Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Maastricht Zuidoost
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpMtrichtZuidoost-vg01

Toelichting

1 Inleiding

 
1.1 Algemeen
 
Aanleiding
De gemeente Maastricht heeft besloten nieuwe bestemmingsplannen op te stellen voor alle gronden binnen de gemeentegrenzen. Het doel van deze actualisatie is enerzijds te voorzien in uniforme en actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van de gemeente en anderzijds te voldoen aan de wettelijke verplichtingen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in dezen stelt. Met het opstellen van de bestemmingsplannen wordt aangesloten bij het, sinds enkele jaren, landelijk in gang gezette traject van uniformering en digitalisering van bestemmingsplannen. De systematiek van voorliggend bestemmingsplan is daarom afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en op het gemeentelijk Handboek Ruimtelijke Plannen. Het doel van het op te stellen bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied.
 
In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen in de gemeente Maastricht ligt thans de actualisering van de bestemmingsplannen voor in het gebied dat in het kader van deze actualiseringsopgave is aangeduid als ‘Maastricht Zuidoost’. Volgens de buurtindeling van de gemeente Maastricht omvat dit plan de buurten Randwyck en Heugem. De exacte en meer specifieke beschrijving van het plangebied is in paragraaf 1.2 aangegeven. Dit bestemmingsplan is, evenals andere in het kader van de wettelijk verplichte actualisering op te stellen bestemmingsplannen, met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft derhalve grotendeels een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied wordt in het bestemmingsplan vastgelegd. Ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of waarvoor een vergunning is verleend, worden als ‘bestaande situatie’ opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
 
Structuur bestemmingsplan
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling wordt opgebouwd conform de SVBP2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Ook wordt bij de gebruikte terminologie in dit bestemmingsplan geanticipeerd op de sinds 1 oktober 2010 van kracht zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
De structuur van bestemmingsplan 'Maastricht Zuidoost' dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
  • een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0935.bpMtrichtZuidoost (met hierachter de code van de fase waarin het plan verkeert);
  • regels; deze regels zijn in de SVBP2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Op de verbeelding zullen, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangegeven. De verklaringen zullen een verbinding leggen tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding wordt opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en is getekend op schaal 1:1000 en bestaat, vanwege de omvang van het plangebied, uit elf kaarten (deelgebieden).
1.2 Grens van het plangebied
 
Het begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan Maastricht Zuidoost is op onderstaande topografische kaart weergegeven:
 
 
De begrenzing van het plangebied verloopt vanaf de westoever van de Maas (direct ten zuiden van de J.F. Kennedybrug) via de as van de J.F. Kennedybrug en de J.F. Kennedysingel tot aan het viaduct met de Gerardusweg (het ten oosten daarvan gelegen gebouw van de Gasunie is in dit plan meegenomen). Van daaruit wordt de oostelijke grens van de spoorlijn Maastricht-Luik tot aan de Hubert van Doornelaan aangehouden. Vanaf de Hubert van Doornelaan volgt de plangrens de grens van bedrijventerrein ‘De Karrosseer’ tot en met de zuidzijde van de afslag bij de Köbbesweg. Vervolgens loopt de plangrens in westelijke richting tot aan de oostgrens van de spoorlijn, waarna de gemeentegrens langs het spoor in zuidelijke richting wordt gevolgd. De zuidelijke plangrens wordt eveneens gevormd door de gemeentegrens; ten zuiden van bedrijventerrein Eijsden-Maastricht verloopt deze in westelijke richting naar de Maas. De westoever van de Maas vormt tenslotte de westelijke planbegrenzing, die verder noordwaarts doorloopt tot aan de zuidrand van de J.F. Kennedybrug.
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
 
Met de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidoost’ kom(t)(en) (delen van) een aantal bestemmingsplannen te vervallen. Deze vigerende plannen kennen verschillende juridische regelingen uit diverse perioden, vaak ook gebaseerd op inmiddels verouderde wet- en regelgeving. Deze gebieden worden in het nieuwe plan voorzien van een moderne, uniforme juridische regeling. Op de onderstaande kaart is aangegeven welke (delen van) vigerende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan. Voor de facetbestemmingsplannen geldt dat deze onverminderd van kracht blijven. In het onderstaande schema zijn deze plannen aangegeven met de data van vaststelling en goedkeuring. De nummers op de kaart op de volgende pagina corresponderen met de nummering in de lijst (waarbij nummers 13 en 14 voor het gehele grondgebied van Maastricht gelden en derhalve niet zijn aangegeven); ook zijn de aangrenzende bestemmingsplan aangeduid. 
 
Nr.
Naam bestemmingsplan
Vastgesteld raad
Goedgekeurd GS
1
Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht
18.11.2003
22.06.2004
2
Bedrijventerrein Vinkenslag
02.07.2002
14.10.2002
3
Heugem
26.01.1999
10.08.1999
4
Pietersplas Noord 1994
13.02.1996
24.09.1996
5
Bedrijfsterrein Gronsveld
05.03.1996
18.06.1996
6
Randwyck-Noord
09.11.1993
14.06.1994
7
Randwyck, Uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas
25.01.1994
26.04.1994
8
Portomaar
02.02.1993
21.09.1993
9
Randwyck-Zuid
10.11.1992
16.03.1993
10
Zuidelijk deel van Wyckerpoort en Oostermaas
07.07.1970
26.07.1971
11
Eijsden, uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen
in hoofdzaak
20.07.1961
(raad vml. gem. Eijsden)
20.08.1962
12
Tweede wijziging uitbreidingsplan in hoofdzaken der gemeente Heer
30.12.1957
(raad vml. gem. Heer)
01.12.1958
13
Facetbestemmingsplan Smart-, head & growshops
16.09.2003
16.12.2003
14
Facetbestemmingsplan Uitsluiting A-inrichtingen
13.01.1987
04.08.1987
  
Kort overzicht doel/opzet vigerende bestemmingsplannen
 
1. Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht (2003)
Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht, aan de zuidoostzijde van het grondgebied van de gemeente Maastricht. Het is opgesteld als een ‘globaal eindplan’ waarin de toekomstige bestemmingen zijn vastgelegd, maar waarbinnen voldoende flexibiliteit is geboden in de vorm van vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden. Er is voorzien in een beschrijving in hoofdlijnen (die thans conform de nieuwe wet- en regelgeving geen deel meer mag uitmaken van een bestemmingsplan) waarin de doelstellingen van het plan per onderwerp zijn verwoord. Thans is ongeveer de helft van het bedrijventerrein (tot aan de Köbbesweg) bebouwd dan wel in aanbouw; ook de infrastructuur en het woonwagenpark aan de Schorsmolen zijn enkele jaren geleden gerealiseerd. In onderhavig bestemmingsplan zijn de bestemmingen zodanig geregeld dat geen beperking van bestaande rechten ontstaat. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande regelingen. Omdat bestemmingsplannen thans dienen te worden vormgegeven conform SVBP en IMRO zal het bestemmingsplan op onderdelen evenwel een andere verschijningsvorm krijgen.
 
2. Bedrijventerrein Vinkenslag (2002)
Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de herontwikkeling van de toenmalige (verouderde) woonwagenlocatie Vinkenslag tot bedrijventerrein Vinkenslag (inmiddels ‘De Karrosseer’ geheten). Conform de uitgangspunten bij aanvang van de herontwikkelings- en saneringsoperatie hebben zich op het tegenwoordige
bedrijventerrein ‘De Karrosseer’ inmiddels circa 80-85 (auto)bedrijven ontwikkeld tot zelfstandige bedrijfsvestigingen met woonfunctie. De bewoners zonder bedrijf zijn uitgeplaatst naar andere woonwagenlocaties in de stad (waaronder Schorsmolen). De ombouw van dit bedrijventerrein is volledig afgerond en de bestaande situatie is als zodanig opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
 
 
 
3. Bestemmingsplan Heugem (1999)
Het bestemmingsplan Heugem is een consoliderend bestemmingsplan, waarin de bestaande situatie in 1999 is vastgelegd. Daarbij zijn de grotere nieuwbouwgebieden (uitbreidingen) van Heugem vastgelegd en is ook een definitieve juridische regeling voor het gebied Maasveld opgenomen. Het plangebied zal in zijn geheel worden opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan Maastricht Zuidoost waarbij conform de huidige situatie zal worden bestemd.
 
4. Pietersplas Noord 1994 (1996)
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas uit 1994; aan een gedeelte van dat plan was destijds door GS goedkeuring onthouden. Voor dat gedeelte is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het plan is, evenals het uitwerkings- en wijzigingsplan, opgesteld om de recreatieve voorzieningen in dit gedeelte van de Pietersplas juridisch mogelijk te maken. De beoogde ontwikkelingen zijn inmiddels gerealiseerd. In onderhavig bestemmingsplan zal de bestaande juridische regeling zoveel mogelijk worden benaderd, ten faveure van een goede rechtsbescherming van grondeigenaren en omwonenden.
 
5. Bedrijfsterrein Gronsveld (1996)
Door de correctie van de gemeentegrens is een klein gedeelte van het plangebied juridisch geregeld in het bestemmingsplan ‘Bedrijfsterrein Gronsveld’. Het betreft een strook ten zuiden van bedrijventerrein ‘De Karrosseer’, ter hoogte van de op- en afrit van de A2 (deze gronden hebben thans een groen- en verkeersfunctie). Deze gronden zullen worden meegenomen en conform bestaand gebruik worden geregeld.
 
6. Randwyck-Noord (1993)
Vanwege de voortdurende bouwstroom en de zich snel ontwikkelende woon- en kantorenwijk Randwyck is op basis van een nieuw Structuurplan uit 1991 een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkelingen in dit gebied door middel van een adequate juridische regeling in juiste banen te leiden. De in het plan beoogde ontwikkelingen (kantoren, woningen) zijn veelal gerealiseerd. Andere planuitgangspunten zijn dermate door de tijd achterhaald dat deze niet meer actueel zijn. Het nagenoeg uitontwikkelde Randwyck-Noord kan thans van een juridische regeling worden voorzien die gebaseerd is op de bestaande situatie. 
 
7. Randwyck, Uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas (1994)
Dit plan is deels de voorloper van het plan Pietersplas Noord 1994. Het gedeelte waaraan goedkeuring is onthouden is in 1996 opnieuw geregeld in het bestemmingsplan Pietersplan Noord 1994. Het wel goedgekeurde deel van het plan is nog steeds vigerend. Het plan regelt de recreatieve ontwikkelingen die destijds in dit gebied beoogd waren. Inmiddels is het gebied uitontwikkeld en kan het als bestaande situatie worden geregeld in onderhavig plan. 
 
8. Portomaar (1993)
Dit bestemmingsplan is begin jaren 90 door de gemeenten Eijsden en Maastricht opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van een recreatiegebied met 300 recreatiewoningen, een hotel, een jachthaven en bijkomende voorzieningen. Dit plangebied omvat ongeveer 10,5 ha grond, bestemd tot “Uit te werken recreatieve doeleinden, verblijfsrecreatie”. Effectuering van dit bestemmingsplan is echter niet mogelijk vanwege de restricties in de Rivierenwet, die gericht is op het voorkomen van bouwen in het stroomvoerend winterbed van de Maas. Dit vigerende bestemmingsplan zal derhalve nooit kunnen voorzien in de beoogde ontwikkelingen. Er wordt derhalve volstaan met het opnemen van de huidige situatie.
 
9. Randwyck-Zuid (1992)
Dit gedeelte van Randwyck is gelegen ten oosten van de bebouwing van Heugem. Dit bestemmingsplan is begin jaren 90 opgesteld om in de sterk toegenomen vraag naar bedrijfsterreinen in Maastricht te kunnen voorzien door middel van uitbreiding van de voorraad. Een ander doel van de gemeente was bedrij­ven die bij elkaar passen zoveel mogelijk op een bepaald bedrijfsterrein bij elkaar te brengen en dat terrein voor dat soort be­drijven zo ideaal mogelijk te situeren en te accommoderen. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in een bestemming Bedrijfsdoeleinden (I en II, waarbinnen een bepaalde zonering is toegepast) die conform de nieuwe standaarden zal worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
 
10. Zuidelijk deel van Wyckerpoort en Oostermaas (1970)
Een klein gedeelte van het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Zuidelijk deel van Wyckerpoort en Oostermaas’. Het betreft het gasstation van Gasunie en een gedeelte van de gronden (hoofdzakelijk groenvoorzieningen) langs de A2 en het spoortracé. Deze gronden worden als bestaande situatie in onderhavig plan bestemd. 
 
11. Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak (Gemeente Eijsden, 1961)
Dit is het oude hoofdzakenplan van de gemeente Eijsden (het plan stamt uit de tijd dat deze gronden nog niet tot het grondgebied van Maastricht behoorden). Deze gronden (gelegen ten zuiden van de lijn Portomaar) zullen conform de bestaande situatie worden bestemd.
 
12. Tweede wijziging uitbreidingsplan in hoofdzaken der gemeente Heer (1957)
Een strookje tussen het AZM en de A2 (waaronder ook een deel van de spoorlijn) is geregeld in de tweede wijziging van het uitbreidingsplan in hoofdzaken. Deze gronden worden conform bestaande situatie geregeld in het nieuwe bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
 
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit acht hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de voor dit plan relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn.  
 
In hoofdstuk 4 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 7 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 8. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.
2 Beleid

 
2.1 Europees beleid
 
Vogel- en habitatrichtlijn
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • gebieden door de Minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.
Het Natura 2000-netwerk bevat derhalve de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingsdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Nederland heeft 162 Natura 2000-gebieden (en 4 ‘mariene’ gebieden buiten de kust).
 
Binnen de Maastrichtse gemeentegrens is één Natura 2000-gebied gelegen: “St. Pietersberg en Jekerdal”. Aan de zuidoostzijde van de gemeente Maastricht ligt het Natura 2000-gebied “Savelsbos” en op enige afstand in de gemeente Eijsden-Margraten nog het “Bemelerberg en Schiepersberg”. Het plangebied is niet aangrenzend aan en op aanzienlijke afstand van deze gebieden gesitueerd. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan een actualiseringsplan, waarbinnen de bestaande situatie planologisch wordt verankerd en waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Er zal geen sprake zijn van negatieve effect op de kwalificerende soorten of habitats in de genoemde gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan.
 
Europese Kaderrichtlijn Water
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
 
Uitgangspunten hierbij zijn:
  • een gebiedsgerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van een indeling in stroomgebieddistricten;
  • het uitwerken van maatregelen, onder meer uitgaande van een gecombineerde aanpak
    door beperking van verontreiniging aan de bron door middel van emissiegrenswaarden en door het vastleggen van milieukwaliteitnormen;
  • het bereiken van de milieukwaliteitdoelstellingen, namelijk de goede ecologische toestand voor het oppervlaktewater en de goede chemische toestand voor het grondwater;.
  • het behoeden van aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • het leveren van een bijdrage aan de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
De Europese Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan en verankerd in de Waterwet (2009) en het bijbehorende Waterbesluit. Voor het onderhavige plangebied zijn daardoor vanuit de Europese Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere nationale wet- en regelgeving voortkomen.
 
Verdrag van Valletta (Malta)
Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.
 
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid. De wijze waarop met het aspect archeologie rekening is gehouden in relatie tot dit plan is verwoord in paragraaf 3.4 van deze toelichting.
2.2 Rijksbeleid en relevante wet- en regelgeving
 
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen waaraan 13 nationale belangen zijn gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van de deze 13 nationale belangen.
 
Doel
Nationaal belang
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland
  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond.
Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande Mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden behouden zijn
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
 
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:
  • het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin vooralsnog opgenomen de volgende nationale belangen:
    1. Rijksvaarwegen
    2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
    3. Kustfundament;
    4. Grote rivieren;
    5. Waddenzee en waddengebied;
    6. Defensie;
    7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
    8. Elektriciteitsvoorzieningen;
    9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
    10. Ecologische hoofdstructuur;
    11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
    12. Ijsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
    13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Brop opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Aangezien onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bevat behoeft de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkelingen niet te worden doorlopen.  
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zullen worden opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie), door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Een onderwerp uit het Barro dat in het kader van het voorliggende bestemmingsplan aan de orde kan zijn, is de ligging van een gedeelte van het plangebied in het stroomvoerend rivierbed van de Maas. De in het Barro geformuleerde spelregels voor de grote rivieren hebben hun doorwerking gevonden in de bij dit bestemmingsplan behorende regels.
 
Op basis van het Barro zijn in het stroomvoerend gedeelte van het rivierbed de volgende activiteiten toegestaan:
  1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
  2. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
  3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  5. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
  6. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
  7. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
  8. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
  9. de winning van oppervlaktedelfstoffen
In het stroomvoerend gedeelte van het rivierbed zijn tevens niet-riviergebonden activiteiten toegestaan voor zover er sprake is van :
  1. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  2. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
  4. activiteiten die onderdeel uitmaken van de lijst van maatregelen opgenomen in de Bijlage bij de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier.
Genoemde activiteiten zijn echter slechts toelaatbaar indien aan de volgende voorwaarden kan worden voldaan:
  1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  2. er geen sprak mag zijn van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  4. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
  5. resterende waterstandeffecten of een afname van het bergend vermogen dienen te worden gecompenseerd;
  6. er zijn geen andere niet-riviergebonden activiteiten dan genoemd toegestaan tenzij daarbij activiteiten worden mogelijk gemaakt die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een vanuit rivierkundig oogpunt bezien zo gunstig mogelijke locatie. In het bestemmingsplan moet daarbij worden vastgelegd welke maatregelen, die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren, worden genomen.
Onderhavig conserverend bestemmingsplan leidt niet tot het ontplooien van nieuwe activiteiten in het stroomvoerend rivierbed zodat een beoordeling daarvan in het licht van het Barro/Beleidsregels grote rivieren achterwege kan blijven. Voor een correcte doorwerking van het Barro is in de regels en op de verbeelding voorzien in een dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed'.
     
Waterwet en waterbesluit
Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De nieuwe Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta’s), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De Waterwet voegt acht bestaande waterbeheerwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.
 
Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en een lijst van waterkeringen, eveneens in beheer bij het Rijk. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr). Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen:
  • het Rijk beheert zijwateren van hoofdwateren, behoudens de uitzonderingen die in de Waterregeling zijn geregeld;
  • als het Rijk beheerder is van een oppervlaktewater­lichaam, beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.
Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren. Uit het kaartmateriaal behorende bij het Waterbesluit blijkt dat een groot gedeelte van het plangebied deel uit maakt van het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk (op de navolgende afbeelding in de gele kleur weergegeven). In deze gebieden kan als gevolg van de directe ligging aan de Maas wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding worden verhaald op het Rijk.
 
 
 Op de voorgaande kaart (uit het Waterbesluit) is met de blauwe kleur het stroomvoerend rivierbed van de Maas aangeduid. De rode lijnen zijn de rivierkades. De kade die in het plangebied is gelegen dient dienen samen met de bijbehorende beschermingszones te worden opgenomen op de verbeelding en te worden voorzien van een juridische regeling in de regels.
  
Beleidslijn Grote Rivieren
In 1996 is de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. De doelstelling van de Beleidslijn is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. In 1997 is deze beleidslijn gewijzigd. Bij besluit van 4 juli 2006 is de beleidslijn opnieuw herzien en is haar naam gewijzigd in Beleidslijn Grote Rivieren. Deze herziening bestond uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien dat nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit. Voor een uitwerking van de Beleidslijn wordt verwezen naar het SVIR/Barro.
 
Nota Belvédère
In de Nota Belvédère (1999) is een visie op de samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting opgenomen. In de nota worden vanuit de cultuurhistorie de meest waardevolle gebieden van Nederland geselecteerd: de zogenaamde Belvédèregebieden. Voor elk van deze gebieden wordt aangegeven wat de cultuurhistorische identiteit is, worden beleidskansen geïnventariseerd en wordt een beleidsstrategie voorgesteld. De nota is een aanwijzing en voorzet hoe gemeenten met de inrichting van hun grondgebied moeten omgaan.
 
De stad Maastricht is in deze nota aangemerkt als een cultuurhistorisch belangrijke stad. In cultuurhistorisch belangrijke steden wordt extra beleidsmatige aandacht gevraagd voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren. De gemeente Maastricht heeft hiervoor het instrument van het Maastrichts Erfgoed geïntroduceerd en geïmplementeerd. Hierover meer in paragraaf 3.1.3 ‘Gemeentelijk beleid’. Verder is het gebied tussen de gemeenten Sittard-Geleen, Maastricht en Heerlen aangemerkt als het Belvédèregebied ‘Heuvelland’. De cultuurhistorische waarden hiervan dienen vroegtijdig te worden meegenomen in nieuwe planvorming. Voor dit bestemmingsplan heeft de Nota Belvédère geen specifieke uitgangspunten, anders dan dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk dient te worden beschermd (in casu via het instrument van het Maastrichts Erfgoed).
2.3 Provinciaal beleid
 
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2011
Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige ge­neraties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009, 2010 en voor het laatst in 2011 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, met POL-aanvullingen.
 
Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied voor het grootste gedeelte aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ (P9); daarnaast is een beperkt deel van het plangebied aangeduid als ‘Bos- en natuurgebied’ (P1, EHS), ‘Provinciale Ontwikkelingszone Groen’ (P2, POG), ‘Ruimte voor veerkrachtige watersystemen’ (P3) en ‘Stedelijke ontwikkelingszone’ (P8). Het onderstaande fragment uit kaart 1
toont de plangrens en de daarbinnen gelegen perspectieven conform de POL-kaart:
 
 
                                    
Verklaring van de perspectieven in dit plangebied
De stedelijke bebouwing is gelegen binnen de ‘grens stedelijke dynamiek’, die gekoppeld is aan de stadsregio’s.
De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie kaartbeeld op deze pagina). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
 
De Stedelijke bebouwing (Perspectief 9) omvat de aanwezige of als zodanig al bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
 
De Bos- en natuurgebied (EHS, Perspectief 1)
In het plangebied zijn grote delen van de oevers van de Maas (gelegen tussen de Hoge Weerd en de Maas) en de oevers van de Pietersplas aangeduid als P1 en vormen daarmee een bos- en natuurgebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Ecologische hoofdstructuur omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch water en beken met een specifieke ecologische functie (SEF-beken). De EHS maakt onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het provinciaal beleid voor de EHS is gericht op het beschermen en realiseren van deze samenhangende robuuste structuur van grotere natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het ‘nee, tenzij’- regime. Onder strikte condities kunnen voor knelpuntsituaties oplossingen worden gecreëerd mits dit tevens leidt tot een versterking van de ecologische structuur. Bij het niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van het ‘nee, tenzij’- regime kan een herbegrenzing van de EHS dan wel de EHS-saldo-benadering eveneens aan de orde zijn. De ontwikkelingen waarin het onderhavige bestemmingsplan voorziet hebben geen gevolgen voor de EHS. De gebieden zullen worden bestemd tot ‘Natuur’. Daar waar sprake is van bestaande of vergunde functies binnen deze EHS-gebieden worden deze òfwel voorzien van een afwijkende functie binnen de natuurbestemming òfwel wordt een andere bestemming aan de gronden gegeven.
 
De Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG, Perspectief 2) vormt samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. Anders dan de EHS omvat de POG vooral landbouwgebieden. In het plangebied zijn kleine delen van de Maasoevers als zodanig aangeduid. Ook is de volledige oostoever van de Pietersplas met dit perspectief aangeduid. Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschapswaarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen in de POG. Ook van belang zijn het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw. Belangrijk zijn het behoud en bewerkstelligen van de juiste basiscondities voor de beoogde verbetering van natuur en watersystemen, mede met het oog op het waarborgen van een gegarandeerde en veilige drinkwatervoorziening. Het bebouwingsarme karakter blijft gehandhaafd. De POG omvat vooral landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur en landschapselementen, ecologische verbindingszones, de beken met een specifiek ecologische functie (voor zover geen onderdeel van de EHS), hamsterkernleefgebieden, landschappelijk raamwerk Zuid-Limburg, waterwingebieden met een natuurlijk karakter vanwege de waterbescherming en gronden die een natuurkarakter krijgen zoals bepaalde lopende ontgrondingen. Het beleid in de POG is gericht op het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. Binnen de POG wordt tevens zorg gedragen voor het vasthouden en bergen van water in de beekdalen, in combinatie met ecologisch herstel van de SEF-beken, waterconservering ten behoeve van de grondwaterafhankelijke natuurgebieden en het voorkomen van erosie op de steilere hellingen.
 
Het perspectief ‘Veerkrachtige watersystemen’ (P3) heeft betrekking op de meer open delen van beekdalen, winterbed van de Maas en steilere hellingen, voorzover deze geen deel uitmaken van P1 (EHS) of P2 (POG). De betreffende gebieden hebben een relatief open karakter en zijn ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. Lokaal komt ook niet-grondgebonden landbouw voor. Met name langs waterplassen, maar ook verspreid over het gebied P3 zijn veel toeristisch voorzieningen aanwezig. In het plangebied is één gebiedje als zodanig aangeduid (het gebied in de directe nabijheid van Kasteel de Hoogenweerth). De ontwikkeling van deze functies in deze gebieden is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie, en gepaard gaat met een goede landschappelijke inpassing en “compensatie” van verloren gaande omgevingskwaliteiten. De veerkrachtige watersystemen vormen een belangrijke continuïteit in het landschap zowel visueel-ruimtelijk als cultuurhistorisch, en bieden een goed houvast voor investeringen in landschapsontwikkeling en aanvulling op de perspectieven 1 en 2.
 
De weg Hoge Weerd is aangewezen als ‘Stedelijke ontwikkelingszone’ (Perspectief 8). De als zodanig aangemerkte gebieden omvatten landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op. Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen oplossing kan bieden. Als er nieuwe rode ontwikkelingen in stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Met het oog op de bereikbaarheid komen daar voor werklocaties en winkelgebieden vooral plekken nabij stadsentrees, verkeers- en openbaar vervoerknooppunten en aansluitingen op transportassen in aanmerking. Ontwikkeling van nieuwe woongebieden, werklocaties of andere rode ontwikkelingen in de stedelijke ontwikkelingszones dient bij te dragen aan de revitalisering of herstructurering van bestaande stedelijk gebieden. Dat is van provinciaal belang.
 
Overige beleidskaarten POL
Naast de Perspectievenkaart zijn in het POL nog aanvullende beleidskaarten opgenomen; het betreft de kaarten ‘Groene Waarden’, ‘Kristallen Waarden’ en ‘Blauwe Waarden’. Deze kaarten geven, indien noodzakelijk, aanvullende informatie over bepaalde waardevolle kenmerken en belangen van gebieden.
 
Kaart Groene Waarden
Op deze kaart zijn de in de Perspectievenkaart als P1 aangeduide gebieden opgenomen en verder uitgewerkt. Zo is de Maas aangeduid als ‘ecologische verbindingszone’. Datzelfde geldt voor de zuidoostoever van de Pietersplas.
 
Kaart Kristallen Waarden
Op deze kaart zijn de in de Perspectievenkaart als P1 aangeduide gebieden nogmaals benoemd. De kaart biedt geen extra uitgangspunten of randvoorwaarden.
 
Kaart Blauwe Waarden
Op deze kaart is het stroomvoerend rivierbed van de Maas aangeduid.
 
Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan, dat niet leidt tot nieuwe ontwikkelingen. Hierdoor worden de aangegeven belangen niet geschaad.
  
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Algemeen ruimtelijk beleid
 
Stadsvisie 2030 (juni 2005) + actualisatie 2008
 
Analyse
Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mozaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving.
 
Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad.
 
Speerpunten
In juni 2005 werd, op basis van de uitgevoerde analyse, de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen. Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie een aantal aanknopingspunten. Van de twaalf speerpunten die in de Stadsvisie zijn benoemd, kunnen de economische speerpunten 1 en 2 ('Realisatie en behoud brede economische structuur' respectievelijk 'Behoud van een sterk imago') en de fysieke speerpunten 7 en 8 (‘Versterking en behoud van leefbare buurten’ respectievelijk ’Versterking en behoud van de fysieke kwaliteit’) worden gezien als meest passend bij dit plangebied (vanwegen het grote aantal bedrijven en kantoren in Randwyck en vanwege de recreatief-toeristische voorzieningen en natuurbeleving aan de Maasoevers). Hierna zijn deze speerpunten toegelicht.
 
Bij speerpunt 1:
Als gevolg van diverse economische ontwikkelingen zijn de economische structuren van West-Europese steden
veranderd. Maastricht heeft een omslag gemaakt van een industriestad naar een kennis- en dienstenstad, met een brede en gedifferentieerde werkgelegenheidsstructuur, waarin de industrie gekoesterd wordt. Dat is een bewuste keuze die al jaren aan de basis ligt van het economisch beleid van deze stad. Monoculturen - eenzijdige ontwikkeling van steden - houden altijd een groot risico in; denk in dat verband maar aan de gevolgen van de sluiting van de mijnen in de Oostelijke Mijnstreek. Een gedifferentieerd aanbod van bedrijvigheid en werk biedt de meeste kansen op een langdurige economische weerbaarheid. Het verlies aan werkgelegenheid in de ene sector kan opgevangen worden door een andere sector als het economisch slechter gaat. In de toekomst blijft dit een belangrijke randvoorwaarde voor de economische ontwikkeling van de stad. Een consolidatie van de industrie, met nieuwe impulsen voor het midden- en kleinbedrijf, starters en doorstarters, moet - hoe moeilijk ook - gelijktijdig plaatsvinden. Verder moet de positie in de groeisectoren kenniseconomie en vrijetijdseconomie versterkt worden.
 
Bij speerpunt 2:
De vrijetijdseconomie – waaronder naast toerisme ook vrijetijdsbesteding, cultuur en sport - is een zeer kansrijke sector in Maastricht. Verwacht wordt dat deze sector nog aan betekenis zal winnen. Ze kan het verlies aan werkgelegenheid in de industrie opvangen. De vrijetijdseconomie en het Maastrichtse sociaal-culturele klimaat dragen in belangrijke mate bij tot het besluit van mensen en bedrijven om zich hier te vestigen. Met vrijetijdseconomie worden alle activiteiten bedoeld die mensen in hun vrije tijd ondernemen en alle zaken die een activiteit tot een belevenis maken. Het gaat daarbij over zowel bezoekers als bewoners. Op dit moment scoort Maastricht heel goed als bezoekstad, als culinaire, culturele en historische stad. Dat imago is eeuwenlang opgebouwd en werd dankzij zorgvuldig beleid de laatste decennia zodanig versterkt, dat Maastricht met haar bekendheid een absolute koploper is in Nederland. Het is een uitstekend imago, maar wel een imago dat vele andere steden proberen te imiteren en waar de ‘wet van remmende voorsprong’ dreigt. Maastricht kan haar beeldvorming alleen behouden als ze het zorgvuldig koestert. Daarom kiest Maastricht ervoor zich nadrukkelijk te onderscheiden en te investeren in voorzieningen en evenementen die aansluiten op het bijzondere karakter van de stad: cultureel, historisch, culinair, een licht buitenlands karakter en gastvrij. Tegelijkertijd profileert Maastricht zich als een moderne stad voor zowel bezoekers als bewoners, een kleinschalige en overzichtelijke stad.
 
Bij speerpunt 7:
De gemeente moet er voor zorgen dat mensen zich verbonden blijven (of gaan) voelen met hun directe leefomgeving. Op het gebied van de openbare ruimte betekent dit een gedegen, kwalitatief hoogwaardige en duurzame inrichting en materiaalgebruik. Het beheer van de openbare ruimte moet gericht zijn op ‘heel, schoon en veilig’. Dit betekent dat men bestaande, verouderde woonmilieus moet aanpassen aan de eisen van deze tijd en de toekomst. Daarbij is kwaliteit opnieuw het uitgangspunt. De stad is gegroeid in wisselwerking met het omringend landschap. In de ruimtelijke structuur van de stad zijn sporen van het landschap terug te vinden en in het landschap de relicten van de eeuwenoude vestingwerken. Mede door de ligging aan de rivier en het smalle Maasdal kan het omringende landschap op tal van plaatsen tot diep in de stad doordringen en is het bijna overal voelbaar aanwezig. De groenstructuur van lanen, parken en vestingwerken is nauw verweven met het recreatieve netwerk van pleinen en straatjes in de oude binnenstad en vormt een wezenlijk onderdeel van de historisch gegroeide ruimtelijke en sociale structuur.
 
Bij speerpunt 8:
Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Van een hoge gebruikswaarde is sprake als de ruimte op een veilige wijze gebruikt kan worden voor functies zoals wonen, werken, ontspannen en verplaatsen én deze functies elkaar bovendien niet hinderen én ze elkaar zoveel mogelijk versterken én toegankelijk zijn voor de bevolking.
Belevingswaarde speelt een belangrijke rol in de leefomgeving. Daarbij gaat het om cultureel besef en diversiteit, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), toegankelijkheid, (cultuur-)historie en schoonheid en dit alles op mensenmaat. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpassingsvermogen en flexibiliteit in de tijd. Dit zowel wat betreft geschiktheid voor nieuwe gebruiksvormen als ontvankelijkheid voor nieuwe culturele en economische betekenissen. De opgave is en blijft nieuwe inwoners, bedrijven en bezoekers voor de stad te interesseren en te binden. Een belangrijke basis daarvoor is de fysieke kwaliteit van de stad en het aanwezige voorzieningenniveau in brede zin. De kwalitatieve inzet en het evenwicht tussen bereikbaarheid en leefbaarheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. Als nieuwe gebieden binnen het stedelijk gebied vrijkomen en transformatie aan de orde is, moeten deze gericht worden ingezet, waarbij een afweging is te maken tussen de mogelijkheden van de plek en de meerwaarde voor het stadsdeel, de vitaliteit en concurrentiekracht van de stad en de positie binnen het stedelijk netwerk op Zuid-Limburgse schaal. Maastricht is een compacte stad. De belangrijkste voorzieningen zijn binnen relatief korte afstand aanwezig. Dit is aantrekkelijk voor de mensen die in de stad wonen of verblijven. Doel is het concept van de ‘compacte stad in een weids landschap’ ook voor de toekomst van Maastricht te hanteren. De opgave is de stad vitaal te houden door nieuwe functies zorgvuldig in het bestaande stedelijk weefsel in te passen en bestaande gebieden aan te passen aan de eisen van de tijd.
 
Bij de vaststelling van de Stadsvisie 2030 is afgesproken dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Dit is in 2008 gebeurd. De nieuwe signalen voor Maastricht zijn:
 
  1. Demografische transitie: Sinds 1993 kent Maastricht een natuurlijke bevolkingsafname (sterftecijfer hoger dan geboortecijfer) die werd gecompenseerd door een vestigingsoverschot, waardoor de absolute bevolkingsomvang steeg. Vanaf 2004 kampt de stad met een vertrekoverschot, waardoor de bevolking is gedaald (inmiddels is het inwonertal van Maastricht sinds 1 januari 2008 ieder jaar gestegen, van 117.998 per 1 januari 2008 tot 121.010 op 1 januari 2012 (red.);
  2. Economische transitie: Door een dalende bevolking (aanbod van arbeid) en de economische ombouwoperatie waar Maastricht nog altijd in zit – van industrie naar dienstverlening – blijft het aantal arbeidsplaatsen stabiel of groeit licht. Deze nationale en internationale ontwikkelingen zijn weliswaar autonoom, maar dat neemt niet weg dat actoren in de stad wel degelijk een economische en een sociale dynamiek op gang kunnen brengen die Maastricht weerbaar maakt en een robuuste toekomst garandeert. In de actualisering van de Stadsvisie 2030 formuleert het stadsbestuur instrumenten om deze dynamiek op gang te brengen.
 
Maastricht gaat deze dynamiek op drie gebieden organiseren:
 
1. Maastricht cultuurstad
De stad heeft een rijk cultureel aanbod en gaat de komende jaren bouwen aan haar culturele infrastructuur. Daarmee wordt de claim ‘Maastricht cultuurstad’ relevant. Dit imago leidt tot investeringen en immigratie van kenniswerkers, innovatieve bedrijven en verblijfsbezoekers;
 
2. Maastricht internationale kennisstad
Bijna een kwart van de bevolking is niet-Nederlands. Bijna de helft van de Maastrichtenaren is jonger dan 35. Er zijn tientallen internationale instituten gevestigd in de stad. Maastricht heeft een perifere ligging ten opzichte van de Randstad, maar daarentegen juist een centrale ligging ten opzichte van Brussel. Samen met kennisinstellingen in gemeente en regio wordt de komende jaren gewerkt aan de noodzakelijke voorwaarden om de reputatie op dit gebied om te buigen: van het (onterechte) zelfbeeld van een vergrijzende, naar binnen gekeerde stad aan de rand van het land, naar een jonge, open, internationaal georiënteerde samenleving in het hart van Europa.
 
3. Maastricht stedelijke woonstad
De demografische transitie geeft Maastricht letterlijk de ruimte om te investeren in haar kwaliteit van stedelijke woonstad. In samenhang met de regio is dat een onderscheidend vestigingsargument voor nieuwkomers en investeerders. Met fysieke ingrepen kan dynamiek worden ontwikkeld door te investeren in (1) het leefmilieu (woningen; stedelijke voorzieningen; onderwijs, landschappelijke kwaliteit; milieu) en in (2) het werkmilieu (bedrijventerreinen, vrijetijdseconomie, kantoren, atelierruimtes, toerisme). Voor een evenwichtige ontwikkeling van Maastricht moeten beide zijden in evenwicht zijn. De bereikbaarheid van Maastricht is essentieel en fungeert als smeerolie. Wetende dat in de kennis- en diensteneconomie het ‘werk’ in belangrijke mate het ‘wonen’ volgt, is om de gewenste innovatieve, vitale bevolking aan de stad te binden, het sturen op kwaliteit van het ‘leefmilieu’ van essentieel belang. De stad dient de juiste voorzieningen, stedelijke kwaliteiten, woningen en woonmilieus te bezitten om haar aantrekkelijk te maken voor deze groep. De economische structuur zal afgestemd moeten zijn op de aard van de bevolking: een brede economische structuur met een sterke focus op enerzijds werkgelegenheid in de kennis- en dienstensector; anderzijds werkgelegenheid in de vrijetijdseconomie. Stedelijkheid is een voorwaarde om de vitale en innovatieve bevolking aan de stad te binden en vervolgens de gewenste kenniseconomie te ontwikkelen. Om deze stedelijkheid te ontwikkelen moet Maastricht de onderscheidende stedelijke kwaliteiten benutten en uitgroeien tot dé ontspannen middelgrote ‘buitenlandse’ kwaliteitsstad van Nederland. Maastricht wil zich profileren met een sterk stedelijk milieu in Zuid-Limburg.
 
In het plangebied van het bestemmingsplan Maastricht Zuidoost is de opgave de juiste balans te (blijven) vinden tussen toerisme, recreatie, economie enerzijds en kwalitatief hoogwaardig wonen anderzijds. Vandaar dat de speerpunten die relevantie hebben voor dit plangebied divers zijn. Ondanks dat het voorliggend bestemmingsplan consoliderend karakter heeft en er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorgestaan, is het wenselijk te bezien in hoeverre bestaande juridische regelingen zodanig kunnen worden geactualiseerd en verfijnd dat alle belangrijke functies in het plangebied optimaal tot hun recht kunnen komen.
 
Structuurvisie Maastricht 2030, Ruimte voor ontmoeting
In de structuurvisie wordt geconcludeerd dat voor de stadsontwikkeling in en van Maastricht een nieuwe periode aanbreekt. Deze verandering is het gevolg van:
  • een veranderende bevolkingssamenstelling (beperkte groei aantal inwoners, minder jongeren, meer ouderen, groei aantal studenten) en als gevolg daarvan een verschuiving van grootschalige gebiedsontwikkeling naar een meer geleidelijke transformatie van het bestaand stedelijk gebied. De verandering in bevolkingssamenstelling zal er ook toe leiden dat de huidige fijnmazige spreiding van voorzieningen zal verdwijnen;
  • de noodzaak tot een op zo duurzaam mogelijke wijze ontwikkelen van de stad: fossiele brandstoffen zullen duurder en schaarser worden waardoor de vraag naar meer duurzame vervoersvormen en de behoefte tot auto-onafhankelijkheid zal toenemen. Een nauwe afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het mobiliteitsbeleid moet zorg dragen voor een toekomstbestendige bereikbaarheid. Ook zal Maastricht moeten anticiperen op de veranderingen in het klimaat. In de zomer zal het steeds warmer worden en de stad zal meer en meer te maken krijgen met lange perioden van droogte en hevige stortbuien. In de winter valt er meer sneeuw en wordt het steeds natter met als gevolg dat de Maas vaker zal overstromen;
  • een veranderende behoefte van de burger: burgers willen meer invloed op hun leven uitoefenen en daarmee ook op de fysieke vormgeving van hun woningen en leefomgeving. In de toekomstige stadsontwikkeling zullen het dagelijks leven van de inwoners en de verschillende leefpatronen en behoefte centraal staan.
Als antwoord op bovenstaande ontwikkelingen en om de aantrekkelijkheid van de stad voor inwoners, ondernemingen en haar bezoekers te verbeteren gaat Maastricht gericht werken aan:
  • Versterking van haar positionering als internationale stad ten behoeve van de economische vitaliteit en innovatie van de stad en regio
    Voor het behoud van de huidige werkgelegenheid en het aantrekken van nieuwe banen en inwoners is het belangrijk dat Maastricht zich samen met de regio profileert als aantrekkelijke woon-, werk- en leefgebied. Een regio met een vrijwel compleet voorzieningenniveau waarbinnen Maastricht als centrumstad fungeert. Het is daarom van belang een nauwe samenwerking tot stand te brengen met Sittard-Geleen, heerlen, de provincie, de heuvellandgemeenten en de belangrijkste bedrijven en maatschappelijke partners. Samenwerking binnen de regio Zuid-Limburg alleen is echter niet voldoende. Een duidelijke positionering in het euregionale netwerk is net zo belangrijk voor de gewenste innovatie en economische weerbaarheid. Innovatie is een fundamentele factor voor de groei van de economie op lange termijn. Door de ontwikkeling van de Health Campus Maastricht en de Chemelot Campus Sittard-Geleen versterkt Zuid-Limburg zijn positie binnen deze innovatieve topregio;
  • Investeren in een robuuste en duurzame bereikbaarheid om het vestigingsklimaal voor inwoners, bezoekers en ondernemingen te verbeteren
    Goede bereikbaarheid  is een onontbeerlijke peiler onder de economische structuur van de stad. Wil Maastricht zich doorontwikkelen als aantrekkelijke vestigingsplaats, dan is het noodzakelijk de bereikbaarheid van de stad en de economische centra per auto, maar vooral ook met het openbaar vervoer en het langzaam verkeer, te optimaliseren. De huidige hoofdontsluiting van de stad wordt gekenmerkt door een ring rond de binnenstad. Vanwege de ondertunneling van de A2 en de omlegging van de westelijke aanlanding van de Noorderbrug verandert dit. Er ontstaat een structuur, waarin de A2 de ruggengraat vormt en de Noorderbrug en J.F. Kennedybrug de belangrijkste 'ribben' zijn. Opgave voor de komende jaren is om deze grote projecten te realiseren waarbij beiden volgens planning voor 2018 gereed zouden moeten zijn. De nieuwe structuur waarborgt een goede (auto)bereikbaarheid van de stad in de komende decennia en de singels rond de binnenstad worden ontlast waardoor een vrij groot stedelijk gebied ontstaat. In dit gebied ontstaat daardoor meer ruimte voor de doorstroming van het stedelijk openbaar vervoer alsook ruimte voor het realiseren van een fijnmazig fietsnetwerk. Aan de randen van de binnenstad zullen nieuwe parkeervoorzieningen gericht op de binnenstad worden gesitueerd welke goed worden ontsloten vanaf de ribben. Naast deze Park&Walk parkeervoorzieningen zullen aan de rand van de stad Park&Ride voorzieningen worden ingericht;   
  • Het landschap versterken en verbinden met de stad zodat het nog meer bijdraagt aan de unieke woonkwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht
    Maastricht wil de groene ring rondom de stad verder versterken en compleet maken. Doel is om deze groene gorden (bestaande uit St. Pietersberg/Jekerdal/Cannerberg, Rivierpark Maasvallei, Terraspark, Landgoederenzone, Dousberg/Zouwdal en het Grensgebied Maastricht-Eijsden) verder uit te bouwen als recreatief uitloopgebied van de stad. Om de unieke groene ligging meer te betrekken bij het woonklimaat, wil Maastricht het landschap meer de stad in trekken. Dit gebeurt door het creëren van groene longen in de bebouwing, zoals de zone langs de Kanjel, groene wiggen in de westelijke woonwijken en de Geusselt. Aan de oostzijde zorgt de Groene Loper voor een verbinding met de Geusselt en de Landgoederenzone. Door de lagere ruimtedruk onstaat in de woonbuurten meer plek voor water en groen en vooral in buurten met thans weinig tuinen en openbaar groen zullen de komende jaren groene plekken worden toegevoegd. Deze toevoeging van groen en water zal ook positieve effecten hebben op het minimaliseren van wateroverlast;
  • Het bestaande stedelijk gebied zorgvuldig en geleidelijk transformeren, waarbij wordt gekomen tot een robuust netwerk van maatschappelijke voorzieningen en aantrekkelijke ontmoetingsplekken en openbare ruimten
    Door de geleidelijke veranderingen in de samenleving zijn de traditionele sociale contacten in buurten en wijken steeds minder vanzelfsprekend. Maastricht wil daarom ook buiten de binnenstad de mogelijkheden voor nieuwe ontmoetingen creëren. De belangrijkste kans hiertoe vormt de komst van de A2-tunnel en de verlegde Noorderbrug. Hierdoor ontstaat een groot aaneengesloten stedelijk gebied en worden barrières tussen de woonwijken weggenomen (met uitzondering van het spoorwegemplacement). Dit centraalstedelijk gebied wordt begrensd door Brusselsepoort in het westen, Belvédère in het noorden, Geusselt in het oosten en Randwyck in het zuiden). Maastricht wil binnen dit gebied investeren in fijnmazige verbindingen, met name oost-west gericht. In dit gebied liggen mogelijkheden voor het creëren van een uniek stedelijk woon- en werkmilieu. Door herstructurering verbetert de woonkwaliteit voor de huidige bewoners maar ontstaan ook kansen voor het aantrekken van nieuwe bewoners die nabij de binnenstad willen wonen.
    Aan de randen van het centraalstedelijk gebied zijn langs de ring van hoofdwegen centrumgebieden ontstaan. Randwyck is daarvan de belangrijkste, maar ook in de Geusselt en Brusselsepoort bevinden zich concentraties van voorzieningen en werkgelegenheid. Het streven is om deze gebieden verder te ontwikkelen als levendige ontmoetingsplekken met een aantrekkelijke menging aan functies. Ook Belvédère en op termijn Centrum-Oost (tussen Centraal Station en de A2) zullen zich als nieuwe subcenta gaan ontwikkelen. Gestreefd wordt naar een menging van bij elkaar passende en elkaar versterkende functies. Deze gebieden moeten voor wat betreft routering en oriëntatie beter verbonden worden met hun omgeving.
In de structuurvisie wordt een ruimtelijk streefbeeld geschetst. De belangrijkste ruimtelijke veranderingen tot 2030 zijn:
  • de ontwikkeling van een samenhangend centraal stedelijk gebied dat zich uitstrekt van Blauwdorp in het westen, het gebied rond de A2 in het oosten, Randwyck in het zuiden en Belvèdére in het noorden;
  • het versterken van Maastricht Vestingstad door de aanleg van het Frontenpark en door het Tapijngebied onderdeel te maken van het stadspark;
  • het versterken van Maastricht Waterstad door de oostelijke Maasoever vanaf het Griendpark naar het noorden toe te vergroenen en aan de zuidzijde het water meer toegankelijk te maken voor de recreant.
De structuurvisie bevat tevens diverse gebiedsbeschrijvingen met daarin met name aandacht voor het ontwerp van de publieke ruimte en een beschrijving van het functieprofiel of het bindend thema van een gebied.
 
