Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Recessenpark fase 1
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpRecessenpark1-vg01

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Stadsvisie 2030 (actualisatie 2008)
 
In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen.
 
Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mozaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving.
 
Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad.
 
Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie geen specifieke uitgangspunten. Toch kan onder de twaalf speerpunten van deze Stadsvisie één speerpunt worden benoemd dat als een soort uitgangspunt kan worden beschouwd bij het behoud van een sterke ruimtelijke structuur en de positionering van nieuwe ontwikkelingen daarin. Het betreft speerpunt 8: “versterking en behoud van de fysieke kwaliteit”:
 
Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Van een hoge gebruikswaarde is sprake als de ruimte op een veilige wijze gebruikt kan worden voor functies zoals wonen, werken, ontspannen en verplaatsen én deze functies elkaar bovendien niet hinderen én ze elkaar zoveel mogelijk versterken én toegankelijk zijn voor de bevolking. Belevingswaarde speelt een belangrijke rol in de leefomgeving. Daarbij gaat het om cultureel besef en diversiteit, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), toegankelijkheid, (cultuur-)historie en schoonheid en dit alles op mensenmaat. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpassingsvermogen en flexibiliteit in de tijd. Dit zowel wat betreft geschiktheid voor nieuwe gebruiksvormen als ontvankelijkheid voor nieuwe culturele en economische betekenissen. De opgave is en blijft nieuwe inwoners, bedrijven en bezoekers voor de stad te interesseren en te binden. Een belangrijke basis daarvoor is de fysieke kwaliteit van de stad en het aanwezige voorzieningenniveau in brede zin. De kwalitatieve inzet en het evenwicht tussen bereikbaarheid en leefbaarheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. Als nieuwe gebieden binnen het stedelijk gebied vrijkomen en transformatie aan de orde is, moeten deze gericht worden ingezet, waarbij een afweging is te maken tussen de mogelijkheden van de plek en de meerwaarde voor het stadsdeel, de vitaliteit en concurrentiekracht van de stad en de positie binnen het stedelijk netwerk op Zuid-Limburgse schaal. Maastricht is een compacte stad. De stad is gegroeid en heeft zich steeds weten te voegen naar het landschap. Die groei heeft voor een belangrijk deel plaatsgevonden binnen de eigen stadsgrenzen. Hierdoor is de stad compact en vitaal gebleven en konden kwalitatief hoogwaardige landschappen worden bewaard. De belangrijkste voorzieningen zijn binnen relatief korte afstand aanwezig. Dit is aantrekkelijk voor de mensen die in de stad wonen of verblijven. Doel is het concept van de ‘ compacte stad in een weids landschap’ ook voor de toekomst van Maastricht te hanteren. De opgave is de stad vitaal te houden door nieuwe functies zorgvuldig in het bestaande stedelijk weefsel in te passen en bestaande gebieden aan te passen aan de eisen van de tijd.
 
Bij de vaststelling van de Stadsvisie 2030 is afgesproken dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Dit is in 2008 gebeurd. De nieuwe signalen voor Maastricht zijn: 
  1. Demografische transitie: Sinds 1993 kent Maastricht een natuurlijke bevolkingsafname (sterftecijfer hoger dan geboortecijfer) die werd gecompenseerd door een immigratie-overschot waardoor de absolute bevolkingsomvang steeg. Vanaf 2004 kampt de stad met een vertrekoverschot, waardoor de bevolking daalt. 
  2. Economische transitie: Door een dalende bevolking (aanbod van arbeid) en de economische ombouwoperatie waar Maastricht nog altijd in zit – van industrie naar dienstverlening – blijft het aantal arbeidsplaatsen stabiel of groeit licht. Deze nationale en internationale ontwikkelingen zijn weliswaar autonoom, maar dat neemt niet weg dat actoren in de stad wel degelijk een economische en een sociale dynamiek op gang kunnen brengen die Maastricht weerbaar maakt en een robuuste toekomst garandeert. In de actualisering van de Stadsvisie 2030 formuleert het stadsbestuur instrumenten om deze dynamiek op gang te brengen.  
Maastricht gaat deze dynamiek op drie gebieden organiseren:
  1. Maastricht cultuurstad
    De stad heeft een rijk cultureel aanbod en gaat de komende jaren bouwen aan haar culturele infrastructuur. Daarmee wordt de claim ‘Maastricht cultuurstad’ relevant. Dit imago leidt tot investeringen en immigratie van kenniswerkers, innovatieve bedrijven en verblijfsbezoekers;
  2. Maastricht internationale kennisstad
    Bijna een kwart van de bevolking is niet-Nederlands. Bijna de helft van de Maastrichtenaren is jonger dan 35. Er zijn tientallen internationale instituten gevestigd in de stad. Maastricht heeft een perifere ligging ten opzichte van de Randstad, maar daarentegen juist een centrale ligging ten opzichte van Brussel. Samen met kennisinstellingen in gemeente en regio wordt de komende jaren gewerkt aan de noodzakelijke voorwaarden om de reputatie op dit gebied om te buigen: van het (onterechte) zelfbeeld van een vergrijzende, naar binnen gekeerde stad aan de rand van het land, naar een jonge, open, internationaal georiënteerde samenleving in het hart van Europa.
  3. Maastricht stedelijke woonstad
    De demografische transitie geeft Maastricht letterlijk de ruimte om te investeren in haar kwaliteit van stedelijke woonstad. In samenhang met de regio is dat een onderscheidend vestigingsargument voor nieuwkomers en investeerders.
De Stadsvisie 2030 geeft geen specifieke uitgangspunten voor onderhavig plan. Het plan past wel uitstekend binnen enkele geformuleerde speerpunten omdat het plan bijdraagt aan het positioneren van Maastricht als stedelijke en aantrekkelijke woonstad met een divers voorzieningenniveau en diverse woonmilieus. Het voorliggende plan past derhalve binnen de (geactualiseerde) Stadsvisie 2030.
  
