11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone - afwijkingsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied' mogen in afwijking van de navolgende regels geen gebouwen worden opgericht.
11.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van een hoofdgebouw, gelden de volgende regels:
-
a. hoofdgebouwen dienen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouw met inachtname van de bebouwingstypologieën ter plaatse van de daarvoor bestemde bouwaanduidingen, met dien verstande dat de voorgevel in dan wel maximaal 2 m achter de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn dient te worden opgericht;
-
b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven; voor zover geen aantal is aangegeven geld het bestaande aantal woningen in dat bouwvlak als maximum;
-
c. de goothoogte/ bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeven op de verbeelding;
-
d. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m, met uitzondering van die hoofdgebouwen waarbij de diepte groter dan 12 m bedraagt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, waarbij deze afwijkende maatvoering als maximum mag worden gehanteerd;
-
e. met betrekking tot de overige maatvoering gelden de in het navolgende schema opgenomen maten:
Woningklasse
|
Max inhoud hoofdgebouw
|
Min. breedte hoofdgebouw
|
Afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens
|
vrijstaand
|
1.000 m³
|
6 m
|
3 m
|
twee-aan-een
|
600 m³
|
5,50 m
|
3 m (aan één zijde)
|
aan-een-gebouwd
|
600 m³
|
5,5 m
|
-
|
gestapeld
|
600 m³
|
-
|
3 m (aan één zijde)
|
-
f. in afwijking van het bepaalde onder d en c geldt voor de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering woning' dat:
-
1. er geen dieptemaat voor de woning geldt;
-
2. de inhoud van de woning inclusief de bijgebouwen maximaal 1.100 m3 mag bedragen.
11.2.3 Bijgebouwen
Voor bijgebouwen, gelden de volgende regels:
-
a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen;
-
b. de gezamelijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevelrooijlijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
-
c. ten behoeve van het verbouwen van een woning tot een levensloopbestendige woning mag de gezamelijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen 100 m³ bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
-
d. bij sloop van de bestaande bijgebouwen mag naast het bepaalde in sub b en sub c 40 % van het meerdere worden teruggebouwd met een maximum van 300 m²;
-
e. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
-
f. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 m bedragen;
-
g. bijgebouwen dienen in de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht, danwel ten minste 1 m daaruit;
-
h. bijgebouwen dienen aan een zijde van het hoofdgebouw minimaal 2 m en aan de andere zijde minimaal 5 m achter de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn te worden opgericht, met uitzondering van een carport die 0,50 m voor de voorgevelrooilijn dan wel 0,50 m achter de voorgevelrooilijn mag worden opgericht;
-
i. in afwijking van het bepaalde in d tot en met g gelden de volgende regels ten aan zien van de percelen op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering bijgebouwen':
-
1. de goothoogte mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte mag maximaal 5,50 bedragen;
-
3. bijgebouwen dienen aan één zijde ten minste 4 m uit de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht;
-
4. de bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn te worden opgericht.
-
j. in afwijking van het bepaalde onder b en c tot en met i geldt voor de de bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering woning' dat:
-
1. de inhoud van de woning inclusief de bijgebouwen maximaal 1.100 m3 mag bedragen;
-
2. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3,20 m;
-
3. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 5,50 m;
-
4. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de dichtstbijzijnde gevel van de bijbehorende woning maximaal 20 meter mag bedragen.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht vóór de op de verbeelding aangeduidde voorgevelrooilijn, mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht achter de op de verbeelding aangeduidde voorgevelrooilijn, mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
c. de bouwhoogte van voorzieningen voor de openbare verlichting mag maximaal 8 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag maximaal 12 m bedragen;
-
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
b. de situering en afmeting van bouwpercelen;
mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulke eisen noodzakelijk zijn in verband met:
-
1. de woonsituatie;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. in verband met de verkeers- sociale-, en brandveiligheid;
-
4. de externe veiligheid;
-
5. de milieusituatie;
-
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.3.1 Procedure
Burgemeester en wethouders dienen bij het stellen van nadere eisen, de volgende procedureregels in acht te nemen:
-
a. het voornemen tot het het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie voor één ieder ter inzage;
-
b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze bekend, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs electronische weg geschiedt;
-
c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
-
d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing daaromtrent mee.
11.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.5.1 sub a en toestaan dat de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een vrijstaand bijgebouw, bedrijvigheid aan huis of de uitoefening van consumentverzorgende dienstverlening binnen deze bestemming plaatsvindt, onder de voorwaarden dat:
11.6.1 Afwegingskader
Aan de in 11.6 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. per bouwperceel het oppervlakte aan bebouwing dat hiervoor gebruikt wordt niet meer dan 40 m² bedraagt;
-
b. de woonfunctie op het bouwperceel blijft primair;
-
c. het gebruik levert geen ernstige c.q. onevenredige hinder op voor het woonmilieu en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt;
-
d. detailhandel vindt alleen plaats als ondergeschikte nevenactiviteit bij bedrijvigheid aan huis en het uitsluitend betreft de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten;
-
e. de activiteit betreft geen een milieuzoneringsplichtige inrichting;
-
f. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer;
-
g. op eigen terrein wordt voorzien in de nodige parkeergelegenheid.
-
h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de milieusituatie;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
5. de sociale veiligheid;
-
6. de externe veiligheid.
Burgemeester en werhouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 11.4.1 sub c bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.