Randwyck: toekomstbeeld
In de Structuurvisie wordt voor verschillende delen van de stad een toekomstbeeld geschetst. Naast een beeld voor het centrum, de stedelijke gebieden daaromheen, de Groene Loper/A2-ondertunneling en de versterking van de noordelijke Maasoevers wordt ook een aantal ‘subcentra’ benoemd. Eén van de huidige subcentra is Randwyck-Noord. Randwyck-Noord is het belangrijkste subcentrum vanwege de internationale aantrekkingskracht en belangrijke economische positie. Voor de subcentra geldt echter dat deze een andere stedelijkheid dan bijvoorbeeld de binnenstad kennen. De slenterende toerist ontbreekt hier veelal. De bezoekers zijn gericht op de hoofdfunctie van het gebied, zoals sport, winkels of werk. De opgave is om het huidige, vaak monofunctionele karakter van de subcentra te doorbreken, ze levendig en aantrekkelijk maken en door oriëntatie en routering beter te verbinden met de rest van de stad. Uiteraard behouden zij elk hun eigen signatuur en hoofdthema.
 
Ontwerpen voor Randwyck
In de Structuurvisie wordt het volgende beeld geschetst van de doorontwikkeling van Randwyck-Noord:
 
“Het hoofdthema in Randwyck-Noord is kennis: internationale diensten, hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, gezondheidszorg, congressen en beurzen. Het gebied is de ‘kraamkamer’ van de Maastricht Health Campus. Daarnaast is Randwyck
-Noord de grootste kantorenlocatie van Maastricht. Na de ondertunneling van de A2 is de ontsluiting per auto en per openbaar vervoer goed. De opgave is om de programmas in het gebied te versterken, een solide synergie van de diverse onderdelen tot stand te brengen en ook hier interessante ontmoetingsplekken te creëren. Zwaartepunt in de ontwikkeling zijn de gebieden parallel aan de A2 en de J.F. Kennedysingel, met als scharnierpunt het gebied tussen het treinstation, de zuidelijke ingang van het MECC en de noordelijke entree van het ziekenhuis. Hier moet het centrale plein van Randwyck komen; een duidelijk begrensde ruimte waarop zoveel mogelijk entrees van de omliggende gebouwen georiënteerd zijn. Er is voldoende ruimte voor levendige functies en de 24-uurseconomie wordt er voelbaar. Goede verbindingen met de rest van de stad zijn doorslaggevend voor het succes van dit thema. Gestudeerd wordt op een betere ontsluiting en oriëntatie. Met name een waarneembare relatie met de Maas en de binnenstad ontbreekt. Een nieuw park tussen het voormalige gebouw van Dagblad De Limburger en de nieuwe vestiging van Mercedes vormt een belangrijke stap in het realiseren van deze relatie. Dit park is gericht naar het Gouvernement. De westelijke toegang van het MECC zou een prominentere rol moeten krijgen en zich eveneens kunnen oriënteren op dit nieuwe park. De Limburglaan zou tenslotte een karakter moeten krijgen vergelijkbaar met de Avenue Céramique. Aan weerszijden van het J.F. Kennedytracé liggen over het algemeen ventwegen, met daaraan gebouwen die hun adres en dus ook hun voorkant hebben aan de ventweg. Dat beeld van aaneengesloten bebouwing en op de weg gerichte architectuur is het beeld van het J.F.Kennedytracé, ook bij het Europaplein.”
 
Met de hier beoogde ontwikkeling is en kan in het bestemmingsplan Maastricht Zuidoost (nog) geen rekening worden gehouden. Daartoe dienen de plannen eerst verder te worden uitgewerkt. Afhankelijk van de uiteindelijke functies van te herontwikkelen gronden wordt bepaald of een bestemmingswijziging in de toekomst noodzakelijk is. Het abstracte schaalniveau van de Structuurvisie biedt geen concrete uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
 
Project Randwyck-Healthcampus met betrekking tot het Masterplan 2000
In de 'Structuurvisie Maastricht 2030, Ruimte voor ontmoeting' wordt het gebied Randwyck aangemerkt als de belangrijkste ontwikkelplek voor 'Maastricht Kennisstad'. Onderdeel van de structuurvisie is de transformatie van Randwyck naar een levendige en aantrekkelijke campusomgeving met interessante ontmoetingsplekken en synergie tussen de onderdelen, waarbij het nadrukkelijk gaat om het verder versterken van de aanwezige kenniseconomie en het internationale karakter. De gemeente en betrokken partners hebben dan ook vastgesteld dat de ambitie om de Maastricht Health Campus door de laten groeien tot een economische motor, een campus van internationale allure, vraagt om een herijking van het huidige Masterplan, wat de basis is van het vigerende bestemmingsplan. De herijking vint momenteel plaats en zal naar verwachting in 2013 resulteren in een nieuw Masterplan, met daarna de juridische vertaling in een nieuw planologisch kader. Vooruitlopend op dat proces kan thans niet anders dan in onderhavig bestemmingsplan het gebied te bestemmen conform de vigerende bestemmingen.
2.4.2 Sectoraal gemeentelijk beleid en uitgangspunten
 
I Cultuurhistorie 
Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012
Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie). In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”.
 
Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
  • een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten;
  • onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.
 
De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
  • gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien.
  • interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed.
  • proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen;
  • kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling.
  • integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).
 
Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan verkrijgt, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.
 
De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
  • behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;
  • vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische randvoorwaarden;
  • op aanverwante wijze gaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).
Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
       

 
       
Dominant bouwwerk
         
Kenmerkend bouwwerk
         
Waardevol cultuurhistorisch element
         
Waardevol groenelement
         
Cultuurhistorisch attentiegebied
         
Archeologische zone a
         
Archeologische zone b
       
Archeologische zone c
       
Primaire bestemming
              
 
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming. Dit zal gebeuren op basis van een door de gemeente Maastricht opgestelde rapportage met onderbouwing van de archeologische en cultuurhistorische waarden van gronden, gebouwen, elementen en structuren.
   
II Wonen
 
Notitie Woningsplitsing (2007)
De Notitie woningsplitsing (2007) is opgesteld om een afwegingskader te ontwikkelen ten aanzien van het splitsen van grondgebonden woningen in appartementen of kamers, met name in de (centrum-)stedelijke gebieden en de daaraan grenzende gebieden. In de notitie zijn drie redenen aangegeven om woningsplitsing te reguleren:
  • splitsing van woningen leidt op de lange duur tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoning in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit is onwenselijk, omdat er ook doelgroepen zijn die in een grondgebonden woning willen wonen in het centrum;
  • niet alle woningsplitsingen zijn bekend bij de gemeente; een aantal splitsingen heeft zonder vergunning plaatsgevonden, hetgeen tot overlastsituaties kan leiden;
  • in het woonbeleid wordt een verkleuring naar stedelijke woonmilieus voorzien in de buurten grenzend aan de binnenstad. Deze verkleuring kan gepaard gaan met een toename van gestapelde woningbouw. Maar voor de differentiatie is het ook voor deze buurten van belang dat er grondgebonden woningen aanwezig zijn.
Woningsplitsing doet zich met name in het stedelijk woonmilieu voor, daarbuiten veel minder. Bovendien is in niet-stedelijke milieus het aantal grondgebonden woningen veel hoger dan in stedelijke milieus. Daarom ligt het niet voor de hand om woningsplitsing, c.q. kamerverhuur in niet-stedelijke woonmilieus aan banden te leggen. De gemeente heeft een ‘ja, mits’-beleid voor niet-stedelijke woonmilieus en een ‘nee, tenzij’-beleid in stedelijke woonmilieus geïntroduceerd. Deze algemene regel is per buurt verbijzonderd door te kijken naar de samenstelling van de woningvoorraad in de buurten met een stedelijk woonmilieu. 
 
Uitgangspunt is dat, naarmate het aantal grondgebonden woningen in een buurt hoger is, het reguleringsregime soepeler kan zijn. Het voorliggende plangebied beslaat de buurten Randwyck en Heugem. Voor Heugem is het woningsplitsingsbeleid niet van toepassing. Voor Randwyck gelden de volgende regels uit de Notitie Woningsplitsing: 
 
 
Buurt
 
Deel gestapeld (WOZ 2006)
 
Passend deel gestapeld
 
Ruimte voor meer gestapeld wonen?
 
Medewerking
verlenen?
 
Randwyck
 
55%
 
60-70% (stedelijk)
 
Beperkte ruimte
 
Nee, tenzij
  
Voor Randwyck gelden derhalve restricties ten aanzien van woningsplitsing. Dit reguleringsbeleid wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Daarin wordt opgenomen dat grondgebonden woningen in principe niet mogen worden gesplitst. Elke aanvraag hiervoor zal door de gemeente apart worden beoordeeld en getoetst aan het woonbeleid. De regulering van kamerverhuur kan ook via het bestemmingsplan worden gedaan, waarbij het moet gaan om eengezinswoningen die volledig als losse kamers worden verhuurd. In beide gevallen (splitsing en kamerverhuur) kan, naast de wettelijke bouw- en woontechnische eisen, een aantal volkshuisvestelijke eisen worden meegegeven.
 
Binnen de bestemming Wonen zullen afwijkingsregels worden opgenomen voor het splitsen van woningen en/of kamerverhuur van meer dan drie kamers in grondgebonden woningen. Als voorwaarden worden aan deze afwijkingsmogelijkheid spelregels gebaseerd op de Notitie Woningsplitsing verbonden:
  • de woningsplitsing en/of kamerverhuur dient te passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid in dezen, zoals vastgelegd in de notitie ‘Naar beleid voor woningsplitsing Maastricht’ uit 2007 dan wel diens rechtsopvolger;
  • er moet worden voldaan aan de parkeernorm;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving mag niet onevenredig worden verstoord;
  • naast het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening dienen de ontstane woonruimten aan de volgende woontechnische eisen te voldoen:
    • voor zelfstandige woningen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m²;
    • voor kamers geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 20 m².
Daar waar de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden en woningsplitsing op grond van het bestemmingsplan niet zonder meer wordt toegestaan dient tevens te worden voldaan aan het Hogere Grenswaarden Beleid van de gemeente Maastricht. Uitgangspunt hiervan is het aantal geluidgehinderden te verminderen. Middels een woningsplitsing wordt hier niet aan voldaan waardoor een woningsplitsing in een dergelijk geval dan ook niet is toegestaan. Ook deze bepaling wordt aan de afwijkingsregels voor het splitsen van woningen toegevoegd.
 
Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering), 2009
In haar vergadering d.d. 24.11.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 2010-2019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt. Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn.
 
Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad) uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt.
 
Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerde snelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren: de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad, de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap en de ruimtelijke meerwaarde voor de stad. Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. 
 
In algemene zin richt de Stedelijke Programmering zich op: 
  • sturen op migratie; de gemeente richt zich -conform de Stadsvisie- primair op het vasthouden en van gezinnen en het aantrekken en vasthouden van hoogopgeleide kenniswerkers en mensen die actief zijn in de creatieve industrie. Ingeschat wordt dat dit kan leiden tot een meerjarig structureel migratieoverschot van circa 50 huishoudens per jaar. De netto uitbreidingsbehoefte wordt daarmee positief en kan worden bepaald op 125 woningen per jaar voor de periode tot 2020.
  • netto/bruto uitbreiding woningvoorraad; dit kwantitatieve aantal woningen heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging. De gemeente zet de ‘saldo 0-benadering’ (grofweg één woning bouwen betekent één woning slopen, c.q. twee woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument.
  • ruimte voor kleine particuliere initiatieven; van het programma wordt 10% afgezonderd voor kleinere particuliere initiatieven, variërend van individuele bouwers tot kleine projecten van kleinere projectontwikkelaars en beleggers. Dit biedt ook de ruimte om op kleine “rotte plekken” in de stad kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Met andere woorden: 90% van het programma wordt belegd met plannen en de resterende 10% wordt gereserveerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De grens van een klein plan wordt gelegd bij 10 woningen. Het gaat hierbij om een netto aantal. Dit biedt ook ruimte voor wat grotere plannen onder de voorwaarde dat initiatiefnemers ook -door sloop en/of samenvoeging- bestaande woningen onttrekken, waardoor zij netto onder de gestelde grens van 10 woningen komen. Dit in combinatie met de eis dat nieuwe plannen ook moeten bijdragen aan het “opruimen” van slechte woningen.
  • verdeling over de woonmilieus; de jaarlijkse netto uitbreiding van 125 woningen wordt, op basis van de berekende behoefte, gelijkelijk verdeeld worden over enerzijds groenstedelijke woonmilieus en anderzijds stedelijke woonmilieus. Het onderscheid tussen beide milieus is te baseren op de woonmilieubeelden uit de nota “Wonen in beweging” (stadsrand-, villa-, parkwijk(+)- en dorpsmilieu horen tot de categorie groenstedelijk; centrumstedelijk en stedelijk horen tot de categorie stedelijke woonmilieus; de begrenzingen op de kaart zijn daarbij als indicatief te beschouwen). Het stedelijk woonmilieu wordt verder onderverdeeld in centrumstedelijk en stedelijk. Het programma voor stedelijke woonmilieus wordt gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Verdeling van het programma over groenstedelijk-stedelijk-centrumstedelijk is daarmee 50-25-25.
  • gestapeld versus grondgebonden; stedelijk gezien is de gewenste verdeling tussen gestapelde en grondgebonden woningen 50%-50%. Hiervan kan maximaal plus of min 10% van worden afgeweken. In de groenstedelijke woonmilieus is gestapeld bouwen alleen aan de orde als dit specifiek noodzakelijk is vanuit de woonwensen van de doelgroep. Basislijn is: grondgebonden bouwen in diverse verschijningsvormen. In de stedelijke woonmilieus wordt van marktpartijen verwacht dat zij voldoende ruimte geven voor grondgebonden stadswoningen. Als indicatie geldt voor de centrumstedelijke milieus een verdeling van 75% gestapeld en 25% grondgebonden, in stedelijke milieus 25% gestapeld en 75% grondgebonden.
  • uitzonderingen op het programma; er zijn drie groepen die uitgezonderd zijn van de woningbouwprogrammering:het “topsegment” (koop-gestapeld > € 400.000, koop-grondgebonden > € 500.000, huur-gestapeld > € 1.300/mnd en huur-grondgebonden > € 2.000/mnd), studentenhuisvesting en vervolghuisvesting specifieke doelgroepen. De binnen deze uitzonderingen te realiseren woningen vallen niet binnen het afgegeven programma.
Opgave
De netto uitbreiding van de woningvoorraad in de jaren 2010-2014 bedraagt 125 woningen per jaar. Voor de jaren 2015-2019 geldt hetzelfde aantal. Dit kwantitatieve “slot” heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging.In de programmering wordt rekening gehouden met een versterkte inzet in de herstructurering. Getalsmatig is dit vertaald in een sloopprogramma van 200 woningen per jaar. Daarnaast wordt ingezet op het samenvoegen van 100 kleine woningen tot 50 grotere woningen per jaar. De bruto bouwproductie komt daarmee op 125 + 200 + 50 = 375 woningen per jaar.
 
De gemeente zet de saldo 0 - benadering (grofweg 1 woning bouwen betekent 1 woning slopen, c.q. 2 woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument. Reden hiervoor is dat de gekozen prioritering van plannen - de “brandpunten” van de Ontwikkelingsvisie 2010-2020- hierdoor doorkruist zou kunnen worden. M.a.w.: de gemeente past de saldo 0-benadering toe om samen met de marktpartijen inzicht te krijgen in en afspraken te maken over de stedelijke bouw- en sloopopgave. Maar zij vertaalt dit niet in een systeem van formele bouwrechten, die onderling kunnen worden uitgewisseld.  Voor het conserverende bestemmingsplan 'Maastricht Zuidoost' heeft de stedelijke programmering geen directe uitgangspunten.
 
III Detailhandel
 
Detailhandelsnota (2008)
De Detailhandelsnota van de gemeente Maastricht (vastgesteld d.d. 29 oktober 2008) geeft antwoord op de vraag wat Maastricht op het gebied van detailhandel wil bereiken. Daarbij gaat het om visie en keuzen ten aanzien van de wenselijke detailhandelsstructuur. De nota is onder meer het toetsingskader om initiatieven uit de markt te beoordelen.
 
Maastricht kent een hiërarchisch opgebouwde voorzieningenstructuur, waarvan de Binnenstad (inclusief Wyck) de top vormt. Daarnaast is sprake van één stadsdeelcentrum (Brusselsepoort), één wijkwinkelcentrum (Heer), acht buurtwinkelcentra (waaronder winkelcentrum De Beente in Randwyck-Heugem), vijf buurtsteunpunten, enkele bijzondere concentraties, solitaire supermarkten, het zeer beperkte aanbod winkels in de kernen Itteren en Borgharen en verspreide bewinkeling. De Maastrichtse detailhandel functioneert in zijn algemeenheid bovengemiddeld (dat is in de onderzoeken die de basis hebben gevormd voor de Detailhandelsnota geconstateerd op basis van draagvlak, bestedingen en koopstromen). Dit lokt nieuwe investeerders/nieuwe winkels en andere voorzieningen naar de stad. Indien echter de planvolumes (de nog beoogde ontwikkelingen en initiatieven) en de berekende marktruimte met elkaar worden vergeleken, dan ontstaat spanning op de detailhandelsstructuur. De (globale) planvolumes overschrijden namelijk ruim de berekende marktruimte. Voor de visie en het beleid betekent dat dat keuzen moeten worden gemaakt.
 
In de Stadsvisie 2030, die eerder in dit hoofdstuk aan de orde is geweest, is reeds aangegeven dat Maastricht op het gebied van detailhandel moet zorgen voor:
  • realisatie en behoud van een brede economische structuur met versterking van de positie van de vrijetijdseconomie;
  • behoud van het sterke imago als bezoekstad, culinaire stad, historische en gastvrije stad;
  • versterken van de economische structurele voorzieningen.
 
Vanuit de bestaande detailhandelsstructuur zijn in de Detailhandelsnota de volgende aanknopingspunten benoemd:
  • koopgedrag als leidraad voor positionering van winkelgebieden;
  • ruimtelijke concentratie winkelvoorzieningen (versterking, beperken verkeersbewegingen);
  • complementariteit en onderscheidend vermogen (verschillende gebieden met eigen kwaliteit);
  • kwaliteit boven kwantiteit (ook achterblijvende locaties);
  • ruimte bieden voor dynamiek;
  • schaalvergroting op de juiste plek (zorgvuldige inpassing in de structuur).
 
Qua marktmogelijkheden is in Maastricht, ondanks bijvoorbeeld de toenemende invloed van internetwinkels, tot 2015 ruimte voor uitbreiding. Dat geldt zowel voor de dagelijkse (reguliere detailhandel) als de niet-dagelijkse artikelen (met name perifere detailhandel). In het kader van de dagelijkse artikelen dient terughoudendheid in acht te worden genomen in relatie tot de verdeling van beschikbare marktruimte en dient primair te worden uitgegaan van versterken van de detailhandelsstructuur. Gelet op de discrepantie tussen marktmogelijkheden en planvolumes en de daaraan gekoppelde dilemma’s is het wenselijk en noodzakelijk de juiste keuzen te maken voor de detailhandelsstructuur. Deze keuzen dienen gebaseerd te zijn op een mix van kwantitatieve en kwalitatieve argumenten. Structuurversterking in de vorm van schaalvergroting, herpositionering en herstructurering van gevestigd aanbod vormt daarbij het leidend adagium.
 
Het winkelcentrum De Beente, met de buurten Randwyck en Heugem als verzorgingsgebied, functioneert bovengemiddeld. Voor de toekomst bestaat er voldoende perspectief voor het winkelcentrum en als beleid wordt dan ook 'consolideren' voorgesteld (behoud huidige positie, zorgvuldige kwalitatieve aanvullingen, tijdige modernisering).
   
IV Horeca
 
Horecanota (2008)
In de Horecanota (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat totnogtoe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken. Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente. Gevolg is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Bestaande horeca, die zich slecht aan de regels houdt, wordt extra aangepakt. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
  • geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu;
  • haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt;
  • er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
  • nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca;
  • het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht;
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad):
  1. de winkelzone;
  2. horecaconcentratiegebieden;
  3. het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan in Wyck);
  4. de woongebieden;
  5. de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocatie, buitengebied).
Het voorliggende plangebied is gelegen in zone 4 (woongebieden) en 5 (kantoren/bedrijvenlocatie). Het algemene uitgangspunt in de Horecanota is dat hoe verder de ring buiten het centrum is gelegen des te rustiger de horeca in die gebieden moet zijn. Ongeoorloofde hinder veroorzaakt door handelingen in strijd met de geldende regelgeving en daarop verstrekte vergunningen wordt in het nieuwe beleid niet getolereerd. Nieuwe horeca-initiatieven worden niet in de gehele stad toegestaan. Per gebied zijn er beperkingen.
 
