direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Noordelijke en Oostelijke Stadsrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000143-VG01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.
Voor het plangebied zijn de bodemkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd in de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond. Het bestemmingsplan omvat grotendeels het deelgebied 'Overige bedrijven en industrie’ en voor een klein deel ‘Overige woonbebouwing Roermond', zoals omschreven in de Nota bodembeheer. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend plan is en niet in directe bestemmingswijzigingen is voorzien, worden geen bodemkwaliteitseisen gesteld.

Bekende bodeminformatie

De afgelopen eeuwen hebben diverse menselijke handelingen geleid tot een beïnvloeding van de bodemkwaliteit. Binnen het plangebied zijn een groot aantal onderzoekgegevens bekend, waaruit blijktdat er sprake is van overwegend niet- tot licht verontreinigde grond. Een klein aantal locaties isgesaneerd met toepassing van de Wet bodembescherming. Deze locaties zijn als zodanig bekend bij het kadaster. Bij ontwikkelingen dient hiermee rekening te worden gehouden.

Nieuwe ontwikkelingen

In de Nota bodembeheer is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal een vooronderzoek conform NEN 5725 moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten uit dit vooronderzoek dient mogelijk een bodemonderzoek cf. NEN 5740 plaats te vinden. Een (voor)onderzoek is in principe niet nodig bij:

• kleine bouwwerken zoals trafohuisjes en antennemasten;

• geringe veranderingen in gebruik, waarbij er geen risico's zijn bij het beoogde gebruik.

Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan en voorziet niet in nieuwe directe bestemmingswijzigingen,De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de door te voeren bestemmingsplanprocedure. Bij nieuwe ontwikkelingen (zoals functiewijzigingen die niet rechtstreeks binnen de bestemming zijn toegelaten) geldt de onderzoekssystematiek zoals gedefinieerd in de Nota bodembeheer van de gemeente Roermond en/of regels zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.1.2 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang, zie kader.

Maatgevende stoffen langs wegen
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt1. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten.  

De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2   jaargemiddelde concentratie   48 µg/m³   tot en met 10 juni 2011  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³   tot en met 10 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³).

Onderzoek

Informatie Saneringstool

In de Saneringstool (versie 3.1) is de bijdrage van de A73 op de luchtkwaliteit in de omgeving aangegeven. Uit de Saneringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide direct langs de A73 in 2011 29,54 µg/m³ bedraagt. Voor fijn stof bedraagt de jaargemiddelde concentratie direct langs de A73 27,12 µg/m³. Het verkeer vormt de belangrijkste bron voor de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. Uit de saneringstool blijkt dat direct langs de A73 (en dus ook ter plaatse van het plangebied) ruimschoots wordt voldaan aan de normen uit de Wlk (zie tabel 4.1).

Informatie nibm-tool

VROM heeft samen met Infomil een specifieke nibm-tool ontwikkeld. Dit is een rekeninstrument dat eenvoudig en snel onderbouwt dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit om de onderzoekslast bij gemeenten te beperken. De tool gaat uit van de worstcasesituatie (maximale bijdrage ontwikkeling)3. Getoetst aan de grenswaarden wordt dus ruimschoots voldaan aan deze grenswaarden.

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit.

4.1.3 Milieuzonering/bedrijvigheid

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Beleid

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Omdat de meeste bedrijven zijn gelegen op het Bedrijventerrein Broekhin, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Deze Staat gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'; voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd.

Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' wordt verwezen naar Bijlage 2.

Onderzoek milieuzonering

Uitgangspunten milieuzonering

In het plangebied ligt het bedrijventerrein Broekhin. Verder zijn er verspreid in het plangebied nog een aantal (niet-agrarische) bedrijven gelegen. Op Broekhin-Noord nummer 2 en 47. Aan de Schouwberg 55 en aan de Sint Wirosingel 175.

Bij de milieuzonering van het bedrijventerrein en de bovengenoemde verspreid gelegen bedrijven, wordt gebruikgemaakt van de standaard SvB 'bedrijventerrein'. Vanwege de nabijheid van de bestaande woningen en de school in de directe omgeving en de aard van het bestaande bedrijventerrein Broekhin (lichte bedrijvigheid), is de vestiging van zware bedrijven op het bedrijventerrein niet toegestaan.

