Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Maastricht Zuidoost
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpMtrichtZuidoost-vg01

Regels


 
1 Inleidende regels

 
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Maastricht Zuidoost' van de Gemeente Maastricht.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0935.bpMtrichtZuidoost-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- en/of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw vastgebouwd bouwwerk dat qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, (waaronder in ieder geval kinderopvang wordt verstaan) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitstraling heeft dat met die woonfunctie in overeenstemming is. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
 
1.7 additionele voorzieningen:
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; hieronder zijn in ieder geval begrepen  plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes, fietsenstallingen, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeergarages.
 
1.8 antenne-installaties:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.9 archeologische zone:
gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone a’ (in en binnen een straal van 50 m om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur), ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone b’ (tussen de eerste en tweede stadsmuur alsmede historische dorpskernen) of ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone c’ (buiten de tweede stadsmuur), waarbinnen respectievelijk verschillende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota “Springlevend Verleden Maastricht 2008” alsmede in deze regels.
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
 
1.11 atelier:
werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan.
 
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.14 bedrijf:
een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, assembleren, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of terrein, dienende ter huisvesting van een persoon (of zijn gezin), wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk c.q. gewenst is, gelet op het feitelijke gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de daaraan gegeven bestemming.
1.17 bedrijfswoonwagen:
een woonwagen op een terrein op een standplaats geplaatst, dienende ter huisvesting van een persoon (of zijn gezin), wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk c.q. gewenst is, gelet op het feitelijke gebruik van het terrein in overeenstemming met de daaraan gegeven bestemming.
1.18 bekende archeologische vindplaats :
alle bij de gemeente bekende en geregistreerde archeologische vindplaatsen, waaronder ook de archeologische monumenten.
 
1.19 bestaande situatie:
  1. bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald.
  2. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.22 bijgebouw:
een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat qua verschijningsvorm en functioneel opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
 
1.23 bodemverstoring:
alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken lager dan 0,40 m onder maaiveld, zoals door bouw-, aanleg en/of sloopwerkzaamheden.
 
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.26 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een woning of woongebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balken binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, en dat een maximale hoogte heeft van 3,50 meter.
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.30 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.31 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
 
1.32 cafetaria/snackbar/afhaalservice/fastfoodbedrijf:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.
 
1.33 carport/overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 
 
1.34 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
  
1.35 congrescentrum:
een gebouw of complex van gebouwen waarin één of meerdere zalen zijn gelegen waar congressen, beurzen en evenementen worden gehouden met daarbij behorende vergaderfaciliteiten, kantoorruimten, hotelaccommodaties, cateringfaciliteiten en anderszins aan de hoofdactiviteit gelieerde voorzieningen.
1.36 consumentverzorgend ambachtelijke bedrijvigheid:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd zoals kapper, schoenmaker, schoonheidssalon of nagelstudio. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
 
1.37 cultureel erfgoed:
alle materiële getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt om te conserveren, te onderzoeken, te presenteren en over te informeren.
 
1.38 cultuurhistorische waardestelling:
een bestaande en/of toegekende samenhangende waardestelling op het gebied van algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, toegekend aan een zaak en/of object en/of gebied.
1.39 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.40 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en, verhuren en leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden mede begrepen galeries.
 
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.42 gebruiksoppervlakte:
Het oppervlak gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingswanden die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen.
1.43 geluidgevoelig object
gebouwen, terreinen of objecten die volgens de Wet geluidhinder als geluidgevoelig object worden beschouwd; hieronder worden verstaan woningen, geluidgevoelige terreinen en andere geluidgevoelige gebouwen.
1.44 geluidklasse A:
een gebied waarin de geluidproductie niet meer mag bedragen dan 55 dB(A)/m²; berekening vindt plaats door middel van het toepassen van de tabel in bijlage 3 van deze regels.
1.45 geluidklasse B:
een gebied waarin de geluidproductie niet meer mag bedragen dan 60 dB(A)/m²; berekening vindt plaats door middel van het toepassen van de tabel in bijlage 3 van deze regels.
1.46 geluidklasse C:
een gebied waarin de geluidproductie niet meer mag bedragen dan 65 dB(A)/m²; berekening vindt plaats door middel van het toepassen van de tabel in bijlage 3 van deze regels.
1.47 geluidklasse D:
een gebied waarin de geluidproductie niet meer mag bedragen dan 80 dB(A)/m²; berekening vindt plaats door middel van het toepassen van de tabel in bijlage 3 van deze regels.
1.48 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.49 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.50 gevelafwerking:
de kleurlagen op de gevel, het metsel- en voegwerk, de textuur en het patin.
 
1.51 grondgebonden woning:
een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
1.52 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
 
1.53 growshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.54 guesthouse:
een kleinschalig logiesverstrekkend bedrijf, gericht op het bieden van een toeristisch en kortdurend verblijf waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal twee kamers. Deze overnachtingsaccommodatie is gevestigd in een woning, wordt gerund door de eigenaren, tevens hoofdbewoner(s) van de betreffende woning.
 
1.55 hangplek:
een plek in de openbare ruimte waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten en kunnen recreëren.
1.56 headshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van artikelen die verwant zijn aan de hasjcultuur, niet zijnde psychotrope stoffen.
 
1.57 historisch relict:
objecten en structuren van vóór 1830, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, kloosters, hoeves en vestingwerken.
 
1.58 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.59 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
  1. het verstrekken van nachtverblijf;
  2. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  3. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  4. discotheek/dancing.
De horecabedrijven worden in dit plan als volgt onderverdeeld:
horeca categorie 1: een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank(en) worden verstrekt;
 
horeca categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
 
horeca categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
 
horeca categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);
 
horeca categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
1.60 kamerverhuur:
het verhuren van onzelfstandige woonruimte.
1.61 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben, dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
 
1.62 kunstwerken:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde,ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden.
1.63 landgoed:
een cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke eenheid die in het verleden als zodanig is ontwikkeld, welke eenheid bestaat uit monumentale bebouwing in een landschappelijk en natuurwetenschappelijk waardevol gebied.
1.64 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.65 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: 
  1. onderwijsinstellingen;
  2. bibliotheken;
  3. gezondheidszorg;
  4. jeugdopvang;
  5. naschoolse opvang;
  6. openbare dienstverlening;
  7. praktijkruimten;
  8. religie;
  9. verenigingsleven;
  10. welzijnsinstellingen.
 
1.66 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.
 
1.67 nachtzaak:
horecabedrijf met ontheffing op het algemene sluitingsuur op grond van de APV.
 
1.68 nok:
het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden.
 
1.69 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen.
1.70 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.
 
1.71 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte en of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
1.72 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.73 onzelfstandige woonruimte:
een verblijfsruimte en/of kamer die door de aard van de inrichting en gebruik het privédomein is van een bewoner en is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen.
1.74 partijgoederen:
goederen die in partijen ter verkoop worden aangeboden. Een partij moet altijd meer dan twee stuks zijn.
1.75 peil:
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.76 pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.  
1.77 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.78 productiegebonden opslag:
opslag van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de opslagfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.
1.79 publiekaantrekkende dienstverlening:
een met detailhandel vergelijkbare functie voor het verrichten van diensten van of ten behoeve van het publiek, zoals een uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, postkantoor, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen functies.
 
1.80 raywaver:
een combinatie van een klein type windturbine, PV-zonnecollectoren en LED-straatverlichting.
1.81 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
 
1.82 seksbedrijf:
een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
 
1.83 set-back:
terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45º bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte. In geval een setback aanwezig is, is het niet toegestaan de setback af te dekken met een kap dan wel op de setback nog een setback te bouwen.
 
