direct naar inhoud van Artikel 11 Wonen
Plan: Kern Leveroy
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPLeveroy2010-VA01

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; waarbij op de verbeelding het type toegestane bebouwing middels een aanduiding als volgt wordt weergegeven:
    • 1. [vrij] voor vrijstaande woningen;
    • 2. [tae] voor twee-aan-een gebouwde woningen;
    • 3. [aeg] voor aan-een-gebouwde woningen;
    • 4. [gs] voor gestapelde woningen;
  • b. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. tuinen en erven;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • h. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de hoofdgebouwen is enkel toegestaan met toepassing van de onder 11.5.1 opgenomen voorwaarden;
  • i. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een bijgebouw of de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit alleen is toegestaan met toepassing van de onder 11.6 opgenomen afwijking.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone - afwijkingsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied' mogen in afwijking van de navolgende regels geen gebouwen worden opgericht.

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van een hoofdgebouw, gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouw met inachtname van de bebouwingstypologieën ter plaatse van de daarvoor bestemde bouwaanduidingen, met dien verstande dat de voorgevel in dan wel maximaal 2 m achter de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn dient te worden opgericht;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven; voor zover geen aantal is aangegeven geld het bestaande aantal woningen in dat bouwvlak als maximum;
  • c. de goothoogte/ bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeven op de verbeelding;
  • d. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m, met uitzondering van die hoofdgebouwen waarbij de diepte groter dan 12 m bedraagt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, waarbij deze afwijkende maatvoering als maximum mag worden gehanteerd;
  • e. met betrekking tot de overige maatvoering gelden de in het navolgende schema opgenomen maten:

Woningklasse   Max inhoud hoofdgebouw   Min. breedte hoofdgebouw   Afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens  
vrijstaand   1.000 m³   6 m   3 m  
twee-aan-een   600 m³   5,50 m   3 m (aan één zijde)  
aan-een-gebouwd   600 m³   5,5 m   -  
gestapeld   600 m³   -   3 m (aan één zijde)
 

  • f. in afwijking van het bepaalde onder d en c geldt voor de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering woning' dat:
    • 1. er geen dieptemaat voor de woning geldt;
    • 2. de inhoud van de woning inclusief de bijgebouwen maximaal 1.100 m3 mag bedragen.

11.2.3 Bijgebouwen

Voor bijgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen;
  • b. de gezamelijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevelrooijlijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
  • c. ten behoeve van het verbouwen van een woning tot een levensloopbestendige woning mag de gezamelijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen 100 m³ bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
  • d. bij sloop van de bestaande bijgebouwen mag naast het bepaalde in sub b en sub c 40 % van het meerdere worden teruggebouwd met een maximum van 300 m²;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 m bedragen;
  • g. bijgebouwen dienen in de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht, danwel ten minste 1 m daaruit;
  • h. bijgebouwen dienen aan een zijde van het hoofdgebouw minimaal 2 m en aan de andere zijde minimaal 5 m achter de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn te worden opgericht, met uitzondering van een carport die 0,50 m voor de voorgevelrooilijn dan wel 0,50 m achter de voorgevelrooilijn mag worden opgericht;
  • i. in afwijking van het bepaalde in d tot en met g gelden de volgende regels ten aan zien van de percelen op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering bijgebouwen':
    • 1. de goothoogte mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag maximaal 5,50 bedragen;
    • 3. bijgebouwen dienen aan één zijde ten minste 4 m uit de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht;
    • 4. de bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn te worden opgericht.
  • j. in afwijking van het bepaalde onder b en c tot en met i geldt voor de de bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering woning' dat:
    • 1. de inhoud van de woning inclusief de bijgebouwen maximaal 1.100 m3 mag bedragen;
    • 2. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3,20 m;
    • 3. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 5,50 m;
    • 4. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de dichtstbijzijnde gevel van de bijbehorende woning maximaal 20 meter mag bedragen.

11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht vóór de op de verbeelding aangeduidde voorgevelrooilijn, mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht achter de op de verbeelding aangeduidde voorgevelrooilijn, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van voorzieningen voor de openbare verlichting mag maximaal 8 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag maximaal 12 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmeting van bouwpercelen;

mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulke eisen noodzakelijk zijn in verband met:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. in verband met de verkeers- sociale-, en brandveiligheid;
    • 4. de externe veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.3.1 Procedure

Burgemeester en wethouders dienen bij het stellen van nadere eisen, de volgende procedureregels in acht te nemen:

  • a. het voornemen tot het het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie voor één ieder ter inzage;
  • b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze bekend, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs electronische weg geschiedt;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing daaromtrent mee.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Algemene afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 en toestaan:

