direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch-Paardenhouderij
Plan: Buitengebied Margraten 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0936.BPLBUI01000-VG01

Artikel 5 Agrarisch-Paardenhouderij

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1.1 De voor 'agrarisch-paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-gebruiksgerichte paardenhouderij', gebruiksgerichte paardenhouderijen, waaronder begrepen het stallen van paarden van derden in pension met gebruikmaking van de faciliteiten van het bedrijf, al dan niet met een ondergeschikte tak productiegerichte paardenhouderij;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-productiegerichte paardenhouderij', productiegerichte paardenhouderijen, al dan niet met een ondergeschikte tak gebruiksgerichte paardenhouderij, waaronder begrepen het geven van instructie;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. horecadoeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-gebruiksgerichte paardenhouderij', ten behoeve van tijdelijke gebruikers van de gebruiksgerichte paardenhouderijen (maneges),

met de daarbij behorende voorzieningen.

5.1.2 Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 46.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'agrarisch-paardenhouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het onder 5.1.1 toegestane gebruik;
  • mestopslagplaatsen, buitenrijbakken, stapmolens, longeercirkels en ondergrondse en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van de opvang en buffering van water;
  • bedrijfswoningen, tot ten hoogste het per bouwperceel aangeduide 'maximum aantal wooneenheden', mits ter plaatse van de desbetreffende bouwkavel sprake is van een volwaardig bedrijf,

en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen en mestopslagplaatsen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 6.50 m mag bedragen;
  • c. de dakhelling ten hoogste 60° mag bedragen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 800 m3 mag bedragen;
  • e. een bedrijfswoning voor het overige voldoet aan de bepalingen in artikel 24.2;
  • f. de inhoud van de mestopslagplaatsen per bouwperceel in totaal ten hoogste 2.500 m3 mag bedragen;
  • g. het vloeroppervlak van horecavoorzieningen in totaal per paardenhouderij ten hoogste 200 m² mag bedragen;
  • h. de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 8.00 m mag bedragen, met uitzondering van:
  • de hoogte van erfafscheidingen, die ten hoogste 2.50 m mag bedragen.
5.3 Nadere eisen

5.3.1 Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • de situering en vormgeving van het vlak “kampeerterrein”,

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+.

5.3.2 de onder 5.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing, of
  • ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden, of
  • ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.
5.4 Ontheffing van de bouwregels

5.4.1 Ontheffing bouwgrenzen

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, mits:

  • de overschrijding om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is,

met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 200 m².

5.4.2 Ontheffing goothoogte bedrijfsgebouwen

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen met een goothoogte groter dan 6.50 m, mits:

  • de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind,

met dien verstande, dat:

  • a. de goothoogte ten hoogste 8.00 m mag bedragen.

5.4.3 Ontheffing inhoud bedrijfswoning

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het vergroten van de maximale inhoud van de bedrijfswoning binnen de bestaande bebouwing ten behoeve van de huisvesting van de rustende boer, mits:

  • dit niet leidt tot een zelfstandige extra woning,

met dien verstande dat:

  • a. de inhoud ten hoogste 1000 m3 mag bedragen.

5.4.4 Ontheffing hoogte andere bouwwerken

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het vergroten van de maximum hoogte van andere bouwwerken, daaronder begrepen windenergie-installaties, mits:

  • de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind,

met dien verstande, dat:

  • a. de hoogte ten hoogste 15.00 m mag bedragen.

5.4.5 Ontheffing inhoud mestopslagplaatsen

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het vergroten van de maximale inhoud van mestopslagplaatsen, mits:

  • de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind,

met dien verstande, dat:

  • a. de inhoud ten hoogste 5000 m3 mag bedragen.

5.4.6 Procedure ontheffing

Burgemeester en Wethouders volgen bij het verlenen van ontheffing de in artikel 44 gegeven procedure.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.5.1 Gebruiksregels van de grond

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40 wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond voor en/of als:

  • a. standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.

5.5.2 Gebruiksregels van opstallen

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40 wordt ten minste verstaan het gebruik van opstallen voor:

  • a. woondoeleinden, anders dan in een bedrijfswoning; bij de bedrijfswoning zijn mantelzorg en huisvesting van de rustende boer toegestaan voor zover dit niet leidt tot het ontstaan van een nieuwe zelfstandige woning;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. recreatieve doeleinden, anders dan toegelaten krachtens het plan bij gebruiksgerichte paardenhouderijen;
  • d. horecadoeleinden, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegelaten gebruik bij gebruiksgerichte paardenhouderijen;
  • e. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
5.6 Ontheffing van de gebruiksregels

5.6.1 Ontheffing voor zorg, dagrecreatie en culturele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-productiegerichte paardenhouderij' ontheffing verlenen ten behoeve van:

  • het bieden van werk en verzorging aan hulpbehoevende mensen;
  • dagrecreatie in de vorm van het bieden van dagarrangementen, excursies en bezichtigingen van (sier)tuinen, alsmede ondergeschikte horeca;
  • culturele activiteiten zoals natuurcursussen en exposities;

en/of daarmee qua aard en omvang gelijk te stellen activiteiten, mits:

  • de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • de activiteiten binnen de bestaande bouwmassa kunnen worden uitgevoerd. Alleen wanneer de noodzaak daartoe is aangetoond is uitbreiding of vervangende nieuwbouw van bestaande bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak toegestaan, mits daardoor geen cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwing verloren gaat;
  • de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden en belangen niet onevenredig schaden;
  • de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • de dagrecreatieve en ondergeschikte horeca-activiteiten kleinschalig zijn en ten dienste staan van extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend zijn aan wandel- en fietsroutes.

5.6.2 Ontheffing voor kamperen op de boerderij

Burgemeester en Wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-productiegerichte paardenhouderij' ontheffing verlenen ten behoeve van kamperen op de boerderij en/of daarmee qua aard en omvang gelijk te stellen activiteiten, mits:

  • de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden en belangen niet onevenredig schaden;
  • de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • kamperen alleen plaatsvindt tijdens het kampeerseizoen;
  • buiten het kampeerseizoen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
  • in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien binnen de bestemming 'agrarisch-paardenhouderij';
  • de afstand tot bestaande kampeerterreinen en campings ten minste 500 m bedraagt;
  • de afstand tot de erfgrens van naastgelegen woningen tenminste 50 m bedraagt;
  • het kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast in de omgeving, overeenkomstig de op de directe omgeving van toepassing zijnde landschapskarakteristiek;
  • bij beëindiging van de paardenhouderij het kamperen op de boerderij wordt beëindigd, uitgezonderd de situatie dat de kinderen van degenen, die de paardenhouderij laatstelijk uitoefenden, het kamperen op de boerderij mogen voortzetten,

met dien verstande dat:

  • a. bij de ontheffing het voor het kamperen op de boerderij te gebruiken deel van de bouwkavel wordt vastgelegd;
  • b. maximaal 15 standplaatsen per locatie aanwezig mogen zijn; op de standplaatsen mogen geen chalets, trekkershutten of stacaravans worden geplaatst;
  • c. sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.

5.6.3 Ontheffing voor vakantieappartementen

Burgemeester en Wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-productiegerichte paardenhouderij' ontheffing verlenen ten behoeve van het exploiteren van vakantieappartementen en/of daarmee qua aard en omvang gelijk te stellen activiteiten, mits:

  • de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de paardenhouderij;
  • het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, respectievelijk handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur;
  • de activiteiten binnen de bestaande bouwmassa kunnen worden uitgevoerd;
  • de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden en belangen niet onevenredig schaden;
  • de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden,

met dien verstande, dat:

  • a. het totale vloeroppervlak van een vakantieappartement ten hoogste 100 m2 mag bedragen;
  • b. ten hoogste 5 vakantieappartementen per paardenhouderij mogen worden gerealiseerd.

5.6.4 Ontheffing voor verblijfsaccommodatie

Burgemeester en Wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-gebruiksgerichte paardenhouderij' ontheffing verlenen ten behoeve van het bieden van verblijfsaccommodatie aan tijdelijke gebruikers van de gebruiksgerichte paardenhouderijen, stagiaires en grooms, mits:

  • de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de paardenhouderij;
  • het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, respectievelijk handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur;
  • de activiteiten binnen de bestaande bouwmassa kunnen worden uitgevoerd;
  • de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden en belangen niet onevenredig schaden;
  • de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden,

met dien verstande, dat:

  • a. per paardenhouderij verblijfsaccommodatie voor maximaal 15 personen mag worden gerealiseerd, met een totaal vloeroppervlakte van ten hoogste 400 m².

5.6.5 Procedure ontheffing

Burgemeester en Wethouders volgen bij het verlenen van ontheffing de in artikel 44 gegeven procedure.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

5.7.1 Wijziging in de bestemming 'gemengd-vrijkomende agrarische bebouwing'

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'gemengd-vrijkomende agrarische bebouwing', ten behoeve van een doelmatig gebruik van de bebouwing, mits:

  • de functie van paardenhouderij geheel of grotendeels is komen te vervallen;
  • het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, respectievelijk handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand gebracht wordt conform de BOM+ regeling. In dat laatste geval dient de initiatiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe functie en/of het te handhaven deel van de agrarische functie. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de bebouwing behouden blijven;
  • de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
  • de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen, per saldo niet zullen toenemen;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets),

met dien verstande dat:

  • a. de nieuwe functies uitsluitend zijn toegestaan binnen de bestaande voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing. Uitbreiding van de bebouwing is niet toegestaan. Overtollige bebouwing moet geamoveerd worden. Herbouw in gewijzigde vorm van delen van het complex is wel toegestaan, mits hier substantiële sloop tegenover staat, c.q. de bebouwingsmassa met ten minste 40% afneemt. Woningen mogen alleen binnen de bestaande hoofdbebouwing worden gerealiseerd;
  • b. bij wijziging voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9 van deze regels.