Bij de voor dit plangebied relevante gebieden zijn de volgende regels van toepassing:
 
Woongebieden
  • woonfunctie centraal;
  • nieuwvestiging horeca niet toegestaan, tenzij aan criteria wordt voldaan: in verband met een bijzondere functie of ligging, of in kader van behoud historische panden zoals kasteelhoeven, of om minimaal voorzieningenniveau in een wijk te handhaven (snackbar, buurtcafé, restaurant of gemeenschapshuis);
  • winkelondersteunende horeca toegestaan, onder voorwaarden en zonder terras;
  • bestaande en vergunde horecafuncties kunnen in deze gebieden blijven bestaan;
  • toegestaan op begane gronden;
  • niet toegestaan in kelders en op verdiepingen, afwijkingsbevoegdheid B&W.
De verschillende, in het voorgaande beschreven, beleidsuitgangspunten en (on)mogelijkheden dienen, conform het bepaalde in de Horecanota, te worden vertaald in de regels bij het bestemmingsplan.
 
Terrasbeleid (2008)
Op 25 november 2008 is het nieuwe terrasbeleid vastgesteld door B&W van Maastricht op basis van een eerder vastgestelde terrasvisie. De visie omtrent de inrichting van een terras en het samenspel tussen ondernemer en overheid kan in een tweetal begrippen kernachtig worden omschreven:
  1. ruimte geven waar het kan;
  2. richting geven waar het moet.
Punt 1 handelt met name over de inrichting en materialisering van een terras en is ruimtelijk niet relevant. Punt 2 is dat wel. Een locatie moet geschikt zijn voor gebruik ten behoeve van terrasexploitatie hetgeen aan meerdere aspecten wordt getoetst zoals: veiligheid, openbare orde, stedenbouwkundige omgeving, bestemmingsplan, (openbare) functies van de locatie, algemeen belang, (doelmatige) gebruiksfuncties en -mogelijkheden, ongehinderde doorgang (CROW), landelijke en gemeentelijke wetgeving/beleid enzovoort. Op locaties waar een onevenwichtige verhouding dreigt te ontstaan tussen oppervlakte ingenomen door één of meerdere terrassen ten opzichte van de omgeving, kan de gemeente de terrasoppervlakte beperken. In de horecanota is bepaald dat bij winkelondersteunende horeca geen terras is toegestaan. Vestiging of uitbreiding van terrassen in een voetgangersgebied is niet toegestaan. Bestaande afspraken worden gerespecteerd met inachtneming van de overgangsbepalingen.  
  
Hotelnota 2009-2013
Maastricht heeft in haar stadsvisie naar 2030 gekozen voor een aantal speerpunten: woonstad, cultuurstad en kennisstad. Een aantrekkelijke en gezonde horeca met een goede ontvangst en serviceverlening is daarbij met name belangrijk voor de cultuur- en kennisstad. In de Nota Economische speerpunten 2015 zijn vrijetijdseconomie (waar hotelbeleid een belangrijk onderdeel vanuit maakt) en kenniseconomie belangrijke speerpunten. Een toename van het toeristisch en zakelijk verblijf met als effect een hogere besteding, toename van investeringen en daaraan gekoppelde werkgelegenheid is één van de beleidsdoelen.
 
Aanbod- en vraagsituatie Maastricht (uit het onderzoek 'Hotels in Maastricht' van bureau Horwarth HTL, d.d. december 2009)
 
Aanbodsituatie
De regio Zuid-Limburg heeft een rijk aanbod aan hotels buiten Maastricht. Het hotelaanbod in Maastricht zelf is aanzienlijk groter dan in vergelijkbare steden, in verhouding tot hetaantal inwoners, de werkgelegenheid én het aantal dagbezoekers. Zelfs in vergelijking met steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht heeft Maastricht een opmerkelijk groot hotelaanbod. Een gemiddeld Maastrichts hotel is aanzienlijk groter dan een gemiddeld hotel in Nederland, Limburg en Zuid-Limburg. Wel is de afgelopen jaren de omvang van een gemiddeld hotel in Maastricht afgenomen, terwijl de gemiddelde omvang van hotels elders in Nederland juist is toegenomen. De grootte van een gemiddeld hotel neemt af naarmate de classificatie lager is. Hoewel het in de Nederlandse hotellerie gebruikelijk is dat het viersterrensegment het grootste marktaandeel heeft, kan gesteld worden dat met een aandeel van nagenoeg 80% het viersterren segment de hotelmarkt van Maastricht domineert. De overige 20% bestaat uit driesterren hotels en in mindere mate uit budgethotels. In deze studie is de betekenis van ‘hotel’ uitgebreid met accommodatievormen als hostel, pension, gasthuis en B&B. In totaal bestaat het huidige hotelaanbod in Maastricht uit 2.225 kamers. Dit aantal is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Sinds 2000 is het aantal hotelkamers in Maastricht per jaar met gemiddeld 2% gegroeid. Dit is meer dan de groei in de Nederlandse hotelmarkt en zeker meer dan in Limburg. In de periode 1995-2000 nam het aanbod in Maastricht nog sterker toe. Er is in de periode 2006-2008 een groot aantal plannen bij de gemeente ingediend voor in totaal ruim 2.000 nieuwe hotelkamers. Als de hotelkamers van al deze plannen gerealiseerd worden, zou het hotelaanbod in Maastricht groeien tot circa 190% van de huidige omvang.
 
Vraagsituatie
Het centrumgebied biedt meer potentie dan stedelijke gebieden buiten het centrum, maar de gehele hotelmarkt van Maastricht biedt de komende jaren ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe kamers. Van 2013 tot en met 2020 vertaalt de verwachte groei in vraag zich naar een behoefte van 824 nieuwe kamers. Om een gezonde situatie te garanderen, moet er op worden toegezien dat de toevoeging van hotelkamers over de hele periode wordt verspreid. Indien exploitanten van de nieuwe hotels met internationale reserveringssystemen van hotelketens gaan werken, kan de marktruimte groter zijn. Hetzelfde kan worden gerealiseerd door het ontwikkelen van hotels met aantoonbaar unieke hotelconcepten. In het bijzonder moderne low budget hotels, resorts,combinatiehotels (bijvoorbeeld met een musicaltheater) en zorg- en herstelhotels lijken kans van slagen te hebben om de marktruimte in Maastricht te doen toenemen.
 
Nieuw beleid
In de stad Maastricht is het uitgangspunt een goede leefbaarheid en duurzame ruimtelijke ordening. Dit zijn publieke domeinen en deze komen nadrukkelijk aan de orde indien een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan. Dan moet een integrale afweging plaatsvinden op basis van leefbaarheid en (duurzame) ruimtelijke ordening. Belangrijke criteria bij de integrale afweging zijn bijvoorbeeld de parkeerbalans, het niet evenredig schaden van het woonmilieu, de geschiktheid van het gebouw en het behoud van de eventueel aanwezige monumentale kwaliteit. Voor logiesverstrekkende bedrijven, waar sprake is van het vestigen van nieuwe hotelkamers, is daar het criterium “de ruimte in de markt” aan toegevoegd. Via dit criterium wordt een financiële haalbaarheidsstudie verplicht gesteld om zo te voorkomen dat meer van hetzelfde wordt toegevoegd aan de hotelmarkt. Met een haalbaarheidsstudie kan worden aangetoond dat sprake is van een duurzame ontwikkeling die in de bestaande markt overlevings- en groeikansen heeft. In deze studie is het van belang dat de initiatiefnemer aangeeft of door het specifieke hotelconcept gasten worden aangetrokken die normaliter niet zouden overnachten in Maastricht. De gemeente Maastricht geeft daarmee mogelijkheden voor kwalitatieve, vernieuwende concepten waardoor zowel de marktruimte vergroot wordt én de kwaliteit van de omgeving behouden c.q. verbeterd wordt.
 
Bestemmingsplan
Voor de regeling van bestaande logiesvoorzieningen in het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in guesthouses en logiesverstrekkende activiteiten. Een guesthouse is gevestigd in een woning, wordt gedreven door de eigenaar, tevens hoofdbewoner, en is rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming. De logiesfuncties is daarbij ondergeschikt aan de woonfunctie. Een logiesverstrekkend bedrijf (hotel, pension, Bed & Breakfast), niet zijnde een guesthouse, valt onder de planologische noemer “Horeca’ met aanduiding bijvoorbeeld ‘hotel’. Hier is sprake van het beroepsmatig exploiteren van een nachtverblijf voor korte tijd, eventueel in combinatie met het verstrekken van maaltijden en drank voor gebruik ter plaatse. Dit is in Maastricht in principe niet rechtstreeks toegestaan in de bestemmingsplannen. Een aanvraag hiertoe moet worden ingediend bij B&W, die hiervoor vervolgens een afwijkingsprocedure dienen te volgen. De in het plangebied aanwezige hotels (Apart Hotel Randwyck nabij het MECC, NH Hotel Maastricht nabij het MECC en Hotel Hogeweerth nabij Jachthaven Pieterplas) zullen conform de huidige situatie in het bestemmingsplan worden geregeld.
 
V Milieu
    
Bodembeheerplan Maastricht (2007)
Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. De Nota Bodembeheer vormt de voortzetting van het bestaande beleid. De normering is hierbij geactualiseerd. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling gegeven wordt. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak, waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit.
 
De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt.
 
Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden.
 
Hogere grenswaardenbeleid Maastricht (2012)
Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur- en Milieuplan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid.
 
Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervanbewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger,het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
 
Antennebeleid /UMTS Nota 2009
Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.
 
Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving. In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden. Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn:
 
  1. historische gebieden (H1 t/m H3);
  2. woongebieden (W1 t/m W10);
  3. bedrijfsterreinen (B1 t/m B4);
  4. buitengebieden (G1 t/m G4);
  5. bijzondere bebouwing (T1 t/m T4).
In de juridische regeling van het bestemmingsplan wordt de oprichting van nieuwe zend- en signaleringsmasten uitgesloten. Er is ook geen algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe masten. Gekozen is voor de mogelijkheden die de Wabo in dezen biedt. Hierbinnen is de bouw van een zendmast van maximaal 40 meter mogelijk met toepassing van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1c/2,12 lid 1a onder 2de Wabo. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning van deze strekking kan een afweging worden gemaakt op basis van de UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolger.
  
Luchtkwaliteitplan Maastricht (2006)
Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken over de uitvoering van het Luchtkwaliteitplan. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
 
Beleidsvisie externe veiligheid Maastricht (2012)
In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's omschreven hoe de gemeente Maastricht omgaat met externe veiligheid binnen haar gemeente. De gemeente Maastricht streeft naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is daarbij van belang dat de gemeente een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo ervaren wordt. Bedrijven, maar ook spoor-, weg- en watertransport moeten de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien, terwijl bezoekers en bewoners van de gemeente Maastricht en omgeving daar geen schadelijke gevolgen van mogen ondervinden. Echter is de afgelopen jaren gebleken dat op basis van de landelijke wetgeving het aantal en de omvang van de onderzoeken die nodig zijn binnen de aandachtsgebieden voor externe veiligheid vaak niet in verhouding staan tot de omvang van het project. Daarom heeft de gemeente Maastricht in deze beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vastgelegd die binnen de wettelijke kaders mogelijk zijn. Deze beleidsvisie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen medewerkers van de gemeente Maastricht en de Veiligheidsregio Zuid Limburg.
 
Er zijn drie concrete probleemstellingen te onderscheiden:
  1. externe veiligheid is een complex onderwerp;
  2. omgaan met externe veiligheid is het maken van keuzes;
  3. omgaan met externe veiligheid vraagt verregaande samenwerking.
 
Een risicoloze gemeente bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Op de eerste plaats dient voldaan te worden aan de basisveiligheid (voldoen aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico). Gebleken is dat er geen urgente knelpunten met het plaatsgebonden risico bestaan in de gemeente; de gemeente voldoet dus aan de wettelijke basisveiligheid. Naast de basisveiligheid dient de gemeente invulling te geven aan het groepsrisicobeleid. Zoals gesteld is het groepsrisicobeleid niet normatief; dit betekent dat de gemeente zelf keuzes kan en moet maken. In dit thema worden keuzes omschreven die de gemeente maakt ten aanzien van de locatiekeuze van risicobronnen en de planologische kaders voor invulling van de verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is daarbij verdeeld in drie categorieën (1, 2 en 3). Op basis van de aard en omvang van een plan en de ligging ten opzichte van externe veiligheidsbronnen wordt per geval bezien welke verantwoordingsgraad voor het groepsrisico van toepassing is.
 
In de beleidsvisie is de huidige situatie in de gemeente Maastricht op het gebied van externe veiligheid geïnventariseerd en vastgelegd. Per onderwerp van externe veiligheid (buisleidingen, gevaarlijk transport, inrichtingen, luchthaven) is aangegeven hoe de situatie is en hoe met nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen moeten worden verantwoord. Per ruimtelijk plan zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden bekeken of de ontwikkeling past binnen het hier aangegeven beleidskader.
 
In zijn algemeenheid geldt dat zich binnen de gemeente Maastricht diverse risicobronnen bevinden. Met name het transport van gevaarlijke stoffen heeft een grote ruimtelijke impact. Het invloedsgebied van deze bronnen gezamenlijk overlapt nagenoeg het gehele oppervlak van de gemeente Maastricht (gebaseerd op de 1% letaliteitsgrens). Met betrekking tot het plaatsgebonden risico bestaan er in de gemeente Maastricht geen urgente knelpunten. Maastricht voldoet daarmee aan de wettelijke basisveiligheid. Naast deze basisveiligheid dient evenwel ook invulling te worden gegeven aan het groepsrisicobeleid. Hierin kan en moet de gemeente zelf keuzes maken waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen risicovolle bedrijven en transportassen. Bij de risicovolle bedrijven kan de gemeente middels de ruimtelijke planvorming en vergunningverlening zelf sturend optreden. Op transportassen heeft de gemeente minder invloed. De gemeente heeft de volgende keuzes gemaakt:
  • Risicovolle inrichting (excl. LPG tankstations): risicovolle inrichtingen worden enkel op bedrijventerreinen toegestaan. Hierbinnen worden vijf restrictieniveaus toegepast variërend van het volledig ruimte bieden aan risicovolle inrichtingen tot het volledig verbieden van alle bedrijven met een veiligheidsrisico. Grosso modo geldt dat op bedrijventerrein Beatrixhaven de mogelijkheid wordt geboden tot vestiging van Bevi-bedrijven. De overige bedrijventerrein zijn door aard, omvang of voorziene toekomstige ontwikkelingen niet geschikt voor het toelaten van Bevi-bedrijven. Een beperkte mate van risico kan op deze terrein evenwel worden toegestaan;
  • LPG tankstations: als algemeen beleidsuitgangspunt geldt hierbij dat LPG-tankstations gesitueerd moeten worden buiten de woonwijken en langs hoofdinfrastructuur. Bij nieuwvestiging dient getoetst te worden aan het Bevi, het bestemmingsplan en de beleidsvisie externe veiligheid.
Bij ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een risicobron dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Hiervoor geldt het volgende principe: hoe dichter bij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht wordt ingevuld. Hierbij wordt gewerkt met de volgende zone indeling:
 zone 1 zone 2zone 3
(spoor)wegen30 m (invloedsgebied plasbrand)200 m (invloedsgebied BLEVE)1500 m (invloedsgebied toxisch)
vaarwegen25 m (invloedsgebied plasbrand)90 m (invloedsgebied BLEVE)1000 m (invloedsgebied toxisch)
aardgastransportleidingenPR 10-6 contour100% letaalgrens1% letaalgrens
LPG tankstationsPR 10-6 contour150 m (invloedsgebied)400 m (effectgebied)
overige risicovolle inrichtingenPR 10-6 contourPR 10-8 contour1% letaliteitscontour
 
Afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van het geprojecteerde object zijn drie verantwoordingsniveaus gedefinieerd. Elk niveau stelt specifieke eisen aan de wijze waarop de navolgende aspecten dienen te worden verantwoord: nut en noodzaak, bronmaatregelen, ruimtelijke maatregelen, objectgerelateerde maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, risicocommunicatie. Voor de wijze waarop in onderhavig bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.
    
VI Verkeer en vervoer 
Beleidsplan Verkeersveiligheid (1998)/Duurzaam Veilig (2000)
Het doel van het beleidsplan verkeersveiligheid wordt hierom als volgt geformuleerd: “In aansluiting op het raamplan mobiliteitsbeheersing - en in samenhang met de diverse uit­gewerkte deelplannen op het terrein van verkeer en vervoer - een samenhangend beleid met betrekking tot de verkeersveiligheid vormgeven en uitvoeren, dat ertoe leidt dat de verkeersonveiligheid wordt teruggedrongen”. In concreto sluit Maastricht zich aan bij de landelijke doel- en taakstellingen met betrekking tot de verbetering van de verkeersveiligheid.
 
Ondanks dat het Beleidsplan Verkeersveiligheid van oudere datum is, is hierin de vigerende wegcategorisering opgenomen van het Maastrichtse wegennet. Deze categorisering is vervolgens integraal overgenomen in de Nota Duurzaam Veilig uit 2000. In het kader van het startprogramma “Duurzaam Veilig Verkeer 1997-2000” is de afgelopen jaren gewerkt aan een meer eenduidige vormgeving van het wegennet in Nederland, teneinde de nood­zakelijke duidelijkheid te verkrijgen. Meer duidelijkheid en herkenbaarheid leidt tot minder verkeersonveilige situaties. Hiertoe zijn alle wegen ingedeeld in categorieën. Hierbij gaat het in eerste instantie om een onderscheid tussen twee hoofdcategorieën: verkeersruimte en verblijfsruimte. In een verblijfsruimte is de verkeersfunctie ondergeschikt aan de verblijfsfunctie en vice versa. Ver­keersaders hebben een functie om (verblijfs)ruimten te ontsluiten of vormen verbindingen tussen gebieden. Op dergelijke wegen overheerst de verkeersfunctie. Voor de gebieden binnen en buiten de bebouwde kom van Maastricht is de volgende wegcategorisering van toepassing:
 
Binnen bebouwde kom
Buiten bebouwde kom
Stroomweg
Stroomweg
Hoofdontsluitingsweg of Ontsluitingsweg
Ontsluitingsweg
Erftoegangsweg/Erf
Erftoegangsweg/Erf
 
De categorisering is gebaseerd op de navolgende uitgangspunten:
  • herkenbaarheid netwerk en wegtypen;
  • maaswijdte netwerk;
  • huidige inrichting, functie en gebruik.
Onderdeel van de categorisering is voorts het beleid m.b.t. de maximum rijsnelheden. Voor de wegen binnen de bebouwde kom geldt in beginsel een differentiatie tussen 30 km/u, 50 km/u en 70 km/u. Binnen de bebouwde kom geldt voor de categorieën stroomwegen en (hoofd)ontsluitingswegen in beginsel een maximumsnelheid van 50 of 70 km/u. Buiten de bebouwde kom bestaat in beginsel een differentiatie tussen 120 km/u, 100 km/u en 80 km/u. In het kader van het “Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer 1997-2000” komt buiten de bebouwde kom nog de mogelijkheid om 60 km/u in te stellen in verblijfsgebieden. Buiten de bebouwde kom geldt dan voor de categorieën stroomwegen en ontsluitingswegen in beginsel een maximumsnelheid van resp. 100/120 en 80 km/u.
 
In het onderhavige plangebied geldt dat de Randwycksingel. Universiteitssingel, Oeslingerbaan, Hoge Weerd en de Molensingel zijn aangemerkt als ontsluitingswegen. De J.F. Kennedysingel is aangemerkt als een stroomweg (binnen de bebouwde kom). Op de onderstaande uitsnede van het Beleidsplan Verkeersveiligheid is bovengenoemde wegencategorisering voor het plangebied aangeduid:
 
  
 
De genoemde ontsluitingswegen zullen door middel van de bestemming ‘Verkeer’ worden vastgelegd. Ook andere wegen kunnen van deze bestemming zijn of worden voorzien. Voor de genoemde wegen geldt echter dat de ontsluitingsfunctie de meest belangrijke is.
 
Ook de verblijfsgebieden zijn in het Beleidsplan Verkeerveiligheid vastgelegd. Het betreft alle 30 km/uurgebieden in Randwyck en Heugem. Deze wegen (op onderstaande afbeelding in de gele kleur afgebeeld) zullen bestemd worden tot ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. Met toepassing van deze bestemming wordt het verblijfskarakter van de wegen ook juridisch verankerd.
 
  
               
Nota parkeernormen Maastricht (2011)
De tot voor kort gehanteerde Maastrichtse parkeernormen stammen uit de Nota Locatiebeleid uit 1996. De laatste jaren zijn nieuwe ontwikkelingen ontstaan waar binnen de kaders van het vigerende plan geen antwoorden op te geven zijn. Deels komt dit voort uit veranderingen in het Rijksbeleid, deels uit de invoering van het vigerende beleid. Met de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn de beleidskaders op Rijksniveau veranderd. Om die reden is het Beleidsplan Parkeren opgesteld in 2007. Dit parkeerbeleidsplan moet een bijdrage leveren aan het duurzaam bereikbaar houden van de stad Maastricht in de komende jaren. In het nieuwe parkeerbeleid is de stad verdeeld in vier verschillende parkeerzones en –regimes. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen. Gekoppeld aan de onderscheiden zones zijn ook de parkeernormen geactualiseerd. Hier wordt onderscheid gemaakt in parkeernormen per zone. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2004). Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze nieuwe parkeernormen zijn van kracht sinds 1 juni 2011. Bij nieuwe ontwikkelingen (in casu bij afwijkingsbevoegdheden of functiewijzigingen binnen de bestemming) zullen initiatiefnemers aan deze parkeernormering moeten voldoen. Waar bestemmings- en/of functieveranderingen mogelijk zijn is in de regels verwezen naar de normering, die als bijlage bij de regels wordt opgenomen.
  
Fietsplan Maastricht (2009)
Maastricht is een compacte stad, heeft een hoge mate van stedelijkheid, verscheidene voorzieningen die een fietsaantrekkende werking hebben en een omvangrijk potentieel aan fietsers. De gemeente ziet volop kansen om het fietsgebruik in de gemeente de komende jaren te vergroten. Kansen, die alleen benut kunnen worden als voldaan wordt aan een verbetering van de veiligheid voor fietsers en een comfortabel, aantrekkelijk, samenhangend en direct netwerk wordt gerealiseerd. Het Bestuursakkoord geeft invulling aan de ambitie voor het langzaam verkeer in de stad: “ruim baan te maken voor wandelaar, jogger, skater en fietser.” Dus meer veilige wandel- en fietspaden met een logische routering. Parkeren en verkeersveiligheid spelen een essentiële rol in de doelstelling om het fietsgebruik in de stad te stimuleren. Ook andere beleidsnota’s gaan in op het fietsgebruik in de stad, zoals de Structuur- en Mobiliteitsbeeld, het Luchtkwaliteitplan en het Nota lokaal gezondheidsbeleid.
 
