Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Roerdelta fase 1
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0957.BP00000136-VG01

Artikel 12 Wonen - 3

12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen tot ten hoogste het aantal aangegeven op de verbeelding, met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;
  2. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  3. dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
met de daarbij behorende:
  1. verkeersvoorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
12.2.1 Gebouwen
  1. op de als 'Wonen - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 12 lid 1, genoemde functies worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen worden in de voorgevelrooilijn gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden uitsluitend gestapelde woningen gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden uitsluitend aaneengesloten grondgebonden woningen gebouwd; 
  5. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' wordt, als woningen met een kap worden afgedekt, de nokrichting evenwijdig aan de voorgevel gesitueerd;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' bedraagt het aantal bouwlagen ten hoogste het op de verbeelding weergegeven aantal;
  7. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte;
  8. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte.
12.2.2 Bijgebouwen
Bijgebouwen zijn niet toegestaan.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.
12.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.3, voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
  1. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  2. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
12.3.1 Afwijken ten behoeve van erfafscheidingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.3, voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
  1. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  2. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
12.3.2 Afwijken voorgeschreven woningtype
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 sub c en artikel 12 lid 2.1 sub d voor het oprichten van andere woningtypen, met dien verstande dat:  
  1. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaatsvindt; 
  2. geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige en maatschappelijke kwaliteit plaatsvindt.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en als afhankelijke woonruimte.
12.5 Ontheffing van de gebruiksregels
12.5.1 Afwijken ten behoeve van kleine economie
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 1, voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige hinder mag worden toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  2. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  3. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  5. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de ontheffing wordt verleend;
  7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (bijlage 1).
12.5.2 Afwijken ten behoeve van afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 4  voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, onder de volgende voorwaarden:
  1. er moet een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) beschikbaar zijn, waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt, met uitzondering van een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie);
  2. afhankelijke woonruimte mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gerealiseerd;
  3. er moet zijn aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van betrokken belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. er moet zijn aangetoond dat sprake is van een ruimtelijke eenheid tussen de bestaande woning binnen het hoofdgebouw en de afhankelijke woonruimte;
  5. stedenbouwkundige en andere ruimtelijke aspecten mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeven van het afhankelijk wonen zijn de regels uit artikel 13 lid 2  van toepassing, met dien verstande dat het vloeroppervlak ten behoeve voor de afhankelijke woonruimte ten hoogste 70 m2 mag bedragen;
  7. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
  8. er mag geen tweede woning ontstaan;
  9. per bouwvlak mag op enig moment slecht één ontheffing van kracht zijn voor het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte;
  10. de omgevingsvergunning is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg komt te vervallen.