2.3.2 Nota 'Wonen in beweging'
Op het gebied van woonmilieus is de beleidsnota “Wonen in beweging” (vastgesteld door de raad d.d. 20 mei 2003) het uitgangspunt. Deze nota gaat hoofdzakelijk uit van kwalitatieve aspecten van het woningbouwvraagstuk. Niet alleen de woning moet daarbij kwalitatief aan de eisen voldoen, ook dient deze te worden gerealiseerd in een aantrekkelijke buurt met een eigen karakter. Deze kwaliteit staat in enkele delen van de stad onder druk en indien er niets gebeurt is het de verwachting dat het verschil tussen gewenste en bestaande kwaliteit in de toekomst alleen maar groter wordt. Kwaliteit van wonen laat zich met behulp van woonmilieus vertalen in concrete maatregelen voor de woningtypering en de inrichting van de woonomgeving. Fysieke, sociale, en functionele kenmerken zijn hiermee goed met elkaar in verband te brengen. In de nota worden zeven woonmilieus geïntroduceerd: centrumstedelijk, stedelijk, tuindorp-, parkwijk-, dorps-, stadsrand- en villamilieu. Er zijn op basis van analyses sterke en zwakke kanten van verschillende woonmilieus aangegeven.
 
De nota beschrijft op hoofdlijnen een ontwikkelingsbeeld voor het wonen in de verschillende wijken van Maastricht aan de hand van een beschrijving van de verschillende woonmilieus. De nota heeft daarmee een belangrijke bouwsteen gevormd voor de in de vorige paragraaf beschreven Stadsvisie. Het in de nota beschreven ontwikkelingsbeeld zal tevens als referentie dienen voor de toekomstige kwaliteitsverbetering van bestaande buurten en nieuwbouwlocaties en daarmee als kader voor de uitwerking van het thema wonen in de verschillende buurtontwikkelingsplannen (BOP) van de gemeente Maastricht.
 
Het plangebied wordt (anno 2003) gerekend tot het woonmilieu Parkwijkmilieu. Dit milieu heeft een gemiddelde woningdichtheid. Er is menging van grondgebonden en gestapelde woningbouw, parkranden en voorzieningen. Qua openbare ruimte ligt de nadruk op het openbaar groen. Functiemenging komt slechts op beperkte schaal voor en de bevolkingsopbouw is heterogeen op wijkniveau, maar minder sterk dan in het centrumstedelijk woonmilieu. De opbouw is homogeen op bouwblokniveau. Over het algemeen is er een grotere sociale cohesie (binding met de wijk) dan in het centrumstedelijk woonmilieu, maar deze staat in een aantal wijken wel onder druk (achteruitgang leefbaarheid). Er is een groot aandeel alleenstaanden, maar veel minder dan in het centrumstedelijk woonmilieu. Het aandeel huishoudens met kinderen is veel groter dan in het centrumstedelijk woonmilieu. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden die -uit vrije wil of noodgedwongen- op zoek zijn naar betaalbare woonruimte.
 