Om het fietsgebruik te bevorderen en knelpunten te slechten is het Fietsplan Maastricht opgesteld. In het plan worden de knelpunten geanalyseerd in het fietsnetwerk en zijn in de uitvoeringsparagraaf maatregelen opgenomen voor de korte, middellange en lange termijn. Grotere projecten, zoals de A2-ondertunneling, zorgen voor het opheffen van belangrijke barrières in het fietsnetwerk. Er wordt daarnaast ook een groot aantal andere maatregelen voorgesteld die hoofdzakelijk bestaan uit het verbeteren van de veiligheid (ontvlechten van verkeersstromen door o.a. gescheiden fietspaden), het inkorten van fietsroutes naar het centrum, het verbeteren van de kwaliteit van fietspaden en het versterken van fietsroutes door kleine aanpassingen ten aanzien van de begaanbaarheid en het comfort. Vele van deze maatregelen kunnen al worden gerealiseerd binnen de bestaande juridische regeling van de verkeersbestemming. Dat zal in het nieuwe bestemmingsplan niet anders zijn.
 
VII Groen
 
Bomenplan (Bomen in beeld, 1999)
De gemeente Maastricht hanteert sinds 1999 de Bomennota (Bomen in beeld – beleidsnota over de bomen in Maastricht). Het doel van de Bomennota is:
  • inzicht geven in de actuele situatie van het bomenbestand en aangeven welke inspanningen en maatregelen nodig zijn voor een duurzaam beheer en onderhoud van structuur- en/of beeldbepalende boombeplantingen;
  • aan de hand van een ruimtelijke visie op hoofdlijnen een beleidskader voor de bomen vaststellen waarin staat aangegeven welk bomenbeeld in de toekomst wordt nagestreefd. Dit toekomstbeeld is richtinggevend voor planning, ontwerp, onderhoud en beheer van bomen in Maastricht;
  • aan de hand van een bomenplan voorstellen doen voor de oplossing van bestaande knelpunten met bomen in Maastricht. Een selectie van deze voorstellen vormt een activiteitenlijst. Deze lijst geeft uitwerking aan het nieuwe bomenbeleid.
 
De Bomennota kent geen specifieke uitgangspunten voor dit plan.

  
3 Beschrijving plangebied
  
3.1 Geologie en geomorfologie
 
Geologie: de diepere ondergrond
Het plangebied ligt in het dal van de West-Maas. De West-Maas is circa 2 miljoen jaar geleden ontstaan en vormt tot op de dag van vandaag het Maasdal. De diepere ondergrond (>10 m onder maaiveld) bestaat uit de Formaties van Gulpen en Maastricht, die grotendeels samengesteld zijn uit fijnkorrelige, zachte kalksteen ("mergel") en die als mariene afzettingen tijdens het Boven-Krijt in een ondiepe zee zijn gevormd (circa 99 tot 65 miljoen jaar geleden). In het daarop volgende geologische tijdvak, het Tertiair (circa 65 tot 2,5 miljoen jaar geleden), was het klimaat warm en vochtig, waardoor op grote schaal chemische verwering van de kalksteen optrad. Mede door dit geologische proces en de laterale erosie van de Maas heeft zich toen een uitgestrekte schiervlakte (peneplain) ontwikkeld. Vervolgens gedurende het Kwartair (circa 2,5 miljoen jaar geleden tot heden) hebben de Maas, andere rivieren en beken in Zuid-Limburg zich ingesneden in deze schiervlakte. In dit laatste geologische tijdvak hebben zich in Zuid-Limburg fluviatiele (door de Maas afgezet zand en grind) en eolische sedimenten (door de wind afgezette löss) gevormd. In geologisch opzicht behoren de fluviatiele Maasafzettingen tot de Formatie van Beegden (Laagpakket van Oost-Maarland) en de eolische afzettingen tot de Formatie van Boxtel (Laagpakket van Schimmert).
      
Geomorfologie
Het Maasdal bij Maastricht wordt gekenmerkt door een opeenvolging van rivierterrassen. Deze rivierterrassen zijn gevormd door sedimentatie en insnijding van de Maas tijdens de koude (glaciale) en warme (interglaciale) perioden van het Pleistoceen (circa 2,5 miljoen tot 11.500 jaar geleden) en Holoceen (11.500 jaar geleden tot heden). Tijdens de glaciale perioden (ijstijden) werden voornamelijk grove sedimenten (grind en zand) afgezet, terwijl in de interglacialen ook fijnere sedimenten (klei en leem) door de Maas werden afgezet. Als gevolg van de combinatie van tektonische opheffing van de Ardennen (en Zuid-Limburg), de afzetting van riviersedimenten en de periodieke insnijdingen van de Maas is een groot aantal rivierterrassen ontstaan. De hoogstgelegen terrassen zijn het oudst, terwijl de laagste terrassen vlakbij de Maas het jongst zijn en uit het einde van het Pleistoceen en het Vroeg-Holoceen dateren.
 
Het Terras van Geistingen
Het gebied van het bestemmingsplan bevindt zich grotendeels op het Terras van Geistingen, een restant van een oude, brede riviervlakte, die is gevormd vanaf het midden van de laatste ijstijd, het Weichselien (circa 116.000 tot 11.500 jaar geleden). Het grootste deel van het terras dateert uit het laatste koude stadiaal, de Jonge Dryas (circa 12.500 – 11.500 jaar geleden). Op de Geomorfologische Kaart van Nederland (zie navolgende afbeelding) wordt het Terras van Geistingen geclassificeerd als een relatief hooggelegen rivierdalbodem (eenheden: 2T5 en 3T5).
 
 
 
Buiten geulinsnijdingen, grindeilanden en terrasrugrestanten ligt de top van het grindrijke terras in deze vlakte op een hoogte van ongeveer 46 m+NAP in het noorden tot ongeveer 48 m+NAP in het zuiden van het plangebied. Aan het einde van de laatste ijstijd had de rivier een vlechtend geulenpatroon met meerdere ondiepe geulen en zand- en grindbanken. Periodiek was er zoveel aanbod van erosieproducten uit het achterland, dat een deel daarvan hier achterbleef. Het nieuw aangevoerd sediment, voornamelijk bestaand uit grinden en grove zanden, vulde de dalvlakte gedeeltelijk op. Ruggen en geulen hebben hierin globaal een zuid-noord oriëntatie.
Het plangebied grenst ten oosten van Heugem net aan het oudere en hogere Terras van Eisden-Lanklaar en de westelijke strook langs de Maas behoort tot de holocene dalvlakte.
 
Colluvium
Kenmerkend voor het Terras van Geistingen is het ontbreken van een eolisch lösspakket op de grove rivierafzettingen. Desalniettemin is aan de zuidoostrand van het bestemmingsplangebied een pakket verspoelde löss aanwezig in de vorm van colluvium. Löss is een zeer fijnkorrelig sediment dat tijdens de koudste en droogste perioden van het Pleistoceen, klimatologisch gekenmerkt door een poolwoestijn en de bijna volledige afwezigheid van vegetatie, door de wind is afgezet. Dit type sediment heeft het merendeel van de plateaus en Maasterrassen in Zuid-Limburg bedekt. Aan het begin van het Holoceen ontwikkelde zich op het lösspakket een dichtbegroeid vegetatiedek door het warmer en natter wordende klimaat, waardoor het sediment vast werd gehouden en bodemvormende processen op gang konden komen. Desalniettemin moet er op gewezen worden dat de zeer fijnkorrelige löss makkelijk geërodeerd kan worden door regenwater, zeker als er weinig tot geen vegetatie aanwezig is, bijvoorbeeld op braakliggende akkers. De geërodeerde löss wordt dan afgezet als colluvium aan de voet van hellingen van heuvels en terrassen, of wordt afgevoerd als sediment door rivieren zoals de Maas. Het colluvium is te herkennen als een zandiger en bruiner pakket sediment, waarin fijne grindjes worden aangetroffen en waarin geen duidelijke bodem is gevormd.
 
Binnen het gebied van het onderhavige bestemmingsplan komt colluvium voor aan de oostkant, waar het colluvium zich waarschijnlijk heeft afgezet als een uitspoelingswaaier aan de monding van erosiedalen in het aangrenzende hogere Maasterras van Eisden-Lanklaar. In de regel wordt verondersteld dat de erosie van de löss pas grootschalige vormen aannam na de ontginning van de plateaus en rivierterrassen, vaak gedateerd in de Romeinse tijd en middeleeuwen. Maar het kan zeker niet uitgesloten worden dat colluvium zich ook in eerdere perioden en mogelijk in het Vroeg-Holoceen heeft gevormd. In ieder geval kan colluvium oudere landschappen hebben afgedekt, die rijk kunnen zijn aan goed bewaarde archeologische resten.
 
Heugemse geul en Heugemse Overlaat
In het vroeg-Holoceen sneed de rivier zich in als gevolg van de klimaatverandering. Vanaf het moment van insnijding van de Maas werd het Geistingenterras, en daarmee het plangebied, beter bewoonbaar voor de mens, omdat hoogwaters minder frequent optraden. Enkele van de geulen die in het Jonge Dryas actief waren, verdiepten zich, andere werden opgevuld met sediment. Op grond van landschapsarcheologisch onderzoek in de omgeving van Itteren en Borgharen lijkt pas in het midden-Holoceen sprake van één hoofdgeul waarvan de ligging globaal overeenkomt met de huidige ligging van de Maas. Ten zuiden en oosten van Heugem stroomde waarschijnlijk in het Jonge Dryas een grote (ondiepe) geul, die nu bekend staat als de Heugemse geul. Deze geul was nog actief in het vroeg-Holoceen. In het plangebied is de exacte ligging niet goed bekend, maar vanaf het Europaplein liep de Heugemse geul verder naar het noorden richting Geusselt, om ter hoogte van Nazareth naar het westen af te buigen en de huidige loop van de Kanjelbeek te volgen. De lage delen van het landschap behoorden tot de Heugemse Overlaat, een gebied dat gedurende hoogwaterperioden van de Maas overstroomde. De Heugemse Overlaat was een waterstaatkundige constructie die tot doel had het overtollige overstromingswater van de Maas rondom Heugem en het oostelijk stadsdeel Wyck te leiden, waarna het ten noorden van Maastricht de Maas weer kon bereiken. In 1935 werd de Heugemse Overlaat ten zuidoosten van Wyck afgedamd, maar het Maasdal rondom Heugem zelf bleef blootgesteld aan overstromingen. Hieraan is pas een definitief einde gekomen met de aanleg van de dijk ‘Hoogeweerd’ in 1974.
 
Holocene afzettingen
In het Holoceen vervoerde de Maas vooral fijnkorrelig sediment dat bij hoogwaterstanden en overstromingen op het Terras van Geistingen werd afgezet in de vorm van verschillende leempakketten, met een dikte van enkele decimeters tot enkele meters. De sedimenten zijn vooral afgezet in het vroeg-Holoceen ("oude rivierklei") en in het laat-Holoceen vanaf de Romeinse tijd ("jonge rivierklei"). In het midden-Holoceen vonden weinig overstromingen plaats en werd weinig sediment afgezet. Het noordwestelijk deel van het bestemmingsplangebied (ten noorden en westen van Heugem) bestaat geheel uit jonge Maasafzettingen die vermoedelijk gevormd zijn vanaf de Romeinse tijd.
 
Bodemgesteldheid
In het plangebied worden verschillende bodems onderscheiden. Deze zijn geclassificeerd als oude en jonge rivierkleigronden of als leemgronden in colluvium (verspoelde löss). Kleine delen van het bestemmingsplangebied zijn bijvoorbeeld vanwege bebouwing niet bodemkundig gekarteerd. De aanwezige bodems, aangegeven met de gangbare codes, luiden als volgt:
  1. Jonge rivierkleigronden; kalkrijke ooivaaggronden in lichte en zware zavel en lichte klei (codes: Rd10A en Rd90A)
  2. Jonge rivierkleigronden op oude rivierklei (toevoeging ...m); kalkloze ooi- en poldervaaggronden in zware zavel en lichte klei (codes: Rd10Cm, Rd90Cm en Rn95Cm)
  3. Oude rivierkleigronden; ooivaaggronden in zware zavel en klei (code: KRd7)
  4. Leemgronden; ooivaaggronden in verspoelde löss, colluviaal in hellingvoet of uitspoelingswaaier (code: Ldh6)
Op de hoogste delen van het plangebied (o.a. Heugem) liggen oude rivierkleigronden (ooivaaggronden, code KRd7) aan het oppervlak, maar in het laaggelegen gebied van de Heugemse Overlaat ligt veelal jonge rivierklei op oude rivierklei (ooivaaggronden, codes Rd10C, Rd90C en poldervaaggronden code Rn95C, alle met toevoeging ... m). Poldervaaggronden liggen over het algemeen wat lager en natter dan de ooivaaggronden, wat zich uit in het voorkomen van roest in het bodemprofiel.
 
De oude rivierklei dateert uit het vroeg-Holoceen (en mogelijk ook uit het Laat-Weichselien) en is ten minste 4.000 jaar langer aan bodemvorming onderhevig geweest dan de jonge rivierklei, die overwegend vanaf de Romeinse tijd is afgezet. De oude rivierkleigronden liggen als koppen en ruggen te midden van de jonge rivierkleigronden en zijn daardoor in het open veld veelal goed te herkennen. De sedimenten van de oude rivierkleigronden hebben als oorsprongsgebied de Ardennen en de Eifel. Ze bestaat daarom uit minder siltig materiaal dan de jonge rivierklei. In het plangebied varieert de oude rivierklei van grofzandige, vaak grindhoudende zavel en klei, en is altijd sterk roestig en bevat vrij veel mangaanvlekken en –concreties. De jonge rivierklei is hoofdzakelijk vanaf de Romeinse tijd afgezet en heeft een granulaire samenstelling die sterk overeenkomt met die van löss. Dit is niet verwonderlijk als men bedenkt dat de rivierkleigronden in dit gebied waarschijnlijk voor een belangrijk deel bestaan uit door de Maas verspoelde löss afkomstig uit de bovenstrooms gelegen lössgebieden in Zuid-Limburg en België. Het zijn betrekkelijk jonge gronden en bodemvorming heeft er, afgezien van gedeeltelijke ontkalking, homogenisatie en verbruining in de bovenste lagen, niet in plaatsgevonden.
 
Alleen aan de zuidoostkant van het plangebied komen leemgronden (ooivaaggronden, code: Ldh6) voor die zich hebben gevormd in het colluvium. Dat wil zeggen de geërodeerde löss die zich langs terraswanden, in erosiedalen of als relatief vlakke uitspoelingswaaiers aan de monding van erosiedalen heeft afgezet. Deze ooivaaggronden kunnen als relatief jonge bodems worden beschouwd, waarin tekenen van langdurige bodemprocessen (uit- en inspoeling) ontbreken.
3.2 Ruimtelijke structuur
 
3.2.1 Geschiedenis en bebouwingsstructuur
 
Heugem
De omvang en vorm van Heugem zijn in hoge mate bepaald door de ligging van de Maas en een voormalige oude Maasarm ten oosten van van Heugem. Het dorp ligt enigszins hoger dan de omgeving. Doordat hoger gelegen gronden slechts in beperkte mate aanwezig waren, moest men komen tot een zeer dicht opeengedrongen bebouwing. De ontwikkeling van Heugem is vooral te typeren als een sterk fasegewijze uitbreiding. De meest karakteristieke stedenbouwkundige structuur van Heugem is terug te vinden in de noord-zuid lopende Heugemerstraat en St. Michaëlsweg en in de drie verbindingsstraten tussen deze hoofdaders (Heugemer Pastoorstraat, Heugemer Kerkstraat en Heugemer Molenstraat). De bebouwing langs deze straten roept een boeiend beeld op van dorpse kleinschaligheid in een afwisselend straatprofiel.
Een ingreep in deze oude stedenbouwkundige structuur betekende de uitbreiding van Heugem ten zuiden van de Oude Maasstraat in de jaren zestig. Daarmee deden de etagewoning en de strokenverkaveling hun intrede in het dorp. Terwijl de oude kern compact is bebouwd is deze naoorlogse uitbreiding groen en vrij open. De aanleg van de Termilleslaan en Kapittellaand sluit aan op de structuur van Heugem, maar wijkt door het strakke en rechtlijnige beloop van de straten en de bebouwing van het oorspronkelijke karakter af.
Een beter in de structuur van Heugem ingepaste aanvulling is de bebouwing in het noordwestelijk deel van Heugem in de omgeving van De Distele en De Beente. Tijdens de planning van de uitbreiding Heugem-Noordoost is voor het eerst getracht de bestaande structuur te verbeteren of te betrekken bij het nieuwe gebied. Daarbij is gebruik gemaakt van een in de structuur herkenbare oost-westas. Verder is aan kleinschaligheid en variërende straatprofielen gedacht.
 
Tijdens de vaststelling van de structuurvisie 1990-2000 is voor de uitbouw van Heugem-Zuidoost gekozen voor een gecombineerde ontwikkeling met naast sociale woningbouw oof nieuwbouw in de marktsector en vrije sector. In Heugem Zuidoost is het omvangrijkste vrije-sectorprogramma in de gemeente Maastricht gerealiseerd. In het hiervoor opgestelde stedenbouwkundig plan zijn de kavels klein en smal gehouden. Hierdoor is een verdichting van de bebouwing tot stand gebracht en vooral langs de randen van de wijk, zoals aan de Molensingel, is een vrij homogene en gesloten randbebouwing ontstaan. In Heugem-Zuidoost zijn alle kappen dwars op de straat geplaatst en levert deze aaneenschakeling van topgevels een verrassend straatbeeld op.
 
Op basis van de Welstandsnota Gemeente Maastricht kan worden geconcludeerd dat het noordwestelijk deel van Heugem (de oude dorpskern) tot het bebouwingstype 'historische bebouwingslint' alsmede 'gemengde bebouwing' kan worden gerekend. Dit type bebouwing is zeer divers van karakter en er is sprake van eenheid binnen de verscheidenheid. De gebouwen zijn veelal individueel ontworpen en dateren uit verschillende tijdsperioden. De bebouwing bestaat overwegen uit één tot twee lagen met een kap en soms is er sprake van intensievere bebouwing richting het centrum. De percelen zijn smaller en de woningen hebben vaker een dwarskap. De openbare ruimte, de straat en de begeleidende bomen enerzijds en de voortuinen of de aanstrating en stoep anderzijds zijn bepalend in het straatbeeld en zorgen voor de samenhang. Hierdoor vormen de perceelsgewijze, individuele invullingen één straatwand terwijl ze onderling veel van elkaar verschillen. De oostelijke rand van Heugem, ten noorden en ten zuiden van de sportvelden, bevat bebouwing welke wordt gerekend tot het type van de 'thematische uitbreidingswijken'. Binnen dit bebouwingstype zijn verschillende woonmilieus en/of architectuurstijlen te onderscheiden. Meestal betreft het kleinschalige, grondgebonden, seriematige woningbouw. De complexen bestaan uit een wisselend aantal woningen waarbij de gevelopbouw, dakvorm e.d. zorgen voor samenhang in de bebouwing. In het algemeen heeft de bebouwing een eigentijdse, frisse en gevarieerde uitstraling. Het openbaar gebied en de woningen zijn integraal ontworpen en vormen één geheel. De verkavelingsopzet is formeel van aard en er sprake van een duidelijk onderscheid tussen openbaar en privé.
 
Het gebied tussen Oosterweg, Oosterweertlaan en Oude Maasstraat bestaat hoofdzakelijk uit het bebouwingstype van de 'halfopen blok- en strokenbouw'. Deze woningbouw is seriematig tot stand gekomen met een relatief grote mate van eenvormigheid en herhaling. De woongebieden hebben een formeel, grootschalig, overzichtelijk en rustig karakter en er is sprake van eenheid door uniformiteit. In het zuiden van Heugem ligt Maasveld. Maasveld is een zorginstelling die op meerdere gebieden ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke- of meervoudige beperking. Maasveld behoort tot het bebouwingstype 'Instituut'. Instituten hebben een relatief groot eigen terrein dat veelal parkachtig is ingericht en afgestemde op de desbetreffende functie. Het terrein is intern gericht en min of meer afgesloten van de omgeving. De bebouwing heeft veelal een individueel karakter en is niet aangepast aan de bebouwing in de omgeving.
   
Randwyck Noord
De wijk Randwyck ontleent haar naam aan het bastion Randwyck. Deze fortificatie lag op een eiland in de Maas, op de plek waar in 1986 het Gouvernement is gebouwd. Het Randwyckgebied is 118 ha groot en wordt begrensd door de Maas en de A2, tussen Heugem en Céramiqueterrein. Dit gebied was aanvankelijk gereserveerd voor de uitbouw van de Universiteit Maastricht, maar de meeste universitaire instellingen zochten hun huisvesting in de Maastrichtse binnenstad, zodat voor het gebied een bredere bestemming is gevonden. Vanaf midden jaren 70 van de vorige eeuw worden derhalve ook meer grootschalige centrumvoorzieningen en woningen in het gebied ontwikkeld. Hierbij zijn de centrumvoorzieningen vooral in het noordelijk deel van Randwyck geconcentreerd. In het midden van de jaren 80 worden enkele grote beeldbepalende projecten gerealiseerd, waaronder het MECC en het Provinciehuis. Het Academisch Ziekenhuis Maastricht wordt in 1992 voltooid.  
 
De bebouwing in het noordelijk en westelijk deel van Randwyck Noord behoort tot het bebouwingstype 'Kantorenlocatie'. De architectonische uitstraling van dit type bebouwing is veelal gericht op representativiteit. De gebouwen oriënteren zich veelal middels een duidelijke entreepartij naar de ontsluitingsstraat. Doordat de gebouwen over het algemeen veel bureauplekken huisvestend zijn er veel (grote) ramen in alle gevels geplaatst. De kantoorgebouwen zijn vaak gestapeld uitgevoerd en er is in dit type gebieden veel aandacht besteed aan de buitenruimte en de ontsluiting. Indien er meerdere bedrijven gehuisvest zijn in één kantoorgebouw is dit vaak niet in de gevel herkenbaar. De bebouwing in het zuidwestelijk deel van Randwyck Noord behoort tot het eerder beschreven bebouwingstype van de 'thematische uitbreidingswijken'.
     
De navolgende afbeeldingen tonen de ontwikkeling van het gebied Heugem en Randwyck Noord vanaf 1949 tot 1989. Duidelijk te herkennen is de ontwikkeling van Randwyck noord sinds het midden van de jaren 80 van de vorige eeuw.
 
1949
 
1961
 
1981
 
1989
    
 
Heugem en Randwyck Zuid 1999
 
Randwyck Noord 1999
 
Randwyck Zuid
Randwyck Zuid is gelegen tussen Heugem en De Heeg. Dit gebied is hoofdzakelijk als bedrijventerrein ingericht en is in het afgelopen decennium geleidelijk steeds dichter bebouwd. Het gebied maakt deel uit van de dalbodem van Maas en is nagenoeg geheel vlak. Het wordt van de woonbuurt De Heeg gescheiden door de spoorlijn, de autosnelweg en een parkzone en van Heugem door een groenzone, een sportpark en een ontsluitingsweg.
De bebouwing is overwegend van het type 'Bedrijventerrein'. De tot dit type behorende bebouwing is op de zichtlocaties vaak dominant in uitstraling. De bebouwingsmassa's hebben een extravert karakter gebaseerd op een uitgesproken architectuur met het doel het oog van de voorbijganger te trekken. Er is sprake van een mengeling van kleine en middelgrote bedrijfskavels met bedrijfsgebouwen waarbij veel aandacht wordt besteed aan de erfafscheidingen en presentatie. Rondom Vogelzang bevindt zich bebouwing behorende tot het type 'gemengde bebouwing'. Dit type bebouwing is divers van karakter en sluit qua vorm en uitstraling aan op de oudere bebouwing in het gebied. De bebouwing bestaat uit één tot twee lagen en heeft in de meeste gevallen een kap. De architectuur vertoont een grote mate van verscheidenheid en er is vaak sprake van een perceelsgewijze invulling waardoor de bebouwing een geheel eigen en individueel karakter heeft. De bebouwing dateert uit verschillende periodes en er zijn dan ook uiteenlopende stedenbouwkundige structureren en architectonische vormen toegepast. De rooilijn is verspringend en de bebouwing heeft een vrij losse en open structuur.
 