5.7.2 Wijziging gebruiksgericht naar productiegericht

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het omzetten van een (overwegend) gebruiksgerichte paardenhouderij in een (overwegend) productiegerichte paardenhouderij, mits:

  • de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
  • de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen, niet onevenredig niet zullen toenemen;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets),

met dien verstande dat:

  • a. bij wijziging voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel.

5.7.3 Wijziging productiegericht naar gebruiksgericht

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het omzetten van een (overwegend) productiegerichte paardenhouderij in een (overwegend) gebruiksgerichte paardenhouderij, mits:

  • de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de bebouwing behouden blijven;
  • de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
  • een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht conform de BOM+regeling;
  • de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen, niet onevenredig zullen toenemen;
  • op eigen terrein in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets),

met dien verstande dat:

  • a. bij wijziging voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel.

5.7.4 Wijziging in de bestemming 'agrarisch bedrijf'

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'agrarisch-bedrijf' ten behoeve van de omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:

  • de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
  • de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen, per saldo niet zullen toenemen;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets),

met dien verstande dat:

  • a. bij wijziging wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.

5.7.5 Wijziging in de bestemming 'wonen' of 'wonen-cultuur en ontspanning'

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'wonen' of 'wonen-cultuur en ontspanning', ten behoeve van de realisering van woningen voor bewoning respectievelijk een woning voor bewoning in combinatie met verblijfsrecreatie, wellness, culturele, educatieve en/of sociale doeleinden, mits:

  • de functie van paardenhouderij geheel is komen te vervallen;
  • het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, respectievelijk handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand gebracht wordt. In dat laatste geval dient de initiatiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de woon- respectievelijk woon+cultuur en ontspanningsfunctie. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex behouden blijven;
  • de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
  • de toename van het aantal woningen past binnen het woningbouwprogramma behorende bij de Regionale Woonvisie, of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader;
  • er sprake is van inpandig bouwen, i.c. de woningen zijn gelegen binnen de bestaande hoofdbebouwing (de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde of inpandige bedrijfsruimte);
  • de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de te realiseren woningen gegarandeerd kan worden;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • er sprake is van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit,

met dien verstande, dat:

  • a. de bouwmassa niet mag toenemen, wat tot uitdrukking zal worden gebracht door een op de functie afgestemd bouwvlak;
  • b. per bedrijfscomplex binnen de hoofdbebouwing, zijnde dat deel van de bebouwing waarin ook reeds de bestaande bedrijfswoning is gelegen, meerdere woningen mogen worden gerealiseerd;
  • c. indien meerdere woningen worden gerealiseerd, voorafgaand aan de realisatie, het oppervlak aan bijgebouwen teruggebracht is tot ten hoogste 100 m² per woning, uitgezonderd bijgebouwen met landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden met een groter oppervlak, welke geheel behouden mogen worden;
  • d. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 respectievelijk artikel 25 van deze regels.

5.7.6 Wijziging in de bestemming 'agrarisch' of 'agrarisch met waarden'

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'agrarisch' of 'agrarisch met waarden', waarbij gelijktijdig een bestaand gedeelte van deze bestemmingen wordt gewijzigd in de bestemming 'agrarisch-paardenhouderij' ten behoeve van vormverandering van de bouwkavel van een paardenhouderij, mits:

  • de verandering van de vorm van de bouwkavel van de paardenhouderij noodzakelijk is vanwege bedrijfseconomische dan wel andere bedrijfsomstandigheden van de desbetreffende paardenhouderij;
  • de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • er sprake is van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • er is voldaan aan de eisen gesteld in de POL-uitwerking BOM+,

met dien verstande, dat:

  • a. de oppervlakte van de bouwkavel van de paardenhouderij na de wijziging in beginsel niet meer mag bedragen dan 1,5 ha. De oppervlakte mag, gehoord de desbetreffende dienst van de Provincie Limburg, groter zijn indien door toepassing van de POL-uitwerking BOM+ de omgevingskwaliteit ten minste evenredig wordt vergroot;
  • b. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3, respectievelijk 6 van deze regels.

5.7.7 Procedure wijziging

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 44 gegeven procedure.