Parkwijk 
Kansen
Bedreigingen
Toekomstwaarde
  • Ruime stedenbouwkundige opzet biedt mogelijkheden voor functieverandering, functiemenging en verdichting. Voor opwaarderen beeldbepalende entrees en hoofdwegen zijn er goede kansen.
Toekomstwaarde
  • Rigide en grootschalige stedenbouwkundige structuur. Hierdoor kunnen veranderingen eigenlijk alleen op grote schaal plaatsvinden of binnen bestaande rooilijnen en casco’s. Inbreiding op kleine schaal kan moeilijk worden ingepast;
  • Als bepaalde veel voorkomende woningtypen niet meer worden gevraagd (i.c. portieketageflats), dan is dit direct merkbaar in grote delen van het woonmilieu.
Gebruikswaarde
  • Niveau van voorzieningen (omvang, variatie
  • Ligging t.o.v. uitvalswegen, de autobereikbaarheid en parkeermogelijkheden. Deze zijn hier vaak beter dan in vooroorlogse woongebieden
Gebruikswaarde
  • Eenzijdig samengestelde woningvoorraad (prijs/type). Veel woningzoekenden komen in eigen wijk niet aan hun trekken (onvoldoende mogelijkheden voor wooncarrière in de wijk)
  • Veel flats zijn moeilijk om te vormen tot andere woonproducten, terwijl vraag naar kleine portieketageflats en slecht gelegen flats neemt (sterk) terugloopt
  • Concentratie goedkope/slechte woningen en lage inkomens in wijken met goedkope woningen die niet worden aangepakt
  • Voorzieningeniveau in wijken staat onder toenemende druk
Belevingswaarde
  • Er is veel groen. Hierdoor “staat de voordeur in de stad, maar de achterdeur in het groen”
Belevingswaarde
  • Gebrek aan identiteit (grootschalig, monofunctioneel, armoedige uitstraling)
  • Vertrek hogere inkomens; ruimtelijke segregatie rijk/arm -Het vele semi-openbare gebied is gevoelig voor vervuiling en vandalisme, is voedingsbron voor onveiligheidsgevoelens bij bewoners en bezoekers
  • Veel groen “ligt er maar te liggen” (heeft geen duidelijk functie, ligt niet op logische plek ( lopen geen wandel- en fietsroutes doorheen, geen recreatieve functies e.d.)
Positie op de woningmarkt
  • Goede mogelijkheden voor herstructurering door grote vraag naar locaties in bestaand stedelijk gebied, zowel centrumstedelijk als stadsrandmilieu
  • Grootschalige aanpak op wijkniveau kansrijk door weinig gevarieerde bebouwing en groot bezitsaandeel corporaties
Positie op de woningmarkt
  • Versnipperde aanpak herstructurering waardoor optimaal resultaat niet kan worden bereikt
 
In de Nota “Wonen in beweging” is aan ieder woonmilieu een totaalscore toegekend. Voor het Parkwijkmilieu is de score “-“, hetgeen betekent dat er meer bedreigingen zijn dan kansen. Met name op toekomstwaarde scoort dit woonmilieu slecht ten opzichte van een aantal andere woonmilieus. Positief wordt gescoord op de positie in de woningmarkt.
 
Geconcludeerd wordt dat de marktpositie van zowel de gestapelde als de eengezinswoningen in de wijk Malberg matig is. Voor Malberg biedt het veranderen van een parkwijkmilieu naar een stadsrandmilieu middels het 'vergroenen' van het parkwijkmilieu de meeste toekomstwaarde. Deze strategie is ingegeven door de problemen met de huidige woningvoorraad, de goede kansen voor de transformatie van een groen stadsrandmilieu en de ontevredenheid van een aanzienlijk deel van de huidige bewoners van Malberg over het huidige woon- en leefklimaat. Bij de aanpak kan gebruik worden gemaakt van een aantal sterkten en kansen: de relatie met het sportpark, de volop aanwezige groenstructuren, de Malbergsingel, de ligging aan de rand van de stad en een goed functionerend stelsel van voorzieningen. De opgave is groot omdat gestreefd wordt naar een woonmilieu met een duidelijk ander karakter. Om het gewenste beeld te kunnen bereiken zijn de volgende fysieke maatregelen noodzakelijk: sloop van met name gestapelde huurwoningen en vervanging door grondgebonden woningen in lage dichtheden met een nadruk op koopwoningen en het vergroten van het aantal voor ouderen geschikte woningen. Tevens is een aanpassing van de stedenbouwkundige structuur alsmede de verkoop van sociale huurwoningen noodzakelijk om het gewenste beeld te kunnen bereiken.
 