1.84 slopen:
het door afbreken, amoveren, uitputten of uit elkaar nemen van de delen van een geheel waardoor het geheel wordt vernietigd en de delen zelfstandig kunnen worden gebruikt.
1.85 smartshop:
een gebouw of een deel van een gebouw voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ter verkoop en/of leveren van producten waarin psychotrope stoffen aanwezig zijn aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
 
1.86 (sport)-kantine
Een gebouw waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op de gebruikers van de sportvoorziening (leden en bezoekers van de desbetreffende sportvereniging). De verstrekking van drank- en etenswaren vindt uitsluitend plaats een uur voor, tijdens en een uur na de wedstrijden, trainingen en overige activiteiten van de betreffende vereniging.
1.87 standplaats:
kavel bestemd voor het plaatsen van een (bedrijfs)woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of de gemeente kunnen worden aangesloten.
1.88 verstoringsoppervlakte, projectgebied:
de omvang van de bodemverstoring respectievelijk de omvang van het gebied, welk gebied onderwerp is van een omgevingsvergunning voor het opheffen van het planologisch strijdig gebruik als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.89 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
 
1.90 waardevolle cultuurhistorische elementen:
objecten en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met cultuurhistorische waarde en bescherming genieten ingevolge de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’.
 
1.91 waardevolle groenelementen:
karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers en welke bescherming genieten ingevolge de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’.
1.92 winkelondersteunende horeca:
horeca in detailhandel die qua exploitatievorm en openingstijden aansluit bij winkelvoorzieningen en waar beperkte horecavoorzieningen aanwezig zijn.
 
1.93 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.94 woningsplitsing
het bouwkundig en functioneel splitsen van een zelfstandige woning in twee of meer zelfstandige woningen.
1.95 woonwagen:
een voor wonen bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.96 zendmast:
bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
 
1.97 zolder:
ruimte(n) van aanzienlijke omvang in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels

 
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'agrarisch bedrijf' (ab);
  2. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  3. opslag van agrarische producten;
  4. stalling van agrarische voertuigen en machines;
  5. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  6. wegen en paden;
  7. tuinen, erven en verhardingen;
  8. additionele voorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
 
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven als bedoeld onder 3.1 worden gebouwd;
  2. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
3.2.3 Bedrijfswoningen
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3;
  3. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
3.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
 
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  2. de goothoogte van  aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter.
 
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel; 
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.5 sub a ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor
  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
    1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    2. risicovolle inrichtingen.
  2. een gasontvangstation, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation' (sb-g);
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml);
  4. productiegebonden opslag ten behoeve van de onder a. genoemde bedrijfsactiviteiten;
  5. ondergeschikte productiegebonden detailhandel ten behoeve van de onder a. genoemde bedrijfsactiviteiten en ondergeschikte detailhandel ten behoeve van de onder c. genoemde bedrijfsactiviteit;
  6. raywavers;
  7. wegen en paden;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. additionele voorzieningen;
  10. tuinen, erven en verhardingen;
  11. groenvoorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
 
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan;
  2. de bestaande bedrijfsbebouwing mag niet worden uitgebreid;
  3. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de/één zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  5. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  6. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van raywavers mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  7. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
4.2.4 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  2. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.3 sub b  ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
4.5 Specifieke gebruiksregels
    
4.5.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) alsmede daaraan naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en voor zover niet voorzien van een specifieke aanduiding
4.5.2 Bedrijfsbeëindiging
 
Bij bedrijfsbeëindiging van bedrijven die op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml) mag het gebruik alleen worden voortgezet conform de bedrijfsactiviteit zoals aangegeven met deze aanduiding dan wel met een bedrijfsactiviteit die passend is in milieucategorie 1 en 2 van de in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) opgenomen activiteiten.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub a en artikel 4 lid 5.1 voor wat betreft het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) dan wel tot een hogere milieucategorie behoren, maar die aantoonbaar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan toegelaten milieucategorieën.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.7.1 Wijzigen in de bestemming Wonen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wro de bestemming van gronden binnen deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat: 
  1. het aantal woningen en de woningtypologie dienen te passen in het Gemeentelijk Woningbouwprogramma 2010-2019 'Stedelijke programmering', vastgesteld d.d. 24.11.2009, of diens rechtsopvolger; 
  2. het bouwplan ruimtelijk-stedenbouwkundig goed passend in de omgeving dient te zijn; 
  3. wordt aangetoond dat de milieuhygiënische situatie (bodemkwaliteit, akoestische situatie, externe veiligheid en luchtkwaliteit) voldoet aan de eisen voor de woonbestemming; 
  4. wordt aangetoond dat geen cultuurhistorische dan wel archeologische waarden worden aangetast;
  5. wordt aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed;
  6. voldoende parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd op eigen terrein: het toetsingskader wordt gevormd door  de Parkeernormen Maastricht 2011 (vastgesteld d.d. 19.04.2011) of diens rechtsopvolger.
  7. na realisering van de bestemming 'Wonen' is het bepaalde in artikel 20 van overeenkomstige toepassing
4.7.2 Laten vervallen aanduiding
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wro het bestemmingsplan te wijzigen door ter plaatse van de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml) deze aanduiding te laten vervallen indien de functie gedurende een aaneengesloten periode van minimaal één jaar ter plaatse niet meer wordt uitgeoefend.
Artikel 5 Bedrijventerrein - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
5.1.1 Algemeen
De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) met inachtneming van de in deze bijlage openomen minimaal aan te houden afstand, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' (b=2) alleen bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2;
    2. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b=3.1) alleen bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 1, 2 en 3.1;
    3. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' (b=3.2) alleen bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2;
    4. geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  2. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  3. een gasdrukmeet- en regelstation, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation (sb-gr);
  4. een gasontvangstation, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation' (sb-g);
  5. water, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa);
  6. productiegebonden opslag ten behoeve van de onder a. genoemde bedrijfsactiviteiten;
  7. bedrijfsgebonden kantoren ten behoeve van de onder a. genoemde bedrijfsactiviteiten;
  8. ondergeschikte productiegebonden detailhandel ten behoeve van de onder a. genoemde bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  9. raywavers;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. wegen en paden;
  12. tuinen, erven en verhardingen;
  13. groenvoorzieningen;
  14. additionele voorzieningen.
5.1.2 Geluid
Bedrijven of inrichtingen zijn toegestaan in relatie tot de volgende aangegeven geluidklassen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-A' (sbt-A) uitsluitend bedrijven of inrichtingen, die toelaatbaar zijn tot en met geluidklasse A;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-B' (sbt-B) uitsluitend bedrijven of inrichtingen, die toelaatbaar zijn tot en met geluidklasse B;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-C' (sbt-C) uitsluitend bedrijven of inrichtingen, die toelaatbaar zijn tot en met geluidklasse C;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-D' (sbt-D) uitsluitend bedrijven of inrichtingen, die toelaatbaar zijn tot en met geluidklasse D,
met dien verstande dat de geluidklasse wordt bepaald volgens de tabel zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  2. het maximaal bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  3. de afstand van gebouwen tot de erfscheiding aan de zijde van de aangrenzende weg mag niet minder dan 15,00 meter bedragen;
  4. de afstand van gebouwen tot de/één zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3,00 meter bedragen.
5.2.2 Bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. er mogen geen nieuwe bedrijfswoningen worden gebouwd;
  3. bestaande bedrijfswoningen mogen niet worden uitgebreid.
5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
 
