direct naar inhoud van Artikel 4 Wonen
Plan: Uitbreidingsplan Ridder van Asenrodeweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000214-VG01

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inbegrip van praktijkruimten en aan-huis-verbonden beroepen;
  • b. openbare ruimten, waaronder begrepen wegverhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  • c. ontsluitingen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • d. tuinen en erven;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. er mogen maximaal het aantal aangegeven woningen worden gebouwd zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in dan wel maximaal 3 meter uit de naar de weg gekeerde voorzijde van het bouwvlak;
  • d. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding ´vrijstaand´ waar ook een plaate afdekking is toegestaan;
  • e. overschrijding van de naar de weg gekeerde voorzijde van het bouwvlak met ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals erkers, luifels en balkons is uitsluitend toegestaan indien de diepte niet meer dan 1,50 m uit de gevel bedraagt, de breedte niet meer dan 50% van de voorgevel bedraagt en de overschrijding uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is;
  • f. de maximale goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen 10 meter;
  • h. voor grondgebonden woningen mag per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m², niet meer dan 70% worden bebouwd; voor grondgebonden woningen mag per bouwperceel voor woondoeleinden met een oppervlakte tussen 200 en 400 m², niet meer dan 60% worden bebouwd; voor grondgebonden woningen mag per bouwperceel voor woondoeleinden met een oppervlak van meer dan 500 m², niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn uitsluitend vrijstaande, geschakelde en twee-onder-een-kap woningen toegestaan;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' zijn uitsluitend twee-onder-een-kap woningen en aaneen gesloten woningen toegestaan;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen de wonigen een inhoud hebben van maximaal 800 m³;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen de woningen een inhoud hebben van maximaal 600 m³;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' mogen de woningen een inhoud hebben van maximaal 400 m³.
4.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3,00 m bedragen ingeval van een platte afdekking, indien het bijgebouw met een kap wordt afgedekt mag de goothoogte niet meer dan 2,70 m bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5,00 m;
  • b. de bijgebouwen moeten ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de hoofdgebouwen worden geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde open stallingsvoorziening voor personenauto’s betreft.
  • c. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen, daaronder niet meegerekend eventuele kantoorruimten of praktijkruimten, mag per bouwperceel voor grondgebonden woningen niet meer dan 70 m² bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. wat betreft aard en afmetingen dienen bouwwerken geen gebouwen zijnde bij de bestemming te passen;
  • b. de hoogte bedraagt maximaal 3,00 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- afscheidingen maximaal 2,00 m bedraagt.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • c. kamerbewoning;
  • d. seksinrichtingen.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  • a. 4.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder kleine economie, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
    • 2. er geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
    • 3. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
    • 4. de totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer bedragen dan 25 m². Het te gebruiken oppervlak dient op een tekening te worden aangegeven die bij het besluit wordt gevoegd;
    • 5. er geen sprake is van een verkeersaantrekkende activiteit, die de woonomgeving onevenredig belast en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of er in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
    • 6. de uitvoerder van de activiteit ter plaatse dient te wonen;
    • 7. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
    • 8. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (zie bijlage 1).
  • b. 4.3.1 sub b voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er is sprake van een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt;
    • 2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 3. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
    • 4. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m²
    • 5. de situering van de afhankelijke woonruimte dient, indien van toepassing, binnen het (agrarische) bouwvlak plaats te vinden;
    • 6. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
    • 7. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
    • 8. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
    • 9. de betreffende omgevingsvergunning is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg komt te vervallen;
    • 10. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.