Al deze maatregelen moeten leiden tot een (groen) stadsrandmilieu dat zich kenmerkt door overwegend laagbouw in relatief lage dichtheden met de nadruk op privé groen en het kunnen parkeren op of in de directe nabijheid van het eigen terrein. De functiemenging is beperkt en voorzieningen zijn geconcentreerd in buurt- en wijkcentra. Het aandeel huishoudens met kinderen is het grootst en het aandeel alleenstaanden relatief klein. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden die op zoek zijn naar rust, groen en speelgelegenheden in de wijk.
 
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van vervangende nieuwbouw in de vorm van grondgebonden (koop)woningen ter plaatse van reeds gesloopte gestapelde huurwoningen. Tevens leidt het plan tot een verdere vergroening van de wijk door ruimte te bieden aan groenzones welke het Zouwdal met het centrum van Malberg verbinden. Het plan past dan ook uitstekend binnen de in de nota 'Wonen in beweging' aangekondigde omvorming van het parkwijkmilieu in het stadsrandmilieu in de wijk Malberg.
  
2.3.3 Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering)
 
In haar vergadering d.d. 15.12.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 2010-2019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt. Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn.
 
Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad)
uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt. De herstructurering van de wijk Malberg staat in het teken van de ontwikkeling van het randstedelijke (groene) woonmilieu.
 
Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerde snelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren:
  1. de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad;
  2. de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap;
  3. de ruimtelijke meerwaarde voor de stad.
Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. Nieuwe woningbouwinitiatieven dienen aan een aantal uitgangspunten te voldoen. Deze uitgangspunten hebben betrekking op het sturen op migratie, de netto/bruto uitbreiding van de woningvoorraad, ruimte voor kleinere particuliere initiatieven, de verdeling over de verschillende woonmilieus en de gewenste verdeling tussen gestapeld en grondgebonden woningen. De herstructurering van de wijk Malberg, en als onderdeel daarvan de ontwikkeling van onderhavige locatie, wordt geschaard onder bovengenoemde Herstructurering West.
 
Voor onderhavig plan geldt dat de te realiseren woningbouwaantallen zijn opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering van Maastricht West en als onderdeel daarvan de woningbouwprogrammering voor de wijk Malberg. Zie hiertoe eveneens paragraaf 2.3.4. 
  
2.3.4 Evaluatie BOP Malberg 2007 - 2010
 
Op 25 maart 2003 is het Buurtontwikkelingsplan (BOP) Malberg vastgesteld. Het BOP heeft tot doel het realiseren van:
  • een prettige wijk voor verschillende woon- en leefculturen;
  • een goede (her)huisvesting van bewoners in en (indien gewenst) buiten Malberg;
  • extra seniorenhuisvesting;
  • een versterkte sociale infrastructuur (gezondheid, veiligheid, buurtparticipatie, onderwijs en welzijn) tot het gemiddeld niveau van Maastricht;
  • interessante en zichtbare werkgelegenheid;
  • een substantiële stijging van het gemiddeld inkomen.
 
Om deze doelstellingen te bereiken zijn concrete maatregelen en activiteiten gedefinieerd gebaseerd op de thema's jeugd/onderwijs/opvoedingsondersteuning, werk/werkgelegenheid, veiligheid, integratie/participatie, lichamelijke/geestelijke gezondheid en wonen/woonomgeving. Voor onderhavig plangebied is met name het thema wonen en woonomgeving van belang.
 
Binnen Malberg wordt een onderscheid gemaakt tussen beheergebieden en ontwikkelgebieden. Binnen de beheergebieden wordt enkel gestreefd naar een herinrichting van de openbare ruimte. Ontwikkelgebieden combineren de herinrichting van de openbare ruimte met nieuwe (woning)bouw. 
 
In het BOP Malberg is een woningprogramma opgenomen. In de evaluatie wordt een herijking van dit programma aangekondigd en wel om de volgende redenen:
  1. de woningmarkt zit door de algemene economische situatie in een dip;
  2. de bijgestelde prognose van de stedelijke bevolkingsontwikkeling  heeft geleid tot gewijzigde inzichten over de stedelijke woningvoorraad (meer verdunning);
  3. op onderdelen is sprake van gewijzigde inzichten over concrete projecten.
In de nota Stedelijke Programmering (zie tevens 2.3.3) is vastgelegd dat de te ontwikkelen randstedelijke groene woonmilieus grotendeels via herstructurering gestalte moeten krijgen. Via deze herstructurering kan Malberg zich bij uitstek tot een gewild groen woonmilieu verder ontwikkelen. De ligging aan het landschap en het groene karakter van de wijk vormen daarvoor een goede basis. Omdat daarnaast nog circa 2/3 van de nieuwbouw gerealiseerd moet worden, kan goed op de wensen van huidige en toekomstige bewoners worden ingespeeld.
 