Er wordt in de milieuzonering rekening gehouden met verschillende (in meer of mindere mate) milieugevoelige gebiedstypen/functies in het plangebied en de directe omgeving. Onderscheid wordt gemaakt in rustige woonwijk en gemengd gebied (voor het onderscheid wordt verwezen naar bijlage 2). Bij bedrijventerrein Broekhin en de bovengenoemde verspreid gelegen bedrijven is gedeeltelijk sprake van een gemengd gebied. Dit gemengde gebied betreft het gedeelte aan de Broekhin Noord, het gedeelte grenzend aan de school en het gedeelte grenzend aan de Schouwberg. Dit betreft lintbebouwing die gemengd van karakter is (afwisseling o.a. van bedrijvigheid, woningen en een veehouderij). Het betreft duidelijk een gebied met functiemenging. In dit gebied zijn woningen direct of nabij bedrijven gesitueerd. Ook is de middelbare school Broekhin direct naast woningen en aan de rand van het bedrijventerrein Broekhin gesitueerd. Door het gebied loopt eveneens de weg “Broekhin Noord” die gezien moet worden als zijnde hoofdinfrastructuur. Hier komt nog bij dat deze woningen in de directe omgeving van het spoor Roermond-Venlo liggen. Gezien deze functiemenging worden dan ook de richtafstanden conform het omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd.

In het plan wordt nieuwvestiging van een bedrijfswoning niet mogelijk gemaakt. Momenteel zijn er 3 bedrijfswoningen aanwezig, op de Broekhin Noord 2 en 47 en op de Schouwberg 55. Bedrijfswoningen worden in het algemeen als minder milieugevoelig beschouwd als de omgevingstypen rustige woonwijk en gemend gebied. Deze bedrijfswoningen moeten dan ook meer (eventuele) hinder kunnen verdragen. Desondanks kan er toch sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Uitwerking milieuzonering

Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten, is de milieuzonering op de digitale en analoge verbeelding opgenomen. Afhankelijk van de locatie op het bedrijventerrein of de verspreid gelegen bedrijven, zijn bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 3.2 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van 10 m (categorie 2 gemengd gebied) tot 100 m (categorie 3.2 rustige woonwijk) ten opzichte van een gevoelig object.

Inventarisatie toegelaten bedrijven

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar wordt geacht. Deze bedrijven hebben een specifieke aanduiding (zie onderstaande tabel). Hierdoor zijn de betreffende bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan en is gewaarborgd dat de bedrijfsactiviteiten passen binnen de woon- en leefomgeving.

Tabel 4.2 Aanwezige bedrijven die specifieke aanduiding nodig hebben

Adres   Naam en aard bedrijf   S.B.I. code   categorie   Algemeen toelaatbaar   opmerkingen   Aanduiding specifieke vorm van bedrijf  
Broekhin Noord 2   Jo Mertens, Groothandel in vlees en vleeswaren   5132/5133   3.1   2     Sb-3  
Broekhin Noord 47   Rijmar BV, groothandel in vloeibare brandstoffen exclusief LPG   51512   4.1   2   Ondergrondse opslagcapaciteit
Bedraagt 310 m3  
Sb- 1  
Schouwberg 55   Garagebedrijf met plaatwerkerij en spuitinrichting   501/50.204   2/3.1/3.2   2     Sb-2  

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en de school en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.1.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende risicorelevante bronnen te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken4 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Voor het GR is in de regelgeving geen expliciete norm opgenomen maar wordt een oriëntatiewaarde gebruikt. Deze waarde wordt gezien als een “ijkpunt” in een systeem waarin gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In december 2009 is de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