Bedrijventerrein Karrosseer en Eijsden-Maastricht
Dit gebied is gelegen ten westen van de autosnelweg A2 in het Maasdal aan de rand van het laagterras van de Maas. De landschappelijke hoofdstructuur, evenwijdig aan de Maas, is noord-zuid gericht. De opbouw van het laag-, midden- en hoogterras van de Maas, alsmede de overgangen daarin, zijn duidelijk waarneembaar. Plaatselijk wordt de noord-zuidrichting doorbroken door oost-weststructuren. Ter hoogte van het bedrijventerrein zijn dit een uitloper van de droogdal tussen De Heeg en Gronsveld en de Köbbesweg, die de A2 en de Hoge Weerd verbindt. De omgeving kent een diversiteit aan functies, kenmerkend voor de stadsrandzones. Aan de oostzijde ligt de woonwijk De Heeg met ten zuiden daarvan een halfopen zone met onder meer agrarische en recreatieve functies. Aan de westzijde ligt onder meer bedrijventerrein Randwyck Zuid en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De bedrijfsbebouwing heeft een relatief grootschalig karakter. Met name de bebouwing direct ten oosten van de spoorlijn bestaat uit grote opslag- en transportloodsen. Langs de Rekoutweg en de Oosterbroekweg is de bebouwing overwegend kleinschalige van aard. Hier komen tevens bedrijfswoningen voor. Evenals in Randwyck Zuid is de bebouwing overwegend van het type 'Bedrijventerrein'.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de ontwikkeling van de zuidelijke bedrijventerreinen door de jaren heen.
 
1965
 
1975
 
1981
 
1989
 
 
2010
3.2.2 Groenstructuur
 
De groenstructuur in het plangebied is opgehangen aan de groene zones langs de aanwezige hoofdinfrastructuur (J.F. Kennedysingel, Hoge Weerd, Randwycksingel, Oeslingerbaan en Molensingel). Langs deze wegen bevinden zich hoofdzakelijk laanbeplanting, solitaire bomen, struiken, overige opgaande beplanting en grasvelden aan twee zijden van de weg. Ook langs de Watermolen (de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein Randwyck-Zuid) is een laanstructuur aanwezig.
 
 
Beplanting aan de Hoge Weerd
 
Laanstructuur Watermolen
   
De meest in het oog springende groenstructuur is gelegen langs de Hoge Weerd. Langs de Maas zijn in de loop der jaren kleine natuurgebieden ontstaan en zijn recreatieve zones aanwezig met toeristisch-recreatieve voorzieningen gericht op de watersport. Deze natuur- en recreatieve zones geven de oostelijke Maasoever in het plangebied een groen en natuurlijk karakter. De Hoge Weerd vormt daarbij de overgang tussen de stedelijke bebouwing van Heugem en Randwyck en de Maas. Deze overgang wordt verzacht door de aanwezigheid van een ruime groene strook langs de oostzijde van de Hoge Weerd, lopend vanaf de Randwycksingel in het noorden tot aan de Köbbesweg in het zuiden. Vanaf de Köbbesweg loopt de groene zone over in de natuurlijke randzone rondom het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht. Deze zone verloopt langs de zuidzijde van het plangebied en gaat in oostelijke richting over in de groenzone langs de spoorlijn Maastricht-Luik. Deze komt uit in het agrarisch gebied ten zuiden van de Zeep; dit agrarisch gebied is in het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht vrijgehouden van bebouwing omdat het dienst doet als foerageergebied van de Das. Aan de oostgrens van het plangebied ligt een groenzone tussen bedrijventerrein De Karosseer en de autosnelweg A2.
 
 
Natuurontwikkeling langs de Maasoever
 
Natuur(rand) langs bedrijventerrein Eijsden-Maastricht
 
Vanaf de (geleidende) groenstructuren langs de genoemde hoofdinfrastructuur dringt ook groen het plangebied in. Onderstaand zijn per deelgebied de belangrijkste groene structuren en elementen aangegeven.
 
Randwyck-Noord (kantorengebied)
Randwyck-Noord wordt gekenmerkt door dichte stedelijke bebouwing met kantoren, een congrescentrum, hotels en aanvullende voorzieningen, waartussen slechts beperkt ruimte is voor grote groene elementen zoals parken of speel- en grasvelden. Toch heeft het gebied geen stenig karakter, omdat de infrastructuur (ook de kleinere straten en pleintjes) wordt omzoomd door bomen, hagen en bermen. Ook in de verharde ruimte tussen Academisch Ziekenhuis en het MECC zorgt de laanstructuur voor een ‘verzachting’ van deze stenigheid. De groenstructuur in dit deelgebied is robuust en verkeert in goede staat.
 
Randwyck-Zuid (woongebied)
Door het woongedeelte van de buurt Randwyck loopt vanaf de Limburglaan een groene zone langs een vijver met waterloop in de richting van het gebouwencomplex van het Academisch Ziekenhuis aan de P. Debyelaan. Deze zone kent een uitloper in zuidelijke richting, die de afscheiding vormt tussen dewoningen aan de Praaglaan en het terrein van de Universiteit Maastricht (voormalige Campusterrein). Binnen dit groene gebied zijn ook speelvoorzieningen (speeltuin, klimtoestellen, trapveld) gelegen voor de jeugd. Samen met de geleidende groenstructuur langs de hoofdinfrastructuur (Randwycksingel, Limburglaan, Oeslingerbaan) zorgt deze groene zone ervoor dat de woongebieden in Randwyck-Zuid volledig omzoomd zijn door groen. Ook in het straatbeeld in de woonbuurt zelf vormt het groen een belangrijk element, omdat naast de bomen ook ruime voortuinen aanwezig zijn met veelal opgaande beplanting. Ook de appartementencomplexen langs de Limburglaan zijn geheel omgeven door groen.
 
Heugem
De buurt Heugem wordt gekenmerkt door zeer compacte bebouwing waarbinnen weinig plaats is voor grotere groene elementen. Dit wordt gecompenseerd door de relatief diepe achtertuinen bij de woningen, met name in het oude gedeelte van het voormalige kerkdorp. Binnen het oude gedeelte van Heugem is sprake van straten met een uitermate stenig karakter, waartussen sporadisch enkele kleinere groene pleinen (zoals Wardehofplein, Atropabeemd, Bolderikplein en Aan de Dom) gelegen zijn. De nieuwere delen van Heugem, zoals de Termileslaan, de ‘Weerden’ en de ‘Beemden’,kennen meer groen in de straat door de aanwezigheid van bomen en voortuinen met opgaande beplanting.Het relatief beperkte areaal aan groen in de buurt wordt gecompenseerd door de grotere groene gebieden langs de Molensingel. Westelijk van deze Molensingel zijn grasvelden (met trapveld en voetbalkooi) en voet- en fietspaden gelegen en is het sportcomplex Heugem (Gronsvelderweg) gevestigd. Deze oostelijke rand van Heugem vormt een groen overgangszone naar het daarnaast gelegen bedrijventerrein Randwyck-Zuid.
 
 
De stenige Heugemerstraat
 
Meer ruimte voor groen in de jongere buurten (Wikkeweerd)
 
Bedrijventerrein Randwyck-Zuid/De Karosseer
De hoofdinfrastructuur van het bedrijventerrein Randwyck-Zuid (Watermolen) is deels vormgegeven als een laan, met bodem aan weerszijden van de weg. Het bedrijventerrein wordt voorts gekenmerkt door de aanwezigheid van bermen en hagen langs de wegen. Ook de nog braak liggende delen van het terrein zijn thans groen (gras). Ook op perceelsniveau is regelmatig sprake van goed ingerichte ‘voortuinzones’, waardoor het bedrijventerrein een overwegend groen karakter kent. Bedrijventerrein De Karrosseer kent geen openbare groenstructuur.
 
Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht
Dit bedrijventerrein bestaat uit een noordelijk deel (tot aan de Köbbesweg) en een zuidelijk deel (vanaf de Köbbesweg tot aan de zuidelijke gemeentegrens). Het noordelijke deel is nagenoeg volgebouwd. De Molensingel vormt de ontsluiting van dit gedeelte van het bedrijventerrein en is ingericht in de vorm van een laan. In dit deel is tevens rekening gehouden met voorzieningen voor de afwatering en is ruimschoots rekening gehouden met de landschappelijke inpassing in de omgeving. Het zuidelijk deel van het bedrijventerrein is nog onbebouwd; wel is de hoofdinfrastructuur (wederom in de vorm van een laan) aangelegd. In de huidige situatie is sprake van open grasvelden.
3.2.3 Verkeersstructuur
 
Uit de beschrijving van het Beleidsplan Verkeersveiligheid in subparagraaf 2.4.2 van deze toelichting is aangegeven dat de Randwycksingel, Universiteitssingel, Oeslingerbaan, Hoge Weerd en de Molensingel zijn aangemerkt als ontsluitingswegen in het plangebied. Aan deze ontsluitingswegen is het onderliggende weggennet gekoppeld. Onderstaand zijn per deelgebied de kenmerken daarvan aangegeven.
 
Randwyck-Noord (kantorengebied)
Het kantorengebied wordt ontsloten door de Randwycksingel. Van daaruit zijn de kantoren en instellingen via de Leidenlaan, het Duboisdomein, Robert Schumandomein, Paul Henri Spaaklaan, Gaetano Martinolaan, P. Debyelaan, Universiteitssingel, Endepolsdomein en Oxfordlaan bereikbaar. De P. Debyelaan en de Johan Willen Beyenlaan zijn deels afgesloten voor het autoverkeer (alleen bussen en laden en lossen vrachtwagens). Hierdoor is sluipverkeer in de richting van de woonbuurt Randwyck niet mogelijk.
 
Randwyck-Zuid (woongebied)
Het woongebied wordt vanuit noordelijke richting ontsloten door de Randwycksingel en de Leuvenlaan. Vanaf de Leuvenlaan zijn de straten in de ‘Domeinenbuurt’ bereikbaar; het Dopplerdomein en het Erasmusdomein zijn afgesloten voor autoverkeer (voetgangersgebied). De Leuvenlaan sluit aan op de Praaglaan, een weg die een ontsluitingsring vormt voor het zuidelijk deel van de woonbuurt Randwyck. Alleen via de Salernolaan (die ook de ontsluitingsweg vormt voor het aldaar gelegen kinderopvangcentrum en voor basisschool De Spiegel) kan de zuidelijk gelegen Oeslingerbaan worden bereikt. Vanaf de Praaglaan is een fiets- en voetgangerstunnel gelegen ter hoogte van winkelcentrum De Beente; deze tunnel verbindt de Praaglaan met de Heugemerstaat en De Beente. Het langzaamverkeer kan ook via de rotonde Oeslingerbaan/De Beente Heugem bereiken.
 
 
Dopplerdomein (voetgangersgebied)
 
Fiets- en voetgangerstunnel bij De Beente
 
Heugem
De belangrijkste ontsluitingswegen van Heugem zijn in noord-zuidrichting de Hoge Weerd, de Kapittellaan (via de rotonde met De Beente) en de Molensingel. In oost-westelijke richting zijn de Oeslingerbaan, De Beente, de Oude Maasstraat en de Balsemienbeemd de belangrijkste ontsluitingswegen. In het oude deel van Heugem vormen de Sint Michaëlsweg, de Heugemerstraat en de Termileslaan belangrijke subontsluitingswegen. Tussen deze wegen zijn dwarsstraten ‘opgehangen’ met eenrichtingsverkeer, vanwege de zeer smalle straatprofielen. De ‘Weerdenbuurt’ wordt ontsloten door de Kapittellaan. Voor het zuidelijke deel van Heugem zijn naast de Oude Maasstraat en de Balsemienbeemd het zuidelijke deel van de Termileslaan, de Oosterweertlaan en de Malvabeemd van belang. De laatstgenoemde sluit aan op de Molensingel.
 
Bedrijventerrein Randwyck-Zuid/De Karosseer
Dit bedrijventerrein wordt ontsloten via de Molensingel; van daar uit vormen de Slagmolen, Watermolen, Volmolen en Graanmolen de ontsluitingswegen. Via de weg Vogelzang kan de Hubert van Doornelaan (bedrijventerrein De Karrosseer) worden bereikt. De Hubert van Doornelaan sluit in zuidelijke richting aan op de Köbbesweg, van waaruit de A2 bereikt kan worden.
 
Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht
Het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht wordt ontsloten door de Molensingel, Köbbesweg en Rekoutweg. De Habitatsingel (het verlengde van de Molensingel) zorgt thans alleen voor de verbinding met de Schaapbroekweg; het zuidelijke deel van de Habitatsingel (reeds aangelegd) zal bij ontwikkeling van het zuidelijk deel van het bedrijventerrein een belangrijke rol in de ontsluiting van het bedrijventerrein gaan spelen.
3.2.4 Watergangen
 
In het plangebied zijn verschillende waterelementen aanwezig. Allereerst is de rivier de Maas in het plangebied gelegen. Direct ten oosten daarvan zijn verschillende jachthavens en grindgaten gelegen en kleine natuurgebieden. Deze strook wordt intensief benut voor recreatieve doeleinden (watersport, wandelen, fietsen en horeca). De Zeep is een waterloop die vanuit Gronsveld via de Schaapbroekweg, onder de Hoge Weerd door richting de Maas vloeit. Een tweede waterloop is het Heugemerwater, een korte waterloop die zich direct ten westen van de groenzone langs de Hoge Weerd bevindt. Verder is de zuiveringssloot Gronsveld in het plangebied gelegen; deze verloopt vanaf de rioolwaterzuivering via de Zeep naar de Maas. Deze drie waterlopen zijn voorzien van een beschermingszone, daar deze op de legger van het waterschap Roer en Overmaas zijn aangegeven. Daarnaast bevinden zich nog twee waterlopen in het plangebied, die niet op de legger voorkomen en daarom niet voorzien zijn van een beschermingszone. Het betreft de vijver en aansluitende waterloop in de woonbuurt Randwyck en de sloot in het natuurgebied ten zuiden van het Gouvernement. Op onderstaande kaart zijn de genoemde waterelementen aangegeven:
 
 
 
3.3 Functionele structuur
 
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft in augustus 2012 een veldinventarisatie plaatsgevonden van de niet-woonfuncties in het plangebied. Ook zijn alle gestapelde woonfuncties in kaart gebracht. Daarnaast is voor alle gebouwen van de niet-woonfuncties de goothoogte geïnventariseerd. Bij de woningen is het aantal bouwlagen in kaart gebracht. Een kaart hiervan is als bijlage opgenomen bij de regels, teneinde de bestaande situatie vast te leggen. De in het plangebied voorkomende bedrijven (lees: de niet aan huis gebonden bedrijven) zijn in een lijst als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Hierin zijn niet de bedrijven van bedrijventerrein De Karrosseer opgenomen, daar deze vanuit de openbare weg nauwelijks te onderscheiden zijn. De inventarisatiekaarten zijn eveneens als bijlage bij deze toelichting gevoegd.  
 
Voor de functionele beschrijving van het plangebied is, vanwege de omvang, gebruik gemaakt van twee deelgebieden. Het eerste deelgebied beslaat het gebied vanaf de noordgrens van het plangebied tot aan de as van de Oude Maasstraat-Molensingel-Steynboeckel (inventarisatiekaart ‘Noord’); het tweede deelgebied heeft betrekking op het overige gedeelte van het plangebied (inventarisatiekaart ‘Zuid’).
 
Deelgebied ‘Noord’/Inventarisatiekaart ‘Noord’
Het noordelijk deel van het plangebied (Randwyck-Noord) wordt beheerst door maatschappelijke functies en kantoren. De in dit gebied gevestigde grootschalige maatschappelijke functies zijn het Gouvernement, de Universiteit Maastricht (meerdere gebouwen), het congrescentrum MECC, de GGD, het Werkplein en het Academisch Ziekenhuis Maastricht (meerdere gebouwen). Verspreid over het gebied zijn ook enkele kleinschaligere maatschappelijk functies aanwezig, zoals de St. Michaëlskerk van Heugem met de bijbehorende begraafplaats, zorgcentrum ‘La Valence’, drie basisscholen, drie kinderopvangcentra/peuterspeelzalen, enkele zorgfuncties, een dierenkliniek en een vestiging van het Arcus College en de Managementschool.
 
 
 
Bij de aanwezige kantoorfuncties nemen callcenters een belangrijke plaats in; daarnaast is sprake van een concentratie van kantoorcomplexen waarin vele kleinschaligere bedrijven gehuisvest zijn (verzamelgebouwen). Ook het kantoor van de Waterleiding Maatschappij Limburg en een kantoordependance van de politie zijn in dit deelgebied gevestigd. Verspreid over dit deelgebied zijn (meestal in de woongebieden) ook kleine kantoorvestigingen aanwezig.
 
Naast de maatschappelijk en kantoorfuncties zijn ook bedrijfsfuncties redelijk vertegenwoordigd. Het noordelijke deel van bedrijventerrein Randwyck-Zuid vormt een concentratie van (hoofdzakelijk auto-en autogerelateerde) bedrijven. Daarnaast zijn verspeid enkele bedrijven gelegen, waaronder een sorteercentrum van TNT Post, een medisch researchbedrijf en het Shell-tankstation (met LPG) aan de Hoge Weerd.
 
Aan de oever van de Maas zijn recreatieve functies gelegen in de vorm van een camping en een jachthaven. Daarnaast zijn de voetbalvelden en het tenniscomplex van Heugem (met bijbehorende kantines) in dit deelgebied gelegen. Vermeldenswaardig is verder de functie van het sport- en fitnesscentrum Sportdomein, de enige publieksaantrekkende functie in dit deelgebied, die is gevestigd aan het Aubeldomein.
 
In het noordelijk deelgebied zijn verspreid enkele horecafuncties aanwezig: buurt- en zalencentrum ‘Klaekeburg’ (café/feestzalen), een restaurant, een café, twee fritures en twee hotels. Detailhandel komt verspreid voor in het gebied. Naast de concentratie in buurtwinkelcentrum de Beente is sprake van beperkte verspreide detailhandel in de vorm van een winkel in autoaccessoires, een academische boekhandel (Randwyck, nabij Universiteit), een patisserie (Randwyck) en een bloemist (Heugem). Tenslotte zijn er verpreid over de woongebieden diverse kantoren (niet allemaal zichtbaar) en bedrijven aan huis gevestigd.
  
Deelgebied ‘Zuid’/Inventarisatiekaart ‘Zuid’
Het zuidelijk deelgebied bestaat voor een groot gedeelte uit bedrijventerreinen, te weten bedrijventerrein Randwyck-Zuid, bedrijventerrein Eijsden-Maastricht en bedrijventerrein ‘De Karrosseer’. Deze komen hierna achtereenvolgens kort aan de orde.
 
Het bedrijventerrein Randwyck-Zuid bestaat overwegend uit groothandels, transportbedrijven, bouwgerelateerde bedrijven en autogerelateerde bedrijven. Een opvallende functie is de hoofdvestiging van de Maastrichtse Toeleveringsbedrijven (MTB). Op dit bedrijventerrein komen ook ‘afwijkende’ functies voor zoals detailhandelsfuncties (een klein deel van Intratuin, Tuincentrum Aveve en een Kringloopwinkel), een solitaire kantoorfunctie en milieupark Randwyck.
 
De noordelijke grens van bedrijventerrein Eijsden-Maastricht loopt dwars door de vestiging van Intratuin. Het noordelijke gedeelte van dit bedrijventerrein (ten noorden van de Köbbesweg) is thans volop in ontwikkeling. Naast de bestaande bedrijven (een transportbedrijf, een kantoorvestiging van een bakkerij, een riooltechniekbedrijf, de rioolwaterzuiveringsinstallatie Heugem (RWZI)) is het bedrijfsgebouw van het nieuw te vestigen bedrijf Aci Supplies in aanbouw (Molensingel) en wordt een nieuw steunpunt Brandweer Maastricht Zuid gebouwd (Molensingel, tussen Schorsmolen en Köbbesweg). Met deze nieuwbouw is dit gedeelte van het bedrijventerrein nagenoeg volgebouwd. In het zuidelijk deel (tussen de Köbbesweg en de zuidelijke plangrens) is reeds een aantal bedrijven gevestigd (overslagbedrijf, bouwbedrijven, grondverzetbedrijf en enkele groothandels). Ongeveer tweederde van het zuidelijke deel van bedrijventerrein Eijsden-Maastricht dient nog ontwikkeld te worden; de hoofdinfractrustuur (Habitatsingel) is reeds aangelegd.
 
De Karosseer’ is de nieuwe naam van het gedurende de afgelopen jaren geherstructureerde voormalige bedrijventerrein Vinkenslag. Dit bedrijventerrein bestaat uit autogerelateerde bedrijven (handel, onderhoud en reparatie) met elk één bedrijfswoning/woonwagen en in sommige gevallen een dubbelstaander (aanvullende woonwagen ten behoeve van het verlenen van mantelzorg). 
 
Buiten deze bedrijventerreinen zijn in het zuidelijke plandeel nog twee solitaire bedrijven gevestigd aan de Oude Maasstraat; het betreft een atelier en een garagebedrijf.
 
Ondanks dat in deze veldinventarisatie met name de niet-woonfuncties zijn geinventariseerd dient opgemerkt te worden dat in het zuidelijke plandeel drie woonwagenlocaties zijn gelegen, te weten aan de Schorsmolen, de Maasvelderweg en de Gronsvelderweg.
 
In dit zuidelijke plandeel zijn twee recreatieve functies gelegen: het reeds genoemde en op bedrijventerrein Eijsden-Maastricht gelegen volkstuinencomplex en de jachthaven Pietersplas.
 
Daarnaast zijn er vier maatschappelijk functies gelegen: het eerder genoemde en op bedrijventerrein Randwyck-Zuid gelegen milieupark Randwyck, de sociale werkvoorziening ‘D’n Blikvenger’ en Huize Maasveld (woonvormen voor mensen met een verstandelijke beperking). Het gebied op en rond Maasveld wordt momenteel verbouwd. In het plangebied bevindt zich eveneens het recentelijk gerealiseeerde Steunpunt Brandweer.
 