  • a. dat ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - afwijkingsgebied' in afwijking van het bepaalde in 11.2.1 wel gebouwen mogen worden opgericht, waarbij de overige regels van dit plan van toepassing zijn, mits:
    • 1. maximaal 1 woning per afwijkingsgebied wordt toegestaan, met dien verstande dat voor zover op de verbeelding een ander maximaal aantal wooneenheden staat vermeld, het daar genoemde aantal als maximum geldt;
    • 2. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft externe veiligheid; hiertoe wordt de regionale brandweer gehoord;
    • 3. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit;
    • 4. uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor betreffend gebruik;
    • 5. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft geluid;
    • 6. overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de watertoets.
  • b. afwijkingen van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, indien dit in het belang is van een doelmatiger of technisch beter verantwoorde uitvoering van bouwwerken;
  • c. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
  • d. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m.
  • e. lid 11.2.2 sub a uitsluitend betreffende de percelen op de verbeelding nader aangegeven met de aanduiding 'specfieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering bijgebouwen' ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de voor- en achtergevel met maximaal 3,00 m, mits het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast;
  • f. lid 11.2.2 sub a en d voor het uitbreiden van de woning ten aanzien van het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat de diepte van het bouwvlak maximaal 15 m bedraagt:
  • g. lid 11.2.2 sub e voor de bouw van een hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens, mits dit slechts aan één zijde van het bouwperceel gebeurt en de afstand tot de naastgelegen woning minimaal 3 m bedraagt en deze niet aan de bestemming 'Verkeer' grenst.

11.4.2 Afwegingskader
  • a. Aan een in 11.4 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de externe veiligheid.
  • b. Burgemeester en werhouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 11.4.1 sub d bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Toegestaan gebruik
  • a. Gebruik van ruimten binnen het hoofdgebouw ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd:
    • 2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    • 3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig mag worden beÏnvloeding of kan worden beÏnvloed;
    • 4. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep.

11.5.2 Strijdig gebruik
  • a. Tot een gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
    • 2. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
    • 3. straatprostitutie;
    • 4. het gebruik van bouwwerken voor prostitutie, escortbedrijf, een seksinrichting of een speelautomatenhal;
    • 5. het gebruik van ruimtes binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    • 6. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
    • 7. het gebruik van gronden en gebouwen/ bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/ of bedrijf anders dan omschreven in 11.5.1 sub a.
  • b. Bij niet naleving van de aan een omgevingsvergunning verbonden voorwaarden zoals bedoeld in 11.4.2 sub b, wordt het betrokken strijdig gebruik geacht plaats te vinden zonder omgevingsvergunning.

11.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.5.1 sub a en toestaan dat de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een vrijstaand bijgebouw, bedrijvigheid aan huis of de uitoefening van consumentverzorgende dienstverlening binnen deze bestemming plaatsvindt, onder de voorwaarden dat:

11.6.1 Afwegingskader

Aan de in 11.6 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. per bouwperceel het oppervlakte aan bebouwing dat hiervoor gebruikt wordt niet meer dan 40 m² bedraagt;
  • b. de woonfunctie op het bouwperceel blijft primair;
  • c. het gebruik levert geen ernstige c.q. onevenredige hinder op voor het woonmilieu en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel vindt alleen plaats als ondergeschikte nevenactiviteit bij bedrijvigheid aan huis en het uitsluitend betreft de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. de activiteit betreft geen een milieuzoneringsplichtige inrichting;
  • f. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer;
  • g. op eigen terrein wordt voorzien in de nodige parkeergelegenheid.
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de externe veiligheid.

Burgemeester en werhouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 11.4.1 sub c bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

11.7 Wijzigingsbevoegdheid
11.7.1 Wijzigingsregel

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van:

  • a. de bestemming 'Wonen', wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming wonen.

11.7.2 Afwegingskader
  • a. Een in 11.7.1 onder a genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld mits:
    • 1. de wijziging met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt.
  • b. Een n 11.7.1 onder b genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld mits:
    • 1. er niet meer dan 9 woningen worden toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' geen geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder worden toegestaan ;
    • 3. wordt aangetoond dat er behoefte bestaat aan de woningen;
    • 4. de woningen dienen te passen in de geldende Regionale Woonvisie;
    • 5. op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan een bouwvlak wordt ingetekend;
    • 6. op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan eventueel een zone voor bijgebouwen wordt ingetekend;
    • 7. de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 6 meter mag bedragen;
    • 8. de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 10 meter mag bedragen;
    • 9. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft externe veiligheid; hiertoe wordt de regionale brandweer gehoord;
    • 10. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit;
    • 11. uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor betreffend gebruik;
    • 12. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft geluid;
    • 13. de ontwikkelingen leiden tot een landschappelijke kwaliteitsverbetering;
    • 14. de parkeerbalans niet onevenredig wordt aangetast;
    • 15. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt;
    • 16. overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de watertoets.

11.7.3 Procedureregels

Bij het verlenen van een wijziging nemen Burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening, de procedure als opgenomen in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht in acht, waarbij de termijn van tervisielegging 6 weken bedraagt.