In de gewijzigde circulaire is aangegeven dat voor de berekening van de groepsrisico bij bestemmingsplannen en inpassingsplannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in bijlage 5 genoemde wegen (dit zijn de wegen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Weg), uitgegaan dient te worden van de in de genoemde bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. De in bijlage 5 vermelde vervoerscijfers hebben alleen betrekking op LPG. Dit laat onverlet dat de omvang van het invloedsgebied mede wordt bepaald door andere gevaarlijke stoffen.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dit besluit is het externe veiligheidsbeleid voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen. In het Bevb is aangegeven dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde in acht genomen dient te worden van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten dient rekening gehouden te worden met een richtwaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is verder bepaald dat een bestemmingsplan de ligging van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding dient weer te geven.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten5. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Visie externe veiligheid Roermond

De gemeente Roermond heeft een uitgebreide Visie externe veiligheid opgesteld, waarin de huidige situatie in beeld is gebracht, de ambities en visies voor de toekomst zijn aangegeven en in wordt gegaan op de uitvoering van deze ambities. Bij de uitvoering wordt ingegaan op het verantwoordingskader voor transportassen, buisleidingen en Bevi-inrichtingen. Tevens is een standaardlijst veiligheidsverhogende maatregelen opgenomen.

Het is de ambitie van de gemeente om het beheersbaarheidniveau rondom de transportassen zo optimaal mogelijk te maken. Daarbij neemt Roermond de verantwoordelijkheid om in ruimtelijke plannen langs deze transportassen de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid voor hulpdiensten en ontvluchtingsmogelijkheden te regelen. In Roermond geldt vooral bij het spoor, de A73 en de provinciale wegen buiten de bebouwde kom dat hier nog veiligheidswinst behaald kan worden.

Ten aanzien van het risiconiveau is de ambitie neergelegd dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn gekoppeld aan een risicoplafond. De oriëntatiewaarde van het GR wordt in principe gezien als plafondwaarde voor nieuwe ontwikkelingen.

De gemeente onderscheidt langs de transportassen een zone-indeling waarin per zone eisen zijn gesteld aan de omgeving. Dit komt in het kort op het volgende neer:

  • 0-30 m: zone, waarbinnen diverse beperkingen gelden (geen kwetsbare objecten, beperkt kwetsbare objecten alleen onder strikte voorwaarden (ten aanzien van hulpverlening en zelfredzaamheid). Deze zone hangt samen met het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen en is in het Basisnet aangeduid als plasbrandaadachtsgebied.
  • 30-200 m: zone waarbinnen geen extra kwetsbare objecten/groepen gerealiseerd mogen worden, wel functies met een hoge mate van zelfredzaamheid en lage kwetsbaarheid, zoals kantoren en bedrijven. Als extra kwetsbare objecten zijn in de Visie basisscholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en andere groepen van verminderd zelfredzame personen aangemerkt. Deze zone hangt samen met het gebied waar brandbare gassen (BLEVE) het meest letaal zijn.
  • 200 - 300 m: zone waarbinnen geen beperkingen gelden voor het ruimtegebruik mits de oriëntatiewaarde van het GR niet overschreden wordt. Er dient aandacht te worden besteed aan de beheersbaarheid van de risico's als gevolg van het maatgevende brandbaar gasscenario (BLEVE) en het toxisch scenario.
  • > 300 m: zone waarbinnen geen beperkingen gelden voor het ruimtegebruik. In deze zone dient alleen nog rekening te worden gehouden met de effecten van een toxische gaswolk.

Per zone worden eisen gesteld aan de inrichting van het gebied en worden niet-ruimtelijke maatregelen benoemd.

Onderzoek

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (A73, N280 en N271)

Over de A73 en de N280 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Na volledige openstelling van de tunnels van de A73, vindt er geen doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaats via de N271.

Voor de A73 geldt volgens het Basisnet weg (eindrapport 2009) geen veiligheidszone: er is geen PR 10-6-contour buiten de weg zelf. Tevens geldt voor deze weg geen plasbrandaandachtsgebied. Ook blijkt uit het Basisnet dat de hoogte van het GR ten zuiden van de N280 lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde Ten noorden van de N280 ligt het GR tussen 0,1 en 1,0 maal de oriëntatiewaarde.