Tenslotte zijn in dit plandeel twee horecafuncties (een broodjeszaak en Partycentrum De Hoogenweerth) gelegen, alsmede een solitaire kantoorfunctie aan de Oude Maasstraat.
3.4 Archeologische waarden
 
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Maastricht Zuidoost' is door de gemeente Maastricht een 'Cultuurwaardenonderzoek Deelrapport Archeologie' vervaardigd, dat is opgenomen als bijlage bij dit plan. Dit deelrapport heeft betrekking op het bodemarchief en fungeert als motivering van de planologische bescherming van de ondergrondse behoudenswaardigheden. Het rapport dient te worden geraadpleegd door een deskundige op het gebied van archeologie van de gemeente Maastricht bij beslissingen op stedenbouwkundig niveau, bij de behandeling van de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen of het opheffen van planologisch strijdig gebruik.  
 
Het gemeentelijk beleid voor het culturele erfgoed is vastgelegd in het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime, waarin kaders worden geboden voor het huidige en toekomstige archeologie- en monumentenbeleid van Maastricht. Het uitgangspunt voor het archeologiebeleid is de toepassing van kwantitatieve normen voor behoud 'in situ' en 'ex situ'. Binnen dit beleid ten aanzien van archeologische waarden wordt een indeling in drie zones gehanteerd. Aan deze zones worden verschillende kwantitatieve ondergrenzen voor behoud 'in situ' en de verplichting voor verkennend, karterend, waarderend en/of preventief archeologisch onderzoek in de vorm van definitieve opgravingen gerelateerd. Als ondergrenzen gelden:
  • zone A: binnen deze zogenaamde 'zero-tolerance-zone' zijn alle bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld onderzoeksplichtig. De enige uitzondering betreft zones binnen het plangebied waarvoor is vastgesteld dat de archeologisch waardevolle ondergrond volledig is verstoord bij het in werking treden van het bestemmingsplan. Zone A is gelegen binnen een diameter van 50 meter rondom archeologische vindplaatsen, AMK-terreinen van 'zeer hoge archeologische waarde' en historische relicten;
  • zone B: preventief archeologisch onderzoek is verplicht indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en de ingreep gelijk is aan of groter dan 250 m². Historische dorpskernen worden gerekend tot zone B indien hier geen evidente archeologische vindplaatsen zijn gedocumenteerd;
  • zone C: preventief archeologisch onderzoek is verplicht indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en de ingreep gelijk is aan of groter dan 2.500 m². Zone C betreft gebieden die buiten een straal van 50 meter rond archeologische vindplaatsen vallen en buiten AMK-terreinen van 'zeer hoge archeologische waarde' alsmede historische dorpskernen en historische relicten vallen.
Op onderhavig bestemmingsplan zijn de regels van alle drie de zones van toepassing. De zones zijn weergegeven op de verbeelding en voorzien van een bijbehorende regeling.
 
In het plangebied worden de volgende archeologische waarden onderscheiden:
  • AMK-terreinen (terreinen aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart);
  • historische relicten;
  • archeologisch kader en vindplaatsen.
AMK-terreinen
De Archeologische Monumentenkaart (AMK) is een gedigitaliseerd bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen. De AMK is door het Rijk opgesteld, in samenwerking met de provincie Limburg. AMK-terreinen zijn gewaardeerde archeologische vindplaatsen. De terreinen op de AMK zijn slechts gedeeltelijk wettelijk beschermd. De wettelijke bescherming is gebaseerd op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) met bijbehorend vergunningstelsel. In het plangebied van het bestemmingsplan 'Maastricht Zuidwest' bevinden zich vier AMK-terreinen: 
  • Milieustation Randwijck (terrein van archeologische waarde, AMK-nummer 15362): dit betreft een terrein met sporen van een nederzetting uit het Midden Neolithicum, gebonden aan het oppervlak van de oude rivierklei;
  • Oosterweg (terrein van archeologische waarde, AMK-nummer 15363): dit betreft een terrein met sporen van een nederzetting uit de Romeinse tijd; 
  • Zuiveringsinstallatie (terrein van hoge archeologische waarde, AMK-nummer 15364): dit betreft twee nederzettingsterreinen uit de steentijd;
  • Heugem (terrein van hoge archeologische waarde, AMK-nummer 16416): dit betreft de oude dorpskern van de wijk Heugem, voorheen een zelfstandige nederzetting. Het terrein omvat bewoningssporten uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd.  
Historische relicten
Historische relicten zijn objecten en structuren van vóór 1830 en hun omgeving, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, hoeves en kloosters, waarvan op basis van oude kaarten wordt verwacht dat de bodem waardevolle informatie kan herbergen over het nog aanwezige gebouwde monument en/of oudere voorgangers en andere archeologische resten. In deze paragraaf volgt een korte omschrijving van historische relicten, die op basis van de lijst van Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn geselecteerd. Op de locatie van historische relicten gelden de regels zoals vastgesteld voor zone A in het onderhavige bestemmingsplan. Het betreft de volgende elementen:
  • Rijksmonumenten:
    • Kerk van de Heilige Michaël, Heugemer Pastoorsstraat 15 (rijksmonumentennr. 27953); 
    • Kasteel Hoogenweerth, Hoge Weerd 2 (rijksmonumentennr.: 28085);
    • Hoeve Vogelenzang, Vogelenzang 6 (rijksmonumentennr.: 28087);
  • Gemeentelijke monumenten:
    • Boerderijcomplex Heugemerstraat 118-120.
Archeologisch kader en vindplaatsen
Het betreft vindplaatsen binnen het plangebied van het bestemmingsplan zoals aangegeven op de archeologische waarden-, beheers- en sturingskaart (zie navolgende afbeelding paarse cirkels). Vindplaatsen worden vermeld met het Archis II waarnemingsnummer (landelijke database) en/of de WOK-code (dossiers bij de taakgroep Cultureel Erfgoed van de gemeente Maastricht).
 
 
     
Het plangebied kent een groot aantal prehistorische vindplaatsen. De oudste vondsten zijn vermoedelijk uit het Paleolithicum maar verreweg het grootste aantal prehistorische vondsten in het plangebied stamt uit het Neololithicum. Daarnaast zijn binnen het plangebied archeologische vindplaatsen bekend uit de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Voor een beschrijving van het archeologisch kader en vindplaatsen wordt kortheidshalve verwezen naar het Cultuurwaardenonderzoek Maastricht Zuidwest dat als bijlage aan onderhavig bestemmingsplan is toegevoegd. Ook hier gelden de regels zoals vastgesteld voor Zone A.
4 Mileuplanologische aspecten

 
4.1 Water
 
De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.
 
De gemeente Maastricht valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bestemmingsplannen te worden ingediend bij het Watertoetsloket. Voor het voorliggende conserverende bestemmingsplan kan worden volstaan met een beschrijving van het watersysteem: er vinden geen wijzigingen plaats in de waterhuishouding binnen het plangebied, het plan voorziet niet in nieuwe initiatieven en er is derhalve geen sprake van een toename van verharding.
 
Het waterregime in Maastricht zal in de toekomst waarschijnlijk wijzigen als gevolg van verwachte klimaatveranderingen. Nattere winters, drogere zomers en een hogere neerslagintensiteit zullen dan leiden tot watertekorten in de zomer, extremere Maasoverstromingen in de winter en heviger en vaker optredende regen- en grondwateroverlast. Maastricht streeft naar een watersysteem dat hierop is voorbereid.  Dit heeft ook consequenties voor de inrichting van de stad.
 
Regenwater
Maastricht heeft de ambitie om wijken met weinig groen om te vormen tot gebieden met meer bomen en oppervlaktewater. Maastricht heeft ook de ambitie om op termijn vrijwel al het regenwater af te koppelen van het riool. Dit bespaart zuiveringskosten van het afvalwater en leidt tot een betere waterkwaliteit van de beken en de Maas. Zowel het voorkomen van wateroverlast als het afkoppelen van regenwater van de riolering vraagt om ruimte om het regenwater te bergen, te verzamenelen en te transporteren, te infiltreren dan wel af te voeren naar een beek of de Maas. Maastricht streeft hierbij naar een aaneengesloten gebiedsdekkende waterafvoerstructuur. Regenwater van extreme buien en van (toekomstige) afkoppelprojecten kan hiermee veilig worden verwerkt. Tevens biedt deze structuur een raamwerk voor meer groen en oppervlaktewater in de stad. Bestaande beeklopen en droogdalen vormen de hoofdstructuur. Van daaruit gaan vertakkingen de wijken in. De regenwaterstructuur ligt bij voorkeur bovengrond. Bovengrondse regenwatervoorzieningen zijn beter te onderhouden en te controleren en hebben veelal een goede zuiverende werking. Ook kunnen bovengrondse structuren bijdragen aan de beleving en bewustwording van water. Ondergrondse afvoer wordt alleen toegepast bij gebrek aan ruimte.
 
Rioolwater
De gemeente Maastricht heeft de wettelijke taak om afvalwater van burgers en bedrijven in te zamelen en te transporteren naar de overnamepunten van het waterschap. Van daar gaat het rioolwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (bijvoorbeelde de RWZI Heugem) die het na zuivering lozen op de Maas of het Julianakanaal. Doordat met het rioolstelsel ook veel regenwater dan daken en wegen wordt ingezameld, is de aanvoer tijdens hevige neerslag groter dan het stelsel kan verwerken. De treden riooloverstorten in werking en wordt het overtollige regenwater, vermengd met afvalwater, geloosd op beken, vijvers of de Maas. Dit is verstorend voor het waterleven en brengt giftige en zuurstofverbruikende stoffen in het water. Het Europese waterbeleid bepaalt dat gemeenten de lozingen vanuit de riolering moeten terugdringen. Voor lozing op de Maas is de zogenaamde basisinspanning voldoende. Deze wordt gerealiseerd door middel van afkoppeling, extra rioolwaterberging en optimalisatie van de bestaande riolering. Ten aanzien van de rioolwaterzuiveringsinstallaties (waaronder de RWZI Heugem) geldt dat op termijn een rendementsverbetering noodzakelijk is om aan de waterkwaliteit te voldoen.
      
Gezien de aard van het bestemmingsplan, een conserverend actualiserend bestemmingsplan zonder nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en wijzigingen in de waterhuishouding, is het aspect water daarmee in voldoende mate onderzocht en levert het aspect water geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De in het plangebied aanwezige primaire wateren (Heugemerwater, zuiveringssloot Gronsveld, de Zeep en de Termaardergrub) zijn ter bescherming van de directe waterbelangen en regenwaterstructuren  voorzien van de enkelbestemming 'Water - Primair water' en de hierbij behorende beschermingszones zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone primair water'. Enkel de zuiveringssloot Gronsveld heeft geen beschermingszone. De overige wateren hebben zijn voorzien van de enkelbestemming 'Water'. De overkluisde watergangen zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding en eveneens een beschermingszone waarbinnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing is. De binnen het plangebied gelegen waterkering en het stroomvoerende deel van het rivierbed van de Maas zijn middels een dubbelbestemming in het voorliggende plangebied bestemd. Binnen alle bestemmingen zal de realisatie van waterhuishoudkundige voorzieningen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt.
 
Nieuwe ontwikkelingen
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zullen via aparte ruimtelijke procedures worden vormgegeven en vormen geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen dienen alsdan te voldoen aan de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer. Algemeen geldt dat regenwater van nieuwe bebouwing en verharding niet wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en binnen het plangebied moet worden verwerkt. De waterbeheerders hebben een voorkeursvolgorde uitgewerkt. Hergebruik van hemelwater heeft de eerste voorkeur, gevolgd door infiltratie in de bodem en afvoer naar oppervlaktewater. Of lozing op oppervlaktewater mogelijk is, is afhankelijk van de kwaliteit van het regenwater en de kwetsbaarheid van het oppervlaktewater. De levensgemeenschappen in bronbeken en bovenlopen van beken zijn over het algemeen te kwetsbaar om lozing van afgekoppeld regenwater toe te staan en wordt alleen overwogen als er geen alternatieven zijn en er goede zuiverende voorzieningen worden toegepast. Minder beperkingen gelden voor het lozen in grotere, minder kwetsbare wateren. Een laatste optie is lozen op de gemengde riolering.
 
Het water wordt bij voorkeur binnen de plangrens geborgen om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. Hiervoor moet dan ruimte worden gereserveerd binnen het plan, bijvoorbeeld in combinatie met groen. Richtlijn is om 10% ruimte binnen het plangebied te reserveren voor water. De waterbeheerders hebben een grote voorkeur voor bovengrondse voorzieningen voor het inzamelen, transporteren, bergen en infiltreren van regenwater om het beheer en onderhoud van deze voorzieningen relatief eenvoudig is. Ook kunnen bovengrondse voorzieningen goede zuiverende eigenschappen bezitten. Bovengrondse voorzieningen zijn tevens goed te combineren met groenvoorzieningen en kunnen bijdragen aan de waterbeleving van het plangebied. Voor de dimensionering van regenwatervoorzieningen wordt een bui van 35 mm in 45 minuten (T=25 jaar)gehanteerd. Een doorkijk naar een bui van 45 mm in 30 minuten (T=100 jaar) biedt zicht op de kans op wateroverlast in extreme situaties. De voorzieningen dienen na 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een eventuele volgende bui.
 
Diffuse verontreinigingen van water worden voorkomen door het nemen van bronmaatregelen zoals het toepassen van duurzame (niet uitlogende) bouwmaterialen. Qua beheer moet worden gekozen voor chemievrije onkruidbestrijding, minimaal gebruik van strooizoout en het ontmoedigen van autowassen op straat en honden uitlaten. Geconcentreerde infiltratie van regenwater op locaties met mobiele bodemverontreiniging is af te raden in verband met het risico op verplaatsing van de verontreiniging. Bij immobiele bodemverontreiniging is infiltratie wel te overwegen. Diepte-infiltratie wordt in alle gevallen afgeraden omdat hiermee eventuele verontreinigingen direct in de ondergrond worden gebracht.
 
Maastricht heeft de ambitie om voor het gehele grondgebied een regenwaterafvoerstructuur te definiëren, bestaande uit een hoofdstructuur van beek- en droogdalen met vertakkingen in de wijken. Deze structuur dient om wateroverlast op te heffen of te voorkomen en om het (toekomstig) afgekoppelen van regenwater mogelijk te maken. Bij gebiedsontwikkelingen dient de benodigde ruimte voor het verzamelen, bergen, infiltreren en/of transporteren van regenwater vanaf het begin te worden meegenomen in het ontwerp.
4.2 Geluid
 
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast bijvoorbeeld ook in de Wet ruimtelijke ordening wanneer het gaan om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor industrielawaai van individuele bedrijven geldt dat de Wet milieubeheer het toetsingscriterium vormt.
 
Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Andere geluidbronnen kunnen noodzaken tot een aanvullende beoordeling van het aspect geluid in het kader van onder andere een 'goede ruimtelijke ordening'.
 
Binnen het plangebied zijn drie bedrijventerreinen gesitueerd (Eijsden-Maastricht, Randwyck-Zuid en De Karrosseer) die alle niet gezoneerd zijn. Wel reikt de contour industrielawaai van de buiten het plangebied gelegen ENCI tot in het plangebied. Deze contour is op de verbeelding opgenomen en voorzien van een bijbehorende regeling. Er is hier sprake van een bestaande contour. Aangezien het plangebied niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen is nader onderzoek naar de aanwezigheid van de contour industrielawaai niet noodzakelijk.
 
Binnen de zone van een spoorweg dient de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen te voldoen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Afhankelijk van de bestemming dient een minimaal binnenniveau te worden gegarandeerd. Nieuwe situaties (geluidgevoelige bestemmingen of spoorwegen) dienen akoestisch te worden getoetst volgens de Wet geluidhinder. Ook is het Hogere Grenswaardenbeleid van de gemeente Maastricht van toepassing. Aangezien geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan als gevolg van dit bestemmingsplan is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
 
Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen te voldoen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidzones zijn gedefinieerd in art. 74 van de Wgh.. De zonebreedte wordt bepaald door het aantal rijstroken en of er sprake is van een stedelijk of buitenstedelijk gebied. De zones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. Wegen die geen zone hebben en waarop de Wgh dus niet van toepassing is, zijn wegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur Afhankelijk van de bestemming dient een minimaal binnenniveau gegarandeerd te worden. Nieuwe situaties dienen akoestisch getoetst te worden volgens de Wet geluidhinder. Ook is het Hogere Grenswaardenbeleid van de gemeente Maastricht hierop van toepassing. Binnen, en in de directe nabijheir van het plangebied, zijn diverse wegen gelegen waarvan de zone zich uitstrekt tot binnen het plangebied. Aangezien geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan als gevolg van dit bestemmingsplan is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
 
In zijn algemeenheid geldt voor onderhavig plan als uitgangspunt dat de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen reeds binnen het vigerende bestemmingsplan passen. Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder alsmede aan het Hogere Grenswaarden Beleid van de gemeente Maastricht te worden getoetst. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwplannen dan wel een toevoeging van geluidgevoelige bestemmingen en een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder, het Hogere Grenswaarden Beleid of de Wet milieubeheer kan daarmee achterwege blijven.
 
Inwaartse zonering
Omdat het industrieterrein Maastricht-Eijsden een niet gezoneerd industrieterrein is wordt bij de vergunningverlening geen rekening gehouden met de cumulatie van het geluid dat door de bedrijven die op het industrieterrein gevestigd zijn geproduceerd wordt. Daarnaast vallen steeds meer bedrijven onder het Activiteitenbesluit waardoor de akoestische relevantie van bedrijven pas bekend wordt nadat de bouw heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan de geluidbelasting van 50 dB(A) op de nabij gelegen woningen niet worden gegarandeerd. Hiervoor geldt geen wettelijke verplichting maar om in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed leefklimaat rondom het industrieterrein te garanderen moet rekening worden gehouden met de cumulatie van het geluid. Hiertoe is door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een onderzoek uitgevoerd: Bedrijventerrein Maastricht-Eijsden, Indeling dB(A)/m².
 
Het principe van inwaartse zonering is het creëren van een ideaal toekomstbeeld voor de ligging van bedrijven op grond van hun geluidsproductie en de omliggende woningen. Methodisch gezien is deze bepaald door fictieve geluidsbronnen te situeren op het bedrijfsterrein en de ligging te optimaliseren. Dit gebeurt door de luidruchtigste geluidsbronnen te plaatsen in gebieden met de grootste afstand van de woningen/gevoelige bestemmingen en de minder luidruchtige bronnen dichterbij. De geluidsbronnen zijn gedimensioneerd op basis van de geluidsproductie per kaveloppervlak, dus dB(A) per m². De geluidsbronnen zijn ingedeeld in klassen van 5 dB(A), oplopend van 55 dB(A)/m² per etmaal tot 65 dB(A)/m² per etmaal. Daarnaast is er nog een klasse van 80 dB(A)/m² voor de op het terrein aanwezige sloperslocatie. Bij de inwaartse zonering wordt vooralsnog geen rekening gehouden met de het industrieterrein aanwezige bebouwing.
 
Op basis van het inwaartse zoneringsprincipe is bepaald wat de ideale geluidsindeling van het industrieterrein zou zijn. Dit heeft geresulteerd in de navolgende indeling:
 
 
 
   
De meest geluidsproducerende bedrijven dienen in het gele vlak te worden gevestigd. Dit zijn bedrijven in de geluidklasse C (60-65 dB(A)/m²). In stappen van 5 dB(A) afnemend kunnen minder geluidsproducerende bedrijven achtereenvolgens idealiter worden gevestigd in het groene en blauwe vlak (geluidsklasse B en A). Het oranje gekleurde vlak is gereserveerd voor slopers. Voor onderhavig plan geldt dat het niet mogelijk is bedrijven te vestigen met een geluidsproductie tussen de 65-70 dB(A)/m². Voor de ontwikkeling van het terrein vormt dit evenwel geen belemmering omdat op het terrein uitsluitend milieucategorie 2 en 3 bedrijven geplaatst mogen worden. Milieucategorie 3 heeft als grootste geluidsafstand 100 meter. Uit de figuur kan geconcludeerd worden dat de te vestigen bedrijven met een geluidafstand van 100 meter bij een kavelgrootte van meer dan 2.500 m² gevestigd kunnen worden. Bij een kaveloppervlak van 2.500 m² of meer bedraagt de geluidsproductie per m² ten hoogste 65 dB(A).
 
Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Bedrijventerrein-1' een geluidklasse-indeling opgenomen op basis van het uitgevoerde onderzoek. Daarbij zijn (voor dit plan) vier geluidklassen onderscheiden met een bijbehorende geluidbelasting, uitgedrukt in dB(A)/m². Of een nieuw bedrijf zich ergens op het industrieterrein kan vestigen hangt mede af van de geluidklasse: deze wordt bepaald op basis van een geluidklassetabel, die als bijlage 3 bij de regels is toegevoegd.
4.3 Bodem
 
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient voor ontwikkelingen te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming (om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening). 
 
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, waarin geen ontwikkelingen worden voorzien. Voor zover ten behoeve van een vergunning in het kader van de Wabo een bodemonderzoek noodzakelijk is, kan dat worden uitgevoerd in de bij deze vergunningaanvraag behorende procedure. De resultaten van het bodemonderzoek worden getoetst aan het vigerende landelijk bodembeleid en het bodembeleid van de gemeente Maastricht. 
4.4 Geurhinder
 
Binnen het plangebied is de rioolwaterzuivering Randwyck-Heugem gelegen. De tot deze inrichting behorende geurcontour is op de verbeelding met bijbehorende regels opgenomen ('milieuzone - geurzone). Binnen deze zone mag geen nieuwe geurgevoelige bestemming worden opgericht. In het plangebied bevinden zich ook twee rioolgemalen. De tot de rioolgemalen behorende geurzones (30 meter) zijn eveneens in de vorm van een gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' op de verbeelding met bijbehorende regels opgenomen. Binnen deze zone mag geen nieuwe geurgevoelige bestemming worden opgericht.
Het aspect geurhinder is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen beperkingen op voor onderhavig plan.
 
4.5 Externe veiligheid
 
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door  buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).  
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10¯6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.
Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.
 
Binnen de gemeente Maastricht zijn diverse risicobronnen aanwezig die bepalend zijn voor het externe veiligheidsheidsbeleid van de gemeente. Het betreft:
  • Transport van gevaarlijke stoffen:
    • over het spoor;
    • over de weg (rijkswegen- en provinciale en gemeentelijke wegen);
    • door buisleidingen;
    • over het water.
  • Stationaire activiteiten, zoals:
    • LPG tankstations;
    • grote opslagen van gevaarlijke stoffen;
    • BRZO bedrijven;
    • grote ammoniak koelinstallaties;
    • grote compressorstations van het gastransport;
    • spoorwegemplacement.
Spoor
Over de spoorlijn Geleen - Maastricht - Belgische grens worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ook in de toekomst zal over dit spoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Voor de spoorlijn geldt dat:
  • er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico;
  • de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt;
  • met de komst van het Basisnet het groepsrisico mogelijk afneemt tot onder de oriëntatiewaarde;
  • met de komst van het basisnet de spoorlijn geen veiligheidszone krijgt;
  • de spoorlijn geen plasbrandaandachtsgebied krijgt;
  • de spoorlijn een invloedsgebied heeft van ruim 1.500 meter aan weerszijden van het spoor. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. In de huidige situatie is het groepsrisico onder de oriënterende waarde gelegen. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bevat zal dit derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Met de komst van het Basisnet zal het groepsrisico licht stijgen maar nog altijd onder de oriënterende waarde uitkomen. In de wetenschap dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden kan derhalve worden afgezien van het verantwoorden van het groepsrisico.     
 