Op basis van bovengenoemde overwegingen hebben de partijen Servatius, Woonpunt, AM en gemeente Maastricht het woningbouwprogramma voor Malberg herijkt. De meest belangrijke wijzigingen laten zich als volgt omschrijven:
  1. er zullen dubbel zo veel huurwoningen worden verkocht;
  2. er zullen meer huurwoningen voor met name senioren worden gebouwd;
  3. er zal worden voorzien in meer grondgebonden (koop) gezinswoningen;
  4. het aantal nieuwe (gestapelde) koopappartementen zal sterk worden verlaagd.
De sloopopgave en de herhuisvestingsopgave blijft ongewijzigd. Per saldo leidt het bijgestelde programma, vergeleken met het BOP 2006, uiteindelijk tot een lichte daling van het aantal woningen in Malberg. Ten opzichte van de beginsituatie van het BOP 2003 is er evenwel sprake van een lichte groei van het totaal aantal woningen in Malberg. Deze lichte groei is het gevolg van de reeds eerder gerealiseerd uitbreiding van het woningbouwareaal op de locatie van de voormalige sportvelden. Gemeten naar de in 2010 vastgestelde nota Stedelijke Programmering voldoet de herstructurering van de wijk Malberg met het bovenstaande bijgestelde woningbouwprogramma echter aan de zogenaamde saldo-nul-benadering. Dit betekent dat er in ieder geval niet meer woningen worden gebouwd dan dat er woningen worden gesloopt. Het plan is hierdoor, als onderdeel van de totale herstructureringsopgave in de wijk Malberg, mede in lijn met de uitgangspunten van de Provinciale Woonvisie.
 
De uiteindelijke ruimtelijke vertaling van het BOP Malberg 2003 heeft plaatsgevonden in het bestemmingsplan 'Malberg en Oud-Caberg'. In dit bestemmingsplan is het voorliggende plangebied grotendeels bestemd tot 'Woongebied' voorzien van een aanduiding 'te ontwikkelen woongebieden'. De Evaluatie BOP Malberg 2007-2010 heeft geleid tot een bijstelling van de planuitwerking van het Recessenpark. Middels deze bijstelling is de ligging van het park (de groene long) geoptimaliseerd en zijn aan weerszijden, i.p.v. enkel aan de westzijde, nieuwe woningen geprojecteerd. Tevens is er meer ruimte tussen de bestaande en nieuwe woongebieden gecreëerd zodat het park overal beleefbaar wordt. De programmatisch bijstelling op basis van de evaluatie heeft geleid tot het laten vervallen van gestapelde woningen in het Recessenpark en het enkel nog realiseren van grondgebonden woningen in verschillende woningtypes en prijsklassen.
Voor onderhavig bestemmingsplan, dat slechts een gedeelte van het totale Recessenpark bestrijkt, heeft de uit de evaluatie volgende bijstelling geleid tot een ruimere planopzet. Concreet betekent dit dat binnen het plangebied minder hoge dichtheden en meer groen wordt gerealiseerd. 
 
Middels onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan deze uitwerking. De uitwerking, vormgegeven door de drie ontwikkelende opstalpartijen in samenspraak met de gemeente Maastricht, heeft geleid tot een verdere optimalisatie van het bouwprogramma in lijn met de noodzakelijk geachte herijking van dit woningbouwprogramma. De nadruk ligt daarbij op de realisatie van grondgebonden woningen in een lagere prijsklasse. Hiermee wordt aangesloten bij de actuele marktsituatie (spreek verkoopbaarheid van de woningen) alsmede bij de gemeentelijke koers om gezinnen in de middenklasse vast te houden in en voor de stad.
2.3.5 Nota van ruimtelijke uitgangspunten Malberg Maastricht
 
De vernieuwing van de wijk Malberg is de afgelopen jaren vorm gegeven aan de hand van een stedenbouwkundig ontwerp dat is uitgewerkt en vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan (BKP) Malberg (november 2005). Na verloop van tijd is gebleken dat de kaders en de uitgangspunten die zijn vastgelegd in dit BKP weinig flexibel zijn en niet meer passen bij de veranderende markt. Verschillende actuele ontwikkelingen zijn van invloed op de lopende herstructureringsopgave en in de komende 15 jaar worden in Maastricht diverse (boven)stedelijke projecten uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld het ruimtelijk mobiliteitsplan noord. Voor de herstructurering van Malberg is het van belang om daar goed op in te spelen en het gewenste nieuwe groene woonmilieu (standrandmilieu) te realiseren. Dit vereist meer ruimte en flexibiliteit voor wat betreft de planuitwerking van de diverse in het BOP Malberg onderscheiden deelprojecten. Dit is mogelijk door meer globaal de kaders aan te geven waarbinnen Malberg moet transformeren naar een groen stadsrandmilieu.
 