Uit de gemeentelijke Visie externe veiligheid blijkt dat het invloedsgebied van de A73 maximaal 1.500 m bedraagt voor toxische gassen. Ten behoeve van het opstellen van de gemeentelijke Visie externe veiligheid Roermond, is het GR berekend langs de A73, waarbij rekening is gehouden met de voorgenomen ontwikkelingen (waaronder de beoogde en gerealiseerde ontwikkelingen in de Noordelijke/Oostelijke Stadsrandzone). Uit aanvullende berekeningen die de gemeente heeft uitgevoerd ten behoeve van voornoemde voorgenomen ontwikkelingen met de vervoerscijfers die in de gewijzigde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen, is gebleken dat het GR als gevolg van de A73 bij de voorgenomen ontwikkelingen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt.

Uit deze berekeningen is gebleken dat het GR langs de hele A73 lager dan 0,1 maal de oriënterende waarde ligt (zoals eveneens in het Basisnet is aangegeven). Conform het BTEV (Belsuit Transportroutes Externe Veiligheid) kunnen volgens de gemeentelijke visie beschouwingen ten aanzien van het GR achterwege blijven indien het GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In het kader van de verantwoording dient dan enkel aandacht te worden besteed aan de beheersbaarheid van de risico's als gevolg van BLEVE (tot 300 m) en toxisch scenario.

De N280 is niet opgenomen in het Basisnet weg. In de Visie externe veiligheid Roermond is aangegeven dat alleen de N280 een PR 10-6-contour kent, maar dat daarbinnen geen kwetsbare objecten zijn gelegen. Er is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR. Volgens de gemeentelijke visie bedraagt het invloedsgebied voor de N280 maximaal 625 m (vanwege toxische vloeistoffen). De ontwikkelingslocatie ligt op een afstand van meer dan 700 m en heeft dus geen gevolgen voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N280.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (Roermond-Venlo, Roermond-Weert)

Over het spoor vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De spoorbaan Roermond-Venlo ligt langs de rand van het plangebied, de spoorlijn Roermond-Weert op een afstand van circa 170 m vanaf het plangebied. Uit de Visie externe veiligheid Roermond blijkt dat er geen knelpunten ten aanzien van het PR zijn. De oriëntatiewaarde van het GR wordt wel op een aantal locaties in Roermond overschreden. Het gaat dan met name om de plekken binnen dicht bebouwd gebied, zoals de stationslocatie. Het plangebied valt daar niet onder.

Voor beide spoortrajecten geldt een invloedsgebied van 250 en 300 m voor toxische vloeistoffen en brandbare gassen en 1.500 m voor toxische gassen (ammoniak). Over de ammoniaktransporten van DSM tussen Geleen en IJmuiden is een definitief akkoord gesloten dat deze transporten uiterlijk per 31 december 2009 definitief zijn stopgezet. Als gevolg van dit akkoord zal er tijdelijk tot 2015 een verschuiving van ammoniaktransport plaatsvinden van het baanvak Roermond-Weert naar het baanvak Roermond-Venlo. Na 2015 neemt het aantal transporten van ammoniak door Roermond aanmerkelijk af. Overigens blijven enkele kleinere ammoniakstromen per spoor in de toekomst nog wel mogelijk. Voor nieuwe doorgaande stromen van en naar Duitsland is de Betuweroute beschikbaar.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

In het plangebied en de directe omgeving vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over water plaats die relevant is voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In en in de directe nabijheid van het plangebied liggen een aantal aardgastransportleidingen. Uit de Visie externe veiligheid Roermond en de provinciale risicokaart blijkt dat de PR 10-6-contouren niet buiten de leidingen liggen. Tevens blijkt uit de gemeentelijke visie dat het GR nergens in Roermond boven de oriënterende waarde uit zal komen. Dit geldt zeker voor het plangebied, gelet op de aard van de omgeving.