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m²;
  4. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 80% worden bebouwd;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen van 3,50 meter;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  4. de bouwhoogte van raywavers mag niet meer bedragen dan 15 meter
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
5.2.5 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  2. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1.  artikel 5 lid 2.1 sub c  ten behoeve van het bouwen van gebouwen tot een minimale afstand van 5,00 meter tot de erfscheiding aan de zijde van de aangrenzende weg:
    1. indien door toepassing van de voorgeschreven maatvoering het toegestane bebouwingspercentage niet haalbaar is;
    2. bij hoekpercelen ten aanzien van één naar de weg gekeerde gevel.
  2. artikel 5 lid 2.4 sub a ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 2,00 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
5.5.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:  
  1. bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) alsmede daaraan naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en voor zover niet voorzien van een specifieke aanduiding;  
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel; 
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van nieuwe (bedrijfs)woningen;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
5.6.1 Hogere milieucategorie
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1.1 sub a en artikel 5 lid 5.1 sub a voor wat betreft het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) dan wel tot een hogere milieucategorie behoren, maar die aantoonbaar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan toegelaten milieucategorieën.
5.6.2 Hogere geluidklasse
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1.2 voor de vestiging van bedrijven in één geluidklasse hoger dan de geluidklasse waarvoor de kavel is bestemd, mits het bedrijf door middel van een akoestisch onderzoek kan aantonen dat het voldoet aan de geluidklasse waarvoor het kavel is bestemd.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wro het plan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) van de verbeelding.
Artikel 6 Bedrijventerrein - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 ten behoeve van de handel en reparatie van auto's en motorfietsen zoals genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten), met uitzondering van:
    1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    2. risicovolle inrichtingen.
  2. groothandel (voor de in- en verkoop van partijgoederen) in de milieucategorieën 1 en 2 zoals genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten), met uitzondering van:
    1. groothandel in gevaarlijke of milieuverontreinigende stoffen;
    2. groothandel in apparaten welke gevaarlijke of milieuverontreinigende stoffen bevatten;
    3. groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur.
  3. wonen in de vorm van bedrijfswoningen dan wel bedrijfswoonwagens, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfswoningen en bedrijfswoonwagens uitgesloten' [-sba-bb] waar wonen niet is toegestaan;
  4. een friture, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - friture' (sdh-friture);  
  5. een gemeenschapshuis, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijke - gemeenschapshuis' (sm-gh);
  6. raywavers;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. tuinen, erven en verhardingen; 
  9. groenvoorzieningen; 
  10. additionele voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  1. de oppervlakte per bedrijfsperceel moet minimaal 900 m² en mag maximaal 2.500 m² bedragen;
  2. het bebouwingspercentage per bedrijfsperceel mag maximaal 50 bedragen;
  3. per bedrijfsperceel, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfswoningen en bedrijfswoonwagens uitgesloten' (-sba-bb), is één bedrijfswoning dan wel één bedrijfswoonwagen toegestaan.
6.2.2 Bedrijfswoning/bedrijfswoonwagen
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen dan wel bedrijfswoonwagens gelden de volgende bepalingen:
  1. per bedrijfsperceel is één bedrijfswoning dan wel bedrijfswoonwagen toegestaan;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;
  4. de oppervlakte per bedrijfswoning dan wel bedrijfswoonwagen bedraagt maximaal 200 m²;
  5. de bebouwing moet worden opgericht op een afstand van 5,00 meter uit de naar de weg gekeerde perceelsgrens en aan één zijde op een afstand van minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.
6.2.3 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, geen bedrijfswoningen dan wel bedrijfswoonwagens zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 8,00 meter;
  2. de bebouwing moet worden opgericht op een afstand van 5,00 meter uit de naar de weg gekeerde perceelsgrens en aan één zijde op een afstand van minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 8,00 meter;
  2. de bouwhoogte van raywavers mag niet meer bedragen dan 15 meter
  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2,00 meter bedragen.
6.2.5 Ondergronds bouwen
 
Ondergrondse gebouwen zijn niet toegestaan.
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub a voor een oppervlakte van een bedrijfsperceel van minimaal 500 m² indien er geen bedrijfswoning dan wel bedrijfswoonwagen wordt geplaatst en voor een oppervlakte van minimaal 800 m² indien er wel een bedrijfswoning dan wel bedrijfswoonwagen wordt geplaatst onder de voorwaarde dat er in beide gevallen een koppeling plaatsvindt met een direct aansluitend bedrijfsperceel waar dezelfde omgevingsvergunning voor is c.q. wordt gegeven en met dien verstande dat de oppervlakte van een bedrijfswoning of bedrijfswoonwagen maximaal 150 m² mag bedragen.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
6.5.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:  
  1. bedrijfsactiviteiten en groothandelsactiviteiten, anders dan genoemd in artikel 6 lid 1;  
  2. detailhandel anders dan in artikel 6 lid 1 genoemd;
  3. het slopen; 
  4. de handel in metalen;
  5. horeca; 
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kantoren, met uitzondering van die welke rechtstreeks ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de ter plaatse uitgeoefende bedrijfs- en groothandelsactiviteiten;
  7. uitsluitend woondoeleinden.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 6 lid 1 voor de uitoefening van (semi-) bedrijfsmatige activiteiten aan huis, met dien verstande dat maximaal 30% van het begane grondvloeroppervlak van de bedrijfswoning dan wel bedrijfswoonwagen met een maximum van 50 m² als zodanig mag worden gebruikt;
  2.  artikel 6 lid 5.1 sub b voor de uitoefening van detailhandel in kleding en schoenen in een bedrijfsgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - kleding en schoenen' (sdh-ks) met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak niet meer dan 100m² mag bedragen.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
  1. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven van gronden dieper dan 1,00 meter;
  2. het aanbrengen van diepwortelende bomen en struiken;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- en pompputten.
Artikel 7 Gemengd - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. kantoren;
  2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
    1. geluidzoneringplichtige inrichtingen;
    2. risicovolle inrichtingen.
  3. studentenhuisvesting, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding ‘studentenhuisvesting’ (sth). Ter plaatse van de aanduiding ‘studentenhuisvesting’ (sth) is tevens de uitoefening van een ondergeschikte hotelfunctie toegestaan op de 1e en 2e verdieping;
  4. een congrescentrum, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'congrescentrum' (coc);
  5. onderwijsvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'onderwijs' (on);
  6. een parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'parkeergarage' (pg);
  7. tuinen, erven en verhardingen;
  8. terrassen;
  9. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. groenvoorzieningen;
  12. additionele voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
7.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
7.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
  1. in artikel 7 lid 2.1 sub c voor de uitbreiding van een gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. uitbreiding is uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
    2. uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
    3. er mogen geen belemmeringen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt;
  2. in artikel 7 lid 2.2 sub a ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
7.5 Specifieke gebruiksregels
 
Het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras is niet toegestaan.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 1 sub c voor het toestaan van een ruimere hotelfunctie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt aangetoond dat er voldoende marktruimte is voor een dergelijk initiatief;
  2. er geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;
  3. de afwijking niet mag leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en dan wel werkmilieu;
  4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan;
  5. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  6. er moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.
Artikel 8 Gemengd - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in de vorm van woningen;
  2. detailhandel uitsluitend op de begane grond;
  3. ondersteunende (administratieve) voorzieningen ten behoeve van de detailhandel op de verdieping(en) uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'detailhandel' (dh);
  4. horeca van categorie 1 en 2 uitsluitend op de begane grond;
  5. een onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'onderdoorgang' [ond];
  6. tuinen, erven en verhardingen;
  7. terrassen;
  8. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. additionele voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' [ond], dient een vrije doorgang met een minimale hoogte van 2,50 meter te worden gegarandeerd;
  4. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
8.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
8.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
  1. in artikel 8 lid 2.1 sub c voor de uitbreiding van een gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. uitbreiding is uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
    2. uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
    3. er mogen geen belemmeringen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt;
  2. in artikel 8 lid 2.2 sub a ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Aan-huis-verbonden beroep
 
Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de woonfunctie dient als hoofdfunctie te blijven bestaan;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
8.5.2 Consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid
 
Consumentverzorgende ambachtelijke activiteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van die consumentverzorgende ambachtelijke activiteiten die reeds aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
8.5.3 Mantelzorg
 
Het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
 
8.5.4 Guesthouse
 
Binnen de woonfunctie is een guesthouse toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. per woning mogen maximaal twee kamers gebruikt worden als guesthouse.
  2. het gebruik leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
8.5.5 Parkeren
 
Parkeren voor de voorgevel, voor zover er niet geparkeerd wordt voor een garage of carport, is niet toegestaan.
   
8.5.6 Woningsplitsing
 
Woningsplitsing is niet toegestaan.
8.5.7 Kamerverhuur
Ten aanzien van kamerverhuur gelden de volgende bepalingen:
  1. kamerverhuur is niet toegestaan indien de kamerverhuurder niet ter plaatse het hoofdverblijf heeft;
  2. kamerverhuur is toegestaan indien de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft en aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
    1. per woning mogen maximaal twee kamers voor kamerverhuur worden gebruikt;
    2. de minimale oppervlakte per kamer dient 20 m² te bedragen.
8.5.8 Dakterras
Het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras is niet toegestaan.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 5.2 voor het toestaan van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 75 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien het ondergeschikt is aan en in direct verband staat met de toegelaten functie;
  4. de activitiet wordt uitgeoefend door de bewoner;
  5. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en voor zover de activiteiten niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, dient de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen te zijn met de in de Staat van bedrijfsactiviteiten toegelaten milieucategorieën 1 en 2.
8.6.2 Mantelzorg
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 5.3 voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    1. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
    2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven en rekening wordt gehouden met milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
    4. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijgebouwen;
    5. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
    6. het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 10 meter van het hoofdgebouw;
  2. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien bij het verlenen daarvan de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
8.6.3 Parkeren voor de voorgevel
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 5.5  voor het toestaan dat voor de voorgevel geparkeerd wordt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 
  1. parkeren voor de voorgevel leidt niet tot stedenbouwkundige bezwaren;
  2. het parkeren kan niet anders gerealiseerd worden.
8.6.4 Woningsplitsing
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 5.6 voor het afwijken van het in dat artikel opgenomen splitsingsverbod indien:
  1. in de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
  2. per nieuwe woning wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm;
  3. de bruto vloeroppervlakte per nieuwe woning niet minder bedraagt dan 50 m², waarbij bergruimte slechts mag worden meegeteld voor 5 m²;
  4. de belangen van derden en de waarden van aangrenzende bestemmingen niet onevenredig worden geschaad;
  5. aanwezige bedrijven in hun functioneren niet onevenredig worden beperkt;
  6. de nieuwe woningen passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  7. de nieuwe woningen beschikken over een inpandige voorziening om fietsen te stallen en huishoudelijk afval tijdelijk op te slaan.
8.6.5 Aanvullende mogelijkheden kamerverhuur
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 5.7 voor het toestaan van kamerverhuur voor meer dan twee kamers dan wel het toestaan van kamerverhuur indien de verhuurder niet ter plaatse het hoofdverblijf heeft, met dien verstande dat:
  1. er voor wat betreft de nieuwe woonruimte(n) moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm;
  2. het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig mag worden verstoord;
  3. de minimale oppervlakte per kamer 20m² dient te bedragen;
  4. de ontstane woonruimten beschikken over een berging en fietsenstalling;
  5. indien de verhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft er per woning maximaal drie kamers voor kamerbewoning worden gebruikt.
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. plantsoenen;
  3. bermen en beplantingen;
  4. een overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa);
  5. een rioolgemaal, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolgemaal' (sb-rg);
  6. een tunnel ten behoeve van het fietsverkeer, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'tunnel' (tu);
  7. speelvoorzieningen en hangplekken;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  10. extensief recreatief medegebruik;
  11. additionele voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
 
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 meter.
9.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
9.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
9.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.3 sub b ten behoeve van het bouwen van additionele voorzieningen hoger dan 3 meter, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit.  
9.5 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 1 voor het agrarisch gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - agrarisch gebruik' (sg-ag) met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven en rekening wordt gehouden met milieuhygiënische aspecten.
Artikel 10 Horeca
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horecabedrijven in categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'horeca van categorie 2' (h=2);
  2. horecabedrijven in categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'horeca van categorie 4' (h=4); 
  3. horecabedrijven in categorie 5, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'horeca van categorie 5' (h=5);
  4. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  5. twee bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2 bedrijfswoningen' (sw-2bw);
  6. terrassen;
  7. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  8. tuinen, erven en verhardingen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. additionele voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
 
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
10.2.2 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  3. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 m;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  4. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter daarachter;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  6. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
10.2.4 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
10.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2.3 sub b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
10.5 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor horeca van een andere categorie dan middels de aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
  
Artikel 11 Kantoor
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. kantoren;
  2. een ambulancecentrale, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - ambulancecentrale' (sm-ac);
  3. een parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'parkeergarage' (pg);
  4. een te realiseren dan wel te behouden groenstructuur vormgegeven middels bomen en groenvoorzieningen met uitsluiting van parkeervoorzieningen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur' (sg-gs);
  5. tuinen, erven en verhardingen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. additionele voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  5. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter daarachter;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  6. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
11.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
11.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor parkeervoorzieningen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur' (sg-gs).
Artikel 12 Maatschappelijk
 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen conform de begrippen in artikel 1;
  2. een academisch ziekenhuis ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - academisch ziekenhuis' (sm-az);
  3. een helikopterlandingsplaats, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - helikopterlandingsplaats (sm-hlp);
  4. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'begraafplaats' (bp);
  5. een parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'parkeergarage' (pg);
  6. een overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa); 
  7. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  8. tuinen, erven en verhardingen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. speelvoorzieningen; 
  12. additionele voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw toegestaan' [sba-nt], met dien verstande dat:
    1. gebouwen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak mogen worden gebouwd;
    2. de goothoogte niet meer bedraagt dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven dan wel de goothoogte overeenkomt met de aangeduide goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte';
    3. het bebouwinspercentage maximaal 70 bedraagt, tenzij op de verbeelding middels de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage' anders is bepaald;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
  
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van antennemasten mag niet meer bedragen dan 40 meter;
  5. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  7. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
12.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
12.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
12.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
12.5 Specifieke gebruiksregels
 
