direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Verplaatsing Ruimte voor Ruimte kavel Bosserstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPbosserstraat2010-Vas1

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. Ruimte voor Ruimte woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - Ruimte voor Ruimte woning';
  • c. versterking van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur;
  • d. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • e. waterhuishoudingkundige doeleinden;
  • f. groenvoorzieningen;

3.2 Bouwregels

Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:

3.2.1 Algemeen
  • a. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.

3.2.2 Wonen

Voor de bouwwerken in of op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ruimte voor ruimte woning' gelden de volgende eisen:

a woningen, inclusief bijgebouwen

dakhelling   min. 12°; deze eis geldt niet voor bijgebouwen  
inhoud (woning, inclusief bijgebouwen)   maximaal 1.100 m³, tenzij sprake is van:
een ruimte voor ruimte woning, welke een maximale inhoud van 1.200 m³ mag hebben  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen   min. 5 m.  
afstand tot hart van de weg   min. 15 m.  
situering Ruimte voor Ruimte woning   in of maximaal 2 meter achter de gevellijn  
goothoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 3,20 m.  
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 5,50 m.  
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen   max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

b bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m. achter de voorgevelrooilijn:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  
oppervlakte   max. 30 m²  

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2 en de bouw van bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in 3.2 en het oprichten van schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee toestaan tot een maximum van 25 m², onder de voorwaarden dat:
    • 1. de oprichting van schuilgelegenheden enkel is toegestaan in wro-zone - bebouwingsconcentraties;
    • 2. de oprichting van schuilgelegenheden niet mogelijk is binnen het bouwvlak, danwel het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt opgericht te ver van het bouwvlak af ligt;
    • 3. sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 11.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • c. het bepaalde in 3.2 en de bouw van bijgebouwen bij Ruimte voor Ruimte-woningen en Ruimte voor Ruimte-woningen met afwijkende inhoudsmaat aan één zijde toestaan in de perceelsgrens, onder de voorwaarde dat het bijgebouw minimaal 15 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning wordt gesitueerd.
  • d. het bepaalde in 3.2 en een vergroting van de inhoud van een burger- of bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen, tot 1.200 m³, indien het perceel niet groter is dan 1.000 m² en tot 1.400 m³, indien het perceel groter is dan 1.000 m² toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een samenhangend geheel, waarbij de woning tezamen met de uitbreiding een eenheid dient te vormen;
    • 2. de uitbreiding planologisch aanvaardbaar is;
    • 3. de uitbreiding niet voor/aan de voorgevel van de woning plaatsvindt;
    • 4. de uitbreiding niet zodanig is dat woningsplitsing via eenvoudige bouwkundige ingrepen mogelijk wordt;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 11.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;

3.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings - behoudens het bepaalde in , alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten';
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
    • 1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • e. het gebruik van de bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • f. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
  • h. het gebruik van de gronden voor inrichtingen ex artikel 2.4 van het 'Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer'.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen middels een om omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.5 onder a en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. kampeermiddelen maximaal 75 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak of van de bestaande bebouwing behorende bij de burgerwoning, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
    • 2. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 3. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 11.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • b. artikel 3.5 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 3. uit een natuurwaardenonderzoek blijkt dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
    • 4. er geen (extra) hinder of belemmering mag worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 11.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • c. artikel 3.5 onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    • 3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    • 4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    • 5. het gebruikt dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.

3.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  • b. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  • c. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.