direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Maasoever
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000146-VG01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming(en). In het kader van onderhavig bestemmingsplan is, gezien het feit dat het een conserverend plan is, geen directe wijzigingen voorzien in de aanwezige functies binnen het plangebied. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Bij een functiewijziging en/of ontwikkeling wordt per geval beoordeeld of de bodemkwaliteit voldoet aan de te realiseren functie. Deze toetsing vindt plaats aan de hand van de Nota bodembeheer van 7 juli 2011, die eisen stelt aan de bodemkwaliteit die voor de nieuwe functie geldt én die tevens aangeeft welke onderzoeksinspanning nodig is.

Bekende bodeminformatie

Binnen het plangebied zijn een groot aantal onderzoeksgegevens bekend. Als gevolg van aanwezige ophooglagen is de bodem zeer heterogeen van opbouw en samenstelling. Hierin kunnen gehalten voorkomen die variëren van licht tot plaatselijk sterk verhoogde waarden. Ook de oevers van enkele watergangen evenals het slib op de waterbodem varieert in kwaliteit, van licht tot sterk verontreinigd, respectievelijk klasse A en B voor waterbodem. Op het moment dat ter plaatse ontwikkelingen zijn voorzien, dienen de locaties waar deze verhoogde waarden zich in de bodem voor doen, nader onderzocht te worden en zo nodig gesaneerd. Ter plaatse van de diffuus verontreinigde gebieden geldt de Nota bodembeheer die aangeeft welke vervolgstappen nodig zijn. Een aantal locaties in het plangebied is gesaneerd met toepassing van de Wet bodembescherming. Hierbij is voor enkele locaties sprake van een restverontreiniging boven interventiewaarde, waarvoor zorgmaatregelen/gebruiksbeperkingen gelden. Deze locaties zijn als zodanig bekend bij het kadaster. Bij ontwikkelingen dient hiermee rekening te worden gehouden. Ook is binnen het plangebied de stortlocatie 't Bon gelegen, gelegen nabij de jachthaven La Bonne Aventura. Deze voormalige stortplaats valt onder de regeling van NAVOS en wordt niet als spoedlocatie aangemerkt. Om deze reden zal door de Provincie Limburg op een bepaald moment een onderzoek uitgevoerd worden om de eventuele invloed van het stort op de omgeving vast te stellen. Mogelijk valt de stortlocatie Stadsweide (DOC-locatie) juist binnen de grenzen van het plangebied. Bij een ontwikkeling ter plaatse van voornoemde stortlocaties geldt het nazorgplan van deze locatie. Bij nieuwe ontwikkelingen kan een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. De resultaten worden vervolgens beoordeeld in relatie tot het beoogde gebruik overeenkomstig de Nota bodembeheer.

In het bijzonder moeten hier nog de volgende locaties worden genoemd:

  • Locatie voormalige chemische wasserij Giesbers, Voorstad St. Jacob 81;
  • Shell-locatie en naastgelegen botenloods, Voorstad St. Jacob 160.

Op deze terreinen komen sterke verontreinigingen voor in de grond en/of het grondwater, waarop de Wet bodembescherming van toepassing is. De saneringsplannen zijn goedgekeurd door de Provincie Limburg.

Conclusie

Binnen het plangebied zullen in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Zonder wijzigingen in functie vormt de bodemkwaliteit thans geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied is een bodemtoets noodzakelijk, overeenkomstig de Nota bodembeheer.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Geluid in relatie met de Wet geluidhinder

Wegverkeer

Op grond van de Wet geluidhinder is aan weerszijde van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer, een zone aanwezig. De breedte van de zone wordt bepaald ingevolge art. 74 van de Wet geluidhinder.

Als er geluidsgevoelige bestemmingen (dat wil zeggen woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) in deze zone worden geprojecteerd dan moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden.

De enige wegen in het gebied Maasoever met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer zijn de N280 en de Looskade, Buitenop, Arlo en Maashaven. Voor deze wegen geldt een maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB. Daarnaast is het mogelijk dat bestemmingen binnen de zone vallen van wegen die buiten het plangebied liggen. Van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen is in het plangebied geen sprake waardoor geen onderzoek uitgevoerd hoeft te worden.

Industrielawaai

Conform artikel 40 van de Wet geluidhinder ligt er rond een gezoneerd industrieterrein een zone waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein, de 50 dB(A) niet overschrijdt. Indien in de zone geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient met behulp van een akoestisch onderzoek, onderzocht te worden of de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 55 dB(A) overschrijdt. Is dit het geval dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden. Is de geluidsbelasting lager dan 55 dB(A) dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde van 55 dB(A) kan vaststellen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen.

Rond het industrieterrein Willem Alexander ligt een zone die onder andere over een deel van het plangebied is gelegen. Zie hiervoor onderstaande figuur. Voor alle bestaande geluidgevoelige bestemmingen in de zone zijn in het verleden hogere grenswaarden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000146-VG01_0008.jpg"

Figuur 4: Geluidszone industrielawaai Willem Alexander

4.1.2.2 Geluid in relatie met de Wabo

In de directe omgeving van geluidsgevoelige bestemmingen kunnen zich bedrijven bevinden die onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vallen. De bedrijven moeten voldoen aan de aan hun gestelde geluidsvoorschriften. Indien er in de directe omgeving van bedrijven geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden dient onderzocht te worden of de bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor geen akoestisch onderzoek nodig is. De geluidscontour van het gezoneerde industrieterrein Willem Alexander en bijbehorende bepalingen zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM

Het besluit NIBM legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM);
  • op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In het besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de regeling NIBM een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is.

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is naast de toets Wet milieubeheer ook een toets noodzakelijk om vast te stellen dat binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te verwachten is. Hiervoor moet de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied nader worden bekeken. In het Luchtkwaliteitsplan Roermond 2004/2005 (augustus 2006) is geprognoticeerd dat in 2010 in de omgeving van het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarden NO2 / PM10 plaatsvinden. Op basis van het luchtkwaliteitsplan 2004/2005 kan geconcludeerd worden dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid

Milieuzonering is niet wettelijk voorgeschreven met uitzondering van geluidzonering op grond van de
Wet geluidhinder en het toepassen van afstandseisen op basis van het Bevi en het Vuurwerkbesluit. Milieuzonering kan echter worden gekoppeld aan het algemene beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies worden hinder en gevaar voorkomen terwijl bestaande bedrijven gehandhaafd kunnen blijven. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als richtlijn voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming dient de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

In het plangebied bevindt zich enige bedrijvigheid in de watersportsector en zijn twee jachthavens met bijbehorende voorzieningen gelegen. Daarnaast is het voormalige Shell depot en het Esso tankstation in het plangebied gelegen. Beide bedrijfsactiviteiten hebben een specifiek toegesneden bedrijfsbestemming gekregen. Met uitzondering van het gedeelte Buitenop heeft de rest van het plangebied overwegend een woonfunctie binnen de bestemming 'Woongebied'. Enkele afwijkende functies zijn als zodanig opgenomen. Binnen de bestemming 'Gemengd' is sprake van een grotere diversiteit aan toegestane bedrijfsactiviteiten. De functies binnen deze bestemming worden in verschillende gebouwen gefaciliteerd maar zijn onderling uitwisselbaar.

De VNG-publicatie gaat in principe uit van functiescheiding. Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Waar in het plangebied sprake is van bedrijfsfuncties in de nabijheid van woonfuncties, is sprake van een historisch gegroeide situatie. De bestaande situatie en bestaande rechten uit de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn gerespecteerd en in dit bestemmingsplan vastgelegd.