Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Heer-Scharn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpHeerScharn-oh01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Algemeen
 
Aanleiding
De gemeente Maastricht heeft besloten nieuwe bestemmingsplannen op te stellen voor alle gronden binnen de gemeentegrenzen. Het doel van deze actualisatie is enerzijds te voorzien in uniforme en actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van de gemeente en anderzijds te voldoen aan de wettelijke verplichtingen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in dezen stelt. Met het opstellen van de bestemmingsplannen wordt aangesloten bij het, sinds enkele jaren, landelijk in gang gezette traject van uniformering en digitalisering van bestemmingsplannen. De systematiek van voorliggend bestemmingsplan is daarom afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en op het gemeentelijk handboek voor (digitale) ruimtelijke plannen. Het doel van het op te stellen bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied.
 
In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen in de gemeente Maastricht ligt thans de actualisering van het bestemmingsplan Heer-Scharn voor. Dit bestemmingsplan is, evenals andere in het kader van de wettelijk verplichte actualisering op te stellen bestemmingsplannen, met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft derhalve grotendeels een conserverend karakter.
 
De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is in het bestemmingsplan vastgelegd. Ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of waarvoor een vergunning is verleend, zijn als ‘bestaande situatie’ opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
 
Structuur van het bestemmingsplan
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling wordt opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Ook wordt bij de gebruikte terminologie in dit bestemmingsplan geanticipeerd op de sinds 1 oktober 2010 van kracht zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
De structuur van bestemmingsplan Heer- Scharn dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP 2008). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
  • een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0935.bpHeerScharn-oh01 ;
  • regels; deze regels zijn in de SVBP 2008 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2008 en is getekend op schaal 1:1000 en bestaat, vanwege de omvang van het plangebied, uit zes kaarten (deelgebieden).
De regels bevatten de regelingen inzake de bebouwingsmogelijkheden en het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige opstallen die in het plan zijn begrepen De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels. Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.2 Grens van het plangebied
 
Het plangebied van het bestemmingsplan Heer-Scharn wordt als volgt begrensd:
  • aan de noordzijde door de Terblijterweg, achterzijde locatie L1, het Withuispad/Withuisveld en de Withuishof;
  • aan de oostzijde door deMolenweg (het gedeelte vanaf het Porta Mosana College tot en met de Withuishof);
  • aan de zuidzijde door het Vroendaalpad en de noordelijke en westelijke begrenzing van de buurt Eyldergaard;
  • aan de westzijde door bedrijventerrein/kantorenpark Randwyck-Noord, het klaverblad ter hoogte van het Europaplein, Nassaulaan, Oranjeplein, Scharnerweg, Bergmansweg, Maartveld en Oostermaasweg.

Aansluiting op vigerende plannen
Het plangebied sluit aan op vigerende bestemmingsplannen Scharn-Noord, Amby 1993, Terraspark/Ambyerveld, De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal, Randwyck-Noord, Zuidelijk deel Wyckerpoort, Rijksweg75, Wyckerpoort en het Uitbreidingsplan in hoofdzaken Maastricht bebouwde kom. Bij de begrenzing van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de aansluiting op het in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan A2-Mariënwaard en de herziening van het bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal. De begrenzing van het plangebied is weergeven op de onderstaande topografische kaart:
 
    
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
 
Met de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan Heer-Scharn komt een groot aantal bestemmingsplannen, herzieningen en wijzigingsplannen te vervallen. Deze vigerende plannen kennen verschillende juridische regelingen uit diverse perioden, vaak ook gebaseerd op inmiddels verouderde wet- en regelgeving. Deze gebieden worden in het nieuwe plan voorzien van een moderne, uniforme juridische regeling. Op de onderstaande kaart is aangegeven welke (delen van) vigerende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan Heer-Scharn. In het schema op de volgende pagina zijn deze plannen aangegeven met de data van vaststelling en goedkeuring. De nummers op de onderstaande kaart corresponderen met de nummering in de lijst. Aan de randen van het plangebied zijn de namen opgenomen van de aansluitende vigerende bestemmingsplannen.
 
 
    
Nr.
Naam bestemmingsplan of wijzigingsplan
Datum vaststelling raad
Datum
goedkeuring GS
1
Scharn-Noord
 
09.11.1993
2
Scharn-Noord herziening 2001
05.02.2002
 
3
Op de Grubbe
31.08.1967
11.12.1967
4
Doornlaan-Noord
06.01.1990
26.06.1990
5
Keerderstraatje
05.10.1976
07.11.1977
6
Scharn- Het Kerksken-In den Drink
01.09.1987
15.03.1988
7
Uitwerkingsplan Scharn-Het Kerksken/In den Drink
 
30.10.1990
8
Heer uitbreidingsplan Scharn in onderdelen
29.11.1952
21.12.1953
9
Uitbreidingsplan in Scharn in onderdelen: 2de wijziging
28.05.1957
16.12.1957
10
Partiële herziening UiO Scharn, Wethouder van Caldenborghlaan
30.06.1998
20.10.1998
11
Uitbreidingsplan in hoofdzaak Maastricht bebouwde kom
  
12
Mockveld
20.12.2005
21.03.2006
13
Rijksweg 75
14.01.1958
10.11.1958
14
Zuidelijk deel van Wyckerpoort en Oostermaas
12.04.1983
11.12.1984
15
Heer onder de Kerk
15.09.1992
20.04.1993
16
1e wijziging Heer onder de Kerk
18.11.2003
20.01.2004
17
Heer achter de Kerk
05.11.1985
23.12.1986
18
Uitbreidingsplan in onderdelen Heer achter de Kerk
  
19
Uitbreidingsplan in hoofdzaken Heer
30.12.1957
01.12.1958
20
De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal
03.10.2000
08.06.2001
21
Mockstraat
24.06.2008
29.08.2008
  
1.4 Leeswijzer
 
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de voor dit plan relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn.
 
In hoofdstuk 4 worden eventuele ruimtelijke ontwikkelingen weergegeven en in hoofdstuk 5 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde. Hoofdstuk 6 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 8 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 9. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.
2 Beleid
2.1 Europees en Rijksbeleid
 
Vogel- en habitatrichtlijn
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • gebieden door de Minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.
Het Natura 2000-netwerk bevat dus de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingsdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Nederland heeft 162 Natura 2000-gebieden (en 4 ‘mariene’ gebieden buiten de kust).
 
Binnen de gemeentegrens is het de Natura 2000-gebied “St. Pietersberg en Jekerdal” gelegen. Aan de zuidoostzijde van de gemeente Maastricht ligt het Natura 2000-gebied “Savelsbos” en op enige afstand in de gemeente Eijsden-Margraten nog het “Bemelerberg en Schiepersberg”. Het plangebied is niet direct aangrenzend aan deze gebieden gesitueerd. Mede gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan zal dit geen negatief effect hebben op de kwalificerende soorten of habitats in de genoemde gebieden.
 
Europese Kaderrichtlijn Water
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn ook opgenomen in ander waterbeleid. Aspecten betreffende duurzaam gebruik maken bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel uit van de Nota Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21). Ook in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) zijn al vergaande doelstellingen ten aanzien van de waterkwaliteit opgenomen. Voor het onderhavige plangebied zijn daardoor vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere wet- en regelgeving voortkomen.
 
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In de nota is het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2030 vastgelegd. De beleidsvoornemens worden in hoofdlijnen aangegeven, met een belangrijke rol voor de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS). De nota heeft vier algemene doelen:
  1. het versterken van de economie;
  2. bevordering van de leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land;
  3. het waarborgen van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
  4. veiligheid (voorkoming van rampen).
`Ruimte voor ontwikkeling` is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het ruimtelijk beleid: het Rijk geeft meer ruimte aan medeoverheden, maatschappelijk organisaties, marktpartijen en burgers. `Decentraal wat kan, centraal wat moet` is het motto van het kabinet. Het Rijk daarentegen focust zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn.
De kern van het beleid ligt in het toepassen van efficiënte manieren om met de ruimte om te gaan. Uitgangspunt van beleid is dat de ruimtebehoefte zoveel mogelijk wordt geaccommodeerd en dat er gezocht wordt naar mogelijkheden om tegelijkertijd ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. De belangrijkste instrumenten van de nota hebben betrekking op contouren, landschappen, stedelijke netwerken en water. Het beleid in de nota is verder gericht op een bundeling van de verstedelijking in stedelijke netwerken. Het gebied Maastricht - Heerlen (met een internationale afstemming op Aken, Luik, Gent en Hasselt) is aangewezen als één van de zes nationale stedelijke netwerken.
 
In Maastricht is reeds sprake van een verregaande vorm van bundeling en een efficiënt ruimtegebruik. Gezien het feit dat onderhavig plan conserverend van aard is wordt het bundelingsbeleid volgend uit de Nota Ruimte gehandhaafd. Het plan is dan ook in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nota Ruimte.
 
Kabinetsstandpunt “Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw”
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt ‘Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw’ (WB21)’, is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt. Het kabinet hanteert voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende uitgangspunten:
  • anticiperen in plaats van reageren;
  • niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ en:
  • meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.
In de Nota Ruimte zijn de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid, zoals beschreven in de NW4, meegenomen. Water en ruimtelijke ordening worden in deze nota nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. De watertoets wordt sinds 2001 toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. De watertoets heeft een integraal karakter: alle relevante 'wateraspecten' worden meegenomen. Er wordt gekeken naar veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging. De watertoets wordt toegepast door in een vroegtijdig stadium de waterbeheerders te betrekken bij plannen die een invloed kunnen hebben op de waterhuishouding. Aangezien onderhavig bestemmingsplan een conserverend karakter heeft wordt volstaan met het geven van een beschrijving waaraan het watersysteem in het plangebied dient te voldoen.
2.2 Provinciaal beleid
 
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2010
Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige ge­neraties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009 en voor het laatst in 2010 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, met POL-aanvullingen. Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied voor het grootste gedeelte aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ (Perspectief P9) en voor een zeer klein deel (twee kleine gebieden ten noorden van de Terblijterweg) als “Stedelijke Ontwikkelingszone” (Perspectief P8). Het onderstaande fragment uit kaart 1 toont de plangrens op de POL-kaart:
 
 
Deze stedelijke bebouwing is gelegen binnen de ‘grens stedelijke dynamiek’, die gekoppeld is aan de stadsregio’s.
De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie kaartbeeld op deze pagina). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijk samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
 
De Stedelijke bebouwing (Perspectief 9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
 
De gebieden behorende bij de Stedelijke ontwikkelingszone (Perspectief 8) omvatten landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op. Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen oplossing kan bieden. Als er nieuwe rode ontwikkelingen in stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Met het oog op de bereikbaarheid komen daar voor werklocaties en winkelgebieden vooral plekken nabij stadsentrees, verkeers- en openbaar vervoerknooppunten en aansluitingen op transportassen in aanmerking. Ontwikkeling van nieuwe woongebieden, werklocaties of andere rode ontwikkelingen in de stedelijke ontwikkelingszones dient bij te dragen aan de revitalisering of herstructurering van bestaande stedelijk gebieden. Dat is van provinciaal belang.
 
 
 
Uit de hoofdbeleidskaart ’Kristallen waarden’ blijkt dat een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het freatisch grondwaterbeschermingsgebied ‘Heer-Vroendaal’ en een gedeelte is gelegen in het freatisch grondwaterbeschermingsgebied ‘IJzeren Kuilen’ .
Ter bescherming van de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening zijn vanuit de Wet Milieubeheer beschermingsgebieden (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zone) aangewezen. De bescherming is erop gericht dat de kwaliteit van het grondwater zodanig is en blijft dat het middels eenvoudige zuivering geschikt is voor de openbare drinkwatervoorziening. De exacte begrenzing van deze beschermingsgebieden als ook de bijbehorende regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg (OvL). Een groene bescherming wordt hierbij geboden aan de kalksteenwinningen, de freatische winningen en de (oever)grondwaterwinningen door het stimuleren van activiteiten die in overeenstemming zijn met de bescherming van de grondwaterkwaliteit, zoals de uitbreiding van natuur, bosaanplant, extensieve recreatie en extensieve of biologische landbouw.
Daarnaast is een klein gebied aan de noordoostzijde van het plangebied gelegen in het ‘Bodembeschermingsgebied Mergelland’.
In dit gebied is voor het duurzame behoud van kwetsbare functies en waarden een bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Binnen dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Dit betekent een extra bescherming van het grondwater en landschapselementen waarbij de concrete regelgeving in de OV is vastgelegd. Op het nevenstaande kaartje (uitsnede van de kaart ‘Kristallen waarden’ uit het POL) zijn het Bodembeschermingsgebied Mergelland (gele kleur) en de freatische grondwaterbeschermingsgebieden ‘Heer-Vroendaal’ en ‘IJzeren Kuilen’ aangegeven. De andere hoofdbeleidskaarten van het POL (Groene waarden, Blauwe waarden) laten geen relevante beleidsuitgangspunten voor het plangebied zien.
 
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig conserverend plan geen ontwikkelingen bevat welke niet zouden passen binnen de uitgangspunten van het POL. Het bestemmingsplan bevat een planologisch-juridische regeling voor een gebied dat in zijn verschijningsvorm, functionele en bebouwde situatie, voorzieningenniveau en ruimtelijke uitstraling past binnen de kaders zoals in het POL 2006 (actualisatie 2010) voor dit gebied zijn verwoord. De begrenzingen van het ‘Bodembeschermingsgebied Mergelland’ en de freatische grondwaterbeschermingsgebieden ‘Heer-Vroendaal’ en ‘IJzeren Kuilen’ zijn als gebiedsaanduidingen opgenomen op de verbeelding en in de regels.
 
Provinciale Woonmilieuvisie (ontwerp)
Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) hebben d.d. 05.10.2010 het ontwerp van de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. Deze woonvisie zal in het eerste kwartaal worden vastgesteld door GS. Hierin staat beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vorm gegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren. De provincie is ervoor verantwoordelijk dat woningbouwplannen op bovenlokaal niveau op elkaar worden afgestemd en vervult daarbij een rol als aanjager, regisseur, stimulator en intermediair tussen diverse partijen.
 
Het afgelopen decennium is een omslag aan de orde geweest van het door de provincie per gemeente toekennen van woningbouwcontingenten (tot 2001), naar het vaststellen van Regionale Volkshuisvestingsplannen (RVP’s) door provincie en regio’s gezamenlijk (2001-2005) tot het werken met enerzijds een Provinciale Woonvisie 2005-2009 en anderzijds regionale woonvisies (2006-2010). De tijdshorizon voor de Provinciale Woonvisie en de regionale woonvisies loopt momenteel af. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) zijn de kaders gegeven: de algemene spelregels en uitgangspunten. Bovendien is het provinciaal belang rond het thema wonen vastgelegd. De provincie heeft met de in 2009 vastgestelde POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering een start gemaakt met het markeren van haar aangepaste rolopvatting. Daarbij gaat het met name om de nieuwe manier van programmeren en afstemmen van de woningvoorraadontwikkeling in Limburg. Parallel hieraan vindt in de acht regionale woonvisies nadere concretisering plaats.
 
Lange termijn visie
Voor het beleidsveld wonen kan de provinciale doelstelling worden samengevat als: “Het streven naar de juiste woning op de juiste plek (en op het juiste moment beschikbaar).” Deze doelstelling stelt de woonconsument centraal. De provincie is ervan overtuigd dat een omslag van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte woningmarkt noodzakelijk is en bijdraagt aan ‘goed leven in Limburg’. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt (en uiteindelijk leefomgeving) te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn. Welbeschouwd gaat het dus om duurzame ontwikkeling.
 
Korte termijn visie
Om de doelstelling op de langere termijn te realiseren streeft de provincie op de kortere termijn naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de betreffende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. De bestaande woningvoorraad voldoet, mede gezien de demografische ontwikkelingen, deels niet meer aan de huidige en toekomstige woningbehoefte. De provincie ziet hier voor Limburg zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opgave.
 
De Regio’s
Volgens de prognoses neemt in Zuid-Limburg als geheel de woningbehoefte af vanaf 2014, Midden- en Noord-Limburg volgen later (2025/2029). In alle regio’s staat daar een forse en kostbare herstructureringsopgave tegenover. De financieringsinstrumenten zoals we ze nu kennen zijn niet meer toereikend. Dit vraagt om een aanpak waarbij herstructurering en transformatie van bestaande woongebieden aan de ene kant en ontwikkeling van woningen aan de andere kant onlosmakelijk met elkaar verbonden moeten worden.
 
Zuid-Limburg
De afgelopen tien jaar krimpt de regio al. Dit zet zich verder door. Telt de regio nu (2010) bijna 608.000 inwoners, in 2030 zijn dat er volgens de prognose (Progneff 2010) nog net 534.000. Een afname met 74.000, ofwel circa 12%. De piek in het huishoudensaantal is bijna bereikt en zal in 2013 liggen op ruim 285.000 huishoudens. Daarna zet zich een gestage daling in. In 2030 zullen er ruim 268.000 huishoudens zijn. Dat is 17.000 huishoudens minder dan in 2010 (6%). Daarna zal de daling van het aantal huishoudens versneld doorzetten. 55-plushuishoudens zijn en blijven lange tijd de groeiende doelgroep. In 2030 is 55% van de huishoudens jonger dan 55 jaar en circa 15% is 75-plus. De opgave voor de regio staat in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. Er is sprake van een flinke transformatieopgave, waarin sloop zonder vervanging in toenemende mate aan de orde zal zijn. Naast overschotten in de huursector – die reeds lange tijd werden voorzien – blijkt nu ook de koopsector nadrukkelijk de effecten van krimp en mismatch tussen woning en woonwens te gaan merken.
 
Op te merken is dat het toenemend besef er is dat de (minimale) beschikbare plancapaciteit ten dienste staat van transformatie van de woningvoorraad en niet of nauwelijks voor de (wederom) minimale kwantitatieve additionele behoefte, dat de feitelijke sloop- en transformatieambities moeten worden opgeschroefd en dat er letterlijk veel (groene) ruimte kan gaan ontstaan in de regio. In Zuid-Limburg wordt ingezet op het programmatisch transformeren van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstig gewenste kwaliteiten en samenstelling. De nog te realiseren nieuwe woningen in steden en dorpen staan in dienst van en dragen bij aan deze transformatieopgave. De omvorming van de woningvoorraad, het wegnemen van het acute woningoverschot zal voor 90 tot 95% binnen de stadsregio’s moeten worden waargemaakt, door middel van herstructurering, sloop en vervangende nieuwbouw. Binnen de stadsregio’s dienen de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
 
Circa 5% van de verwachte afname van de woningvoorraad in Zuid-Limburg tot 2030 dient in het landelijk gebied geëffectueerd te worden. Een consequentie hiervan is dat iedere nieuw te bouwen woning in de plattelandskernen in Zuid-Limburg gepaard dient te gaan met het wegnemen van minstens één wooneenheid binnen de kern of de regio. Voor de plattelandskernen in Zuid-Limburg geldt dat er geen ruimte wordt geboden aan ontwikkeling van uitleglocaties buiten de contour en dat ook zij een bijdrage moeten leveren in de herstructureringsopgave. Binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg kunnen buiten de contouren van de plattelandskernen, en buiten de Rijksbufferzone, in de periode 2010-2030 nog slechts op beperkte schaal woningen worden ingezet in bestaande linten of clusters, voor hergebruik van vrijkomende bebouwing en nieuwe landgoederen. Daarbij geldt in het Nationaal Landschap een ‘ja, mits’-beleid en in de Rijksbufferzone een ‘nee, tenzij’. Het gemiddelde beeld dat zou ontstaan door Zuid-Limburg als één woningmarkt te behandelen, doet geen recht aan de werkelijkheid. Twee bouwen, één slopen mag voor Zuid-Limburg als geheel gemiddeld
gelden, maar komt zeker niet overeen met de werkelijkheid. De verscheidenheid van de regio’s maakt het noodzakelijk om voor Zuid-Limburg te erkennen dat we met drie woningmarkten te maken hebben, met elk een eigen opgave.
 
Woonregio Maastricht Mergelland
Deze woonregio bestaat uit de gemeenten Maastricht, Meerssen, Eijsden, Margraten (thans Eijsden-Margraten), Valkenburg, Gulpen-Wittem en Vaals.
 
Kwalitatieve opgave
De doelstelling van een evenwichtige opbouw van de woningvoorraad heeft de regio in de periode van de regionale woonvisie 2005-2009 niet bereikt. De problemen/ontwikkelingen en de oplossingsrichtingen nopen tot waarborging van deze hoofddoelstelling ook voor de toekomst, welke alleen verwezenlijkt kan worden met bindende regionale afspraken.
 
Uit recent regionaal onderzoek komt naar voren dat in de regio met name in de stedelijke milieus (de stad Maastricht en gedeelten van de (voormalige) gemeente(n) Eijsden en Meerssen die onder deze invloed staan) er nog een toename van de woningbehoefte is. De dorpse en landelijke milieus (alle overige gemeenten, incl. grote delen van de (voormalige) gemeente(n) Eijsden en Meerssen) hebben te maken met een afnemende woningbehoefte. Er wordt een stijgende vraag verwacht naar meergezinshuurwoningen in alle woonmilieus. De provincie zet in deze regio in op de herstructurering van enkele bestaande woonwijken, specifiek binnen deze regio haar rol als partner in de herstructurering van de wijk Mariaberg. De provincie werkt hierbij samen met de gemeente Maastricht, drie woningcorporaties en met de bewoners van de betrokken wijk. Vanuit deze samenwerking wordt er fors geïnvesteerd in mensen, woningen, infrastructuur en voorzieningen. De provincie ondersteunt het proces met kennis, kunde en op latere termijn ook financieel.
 
Kwantitatieve opgave
Met dien verstande dat voor deze regio de prognoses een licht positief saldo bij de woningvoorraadbehoefte laten zien (netto-toevoeging tot 2020 mogelijk van ca. 300 woningen), staat deze regio voor dezelfde opgave als de regio Westelijke Mijnstreek, met andere woorden ook hier zou het adagium één erbij = één eraf moeten gelden. De provincie geeft de regio mee hier bij het opstellen van haar regionale woonvisie in het najaar van 2010 serieus rekening mee te houden.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Algemeen ruimtelijk beleid
 
Stadsvisie 2030 (actualisatie 2008)
In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen.
 
Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mosaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving.
 
Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad.
 
Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie geen specifieke uitgangspunten. Dit heeft mede te maken met de aard van het bestemmingsplan: het is een conserverend plan waarin de huidige en vergunde functionele en bebouwde situatie wordt vastgelegd. Het plan voorziet niet in een ontwikkelingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Toch kan onder de twaalf speerpunten van deze Stadsvisie één speerpunt worden benoemd dat als een soort uitgangspunt kan worden beschouwd bij het behoud van een sterke ruimtelijke structuur in het plangebied en de positionering van nieuwe ontwikkelingen daarin. Het betreft speerpunt 8: “Versterking en behoud van de fysieke kwaliteit”:
 
Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Van een hoge gebruikswaarde is sprake als de ruimte op een veilige wijze gebruikt kan worden voor functies zoals wonen, werken, ontspannen en verplaatsen én deze functies elkaar bovendien niet hinderen én ze elkaar zoveel mogelijk versterken én toegankelijk zijn voor de bevolking.
Belevingswaarde speelt een belangrijke rol in de leefomgeving. Daarbij gaat het om cultureel besef en diversiteit, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), toegankelijkheid, (cultuur-)historie en schoonheid en dit alles op mensenmaat. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpassingsvermogen en flexibiliteit in de tijd. Dit zowel wat betreft geschiktheid voor nieuwe gebruiksvormen als ontvankelijkheid voor nieuwe culturele en economische betekenissen. De opgave is en blijft nieuwe inwoners, bedrijven en bezoekers voor de stad te interesseren en te binden. Een belangrijke basis daarvoor is de fysieke kwaliteit van de stad en het aanwezige voorzieningenniveau in brede zin. De kwalitatieve inzet en het evenwicht tussen bereikbaarheid en leefbaarheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. Als nieuwe gebieden binnen het stedelijk gebied vrijkomen en transformatie aan de orde is, moeten deze gericht worden ingezet, waarbij een afweging is te maken tussen de mogelijkheden van de plek en de meerwaarde voor het stadsdeel, de vitaliteit en concurrentiekracht van de stad en de positie binnen het stedelijk netwerk op Zuid-Limburgse schaal. Maastricht is een compacte stad. De stad is gegroeid en heeft zich steeds weten te voegen naar het landschap. Die groei heeft voor een belangrijk deel plaatsgevonden binnen de eigen stadsgrenzen. Hierdoor is de stad compact en vitaal gebleven en konden kwalitatief hoogwaardige landschappen worden bewaard. De belangrijkste voorzieningen zijn binnen relatief korte afstand aanwezig. Dit is aantrekkelijk voor de mensen die in de stad wonen of verblijven. Doel is het concept van de ‘compacte stad in een weids landschap’ ook voor de toekomst van Maastricht te hanteren. De opgave is de stad vitaal te houden door nieuwe functies zorgvuldig in het bestaande stedelijk weefsel in te passen en bestaande gebieden aan te passen aan de eisen van de tijd.
 
Bij de vaststelling van de Stadsvisie 2030 is afgesproken dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Dit is in 2008 gebeurd. De nieuwe signalen voor Maastricht zijn:
  1. Demografische transitie: Sinds 1993 kent Maastricht een natuurlijke bevolkingsafname (sterftecijfer hoger dan geboortecijfer) die werd gecompenseerd door een immigratie-overschot waardoor de absolute bevolkingsomvang steeg. Vanaf 2004 kampt de stad met een vertrekoverschot, waardoor de bevolking daalt.
  2. Economische transitie: Door een dalende bevolking (aanbod van arbeid) en de economische ombouwoperatie waar Maastricht nog altijd in zit – van industrie naar dienstverlening – blijft het aantal arbeidsplaatsen stabiel of groeit licht. Deze nationale en internationale ontwikkelingen zijn weliswaar autonoom, maar dat neemt niet weg dat actoren in de stad wel degelijk een economische en een sociale dynamiek op gang kunnen brengen die Maastricht weerbaar maakt en een robuuste toekomst garandeert. In de actualisering van de Stadsvisie 2030 formuleert het stadsbestuur instrumenten om deze dynamiek op gang te brengen.
Maastricht gaat deze dynamiek op drie gebieden organiseren:
  1. Maastricht cultuurstad
    De stad heeft een rijk cultureel aanbod en gaat de komende jaren bouwen aan haar culturele infrastructuur. Daarmee wordt de claim ‘Maastricht cultuurstad’ relevant. Dit imago leidt tot investeringen en immigratie van kenniswerkers, innovatieve bedrijven en verblijfsbezoekers;
  2. Maastricht internationale kennisstad
    Bijna een kwart van de bevolking is niet-Nederlands. Bijna de helft van de Maastrichtenaren is jonger dan 35. Er zijn tientallen internationale instituten gevestigd in de stad. Maastricht heeft een perifere ligging ten opzichte van de Randstad, maar daarentegen juist een centrale ligging ten opzichte van Brussel. Samen met kennisinstellingen in gemeente en regio wordt de komende jaren gewerkt aan de noodzakelijke voorwaarden om de reputatie op dit gebied om te buigen: van het (onterechte) zelfbeeld van een vergrijzende, naar binnen gekeerde stad aan de rand van het land, naar een jonge, open, internationaal georiënteerde samenleving in het hart van Europa.
  3. Maastricht stedelijke woonstad
    De demografische transitie geeft Maastricht letterlijk de ruimte om te investeren in haar kwaliteit van stedelijke woonstad. In samenhang met de regio is dat een onderscheidend vestigingsargument voor nieuwkomers en investeerders.
De Stadsvisie 2030 geeft geen specifieke uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
 
Structuur- en Mobiliteitsbeeld
Het Structuur- en Mobiliteitsbeeld (2005) is een uitwerking van de Stadsvisie 2030. Deze beleidsnota geeft niet tot in detail aan wat het ruimtelijk beeld en mobiliteitsbeeld van de stad is, maar formuleert hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Dat geldt wel voor het structuurbeeld. De afgelopen decennia is zorgvuldig aan de stad gewerkt waarbij consequent keuzes zijn gemaakt vanuit de kwaliteit, eigenheid en historiciteit van de stad. Ook in de toekomst vormt dit succesvolle beleid het uitgangspunt. De komende
jaren zal worden ingezet op kwaliteitsverbetering van het bestaand stedelijk gebied, waaronder het creëren van voldoende stedelijkheid en voldoende dynamiek. Een brede economische structuur en een vitale innovatieve bevolking vormen het vliegwiel voor de verdere ontwikkeling van de stad.
 
Maastricht kiest voor de versterking van de compacte stad. Daarbij speelt het onderscheid tussen de oost- en de westoever een belangrijke rol. Voor dit bestemmingsplan is met name de ontwikkeling van de oostoever van belang. De ruimtelijke structuur en de goede bereikbaarheid van de oostoever bieden in de toekomst kansen voor intensieve en meer grootschalige ontwikkelingen (bijvoorbeeld de A2-zone, Geusselt, Europaplein en gebieden langs het Noorderbrugtracé). Op de oostoever is bijvoorbeeld ruimte voor grootschaligere voorzieningen waarmee verder vorm kan worden gegeven aan Maastricht als bezoekstad. De westoever kenmerkt zich door de meer kleinschalige, ruimtelijke structuur van de historische binnenstad en omliggende wijken. De westoever leent zich daarom beter voor binnenstadsgerelateerde ontwikkelingen gericht op nabijheid en face-to-face contacten: een stedelijke, kleinschalige mix van wonen, werken en voorzieningen.
 
Voor dit conserverende bestemmingsplan biedt het SMB geen concrete uitgangspunten waar bij de uitwerking van het plan rekening mee dient te worden gehouden.
 
Resumé
Beide beleidsdocumenten (Stadsvisie en SMB) gaan in op de huidige hoofdstructuur van de stad en geven de gewenste veranderingen in die structuur aan die moeten leiden tot een robuuste toekomstige hoofdstructuur op het gebied van wonen, werken, verkeer, voorzieningen en groen. Voor het voorliggende actualiseringsplan Heer-Scharn bieden deze documenten geen specifieke uitgangspunten. Wel zijn de hoofdlijnen vertaald in de buurtspecifieke Visie Heer-Scharn (die in de volgende paragraaf wordt besproken). Voor het plangebied zijn met name instandhouding van aantrekkelijke woongebieden (o.a. door adequate ruimtelijke inpassing van nieuwe bouwinitiatieven), instandhouding/versterking van de voorzieningenstructuur en verbetering van de infrastructuur de hoofduitgangspunten.
 
Analyse en aanbevelingen Heer en Scharn (2011)
In het document ‘Analyse en aanbevelingen Heer en Scharn’ (gemeente Maastricht, juni 2011) stelt de gemeente ruimtelijke kaders voor het op te stellen bestemmingsplan voor deze gebieden en voor eventuele ontwikkelingen in de toekomst. Het incorporeert enerzijds lopende plannen en projecten, maar geeft ook een doorkijk die verder gaat dan de huidige plannen. Het document omvat de wijken Heer en Scharn en legt een relatie naar de directe omgeving; aan de oostzijde is dit het Terraspark, aan de westzijde is dit de autosnelweg A2. Heer en Scharn zijn voornamelijk woongebieden. Binnen een orthogonaal patroon van noord-zuid- en oost-west- verbindingen zijn de wijken opgezet als een lappendeken. De twee wijken worden verbonden door het oude noord-zuidlint Dorpstraat-Burgemeester Cortenstraat. Het gebied wordt doorsneden door de Akersteenweg, een belangrijke entree van de stad en route naar de A2. Deze weg vormt een grote barrière tussen de twee wijken. In het document is een aantal potentiële ontwikkelingen benoemd waarvan uitvoering in de (nabije) toekomst wordt verwacht. Het betreft:

Locatie “Rekko”, ten oosten van de Leim
Het realiseren van een uitbreiding van winkelcentrum Heer door de vestiging van detailhandel en woningen ter plaatse van de “Rekko” loods, ten oosten van de Leim, heeft onmiskenbaar een belangrijke invloed op de verkeersafwikkeling op de Akersteenweg. Het betreft hier een weg die deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur. Door het koppelen van de verkeerslichtenregelingen op deze weg is er tot op heden sprake van een vlotte afwikkeling van het nog steeds groeiende verkeersaanbod. Extra verstoringen van de verkeersafwikkeling door het toevoegen van een groot aantal parkeerplaatsen op het terrein Rekko tussen het kruispunt Dorpstraat/Akersteenweg en het aansluitpunt Vijverdalseweg/Akersteenweg leiden tot congestie. De afwikkeling van het verkeer op de Akersteenweg kan door een te sterke toename van afslaand en invoegend verkeer vanaf het terrein Rekko in gevaar komen. Het bovenstaande houdt in dat uitbreiding van het voorzieningenaanbod op het terrein Rekko slechts mogelijk is wanneer de infrastructuur ter plaatse wordt aangepast.
Omdat op dit moment nog niet bekend is in hoeverre de bovengenoemde ontwikkelingen worden gerealiseerd gedurende de looptijd van het bestemmingsplan, is het planologisch-juridisch niet wenselijk voor deze ontwikkelingen uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden dan wel afwijkingsregels op te nemen in het plan.
 
Locatie sportvelden Laan in den Drinck
Deze locatie komt mogelijk vrij in het kader van het spreidingsbeleid sportaccommodaties. Een definitieve uitspraak hier omtrent wordt gedaan in 2013. Op dit terrein zullen de functies van de huidige speeltuin en hondenlosloopgebied gehandhaafd moeten blijven. De overige invulling is ruimtelijk en programmatisch onderwerp van studie. De locatie is geschikt voor grondgebonden woningen. Uit stedelijke herprogrammering woningbouw zal moeten blijken in hoeverre er met het oog op de woningbehoefte en de al ingeplande locaties voor grondgebonden woningbouw er nog noodzaak is op zoek te gaan naar aanvullende locaties in de stad. Als zou blijken dat hier geen behoefte aan is, dan is dit een aantrekkelijke plek voor een wijkpark. Dat kan een bijdrage leveren aan versterking van het groene karakter van het stadsrandmilieu.
 
Ruimtelijke invulling sportvelden Akersteenweg
Deze terreinen zijn gesitueerd aan de Akersteenweg. Bij een ruimtelijke invulling van dit gebied dient er rekening mee gehouden te worden dat een directe koppeling aan de Akersteenweg niet mogelijk is. Om het achterliggende woongebied niet te zwaar te belasten zijn aan de ruimtelijke invulling van deze plek beperkingen verbonden.
Deze sportvelden zullen voorlopig gehandhaafd blijven en gekoppeld worden aan het toekomstige kwaliteitssportpark Bemelerweg.
 