In de 'Nota van ruimtelijke uitgangspunten Malberg Maastricht' zijn de projectlocaties in Malberg opnieuw gedefinieerd. Het gaat om dezelfde locaties als die van het oude BKP Malberg maar dan minder vastgelegd in concrete regels. De nota beschrijft de stedenbouwkundige ambitie voor deze locaties zonder heel specifiek te worden. De focus ligt op de te realiseren ruimtelijke ambitie. Daardoor ontstaat er meer vrijheid in de uitwerking en kan beter op de vraag vanuit de markt worden geanticipeerd. Samen met de eerder besproken Evaluatie BOP Malberg 2007-2010 vormt de nota het nieuwe toetsingskader voor de uitwerking van de nog te realiseren projecten.
 
De transformatie van de wijk Malberg wordt vormgegeven aan de hand van twee ruimtelijke principes:
  • het beter aansluiten van Malberg op het verkeersnetwerk van de stad door het realiseren van nieuwe verbindingen en het opwaarderen van de entree's van de wijk;
  • het sterker oriënteren van Malberg op de landschappelijke kwaliteit van het Zouwdal onder andere door het aanleggen van een aantal groene wiggen die het groen van het landschap de wijk in trekken.
 
Het Recessenpark levert een bijdrage aan het totstandbrengen van de oriëntatie van de wijk op de landschappelijke kwaliteit van het Zouwdal. Deze oriëntatie wordt vormgegeven middels het realiseren van drie groenen wiggen. De realisatie van deze groene wiggen (Bunderruwe/Vendelplein, Schildruwe en Recessenpark) zullen de wijk Malberg wezenlijk veranderen en een ruimtelijke kwaliteitsimpuls geven. Het woonmilieu zal door de realisatie van veel randlengte aan groen worden versterkt. De groene wig Recessenpark wordt in onderhavig bestemmingsplan geregeld en daarmee planologisch-juridisch vastgelegd. 
 
Voor onderhavig plangebied wordt de te realiseren ruimtelijke ambitie als volgt in de 'Nota van ruimtelijke uitgangspunten Malberg Maastricht' omschreven:
  • de locatie ligt in de noordrand van Malberg. Het plan maakt een nieuwe groene verbinding met het Zouwdal. Hiervoor is een autoluw woonmilieu een voorwaarde. Het is van belang de tussenliggende straten met vele groen en verblijfskwaliteit in te richten;
  • de bebouwing mag op deze locatie maximaal drie bouwlagen hoog zijn;
  • hemelwater wordt afgekoppeld en verwerkt middels daarvoor aan te leggen voorzieningen. Hiervoor mogen geen volwassen bomen worden gerooid;
  • schuttingen op de kavelgrens moeten worden vermeden door vooraf de erfscheidingen mee te ontwerpen. Elk wooncluster wordt omringd door een stevige lage haag.
   
In hoofdstuk vier is een omschrijving opgenomen van het op bovenstaande uitgangspunten gebaseerde ontwerp van het (bouw)plan Recessenpark fase 1.
2.3.6 Structuur- en Mobiliteitsbeeld
 
Het Structuur- en Mobiliteitsbeeld (2005) is een uitwerking van de Stadsvisie 2030. Deze beleidsnota geeft niet tot in detail aan wat het ruimtelijk beeld en mobiliteitsbeeld van de stad is, maar formuleert hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. De afgelopen decennia is zorgvuldig aan de stad gewerkt waarbij consequent keuzes zijn gemaakt vanuit de kwaliteit, eigenheid en historiciteit van de stad. Ook in de toekomst vormt dit succesvolle beleid het uitgangspunt. De komende jaren zal worden ingezet op kwaliteitsverbetering van het bestaand stedelijk gebied, waaronder het creëren van voldoende stedelijkheid en voldoende dynamiek. Een brede economische structuur en een vitale innovatieve bevolking vormen het vliegwiel voor de verdere ontwikkeling van de stad.
 
