direct naar inhoud van Artikel 8 Bedrijf-Toegesneden
Plan: Buitengebied Margraten 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0936.BPLBUI01000-VG01

Artikel 8 Bedrijf-Toegesneden

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.1.1 De voor 'bedrijf-toegesneden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande ter plaatse reeds gevestigde bedrijven, overeenkomstig de aanduiding:
  • 'specifieke vorm van bedrijf-1': atelier/-kunsthandel;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-2': atelier/-kunsthandel/horeca;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-3': bakkerij;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-4': boerenbondwinkel;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-5': bouwbedrijf;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-6': brandstofhandel;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-7': garagebedrijf;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-8': kunstmest- en graanbedrijf;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-9': leemverwerking;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-10': transportbedrijf en brandstofhandel;
  • 'specifieke vorm van bedrijf-11': wijnhandel/- wijnmuseum en slijterij;
  • 'opslag': opslag;
  • b. bedrijven, opgenomen in categorie 1 en 2 van de toegesneden lijst van bedrijfstypen, zoals opgenomen in bijlage 2. bij de regels en/of daarmee naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders qua aard, omvang en milieueffecten vergelijkbare bedrijven,

en de daarbij behorende voorzieningen.

8.1.2 Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 46.

8.2 Bouwregels

Op de tot 'bedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het onder 8.1.1 toegestane gebruik;
  • bedrijfswoningen, tot ten hoogste het per bouwperceel aangeduide 'maximum aantal wooneenheden';

en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak geheel mag worden gebouwd, onder de voorwaarde dat in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de geldende parkeernormen;
  • c. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 6.50 m mag bedragen;
  • d. de dakhelling ten hoogste 60° mag bedragen;
  • e. de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 800 m3 mag bedragen;
  • f. een bedrijfswoning voor het overige voldoet aan de bepalingen in artikel 24.2;
  • g. de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 8.00 m mag bedragen, met uitzondering van:
  • de hoogte van erfafscheidingen, die ten hoogste 2.50 m mag bedragen.
8.3 Nadere eisen

8.3.1 Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en indachtig de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+.

8.3.2 de onder 8.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing, of
  • ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden, of
  • ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
8.4 Specifieke gebruiksregels

8.4.1 Gebruiksregels van de grond

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40 wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond voor en/of als:

  • a. standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. opslag, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik; ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten', is opslag buiten het bouwvlak niet toegestaan.

8.4.2 Gebruiksregels van opstallen

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40 wordt tenminste verstaan het gebruik van opstallen voor:

  • a. woondoeleinden, anders dan in bedrijfswoningen; bij de bedrijfswoning is mantelzorg toegestaan voor zover dit niet leidt tot het ontstaan van een nieuwe zelfstandige woning;
  • b. detailhandel, anders dan het verkopen of leveren van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van het toegelaten gebruik;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
8.5 Ontheffing van de gebruiksregels

8.5.1 Ontheffing voor categorie 3-bedrijven

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van de uitoefening van bedrijven, opgenomen in categorie 3. van de toegesneden lijst van bedrijfstypen (bijlage 2. bij de regels), alsmede bedrijven die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders qua aard, omvang en milieueffecten daarmee gelijk te stellen zijn, zulks met uitzondering van geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, mits:

  • aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast;
  • de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu, per saldo niet zullen toenemen.

8.5.2 Procedure ontheffing

Burgemeester en Wethouders volgen bij het verlenen van ontheffing de in artikel 44 gegeven procedure.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

8.6.1 Wijziging in de bestemming 'wonen' of 'wonen-cultuur en ontspanning'

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'wonen' of 'wonen-cultuur en ontspanning', ten behoeve van de realisering van woningen voor bewoning respectievelijk een woning voor bewoning in combinatie met verblijfsrecreatie, wellness, culturele, educatieve en/of sociale doeleinden, mits:

  • de bedrijfsfunctie geheel is komen te vervallen;
  • het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, respectievelijk handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand gebracht wordt. In dat laatste geval dient de initiatiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de woon- respectievelijk woon+cultuur en ontspanningsfunctie. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex behouden blijven;
  • de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
  • de toename van het aantal woningen past binnen het woningbouwprogramma behorende bij de Regionale Woonvisie, of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader;
  • er sprake is van inpandig bouwen, i.c. de woningen en bijgebouwen zijn gelegen binnen de bestaande hoofdbebouwing (de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde of inpandige bedrijfsruimte);
  • de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de te realiseren woningen gegarandeerd kan worden;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
  • er sprake is van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit,

met dien verstande, dat:

  • a. de bouwmassa niet mag toenemen, wat tot uitdrukking zal worden gebracht door een op de functie afgestemd bouwvlak;
  • b. per agrarisch bedrijfscomplex binnen de hoofdbebouwing, zijnde dat deel van de bebouwing waarin ook reeds de bestaande bedrijfswoning is gelegen, meerdere woningen of 1 woning in combinatie met verblijfsrecreatie, wellness, culturele, educatieve en/of sociale doeleinden mogen worden gerealiseerd;
  • c. indien meerdere woningen worden gerealiseerd, voorafgaand aan de realisatie, het oppervlak aan bijgebouwen teruggebracht is tot ten hoogste 100 m² per woning, uitgezonderd bijgebouwen met landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden met een groter oppervlak, welke geheel behouden mogen worden;
  • d. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 respectievelijk artikel 25 van deze regels.

8.6.2. Wijziging in de bestemming 'agrarisch' of 'agrarisch met waarden'

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'agrarisch' of 'agrarisch met waarden', ten behoeve van de afbouw van niet aan het buitengebied gebonden bedrijfsfuncties, mits:

  • de bedrijfsfunctie geheel is komen te vervallen;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets),

met dien verstande, dat:

  • a. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3, respectievelijk 6 van deze regels.

8.6.3 Procedure wijziging

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 44 gegeven procedure