Tabel 4.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen (aardgas) door leidingen in het plangebied

Volgnummer leidingdeel   Druk (bar)
 
uitwendige
diameter
(inch)
 
afstand PR
10-6-contour
(in m)
 
Effectafstand
(in m)  
Z-509-01-KR-018
Z-509-01-KR-019
Z-509-01-KR-020  
40
40
40  
8,63
8,63
8,63  
0
0
0  
95
95
95  
Z-509-04-KR-001
Z-509-04-KR-002  
40
40  
8,63
8,63  
0
0  
95
95  
Z-509-01-KR-021
Z-509-01-KR-022  
40
40  
8,63
8,63  
0
0  
95
95  

Tabel 4.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen (aardgas) door leidingen nabij het plangebied

Volgnummer leidingdeel   Druk (bar)
 
uitwendige
diameter
(inch)
 
afstand PR
10-6-contour
(in m)
 
Effectafstand
(in m)  
Z-509-01-KR-014   40   8,63   0   95  

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied ligt Rijmar BV (Broekhin-Noord 45) waar propaan in een bovengrondse tank wordt opgeslagen. Volgens de gemeentelijke beleidsvisie is hierbij ten aanzien van het PR geen sprake van een knelpunt (kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour). Tevens wordt, gelet op de aard van de omgeving (locatie buiten dichtbevolkte gebieden) verwacht dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Er worden in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van voornoemde inrichting mogelijk gemaakt.

Verantwoording GR

In het gebied worden alleen functies mogelijk gemaakt voor mensen die in het algemeen een hoge mate van zelfredzaamheid en een lage mate van kwetsbaarheid hebben (bedrijven). Conform de gemeentelijke beleidsvisie worden eisen gesteld aan de functie en inrichting van het gebied. Voor het hele gebied geldt:

  • het gebied moet een goede verkeerskundige ontsluiting voor hulpdiensten hebben (vanaf 2 kanten kunnen aanrijden);
  • er moet worden voldaan aan de handleiding bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid (NVBR)6;
  • er moeten minimaal 2 vluchtroutes van de risicobron af voor de aanwezigen zijn;
  • bij de uitwerking van de plannen moeten bouwtechnische maatregelen en centrale afgrendeling van luchtcirculatiesysteem of andere maatregelen aan nieuwe gebouwen die veel mensen huisvesten worden uitgevoerd, om de schuilmaatregelen ingeval van een toxisch gas of een BLEVE te vergroten;
  • aandacht voor organisatorische en communicatiemaatregelen om de zelfredzaamheid ingeval van een calamiteit te vergroten;
  • indien binnen 30 m vanaf de A73 gebouwd wordt, dienen ook opvang/afvoersloten voor brandbare vloeistoffen aanwezig te zijn (zo dicht mogelijk bij risicobron ter afscherming van de ruimtelijke ontwikkeling).

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn aardgastransportleidingen aanwezig. Verwezen wordt naar paragraaf 4.1.4. Voor deze leidingen geldt een zakelijk rechtstrook van 4 meter aan weerszijden van de leidingen gemeten vanuit het hart van de leiding.
Tevens is een bovengrondse hoogspanningsleiding in het gebied aanwezig, deze heeft een zakelijk rechtstrook van 20 m aan weerszijden van de leiding.
In het plangebied zijn ook enkele rioolwatertransportleidingen aanwezig. Het betreft:

- het vrijvervalriool 73.06 Melick-Roermond;

- de persleiding 73.19 Swalmen-Roermond;

- het vrijvervalriool/persleiding 73.21 Boukoul-Roermond.

Voor deze leidingen gelt een zakelijkrechtstrook van 2,5 m aan weerszijden van de leiding gemeten vanuit het hart van de leiding.

Met bovengenoemde leidingen zal in de bestemmingsregeling rekening worden gehouden. Voor het overige zijn er geen planologisch relevante leidingen in het plangebied aanwezig.

4.1.6 Industrielawaai

Normstelling en beleid

Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inwerking getreden. Hierdoor zijn de bedoelde inrichtingen in het Besluit omgevingsrecht te vinden. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het maximum van deze hogere grenswaarde is 55 dB(A).

Conclusie

Een klein deel van het plangebied ligt binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein/bedrijventerrein Willem Alexander en Roerstreek. De geluidszone wordt opgenomen op de verbeelding. Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies binnen deze geluidszone mogelijk maakt, staat het aspect industrielawaai de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.