Maastricht kiest voor de versterking van de compacte stad. Daarbij speelt het onderscheid tussen de oost- en de westoever een belangrijke rol. De ruimtelijke structuur en de goede bereikbaarheid van de oostoever bieden in de toekomst kansen voor intensieve en meer grootschalige ontwikkelingen (bijvoorbeeld de A2-zone, Geusselt, Europaplein en gebieden langs het Noorderbrugtracé). Op de oostoever is bijvoorbeeld ruimte voor grootschaligere voorzieningen waarmee verder vorm kan worden gegeven aan Maastricht als bezoekstad. Het plangebied bevindt zich evenwel op de westoever. De westoever kenmerkt zich door een meer kleinschalige, ruimtelijke structuur van de historische binnenstad en omliggende wijken. De westoever leent zich daarom beter voor binnenstadsgerelateerde ontwikkelingen.
 
Het Structuur- en Mobiliteitsbeeld bevat geen concrete uitgangspunten voor onderhavige locatie. Het plan is, als onderdeel van het BOP Malberg, gericht op een kwaliteitsverbetering van het bestaand stedelijk gebied en past als zodanig binnen de in het Structuur- en Mobiliteitsbeeld geformuleerde hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad.
2.3.7 Parkeernormen Maastricht 2011
 
De gemeenteraad van Maastricht heeft op 19 april 2011 besloten om de parkeernormen te actualiseren. Deze normen, gebaseerd op de kencijfers van het CROW, gelden per 1 juni 2011 en worden gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe bouwinitiatieven en ruimtelijke plannen. In de 'Nota parkeren Maastricht' wordt onderscheid gemaakt in verschillende zones, te weten: A-zone (centrum), B-zone (schil) en C-zone (rest bebouwde kom). Per zone gelden op basis van de nota 'Parkeernormen Maastricht 2011' andere parkeernormen.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen, dan wel herontwikkelingen dient in alle gevallen aan de parkeereis te worden voldaan. De beschikbare parkeerruimte op de openbare weg mag bij het voldoen aan de parkeereis slechts worden meegeteld, indien daarvoor op straat nu en in de toekomst voldoende vrije parkeerruimte aanwezig is. In gebieden waar sprake is van een grote parkeerdruk blijft de openbare parkeercapaciteit altijd buiten beschouwing.
 
De nota 'Parkeernormen Maastricht 2011' bevat daarnaast spelregels op basis waarvan kan worden afgeweken van de berekende parkeernormering dan wel vrijstelling kan worden verleend van de verplichting om in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het daarbij behorende erf in de te verwachten parkeerbehoefte te voorzien. Voor de wijze waarop in onderhavig plan rekening is gehouden met de binnen de gemeente Maastricht te hanteren parkeernormen wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk vier van deze toelichting.
 
2.3.8 Natuur- en Milieuplan 2030 (NMP)
 
Een van de kerntaken van de gemeente Maastricht is de zorg voor de natuur- en milieukwaliteit in en om de stad. Met dit NMP wil Maastricht deze taak een nieuwe krachtige impuls geven. Hierbij is gekozen voor een strategie langs vijf lijnen:
  • differentiatie van natuur- en milieukwaliteitseisen naar de kenmerken van een gebied;
  • een interactieve aanpak in het planvormingsproces;
  • een scheppend en ontwerpend natuur- en milieubeleid;
  • het benutten van kansen;
  • de integratie met andere beleidssectoren.
 
Middels milieukwaliteitsprofielen kan de gebiedsgerichte differentiatie van het natuur- en milieubeleid worden vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is het realiseren van een zo hoog mogelijk milieurendement dat past bij het type gebied. Het plangebied is getypeerd als ‘Extensief wonen’. Binnen dit gebiedstype is wonen de hoofdfunctie. Deze functie kan gemengd zijn met kleinschalige bedrijvigheid met beperkte milieubelasting of bedrijvigheid die ondersteunend is aan de woonfunctie. De gebruiksintensiteit is relatief laag, waarbij de nadruk ligt op het begin van de ochtend tot het eind van de middag. De dichtheid is laag en is minder dan 35 woningen per hectare. De woningen zijn veelal grondgebonden en de opzet van de woonwijken is ruim en groen. In het gebiedstype ‘Extensief wonen’ hangen de gewaardeerde milieukwaliteiten samen met de ligging aan de rand van de stad en de relatief lage dichtheid, waardoor deze wijken een groen karakter hebben. De geluid-, geur- en bodemkwaliteit zijn goed. De inzet op een goede geluidkwaliteit houdt in dat de bereikbaarheid met de auto matig is, zodat de verstoring hierdoor tot een minimum kan worden beperkt. De concentratie van autoverkeer op ontsluitingswegen leidt ertoe dat daar de geluidkwaliteit voldoende is. Door de perifere ligging is het aantal doorgaande wegen minder dan bij intensief wonen/werken. De gewenste geurkwaliteit is daarom goed: maximaal 8% geurgehinderden. Daarnaast is, ook vanwege de lage woningdichtheid, de bereikbaarheid met openbaar vervoer matig met een frequentie van 2 of 3 maal per uur.
 