12.5.1 Algemeen
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan een ander gebruik van gronden en opstallen die op de verbeelding voorzien zijn van een functieaanduiding, dan conform deze functieaanduiding is toegestaan.
12.5.2 Dakterras
Het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras is niet toegestaan.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 5.1 voor het toestaan van een andere maatschappelijke functie dan volgens de functieaanduiding is toegestaan, met dien verstande dat:     
  1. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  2. het gebruik geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven en rekening wordt gehouden met milieuhygiënische aspecten (geluid, veiligheid).
Artikel 13 Natuur
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur en natuurontwikkeling;
  2. ecologische verbindingszone;
  3. groenvoorzieningen;
  4. een overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa);
  5. bestaande paden en onverharde paden;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. extensief recreatief medegebruik.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter.
13.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat  van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen over een oppervlakte van meer dan 200 m² respectievelijk 75 m²;
  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 15 m²;
  4. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  5. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen, onderbemalen, graven, dempen, vergroten en/of verbeteren van waterlopen, sloten en greppels en het draineren van gronden; 
  6. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie - en/of communicatieleidingen.
13.4.2 Uitzonderingen
 
Het in artikel 13 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekening zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
13.4.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 13 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de grond.
Artikel 14 Recreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatie;
  2. groenvoorzieningen;     
  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf;  
  4. een kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'kampeerterrein' (kt);
  5. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'parkeerterrein' (p);
  6. een overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa);
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. speelvoorzieningen;
  9. additionele voorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter; 
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  6. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
14.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
14.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
14.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen over een oppervlakte van meer dan 200 m² respectievelijk 75 m²;
  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 15 m²;
  4. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  5. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen, onderbemalen, graven, dempen, vergroten en/of verbeteren van waterlopen, sloten en greppels en het draineren van gronden; 
  6. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie - en/of communicatieleidingen.
14.5.2 Uitzonderingen
 
Het in artikel 14 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekening zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
14.5.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 14 lid 5.1 enoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de grond.
Artikel 15 Sport
15.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:   
  1. sportvoorzieningen;  
  2. sportvelden;
  3. tennisbanen;
  4. een kantine, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van sport-kantine' (ss-k);
  5. een overkluisde watergang uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa);
  6. erven en verhardingen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;        
  8. groenvoorzieningen;
  9. additionele voorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen
 
 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
15.2.2 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan;
  2. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is aangegeven. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  6. carports/overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m² per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
15.2.4 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
15.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
15.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 15 lid 2.3 sub b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  2. artikel 15 lid 2.3 sub d ten behoeve van het bouwen van lichtmasten tot een hoogte van maximaal 20 meter.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegverkeer;
  2. een voetgangersovergang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voetgangersovergang' (sv-vo);
  3. een overkluisde watergang uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa);
  4. een tunnel ten behoeve van het fietsverkeer, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'tunnel' (tu);
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. fauna voorzieningen;
  8. additionele voorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
 
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  3. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  5. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 12 meter. 
16.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
16.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
16.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 2.2 sub d ten behoeve van het bouwen van raywavers tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter.
Artikel 17 Verkeer - Railverkeer
17.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer-Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. spoorwegvoorzieningen;
  2. overwegen, bruggen, passerelles, viaducten, onderdoorgangen en duikers;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. additionele voorzieningen.
17.2 Bouwregels
 
17.2.1 Gebouwen
 
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', mag niet worden overschreden.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  3. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
17.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen voor additionele voorzieningen mogen zowel bovengronds als ondergronds worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van overige additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de bouwdiepte van ondergrondse gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  4. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
17.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 18 Verkeer - Verblijfsgebied
18.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeersontsluiting;
  2. verblijfsgebied;
  3. groenvoorzieningen;
  4. een overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'water' (wa);
  5. railverkeer, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'railverkeer' (rv);
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. parkeren;
  8. additionele voorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
18.2.3 Additionele voorzieningen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.
18.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
18.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub d ten behoeve van het bouwen van raywavers tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter.
Artikel 19 Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. doeleinden die betrekking hebben op de natuurlijke afvloeiing en (tijdelijke) berging van water in de vorm van watergangen en rivieren;
  2. een jachthaven en bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'jachthaven' (jh);
  3. een brug, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'brug' (br);
  4. een kantineboot, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kantineboot' (sr-kb) en enkel gedurende de jaarlijkse periode van 1 april tot en met 30 september;
  5. een drijvende bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - drijvende bedrijfswoning' (sw-dbw);
  6. toegangssteigers tot de ligplaatsen;
  7. het behoud, herstel en de ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden.
19.2 Bouwregels
 
19.2.1 Algemeen
 
Op of in de voor 'Water' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van een kantineboot en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2.2 Kantineboot / drijvende bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van een kantineboot ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kantineboot' (sr-kb) alsmede voor het bouwen van een drijvende bedrijfswoning ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - drijvende bedrijfswoning' (sw-dbw) gelden de volgende regels:
  1. de kantineboot dan wel drijvende bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'bouwvlak';
  2. het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd;
  3. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan één waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  4. er is uitsluitend sprake van de realisatie van een drijvend gebouw.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten dienste van de in artikel 19 lid 1 genoemde doeleinden. Hieronder worden in ieder geval begrepen steigers, toegangsbruggen en aanmeerpalen ten behoeve van de jachthaven en ten behoeve van de verankering van gebouwen ten behoeve van een kantineboot in de bodem. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van aanmeerpalen mag maximaal 6,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen.
Artikel 20 Water - Primair water
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Primair water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem en ondergeschikt de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.
 
20.2 Bouwregels
Op de voor 'Water - Primair water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de (bescherming van de) genoemde bestemming worden opgericht.
20.3 Specifieke gebruiksregels
Op de gronden met de bestemming 'Water - Primair water' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
Artikel 21 Wonen
21.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in de vorm van (grondgebonden) woningen;
  2. wonen in de vorm van gestapelde woningen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'gestapeld' [gs];  
  3. een atelier, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'atelier' (atl);
  4. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'detailhandel' (dh);
  5. horeca van categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'horeca van categorie 2' (h=2);
  6. horeca van categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'horeca van categorie 3' (h=3);
  7. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'kantoor' (k);
  8. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'maatschappelijk' (m);
  9. garagaboxen, uitsluitende ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen' (sv-gb);
  10. een sportcentrum, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'sportcentrum' (spc);  
  11. woonwagenstandplaats(en), uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'woonwagenstandplaats' (wp);
  12. een onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding  'onderdoorgang' [ond];
  13. aan-huis-verbonden beroepen;
  14. tuinen, erven en verhardingen;
  15. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;  
  16. groenvoorzieningen;
  17. parkeervoorzieningen.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen
 
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'gestapeld' [gs], waar alleen gestapelde woningen mogen worden gebouwd.
21.2.2 Bouwregels voor grondgebonden woningen
 
 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan; 
  2. het bestaande hoofdgebouw mag niet worden uitgebreid, met uitzondering van de in artikel 21 lid 4 beschreven uitbreidingsmogelijkheden;  
  3. in afwijking van het bepaalde onder b. mag een woning aan de naar de weg gekeerde zijde worden uitgebreid met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven.
21.2.3 Bouwregels voor gestapelde woningen
 
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. nieuwbouw is niet toegestaan;
  2. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bestaande hoofdgebouw mag niet worden uitgebreid;
  4. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven.
21.2.4 Bouwregels voor woonwagens
 
Ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' (wp) mogen uitsluitend woonwagens worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonwagens' is aangegeven;
  2. de goothoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter behouden ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte' [sb-agb] waar de goothoogte niet meer dan 7 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 5,50 meter behoudens ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte' [sb-agb] waar de de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen;
  4. de afstand tussen twee woonwagens mag niet minder bedragen dan 5,00 meter;
  5. bijgebouwen, zoals sanitaire units en bergingsruimtes, mogen worden gebouwd tot een totale oppervlakte per standplaats van niet meer dan 10 m².
21.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
 
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bij gestapelde woningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 80 m2, dan wel 10 m² ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' (wp); 
  5. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
21.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat carports/overkappingen uitsluitend achter de voorgevellijn mogen worden gebouwd. Met betrekking tot carports/overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
    2. de bouwhoogte van een carport/overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' [ond], dient een vrije doorgang met een minimale hoogte van 2,50 meter te worden gegarandeerd. 
21.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
21.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
 
artikel 21 lid 2.2 sub b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de achtergevel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
  2. als gevolg van de uitbreiding mag de afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 15 meter bedragen. Hoofdgebouwen waarvan de afstand tussen voor - en achtergevel reeds in de bestaande situatie 15 meter of meer bedraagt mogen niet worden uitgebreid;
  3. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
artikel 21 lid 2.2 sub b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
artikel 21 lid 2.2 sub b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw voor de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  2. de afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorend hoofdgebouw;
  4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  5. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  6. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
 
artikel 21 lid 2.5 sub b om aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal gelijk met de voorgevel c.q. de in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn en/of - voor zover het betreft hoekgebouwen - de naar de straat gerichte zijgevel c.q. de in het verlengde van de naar de straat gerichte zijgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn te situeren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  4. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
 
artikel 21 lid 2.5 sub c om aan -en uitbouwen en bijgebouwen voor het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen te realiseren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  4. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
artikel 21 lid 2.5 sub f ten behoeve van het realiseren van duivenhokken en aanverwante dierenverblijven, waarvan de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. 
 
artikel 21 lid 2.6 sub b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  4. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Bij het afwijken van de bouwregels geldt in zijn algemeenheid dat binnen de op de verbeelding aangeduide 'milieuzone-geurzone' geen nieuwe geurgevoelige objecten, daaronder mede verstaan de uitbreiding van woningen cq. het realiseren van nieuwe verblijfsruimte, mogen worden opgericht die extra beperkingen opleveren voor de bij deze 'milieuzone-geurzone' behorende agrarische bedrijfsvoering.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Aan-huis-verbonden beroep
 
Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de woonfunctie dient als hoofdfunctie te blijven bestaan;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
21.5.2 Consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid
 
Consumentverzorgende ambachtelijke activiteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van die consumentverzorgende ambachtelijke activiteiten die reeds aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
21.5.3 Publieksaantrekkende functies
 
Het oprichten van nieuwe publieksaantrekkende functies is niet toegestaan.
21.5.4 Mantelzorg
 
Het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
 
21.5.5 Guesthouse
 
Binnen de bestemming 'Wonen' is een guesthouse toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. per woning mogen maximaal twee kamers gebruikt worden als guesthouse.
  2. het gebruik leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
21.5.6 Parkeren
 
Parkeren voor de voorgevel, voor zover er niet geparkeerd wordt voor een garage of carport, is niet toegestaan.
   
21.5.7 Woningsplitsing
 
Woningsplitsing is niet toegestaan.
21.5.8 Kamerverhuur
Ten aanzien van kamerverhuur gelden de volgende bepalingen:
  1. kamerverhuur is niet toegestaan indien de kamerverhuurder niet ter plaatse het hoofdverblijf heeft;
  2. kamerverhuur is toegestaan indien de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft en aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
    1. per woning mogen maximaal twee kamers voor kamerverhuur worden gebruikt;
    2. de minimale oppervlakte per kamer dient 20 m² te bedragen.
21.5.9 Dakterras
Het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras is niet toegestaan.
21.6 Afwijken van de gebruiksregels
21.6.1 Consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 5.2 voor het toestaan van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 75 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien het ondergeschikt is aan en in direct verband staat met de toegelaten functie;
  4. de activitiet wordt uitgeoefend door de bewoner;
  5. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en voor zover de activiteiten niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, dient de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen te zijn met de in de Staat van bedrijfsactiviteiten toegelaten milieucategorieën 1 en 2.
21.6.2 Mantelzorg
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 5.4 voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    1. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
    2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven en rekening wordt gehouden met milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
    4. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijgebouwen;
    5. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
    6. het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 10 meter van het hoofdgebouw;
  2. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien bij het verlenen daarvan de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
21.6.3 Parkeren voor de voorgevel
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 5.6 voor het toestaan dat voor de voorgevel geparkeerd wordt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 
  1. parkeren voor de voorgevel leidt niet tot stedenbouwkundige bezwaren;
  2. het parkeren kan niet anders gerealiseerd worden.
21.6.4 Woningsplitsing
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 5.7 
voor het afwijken van het in dat artikel opgenomen splitsingsverbod indien:
  1. in de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
  2. per nieuwe woning wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm;
  3. de bruto vloeroppervlakte per nieuwe woning niet minder bedraagt dan 50 m², waarbij bergruimte slechts mag worden meegeteld voor 5 m²;
  4. de belangen van derden en de waarden van aangrenzende bestemmingen niet onevenredig worden geschaad;
  5. aanwezige bedrijven in hun functioneren niet onevenredig worden beperkt;
  6. de nieuwe woningen passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  7. de nieuwe woningen beschikken over een inpandige voorziening om fietsen te stallen en huishoudelijk afval tijdelijk op te slaan.
21.6.5 Aanvullende mogelijkheden kamerverhuur
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 5.8 voor het toestaan van kamerverhuur voor meer dan twee kamers dan wel het toestaan van kamerverhuur indien de verhuurder niet ter plaatse het hoofdverblijf heeft, met dien verstande dat:
  1. er voor wat betreft de nieuwe woonruimte(n) moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm;
  2. het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig mag worden verstoord;
  3. de minimale oppervlakte per kamer 20m² dient te bedragen;
  4. de ontstane woonruimten beschikken over een berging en fietsenstalling;
  5. indien de verhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft er per woning maximaal drie kamers voor kamerbewoning worden gebruikt.
 
21.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van aanduidingen zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 onder c. tot en met j. met dien verstande dat: 
  1. dit voortvloeit uit een formele beëindiging van de afwijkende functie dan wel uit het feit dat de functie niet meer ter plekke wordt uitgeoefend;
  2. ter plaatse alleen de woonfunctie overblijft;
  3. er geen nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd.
 
Artikel 22 Leiding - Gas
22.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hogedruk gastransportleiding
22.2 Bouwregels
 
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitendbouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
22.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
22.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22 lid 2  met dien verstande dat geen aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening. Voor de beoordeling daarvan dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het permanent opslaan van goederen; 
  7. het vellen of rooien van houtgewas
22.5.2 Uitzonderingen
 
Het in artikel 22 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
22.5.3 Toelaatbaarheid
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 22 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder artikel 22 lid 5.1 dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
Artikel 23 Leiding-Riool
23.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding-Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide rioolpersleiding.
23.2 Bouwregels
 
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
23.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
23.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23 lid 2 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterafvoer. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het permanent opslaan van goederen; 
  7. het vellen of rooien van houtgewas
23.5.2 Uitzondering
 
Het in artikel 23 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
23.5.3 Toelaatbaarheid
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 23 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 23 lid 5.1 dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
Artikel 24 Leiding-Water
24.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding-Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hoofdwatertransportleiding.
24.2 Bouwregels
 
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
24.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
24.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24 lid 2 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de watervoorziening. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder te worden gehoord en toestemming te hebben verleend.
24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het permanent opslaan van goederen; 
  7. het vellen of rooien van houtgewas
24.5.2 Uitzondering
 
Het in artikel 24 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
24.5.3 Toelaatbaarheid
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 24 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 24 lid 5.1 dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
Artikel 25 Waarde - Maastrichts Erfgoed
25.1 Bestemmingsomschrijving
25.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed.
 
25.1.2 Onderdelen
De voor 'Waarde - Maastrichts erfgoed' aangewezen gronden kennen de volgende onderverdeling van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed, een en ander conform het bepaalde in het als bijlage 2 opgenomen rapport 'Maastricht Zuid, Cultuurwaardenonderzoek Deelrapport Archeologie':
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a' (swr – a): archeologische zone a;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone b (swr – b)': archeologische zone b;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' (swr – c): archeologische zone c.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Archeologische zones
25.2.1.1
Op de gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ en ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ mag slechts worden gebouwd indien:
  1. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, en;
  2. de bouwwerken en bouwwerkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen hiervan aantoonbaar niet leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Het gestelde in dit artikellid is niet van toepassing indien de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied kleiner is dan 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ of kleiner is dan 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’.
 
25.2.1.2
Geen verstoring van archeologisch materiaal in de zin van het bepaalde in 25.2.1.1 onder b. vindt plaats indien:
  1. door bodemingrepen of werkzaamheden bodemverstoring plaatsvindt op minder dan 0,4 m onder maaiveld;
  2. het bouwplan of de bouwplannen uitsluitend betrekking heeft of hebben op verandering of vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwde oppervlakte gehandhaafd blijft en de bestaande fundering niet wordt gewijzigd en/of uitgebreid;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen behoudwaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
25.2.1.3
Voor zover de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de bouwaanvraag genoemde bouwwerkzaamheden, kan of kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan of kunnen aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologie die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.2.2 Rapportageplicht
25.2.2.1
Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk verplichten een archeologisch rapport te overleggen, waarin de archeologische (verwachtings)waarden van het op de bouwaanvraag betrekking hebbende terrein en de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is of zijn vastgesteld.
 
25.2.2.2
Het archeologisch rapport zoals bedoeld in 25.2.2.1 wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, welk daartoe is opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie van de gemeente Maastricht.
 
25.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien ter plaatse gemeentelijke monumenten of behoud- en beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
25.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bepaalde in artikel 25 lid 2, een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen, onder de voorwaarden dat:
  1. de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden niet worden aangetast, en;
  2. de nieuwbouw binnen de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden past dan wel een kwalitatieve bijdrage aan de genoemde waarden levert, en;
  3. er geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, en;
  4. voor zover het bouwen en/of de gevolgen ervan monumenten en/of archeologisch waardevolle locaties betreft, hierover voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning advies dient te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige van de gemeente Maastricht.
25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5.1 Archeologische zones
25.5.1.1
Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a' , 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone b' en 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen of laten) voeren: 
  1. werken of werkzaamheden met een bodemverstorende werking op een grotere diepte dan 0,4 m. onder maaiveld, waartoe ook wordt gerekend: woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage, draineren, ontginnen alsmede het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het graven, aanleggen, verbreden of dempen van watergangen of vijvers;
  3. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen van een boomgaard;
  8. het scheuren van grasland;
  9. werken die leiden tot inklinking van de bodem, indien en voor zover zulks aantoonbaar leidt tot verstoring van het in situ archeologisch bodemarchief.
 
25.5.1.2
Voor zover ingevolge hoofdstuk II en III van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist voor bouwactiviteiten is het ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren waarmee grondverzet gepaard gaat ter voorbereiding op bouwactiviteiten.
 
25.5.1.3
De in 25.5.1.1 genoemde vergunningplicht geldt slechts indien: 
  1. de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, of;
  2. de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone b en een omvang heeft van minimaal 250 m², of;
  3. de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ en een omvang heeft van minimaal 2.500 m².
 
25.5.1.4
Voor zover de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de aanvraag genoemde werken en/of werkzaamheden, kan of kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan of kunnen aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende regels worden verbonden:  
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologie, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.5.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in 25.5.1.1 is niet van toepassing voor werken of werkzaamheden die naar het oordeel van Burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis zijn of behoren tot de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik dan wel werken of werkzaamheden die naar het oordeel van Burgemeester en wethouders behoren tot kleinschalig onderhoud; 
  2. Het bepaalde in 25.5.1.1, en 25.5.1.2 is voorts niet van toepassing voor werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
25.5.3 Rapportageplicht
25.5.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verplichten een archeologisch rapport te overleggen, waarin de archeologische (verwachtings)waarden van het op de aanvraag betrekking hebbende terrein en de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is of zijn vastgesteld.
 
25.5.3.2
Het archeologisch rapport als bedoeld in 25.5.3.1 wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, welk daartoe is opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie van de gemeente Maastricht.
 
25.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
25.6.1 Archeologische zones
25.6.1.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken indien dit een bodemverstorende ingreep dieper dan 0,4 m onder maaiveld met zich brengt en:
  1. de bodemverstoring plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, of;
  2. de bodemverstoring plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ en een omvang heeft van minimaal 250 m², of;
  3. de bodemverstoring plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ en een omvang heeft van minimaal 2.500 m².
 
25.6.1.2
Voor zover de sloopwerkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden: 
  1. de verplichting tot een door burgemeester en wethouders bepaalde wijze van slopen;
  2. de verplichting de sloop te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van archeologie die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.   
25.6.2 Rapportageplicht
25.6.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verplichten een archeologisch rapport te overleggen, waarin de archeologische (verwachtings)waarden van het op de aanvraag betrekking hebbende terrein en de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is of zijn vastgesteld.
 
25.6.3.2
Het archeologisch rapport als bedoeld in 25.6.3.1 wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, welk daartoe is opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie van de gemeente Maastricht.
25.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen door voor de gebieden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ en ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ de voormelde aanduiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een cultuurhistorisch en/of archeologisch rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.
Artikel 26 Waterstaat - Beschermingszone primair water
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
26.2 Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.
26.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:
  1. het belang van het primaire water niet onevenredig wordt aangetast;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming(en).
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26 lid 3 wint het schriftelijk advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.
26.4 Specifieke gebruiksregels
 
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
Artikel 27 Waterstaat - Beschermingszone waterkering
27.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de primaire wateren en primaire waterkeringen.
  2. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
27.2 Bouwregels
 
27.2.1 Gebouwen
Op of in deze bestemming begrepen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
27.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de (bescherming van de) genoemde bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,50 meter.
27.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27 lid 2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, mits:
  1. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt aangetast;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Het bevoegd gezag wint, voordat zij een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel verleent, advies in bij het Waterschap Roer en Overmaas.
Artikel 28 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed
 
28.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed.
28.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
28.3 Afwijken van de bouwregels
  1. mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan het bevoegd gezag, mits gehoord Rijkswaterstaat, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28 lid 3 ten behoeve van de onder lid b., c. en e. genoemde activiteiten en mede conform het bepaalde in de onderliggende bestemming;
  2. de riviergebonden activiteiten zijn:
    1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
    4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
    5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;
    6. de realisatie van natuur;
    7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
    8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of;
    9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
  3. de niet-riviergebonden activiteiten betreffen:
    1. een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    2. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kand redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing, of;
    4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
  4. de activiteiten genoemd onder artikel 28 lid 3 sub b. en c.  moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
    2. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewater niet verslechtert;
    3. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
    4. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    5. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
    6. specifiek voor het bepaalde in artikel 28 lid 3 sub c. onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
  5. in afwijking van het bepaalde in artikel 28 lid 3 sub a is een aantal activiteiten toegestaan, mits voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 28 lid 3 sub d onder punt 1 tot en met 3. Deze activiteiten betreffen:
    1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;
    2. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;
    3. tijdelijke activiteiten;
    4. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang.
28.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet riviergebonden activiteiten.
28.5 Afwijken van de gebruiksregels
  1. mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan het bevoegd gezag, mits gehoord Rijkswaterstaat, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28 lid 4 ten behoeve van de onder lid b., c. en e. genoemde activiteiten en mede conform het bepaalde in de onderliggende bestemming;
  2. de riviergebonden activiteiten zijn:
    1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
    4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
    5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;
    6. de realisatie van natuur;
    7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
    8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of;
    9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
  3. de niet-riviergebonden activiteiten betreffen:
    1. een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    2. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kand redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing, of;
    4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
  4. de activiteiten genoemd onder artikel 28 lid 5 sub b. en c. moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
    2. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewater niet verslechtert;
    3. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
    4. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    5. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
    6. specifiek voor het bepaalde in artikel 28 lid 5 sub c onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
  5. in afwijking van het bepaalde in artikel 28 lid 5 sub a is een aantal activiteiten toegestaan, mits voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 28 lid 5 sub d onder punt 1 tot en met 3. Deze activiteiten betreffen:
    1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;
    2. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;
    3. tijdelijke activiteiten;
    4. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang.
28.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;       
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;        
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;       
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;       
  5. het vellen of rooien van houtgewas.
28.6.2 Uitzondering
Het in artikel 28 lid 6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig het besluitvlak;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
28.6.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 28 lid 6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 28 lid 6.1 dient Rijkswaterstaat toestemming te hebben verleend.
Artikel 29 Waterstaat - Waterkering
29.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterkering.
 
29.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
29.2.1 Verbod
 
Het is verboden om zonder af in afwijking van een omgevingsvergunning te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden.
29.2.2 Uitzonderingen
 
Het in artikel 29 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de waterstaat en/of waterkering met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
29.2.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 29 lid 2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de beheerder van de waterkering daarover positief heeft geadviseerd.
 
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  5. het vellen of rooien van houtgewas
29.3.2 Uitzonderingen
 
Het in artikel 29 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
29.3.3 Toelaatbaarheid
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 29 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder artikel 29 lid 3.1 dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
3 Algemene regels

 
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 
Artikel 31 Algemene bouwregels
31.1 Ondergronds bouwen
  1. Tenzij in de afzonderlijke bestemmingen anders bepaald mag uitsluitend op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd eveneens ondergronds worden gebouwd tot een diepte van 5 meter. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het plan voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
31.2 Antennemasten en zendmasten
 
Het bouwen van antennemasten en zendmasten is niet toegestaan behoudens binnen de daartoe aangewezen bestemmingen.
Artikel 32 Algemene gebruiksregels
 
Het is verboden gronden, gebouwen bouwwerken en onderkomens te gebruiken in strijd met de bepalingen in deze regels. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops;
  3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 33 Algemene aanduidingsregels
33.1 geluidzone - industrie
  
33.1.1 Aanduidingsomschrijving
 
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens dienen voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor industrie.
33.1.2 Bouwregels
 
Op de gronden gelegen binnen de de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' behorende bij het industrieterrein, mogen geen nieuwe woningen, dan wel andere geluidgevoelige bebouwing worden opgericht.
33.1.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33 lid 1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen, dan wel andere geluidgevoelige bebouwing, voor zover in overeenstemming met de regels van de overige ter plekke geldende bestemming(en), mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en er geen sprake is van een aantasting van de geluidsruimte voor de industrie en dit niet leidt tot extra beperkingen voor de (bedrijfsvoering van de) desbetreffende industrie.
33.1.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
 
33.2 milieuzone - geurzone
33.2.1 Aanduidingsomschrijving
 
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een geurzone. 
33.2.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.
33.2.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33 lid 2.2 voor het bouwen van nieuwe geurgevoelige objecten, voor zover in overeenstemming met de regels van de overige ter plekke geldende bestemming(en), mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dit niet leidt tot extra beperkingen voor de geurhinder veroorzakende activiteiten.
33.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
  1. het verplaatsen of verkleinen van het aanduidingsvlak 'milieuzone - geurzone' in verband met veranderingen in de bedrijfsvoering van de geurhinderveroorzakende activiteiten;
  2. het laten vervallen van het aanduidingsvlak 'milieuzone - geurzone' indien de geurhinderveroorzakende activiteiten zijn beëindigd.
33.3 veiligheidszone - externe veiligheid
33.3.1 Aanduidingsomschrijving
 
De gronden ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen in verband met gevaarlijke stoffen.
33.3.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid' geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
33.3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33 lid 3.2 voor de bouw van beperkt kwetsbare objecten ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid' indien de ontwikkeling om zwaarwegende redenen plaatsvindt en uit het oogpunt van het groepsrisico verantwoord wordt geacht.
33.3.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de aanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid' wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting/activiteit niet meer aanwezig is;
  2. de omvang en situering van de aanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid' wordt gewijzigd indien:
    1. de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
    2. de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
33.3.5 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in artikel 33 lid 3.4 bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de (aangrenzende) gronden.
33.4 vrijwaringszone - spoor
  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. teneinde de afstand van bebouwing tot het spoor te verkleinen, mits de belangen vanuit railverkeer niet in het gedrang komen. Hiertoe dient de beheerder van de spoorweg te worden gehoord.
33.5 vrijwaringszone - vaarweg
  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht dan wel opslag plaatsvinden;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het toestaan van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde dan wel opslag (mits toegestaan binnen de andere geldende bestemmingen), mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg; vooraf dient de beheerder van de vaarweg hiermee in te stemmen.
33.6 vrijwaringszone - weg
 
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' is het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat van toepassing. In het kader van dit rooilijnenbeleid mag:
  1. binnen een zone van 0 - 50 meter uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) van de A2 geen bebouwing worden opgericht, tenzij het bebouwing betreft ten behoeve van de bestemming 'Verkeer';
  2. binnen een zone van 50 - 100 meter uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) eerst worden gebouwd, nadat vooraf overleg is gevoerd met en overeenstemming is bereikt met de wegbeheerder, i.c. Rijkswaterstaat.
Artikel 34 Algemene afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:
  1. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  5. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag bedragen.
  6. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 meter;
    2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter.
  7. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
  8. van deze regels voor het toestaan van een dakterras op een plat dak, onder de voorwaarde dat:
    1. de hoogte van de vloerafscheiding/balustraden, gemeten vanaf de bovenkant van het plat dak, niet meer mag bedragen dan 1,20 meter;
    2. er geen bouwwerken op het dakterras mogen worden opgericht;
    3. het stedenbouwkundig beeld ter plaatse niet onevenredig mag worden verstoord;
    4. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu mogen ontstaan of kunnen ontstaan;
    5. de waarden en belangen van derden niet onevenredig mogen worden of kunnen worden geschaad.

 
Artikel 35 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze overschrijding mag niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. 
Artikel 36 Algemene procedureregels
36.1 Nadere eisen
 
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
  1. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage;
  2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend;
  3. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
  4. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij Burgemeester en wethouders;
  5. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
36.2 Wijzigingen
 
Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. 
Artikel 37 Overige regels
37.1 Verwijzing naar wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
4 Overgangs- en slotregels

 
Artikel 38 Overgangsrecht
38.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
38.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 39 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:  
Regels van het bestemmingsplan 'Maastricht Zuidoost'.