Vervoer over de weg
Rijkswegen
Door de gemeente Maastricht loopt de rijksweg A2 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor de gemeente Maastricht geldt dat:
  • er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico;
  • de oriëntatiewaarde van het groepsrisico nergens overschreden wordt;
  • alleen voor de A2 (excl. gedeelte N2) een plasbrandaandachtsgebied komt van 30 meter;
  • de rijkswegen een invloedgebied hebben van ruim 1.500 meter aan weerszijden van de weg. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer er sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A2. Het bestemmingsplan bevat evenwel geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de wetenschap dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden kan derhalve worden afgezien van het verantwoorden van het groepsrisico.
 
Provinciale en gemeentelijke wegen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over provinciale en gemeentelijke wegen is geen risicoplafond vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit zal ook in het toekomstige Basisnet niet het geval zijn. Uitzondering hierop is de N2 die door Maastricht loopt. Uit berekeningen van de provincie blijkt dat over de N278 en N590 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt maar in dusdanig beperkte mate dat de wegen geen plaatsgebonden risicocontour hebben en het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. De gemeente Maastricht beschikt daarnaast over een routering vervoer gevaarlijke stoffen. Gezien het beperkt aantal risicovolle inrichtingen dat via deze routering bevoorraad wordt, is de verwachting dat de intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen gering is. De wegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour en het groepsrisico zal nihil zijn. Het aspect externe veiligheid in relatie tot provinciale en gemeentelijke wegen is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen belemmeringen op voor onderhavig plan. 
 
Vervoer per buisleiding
De gemeente Maastricht wordt doorkruist door meerdere hogedruk aardgastransportleidingen. In het plangebied zijn de hogedrukgasleidingen Z-505-01-KR-001/004, Z-500-18-KR-001/003, Z-505-01-KR-001/004 en A-520-03-KR-009 van de Gasunie gelegen. De plaatsgebonden risicocontour van deze leidingen ligt op de leiding zelf en levert geen beperkingen op. Het invloedsgebied van deze leidingen in relatie tot het groepsrisico bedraagt 140 meter (1% letaliteitscontour). Het bestemmingsplan bevat evenwel geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is pas aan de orde op het moment binnen het invloedsgebied nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.
 
Vervoer over het water
De Maas is in de Circulaire Risoconormering vervoer gevaarlijke stoffen gecategoriseerd als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). De vaarweg heeft geen plaatsgebonden risicocontour die buiten de oevers ligt. Het invloedsgebied van de vaarweg is 1000 meter en een groepsrisicoberekening en verantwoording is alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid hoger is dan 1.500 pers/ha. dubbelzijdig of 2.250 per/ha. enkelzijdig. De Maas krijgt een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter vanaf de oeverlijn.
 
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Maas. Tot 25 meter (gemeten vanaf de oeverlijn) moet rekening worden gehouden met brandbare vloeistoffen, in de zone 25 - 90 meter dient rekening te worden gehouden met een BLEVE en vanaf 90 meter hoeft enkel nog rekening te worden gehouden met de effecten van een toxische gaswolk. Van een verantwoordingsplicht Groepsrisico is sprake op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Dit is hier niet het geval. 
 
Risicovolle inrichtingen
In het Bevi zijn bedrijven aangewezen welke vanuit het oogpunt van externe veiligheid als meer risicovol worden beschouwd. Voor de gemeente Maastricht beperken deze risicovolle inrichting zich tot 9 LPG tankstations en tien andersoortige risicovolle inrichtingen. 
Binnen het plangebied is aan de Hoge Weerd 201 een LPG-tankstation gelegen. De bij dit tankstation behorende plaatsgebonden risicocontouren (45 meter vulpunt, 25 meter lpg-reservoir en 15 meter lpg-afleverinstallatie) zijn op de verbeelding weergegeven en in de regels voorzien van een bijpassende regeling waarmee de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de contour wordt tegengegaan. Binnen een zone van 150 meter dient het groepsrisico verantwoord te worden op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Gezien het conserverende karakter van onderhavig plan is dit hier niet het geval.
 
In het plangebied zijn daarnaast twee gasontvangstation gelegen (Rekoutweg en nabij het knooppunt Europaplein). Tevens bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van het gasontvangstation gelegen aan de Lage Kanaaldijk. De bij deze ontvangstations behorende plaatsgebonden risicocontouren (15 meter) zijn op de verbeelding weergegeven en in de regels voorzien van een bijpassende regeling. Aan de Asseweg is een gasdrukmeet- en regelstation gelegen met daarin aanwezig een 5.000 l ordonant-tank. De plaatsgebonden risicocontour van dit meet- en regelstation bedraagt 25 meter en is eveneens op de verbeelding weergegeven en voorzien van een bijpassende regeling.
    
Luchthaven Maastricht-Aachen Airport
Deze ten noordoosten van de gemeente Maastricht gelegen luchthaven heeft geen plaatsgebonden risicocontour die over het grondgebied van Maastricht valt. In Nederland wordt voor luchthavens daarnaast geen groepsrisicobeleid gevoerd. De luchthaven vormt daarmee geen relevante risicobron.
 
Resumerend kan worden aangegeven dat het aspect externe veiligheid in voldoende mate is onderzocht en geen beperkingen oplevert voor onderhavig bestemmingsplan. Het aanwezige groeps- en restrisico wordt, gezien de voorliggende situatie, aanvaardbaar geacht.
4.6 Flora en fauna
 
Zorg voor alle inheemse planten- en diersoorten en voor de natuurlijke rijkdommen van gebieden wordt gegarandeerd door de naleving van de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en milieu. De instrumenten die deze bescherming mogelijk maken zijn op Europees niveau vertaald in Natura 2000. De Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn zijn in Natura 2000 opgenomen. De Europese wetgevingen zijn in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet voor de soortenbescherming en in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 voor de gebiedsbescherming. Nederland heeft daarmee de Europese wetgeving in de nationale wetgeving verankerd. Door voorafgaand aan een(bouw)project of ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met het eventueel voorkomen van beschermde en/of zeldzame planten- en diersoorten kan effectief worden omgegaan met de aanwezigheid van een beschermde soort. Een dreigende overtreding van de Flora- en faunawet kan zo snel gesignaleerd en, in veel situaties, voorkomen worden. Vervolgens kan er accuraat actie ondernomen worden om zodoende de overlevingskansen en migratiemogelijkheden van een beschermde soort in het betreffende gebied geen blijvende schade toe te brengen.
 
Om te kunnen bepalen of er in een bepaald plangebied (habitatis van) beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn wordt, voorafgaand aan een ruimtelijke ontwikkeling, normaal gesproken een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Mocht uit deze quickscan blijken dat er geen (habitats van) beschermde flora- en fauna aanwezig zijn dan is daarmee aan de onderzoeksplicht voldaan. Is er naar aanleiding van deze quickscan wel sprake van aanwezigheid of vermoeden van voorkomen van (habitats van) beschermde plan- en diersoorten dan dient in veel gevallen een vervolgonderzoek hierover meer duidelijk te verschaffen. In onderhavig geval is afgezien van het uitvoeren van een dergelijke quickscan omdat de huidige bestemming(en) de oprichting van de nog resterende bebouwing en verhardingen reeds toestaat. Dit is met name het geval voor de nog te ontwikkelen zuidelijke gronden op het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht' is in afdoende mate aangetoond dat bij uitvoering van het bestemmingsplan geen floristische of faunistische waarden worden aangetast.
 
Speciale aandacht vergt wel de aanwezigheid van de das in de omgeving van het het plangebied. In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht' is, gezien de aanwezigheid van een dassenburcht bij de Zeep, een natuurcompensatieplan opgesteld. Ten behoeve van het in september 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Spreiding Maastrichtse coffeeshops: Kóbbesweg' is opnieuw onderzoek gedaan naar de status van de dassenburcht en de omvang van het actuele leefgebied van de das. Hierbij is geconstateerd dat de aantasting van het leefgebied van de dassenburcht van de Zeep inmiddels voldoende is gecompenseerd. Van belang is dat een goede uitwisseling tussen de dassenfamilies mogelijk blijft. Hiertoe zal de gemeente Maastricht een migratieroute ontwikkelen tussen het distributiecentrum langs de Rekoutweg en de nieuw te ontwikkelen coffeecorner aan de Köbbesweg. Ook zal onder de Köbbesweg een dassentunnel worden gerealiseerd.
 
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid (POG- en EHS-gebieden) en de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000 gebieden) is in onderhavig plangebied niet aan de orde. Resumerend kan worden aangegeven dat het aspect Flora en fauna geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
4.7 Luchtkwaliteit
 
Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd). Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
  • Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM);
  • Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM);
  • Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’.
Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie: 
  • is gelegen binnen 300 meter vanaf rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk);
  • is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie).
Aan de hand van het besluit heeft de gemeente het gemeentelijke locatiebeleid luchtkwaliteit opgesteld. Dit locatiebeleid gaat nader in op locaties langs gemeentelijke wegen, waar het besluit gevoelige bestemmingen alleen ingaat Rijks- en provinciale wegen. Doel van de beleidsnota is dat nieuwe bouwplannen en nieuwe functies op de ‘juiste’ locaties worden ingepland. Juiste locaties zijn locaties met de minste luchtvervuiling, waarbij ‘gevoelige’ en ‘extra gevoelige’ groepen worden ontlast. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe ontwikkelingen.
 
Niet in betekenende mate (NIBM)
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld ontwikkelingen kleiner dan of gelijk aan 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ook voor andere ruimtelijke initiatieven is aangegeven wanneer deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
 
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan het geschetste luchtkwaliteitskader. Aan elk nieuwbouwplan ligt een NIBM berekening ten grondslag en indien uit die berekening blijkt dat het nieuwe plan In Betekenende Mate is, dan dient een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd en kan niet worden volstaan met enkel een NIBM toets.
4.8 Lichthinder
 
Sportpark Heugem (tennisvelden en voetbalvelden) aan de Gronsvelderweg is voorzien van lichtmasten. Indien in de toekomst het gebruik van deze sportvelden wordt geïntensiveerd kan lichtoverlast ten aanzien van deze lichtinstallaties tot de mogelijkheden behoren. Nader onderzoek is in dat geval aan de orde. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen die duiden op een dergelijke intensivering van gebruik. Gezien het conserverende karakter van onderhavig bestemmingsplan is nader onderzoek op dit moment niet noodzakelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen dient onderzocht te worden of het aspect licht een beperkende factor kan zijn.
4.9 Trillingshinder
 
Er is geen trillingshinder te verwachten als gevolg van de in de directe omgeving gelegen weg(en), spoorweg of inrichting(en). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij nieuwe plannen dient onderzocht te worden of het aspect trillingen een beperkende factor kan zijn.
4.10 Kabels en leidingen
 
Kabels en leidingen
In het plangebied zijn diverse kabels en leidingen gelegen welke een planologisch-juridische bescherming behoeven op basis van dit bestemmingsplan. Op basis van de Klic-meldingen is geconstateerd dat zich de volgende soorten leidingen in het plangebied bevinden:
  • hogedruk hoofdgastransportleiding (Gasunie) met een beschermingszone van 2 x 5 meter;
  • enkele hogedruk gasvoedingsleidingen (ENEXIS) met een beschermingszone van 2 x 4 meter;
  • enkele persleidingen (Gemeente Maastricht) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter;
  • een persleiding Heugem - Rijksweg A2 (WBL) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter;
  • een slibpersleiding RWZI Heugem-Limmel (WBL) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter;
  • waterleidingen (WML) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter;
  • een straalverbinding met een beschermingszone van 2 x 100 meter.
Deze leidingen met de bijbehorende beschermingszones zijn op de verbeelding aangegeven en in de regels van een dubbelbestemming (ten behoeve van de beschermingszone) voorzien.  
    
5 Het bestemmingsplan

 
5.1 Algemeen
 
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Deze landelijke standaard is verwerkt in het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Daarnaast zal worden aangesloten op de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in deze wet gebezigde terminologie (afwijkingsregels, omgevingsvergunningen). Het bestemmingsplan 'Maastricht Zuidwest' bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.
5.2 Opzet van de regels
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels (art 1 en 2)
 
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2008, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.
 
5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (art. 3 t/m 29)
 
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde functies. Per regel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend. In het navolgende wordt kort uiteengezet welke bestemmingen zijn opgenomen en worden specifieke elementen daarin toegelicht.  
 
Artikel 3: enkelbestemming Agrarisch
Deze bestemming is gegeven aan de gronden die worden gebruikt voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Bij het agrarisch bedrijf behorende bedrijfswoningen zijn enkel ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ toegestaan. Gebouwen mogen enkel worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
 
Artikel 4: enkelbestemming Bedrijf
Deze bestemming is gegeven aan alle bedrijven die solitair zijn gevestigd. De bedrijven die qua bedrijfsactiviteiten binnen de milieucategorieën 1 en 2 vallen zijn zonder aanduiding bestemd tot bedrijf. Hogere bedrijfscategorieën zijn slechts bij omgevingsvergunning mogelijk. Een gasontvangstation alsmede een verkooppunt voor motorbrandstoffen met vulpunt lpg is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasontvangstation’ en ‘ verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’. Binnen de bestemming is ondergeschikte opslag en ondergeschikte detailhandel toegestaan. Gebouwen mogen enkel worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak.
 
Artikel 5: enkelbestemming Bedrijventerrein I
Deze bestemming is toegekend aan de gronden welke gezoneerd zijn aangewezen voor bedrijven die qua bedrijfsactiviteiten binnen de milieucategorieën 1 t/m 3.2 vallen. Het betreft hier de gronden welke zijn gelegen op het bedrijventerrein Randwyck Zuid en bedrijventerrein Eijsden-Maastricht. Op deze gronden is tevens voorzien in een aanduiding ten behoeve van de vestiging van een bedrijfswoning, een gasdrukmeet- en regelstation, een gasontvangstation en een tuincentrum.
 
Artikel 6: enkelbestemming Bedrijventerrein II
Deze bestemming is toegekend aan de gronden welke behoren tot het bedrijventerrein ‘De Karosseer’. Op de als zodanig aangewezen gronden mogen zich bedrijven vestigen ten behoeve van de handel en reparatie van auto’s en motorfietsen. Per bedrijf mag één bedrijfswoning dan wel bedrijfswoonwagen worden opgericht. Er is onder andere voorzien in een afwijkingsmogelijkheid om de vestigen van een zogenaamde dubbelstaander te behoeve van het verlenen van mantelzorg mogelijk te maken.
 
Artikel 7: enkelbestemming Gemengd - 1
Deze bestemming is opgenomen in gebieden waar twee of meer functies zonder directe relatie tot elkaar worden uitgeoefend. Binnen de bestemming Gemengd – 1 zijn onder andere kantoren, bedrijven categorie 1 en 2, hotels, een congrescentrum en onderwijsvoorzieningen toegestaan. Gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak worden opgericht.
 
Artikel 8: enkelbestemming Gemengd - 2
Deze bestemming is opgenomen in gebieden waar twee of meer functies zonder directe relatie tot elkaar worden uitgeoefend. Binnen de bestemming Gemengd – 2 zijn onder andere wonen, detailhandel en horeca van categorie 1 en 2 toegestaan. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht.
 
Artikel 9: enkelbestemming Groen
Deze bestemming is toegekend aan voornamelijk openbare groenvoorzieningen. Hierbinnen is onder andere de aanleg van speelvoorzieningen en additionele voorzieningen mogelijk. Met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen op de als zodanig bestemde gronden geen gebouwen worden opgericht.
 
Artikel 10: enkelbestemming Horeca
Deze bestemming is toegekend aan alle horecabedrijven in de categorieën 2, 4 en 5 welke solitair gevestigd zijn. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht.
 
Artikel 11: enkelbestemming Kantoor
Deze bestemming is toegekend aan solitair gevestigde kantoren. Binnen de bestemming is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – ambulancecentrale’ eveneens een ambulancecentrale toegestaan. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht.
 
Artikel 12: enkelbestemming Maatschappelijk
Binnen deze bestemming is een scala aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk welke onderling onder voorwaarden uitwisselbaar zijn. Specifieke functies zoals een academisch ziekenhuis, een helikopterlandingsplaats, een begraafplaats en een parkeergarage zijn voorzien van een functieaanduiding. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht.
 
Artikel 13: enkelbestemming Natuur
Deze bestemming is toegekend aan de gronden welke zijn bestemd voor de natuur en de natuurontwikkeling. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 14: enkelbestemming Recreatie
Deze bestemming is toegekend aan de gronden welke o.a. zijn bestemd voor recreatie en groenvoorzieningen. Specifieke functies zoals een kampeerterrein en een parkeerterrein zijn voorzien van een functieaanduiding. Gebouwen mogen alleen binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
 
Artikel 15: enkelbestemming Sport
Het in het plangebied aanwezige sportpark Heugem met sportvelden en tennisbanen is bestemd tot Sport. Bij het sportpark behorende kantines zijn met een specifieke functieaanduiding opgenomen. Gebouwen mogen alleen binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
 
Artikel 16: enkelbestemming Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de hoofdontsluitingswegen. Binnen deze bestemming zijn masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogelijk, alsmede lichtmasten en kunstwerken. Binnen de bestemming zijn aanduidingen opgenomen ten behoeven van voetgangersovergang ter hoogte van het MECC en een tunnel ten behoeve van het fietsverkeer. Gebouwen mogen enkel worden opgericht ten behoeve van additionele voorzieningen.
 
Artikel 17: enkelbestemming Verkeer - Railverkeer
De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor spoorwegvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogelijk, alsmede lichtmasten en kunstwerken. Gebouwen mogelijk enkel binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
 
Artikel 18: enkelbestemming Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is toegekend aan alle andere wegen en (openbare) verblijfsgebieden. De binnen deze bestemming aanwezige overkluisde watergang en een onderdoorgang van het railverkeer zijn voorzien van een functieaanduiding. Op deze gronden mogen enkel gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen worden gebouwd.
 
Artikel 19: enkelbestemming Water
Deze bestemming is toegekend aan gronden die zijn bestemd voor de natuurlijke afvloeiing en berging van water. Binnen deze bestemming zijn aanduidingen opgenomen ten behoeve van onder andere een jachthaven en een kantineboot. Er mag op deze gronden niet worden gebouwd met uitzondering van het bouwen ten behoeve van de kantineboot.
 
Artikel 20: enkelbestemmings Water - Primair water
De bestemming is toegekend aan de gronden die op de legger van het waterschap zijn aangewezen als primair water en zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem en ondergeschikt de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht.
 
Artikel 21: enkelbestemming Wonen
Deze bestemming rust op het grootste gedeelte van het plangebied. Gekozen is voor een regeling waarbij op de verbeelding geen bouwvlakken zijn opgenomen maar maatvoeringsvlakken waarbinnen het aantal bouwlagen is vermeld. In de regels is opgenomen dat de bestaande hoofdbebouwing niet mag worden vergroot. Ter verduidelijking is in bijlage 2 van deze toelichting een kaart opgenomen met de bestaande bouwhoogten, uitgedrukt in bouwlagen. Bestaande niet-woonfuncties die binnen deze bestemming worden uitgeoefend zijn door middel van specifieke functieaanduidingen aangegeven op de verbeelding. Aan huis gebonden beroepen zijn rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde maat, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid alleen via een afwijking bij omgevingsvergunning. De oprichting van nieuwe publiekaantrekkende functies is uitgesloten. Ook een guesthouse is rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde omvang. Er zijn voorts afwijkingsmogelijkheden (onder voorwaarden) opgenomen voor mantelzorg, parkeren voor de voorgevel en woningsplitsing/kamerverhuur.
   
Artikel 22: dubbelbestemming Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende gasleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
   
Artikel 23: dubbelbestemming Leiding - Riool
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende rioolpersleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 24: dubbelbestemming Leiding - Water
Deze dubbelbestemming regels de beschermingszone van de voorkomende hoofdwatertransportleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 25: dubbelbestemming Waarde - Maastrichts Erfgoed
De voor de dubbelbestemming Waarde-Maastrichts Erfgoed aangegeven gronden zijn bestemd voor de bescherming van het op en in die gronden aanwezige cultureel erfgoed. In dit geval gaat het om het Maastrichts Erfgoed. In het plangebied komen diverse archeologische zones en archeologische vindplaatsen voor. Voor deze zones geldt dat het behoud van het bodemarchief in situ voor het behoud ex situ gaat; indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de toepasselijke vergunning worden verbonden met het oog op behoud van het bodemarchief ex situ.
 
Artikel 26: dubbelbestemming Waterstaat - Beschermingszone primair water
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone behorende bij de waterlopen. Deze beschermingszone dient primair voor de bescherming en het onderhoud ten behoeve van de aan de zone grenzende watergang.
 
Artikel 27: dubbelbestemming Waterstaat - Beschermingszone waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die primair zijn bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de primaire wateren en de primaire waterkeringen. Op de als zodanig aangewezen gronden mogen rechtstreeks uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die ten dienste staan van de bestemming.
 
Artikel 28: dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de gronden die volgens het Barro zijn gelegen binnen het stroomvoerend rivierbed van de Maas. Als zodanig bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed.
 
Artikel 29: dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming dient mede voor de bescherming, het beheer en onderhoud van de primaire waterkeringen. Er mag slechts rechtstreeks op deze gronden worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor de waterstaat en/of waterkering.
 
5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels (art. 30 t/m 37)
 
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):
  • een anti-dubbeltelregel: zorgt er voor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen;
  • algemene bouwregels: bevat aanvullende regels met betrekking tot het ondergronds bouwen en het bouwen van antennemasten en zendmasten;
  • algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
  • algemene aanduidingsregels: dit artikel bevat algemene aanduidingsregels met betrekking tot de in het gebied aanwezig geluidzone - industrie, milieuzone - geurzone, veiligheidszone - externe veiligheid, vrijwaringszone - spoor, vrijwaringszone - vaarweg en de vrijwaringszone - weg.
  • algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald voor welke gevallen Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan;
  • algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen; het betreft hier beperkte wijzigingen in algemene zin; 
  • algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en nadere eisen;
  • overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen.
5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (art. 38 en 39)
 
In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.
6 Financiële uitvoerbaarheid
 
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Onderhavig bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1. vergezeld dienen te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld.
7 Handhavingsparagraaf
 
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.
 
Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
 
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
 
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen.
 
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
 
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
8 Communicatieparagraaf

 
8.1 Wettelijk vooroverleg instanties ex art. 3.1.1. Bro
 
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden. Voor de reacties van deze instanties alsmede de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar de Reactienota wettelijk vooroverleg die als bijlage 4 aan deze toelichting is toegevoegd.
8.2 Zienswijzen ex art. 3.8 Wro
 
Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidoost’ heeft met ingang van 8 april 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken. Gedurende deze periode zijn 14 zienswijzen ingediend. De ten behoeve van de beantwoording van de zienswijzen opgestelde zienswijzennota is als bijlage 2 bij het raadsvoorstel opgenomen. Het raadsvoorstel is, tezamen met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidoost’ inclusief de lijst van wijzigingen, opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is conform deze lijst aangepast.