De gewenste bodemkwaliteit is zowel voor menselijk gebruik als voor ecosystemen goed. Door de relatief ruime tuinen en de groene opzet is de kans op humaan contact met de bodem groter dan bij de andere drie meer versteende gebiedstypen, zodat het gezondheidsrisico bij bodemverontreiniging groter is. Daarnaast speelt dit woonmilieu een belangrijke rol in de uitwisseling van planten en dieren tussen stad en ommeland omdat het direct grenst aan het buitengebied. De beheersintensiteit van het kleinschalig groen is met het oog op die uitwisselingsfunctie lager dan bij de andere drie gebiedstypen. In de stadsrandwijken is verder, juist vanwege de vele grondgebonden woningen in lagere dichtheden, relatief gemakkelijk hemelwater af te koppelen en energiewinst te behalen met isolerende maatregelen. Dit leidt ertoe dat voor de bestaande bouw voor het vasthouden van het gebiedseigen water het niveau matig geldt en voor nieuwbouw voldoende. De energiereductie ambitie is hoger dan bij de andere drie woongebieden: minimaal 50% ten opzichte van het energiegebruik in 2000.

Bovenstaande aspecten zijn ten behoeve van het voorliggende plan, waar nodig, bekeken en onderzocht in het kader van de onderzoeksplicht. Verwezen wordt naar hoofdstuk 5 van deze toelichting.
 
2.3.9 Bodembeheerplan Maastricht (2007)
 
Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit.
 
De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt.
 
Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. Het Bodembeheerplan is inhoudelijk van toepassing op die locaties waar de bodem is beïnvloed door de grootschalige diffuse bodemverontreiniging. Daarnaast kan dit Bodembeheerplan in een aantal gevallen ook worden gebruikt bij de aanpak van immobiele puntverontreinigingen.
 
De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden. Door bij alle procedures dezelfde bodemkwaliteitseisen te stellen wordt invulling gegeven aan het vier-sporenbeleid. Voor dit bestemmingsplan bevat het Bodembeheerplan geen specifieke uitgangspunten.
 
2.3.10 Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
 
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich er van bewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger, het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
 
2.3.11 Hogere grenswaardenbeleid Maastricht
 
Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur en Milieuplan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid. Voor een verdere uitwerking van het aspect geluid wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van deze toelichting.
 
2.3.12 Luchtkwaliteitplan Maastricht
 
Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken, mee-adviseren en mee-discussiëren over de uitvoering van het luchtkwaliteitplan. Voor een verdere uitwerking van het aspect luchtkwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 5.6 van deze toelichting.
 
2.3.13 Waterplan Maastricht
 
In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten: grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: Gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, Provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.
 
Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldende beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.
 
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
  • aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
  • zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies;
  •  voor schoon oppervlaktewater is het saneren of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
 
Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden- bergen-afvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren.
 
In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan.
 
2.3.14 Antennebeleid/UMTS Nota 2009
 
Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.
 
Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving.
In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden. Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn:
  1. historische gebieden;
  2. woongebieden;
  3. bedrijfsterreinen;
  4. buitengebieden;
  5. bijzondere bebouwing.
Op de kaart behorende bij de UMTS Nota 2009 is voor de hele gemeente aangegeven in welke gebieden welke masten kunnen worden geplaatst: 
 
Het voorliggende plangebied behoort tot de categorie “woongebieden”. Voor deze gebieden gelden de volgende criteria:
  • geen vrijstaande masten in woongebieden;
  • dakmasten enkel op gestapelde woningbouw;
  • micromasten bij voorkeur op bijzondere bebouwing.
In de juridische regeling van het bestemmingsplan zal een koppeling worden gelegd naar de criteria in de UMTS Nota 2009.
 
2.3.15 Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012
 
Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie). In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”. Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
  • een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten;
  • onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.

De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
  • gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien.
  • interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed.
  • proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen;
  • kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling.
  • integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).

Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming
‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan verwerft, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.
 
De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
  • behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;   
  • vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische -randvoorwaarden; 
  • op aanverwante wijzegaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).

Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
 
       
Dominant bouwwerk
         
Kenmerkend bouwwerk
         
Waardevol cultuurhist. element
         
Waardevol groenelement
         
Cultuurhistorisch attentiegebied
         
Archeologische zone a
         
Archeologische zone b
       
Archeologische zone c
       
Primaire bestemming
              
 
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming.