande waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Gemengd
De gronden met de bestemming 'Gemengd' hebben meerdere gebruiksmogelijkheden: kantoren, maatschappelijke en culturele voorzieningen en wonen. Daarnaast is ter plaatse van een aanduiding bedrijf in de categorie 1 en 2 en horeca categorie 1 en 2 toegestaan.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maximaal toegestane hoogtes zijn in de regels opgenomen.
Groen
De bestemming 'Groen' is gebruikt voor de elementen die kunnen worden aangemerkt als structureel groen, waaronder de plantsoenen en groenstroken. Bouwen is uitsluitend toegestaan voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Horeca
De solitair gelegen horecavoorzieningen zijn bestemd als 'Horeca'. Hier zijn horecabedrijven in categorie 1, 2 en 3 mogelijk. Horeca categorie 4 is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding toegestaan. Daarnaast is horeca categorie 5 voor huize Damiaan opgenomen. Verder zijn er bedrijfswoningen mogelijk, voor zover aangeduid. De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Voor de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoningen is dezelfde regeling als in de andere bestemmingen opgenomen.
Maatschappelijk
Deze bestemming is gelegd op gronden voor maatschappelijke voorzieningen. Het betreffen onder andere de religieuze voorzieningen, zorginstellingen, scholen en de begraafplaats. De begraafplaats is specifiek aangeduid. Dit geldt ook voor de voorkomende ondergeschikte horeca. Binnen deze bestemming komen bedrijfswoningen voor. Ook deze hebben een specifieke aanduiding gekregen. Alle gebouwen dienen in het bouwvlak te worden opgericht.
Natuur
Deze bestemming is gelegd op gronden die zijn bestemd voor: instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. Daarmee samenhangend de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast. Om de bestaande waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Recreatie - Dagrecreatie
Binnen deze bestemming zijn onder andere volkstuinen toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.
Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, 2 en 3
De gronden met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, 2 en 3' zijn bestemd voor dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen en/of recreatieappartementen.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Hoogtes en dergelijke zijn in de regels opgenomen.
Sport
De in het gebied voorkomende sportvelden zijn aangewezen met de bestemming 'Sport'. Ondergeschikte horeca is toegestaan in de vorm van een kantine.
Sport - Manege
De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen met manegepaarden die gestald worden op het manegeterrein. Ondergeschikt is horeca in de vorm van een kantine toegestaan.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en eventueel zijtuinen en erven alsmede voor in- en uitritten bij woningen en parkeerplaatsen. Binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden met uitzondering van bijvoorbeeld een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan bepaalde voorwaarden.
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor de afwikkeling van verkeer met bijbehorende verblijfsruimte, voor wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en straatmeubilair. Daarnaast zijn waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Bouwen is uitsluitend toegestaan voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Verkeer - Railverkeer
Deze bestemming is opgenomen voor het spoor. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer bedragen dan 10,00 m, met uitzondering van lichtmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 15,00 m mag bedragen.
Water
Binnen het plangebied bevindt zich op diverse plaatsen open water. Voor de waterpartijen en
watergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Daar waar waterberging noodzakelijk is, is dit specifiek aangeduid. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende bouwwerken zoals bruggen en groenvoorzieningen toegestaan.
Wonen
De burgerwoningen hebben de bestemming 'Wonen'.
Leiding - Gas
Binnen het plangebied bevindt zich een gasleiding. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen om de leiding te beschermen. Zo is bepaald dat ter plaats van de bestemming 'Leiding – Gas' het niet is toegestaan te bouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen wanneer een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Binnen het plangebied bevindt zich een hoogspanningsverbinding. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen om de leiding te beschermen. Zo is bepaald dat ter plaats van de bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' het niet is toegestaan te bouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen wanneer een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend.
Leiding - Leidingstrook
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen om meerdere bij elkaar gelegen leidingen te beschermen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen wanneer een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend.
Leiding – Riool
Binnen het plangebied bevindt zich een rioolleiding. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen om de leiding te beschermen. Zo is bepaald dat ter plaats van de bestemming 'Leiding – Riool' het niet is toegestaan te bouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen wanneer een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend.
Waarde – Archeologie
Dit artikel is opgenomen om de voorkomende archeologische waarden te beschermen.
Waarde - Cultuurhistorie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn tevens bestemd voor de instandhouding en versterking van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Hiervan kan worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning.
Om de bestaande waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Waarde - Ecologie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' zijn tevens bestemd voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.
Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Hiervan kan worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning.
Om de bestaande waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Waterstaat - Beschermingszone
De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone' zijn tevens bestemd voor de bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De gebods- en verbodsbepalingen zoals opgenomen in de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas zijn van toepassing.
Waterstaat - Erosie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Erosie' zijn tevens bestemd voor het bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast, het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem, de aantasting van het grondwaterpakket.
Om de bestaande waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Waterstaat - Meanderzone
De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone' zijn tevens bestemd voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De gebods- en verbodsbepalingen zoals opgenomen in de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas zijn van toepassing.
Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de anti-dubbeltelregel (Artikel 42) opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels (Artikel 43), conform het Bro.
Algemene gebruiksregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene gebruiksregels (Artikel 44). In dit artikel wordt in ieder geval geregeld in welke gevallen, ongeacht de bestemming, het gebruik van gronden en/of bouwwerken niet is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels (Artikel 46) wordt aangegeven in welke gevallen middels een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In deze regels (Artikel 47) wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht genomen moeten worden, zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels
Voor het stellen van nadere eisen zijn specifieke procedureregels opgenomen.
Overige regels
Onder het kopje overige regels zijn regels opgenomen die niet passen binnen de andere artikelen, zoals bijvoorbeeld een voorrangsregeling voor dubbelbestemmingen.
Overgangsrecht
In de regels wordt het overgangsrecht (Artikel 50) opgenomen zoals voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel (Artikel 51) conform de SVBP2012 opgenomen. In deze slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan aangehaald kunnen worden.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft niet veel zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Voor een goed handhavingsbeleid is een aantal factoren van belang:
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook de uitvoerbaarheid van het plan getoetst te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.
De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
of indien:
Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Dat wil zeggen dat de huidige situatie zoveel mogelijk wordt overgenomen. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor het bepalen van een tijdvak, fasering, nadere (locatie-)eisen of een kostenverhaal noodzakelijk is. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen financiële gevolgen voor de gemeente, waardoor een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
De ontwikkelingen aan de Wijnstraat 11 en 2b en Tienbaan 1 en ongenummerd te Simpelveld zijn in dit bestemmingsplan separaat onderbouwd en planologisch mogelijk gemaakt.
Op grond van artikel 6.1 Wro kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en die niet reeds voldoende anderszins is verzekerd.
Degenen die schade lijden door planologische wijzigingen krijgen de schade slechts vergoed voor zover deze niet binnen het normaal maatschappelijk risico valt. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager de schade die minder bedraagt dan 2% van de waarde van de onroerende zaak of het inkomen van aanvrager voorafgaand aan de planologische wijziging. Deze forfaitregeling geldt voor schade in de vorm van waardevermindering niet indien de planologische wijziging ziet op het eigen perceel van de benadeelde (zogenaamde 'directe' planschade).
Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Dat wil zeggen dat de huidige situatie zoveel mogelijk wordt overgenomen. Bouw- en gebruiksmogelijkheden worden dan ook niet of nauwelijks uitgebreid dan wel beperkt. Indien dit wel het geval is, zal dit naar aard en omvang dusdanig zijn dat de financiële gevolgen ten aanzien van planschade veelal binnen het normaal maatschappelijk risico blijven. Derhalve heeft het onderhavige bestemmingsplan geen financiële gevolgen voor de gemeente ten aanzien van planschade.
Door het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid om onbenutte bouwtitels te kunnen onttrekken, is hiermee voorzienbaarheid gecreëerd, waardoor er door het onderhavige bestemmingsplan geen financiële gevolgen zijn voor de gemeente ten aanzien van planschade.
De ontwikkelingen aan de Wijnstraat 11 en 2b en Tienbaan 1 en ongenummerd zijn in dit bestemmingsplan separaat onderbouwd en planologisch mogelijk gemaakt.
Naast de economische uitvoerbaarheid is het ook van belang dat het bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal voor de ontwikkeling van een bestemmingsplan een procedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen gedurende deze termijn worden ingediend.
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt dan ook niet of nauwelijks ontwikkelingen mogelijk. Het is dan ook erg aannemelijk dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot overwegende planologische bezwaren.
Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening is er een formele inspraakgelegenheid geboden. Daarnaast heeft het ontwerp bestemmingsplan conform de gebruikelijke procedure ter inzage gelegen. In het volgende hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
Bovenstaand is de cyclus weergegeven die een bestemmingsplan zal doorlopen voordat deze definitief wordt vastgesteld en in werking zal treden. De cyclus start met de voorbereiding, die bestaat uit een wettelijk verplicht vooroverleg met overheidsinstanties (diensten van het Rijk en de provincie, het waterschap (watertoets) en eventueel buurgemeenten) en eventueel een inspraakronde (facultatief). Na het vooroverleg gaat het bestemmingsplan de ontwerpfase in. Hier start de formele procedure zoals beschreven in artikel 3.8 Wro in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Alle agrarische bedrijven hebben een afschrift van hun bestemmingsvlak ontvangen. Naar aanleiding van het afschrift bestond de mogelijkheid om zijn of haar opmerkingen met betrekking tot de verbeelding te bespreken. De helft van de ondernemers heeft hiervan gebruik gemaakt. Vervolgens is onderzocht of tegemoet kan worden gekomen aan de vragen van de ondernemers. Het college heeft bij besluit van 20 januari 2015 besloten over de bouwblokvoorstellen zoals deze vervolgens zijn opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan.
Inspraakronde
In totaal zijn 39 inspraakreacties ingediend, inclusief de LLTB. Deze zijn samengevat en beantwoord. Door het college is de Nota inspraak en vooroverleg op 16 november 2015 akkoord bevonden. Deze Nota inspraak en vooroverleg is als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Wettelijk vooroverleg
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Resultaten vooroverleg
In het kader van het vooroverleg zijn van de volgende instanties een reactie ontvangen.
Waterschap Roer en Overmaas
Het waterschap verzoekt om tevens de opgaven vanuit wateropvang op te nemen in toekomstige landschappelijke inrichtingsplannen. Daarnaast wordt verzocht om in het kader van de de toepassing van de flexibiliteitsbepalingen de voorwaarden "er is sprake van duurzaam waterbeheer" op te nemen.
Het voorkomen van hemelwaterproblematiek wordt erkent. In de regels zijn verschillende bepalingen opgenomen om hemelwaterproblematiek te voorkomen.
LLTB
Het LLTB is formeel gezien geen vooroverleg partner, maar in verband met de vertegenwoordiging van de belangrijkste sector in het buitengebied, de land en tuinbouw, wel formeel aangeschreven.
Het LLTB heeft de volgende opmerkingen geplaatst:
De opmerkingen van de LLTB zijn afgewogen en waar mogelijk wordt aan de opmerkingen tegemoet gekomen.
Door 5 instanties is tijdens de inspraakronde ook een reactie ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord. Door het college is de Nota inspraak en vooroverleg op 16 november 2015 akkoord bevonden. Deze Nota inspraak en vooroverleg is als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn de Provincie Limburg, het Waterschap Roer en Overmaas en de Gasunie geïnformeerd over de inzage van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2016' van de gemeente Simpelveld heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 11 februari 2016 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond voor een ieder de gelegenheid daarover zienswijzen kenbaar te maken.
In Bijlage 12 is de Nota van Zienswijzen opgenomen. In deze Nota zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. De zienswijzen staan geordend op zaaknummer. Dit zaaknummer is door de gemeente toegekend bij het inboeken per ingekomen zienswijze.
Er zijn in totaliteit 40 zienswijzen ingediend. Deze zijn afkomstig van burgers en bedrijven, sommige ingediend namens een gemachtigde. 37 zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn binnengekomen. Deze zijn allen ontvankelijk. 3 zienswijzen zijn buiten de zienswijzentermijn toegestuurd en binnengekomen. Deze zienswijzen zijn niet-ontvankelijk verklaard.
De zienswijzen zijn getoetst aan ontvankelijkheid, zijn samengevat en per zienswijze behandeld. Er wordt steeds aangegeven of de zienswijze leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Dit is als 'voorstel aan gemeenteraad' terug te vinden.
Nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage werd gelegd, bleek dat een aantal zaken foutief, onvolledig of onduidelijk in het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen. Door middel van de in Bijlage 13 voorgesteld ambtshalve wijzigingen, kunnen deze omissies verbeterd worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Daar waar nodig is het bestemmingsplan aangepast naar aanleiding van de zienswijzen en de ambtshalve wijzigingen. Het bestemmingsplan zal derhalve gewijzigd worden vastgesteld.
De besluitvorming met betrekking tot de vaststelling van bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' zal naar verwachting plaatsvinden op 22 september 2016.