Naast deze “grotere” ontwikkelingslocaties is een groot aantal “kleine” ontwikkelingen benoemd in het document. Veel van deze ontwikkelingen omvatten een verruiming van bestaande bouw- of gebruiksmogelijkheden en aanlegmogelijkheden voor groen- en langzaamverkeervoorzieningen. Deze kleinere ontwikkelingen zijn, voor zover deze een ruimtelijke procedure hebben doorlopen, meegenomen in het bestemmingsplan. In de meeste gevallen is sprake van een oprekking van bestaande regelgeving in het bestemmingsplan. Voorbeelden daarvan zijn het plan voor de uitbreiding van de Nutsschool aan de Hunnenweg, de herinrichting van het Vijverdal-complex en het mogelijk maken van langzaamverkeersroutes door het Parkbos bij het Klooster Opveld. Het document ‘Analyse en aanbevelingen Heer en Scharn‘ is als separate bijlage opgenomen bij deze toelichting.
2.3.2 Sectoraal gemeentelijk beleid en uitgangspunten
 
Bouwen en wonen
In de huidige beleidsdocumenten met betrekking tot bouwen en wonen wordt steeds gerefereerd aan de indeling in woonmilieus en de transformatie van woonmilieus die de komende decennia noodzakelijk is voor Maastricht om als aantrekkelijke woonstad te kunnen blijven functioneren. Deze woonmilieus zijn onderscheiden in de Nota “Wonen in beweging”. Deze woonmilieus worden hier kort toegelicht.
 
Woonmilieubenadering uit Nota “Wonen in beweging”
Op het gebied van woonmilieus is de beleidsnota “Wonen in beweging” (vastgesteld door de raad d.d. 20 mei 2003) het uitgangspunt. Deze nota gaat hoofdzakelijk uit van kwalitatieve aspecten van het woningbouwvraagstuk. Niet alleen de woning moet daarbij kwalitatief aan de eisen voldoen, ook dient deze te worden gerealiseerd in een aantrekkelijke buurt met een eigen karakter. Deze kwaliteit staat in delen van de stad onder druk en indien er niets gebeurt is het de verwachting dat het verschil tussen gewenste en bestaande kwaliteit in de toekomst alleen maar groter wordt. Kwaliteit van wonen laat zich met behulp van woonmilieus vertalen in concrete maatregelen voor de woningtypering en de inrichting van de woonomgeving. Fysieke, sociale, en functionele kenmerken zijn hiermee goed met elkaar in verband te brengen. In de nota worden zeven woonmilieus geïntroduceerd: centrumstedelijk, stedelijk, tuindorp-, parkwijk-, dorps-, stadsrand- en villamilieu. Er zijn op basis van analyses sterke en zwakke kanten van verschillende woonmilieus aangegeven.
Op het onderstaande kaartje zijn de vijf in het plangebied (de zwarte lijn) aanwezige woonmilieus (centrumstedelijk, stedelijk, dorp, parkwijk en stadsrand) weergegeven:
 
 
Uit de analyse komt naar voren dat er in Maastricht woonmilieus zijn waarvan de aantrekkelijkheid de komende jaren (bij consolidatie) verder zal afnemen. Het gaat om buurten met een sterk eenzijdige opbouw van de woningvoorraad. Een groot deel van de woningen in deze buurten zijn minder in trek bij woningzoekenden. Een probleem bij dit type buurten is dat deze, door hun stedenbouwkundige structuur, vaak niet eenvoudig zijn aan te passen. In het plangebied van dit bestemmingsplan is met name het zuidoostelijk kwadrant onderwerp van transformatie van ‘Parkwijk’ naar ‘Stadsrand’. Het betreft globaal het gebied vanaf de zuidzijde van de Laan in den Drink tot aan de Veldstraat voor zover gelegen tussen de Dorpstraat en de Molenweg. Op de onderstaande kaart is deze transformatie in beeld gebracht:
 
  
Het woonmilieu ‘Parkwijk’ heeft de volgende kenmerken:
  • gemiddelde woningdichtheid;
  • menging van grondgebonden en gestapelde woningen (gestapelde woningen bij hoofdwegen, parkranden en voorzieningen);
  • nadruk op openbaar groen in de openbare ruimte;
  • beperkte functiemenging;
  • aandeel huishoudens met kinderen veel groter dan centrumstedelijk woonmilieu;
  • aantrekkelijk milieu voor woningzoekenden naar betaalbare woonruimte.
 
Dit woonmilieu kent onder meer de volgende bedreigingen voor de toekomst:
  • er is veelal sprake van een grootschalige stedenbouwkundige structuur, waardoor veranderingen alleen mogelijk zijn binnen bestaande rooilijnen en casco’s, inbreiding op kleine schaal is moeilijk;
  • indien bepaald woningtype niet meer wordt gevraagd, heeft dat direct zijn beslag op grote delen van het woonmilieu (bijv. de portieketagewoningen);
  • eenzijdig samengestelde woningvoorraad, onvoldoende mogelijkheden voor wooncarrière;
  • concentratie goedkope woningen met lage inkomens in wijken met goedkope woningen die niet worden aangepakt.
  • gebrek aan identiteit;
  • vertrek van de hogere inkomens;
  • semi-openbaar gebied gevoelig voor vandalisme, vervuiling en onveiligheid;
  • aanwezige grootschalig groen heeft geen duidelijke functie.
 
Er worden ook kansen aangegeven voor de Parkwijk. Zo biedt de ruime stedenbouwkundige opzet mogelijkheden voor functieverandering en opwaarderen van entrees en hoofdwegen, is er relatief veel openbaar groen in de wijk en is de ligging t.o.v. uitvalswegen, de autobereikbaarheid en parkeervoorzieningen beter dan in de vooroorlogse gebieden.
 
In de Nota “Wonen in beweging” is voor ieder woonmilieu een totaalscore gegeven. Voor het Parkwijkmilieu is de score “-“, hetgeen betekent dat er meer bedreigingen zijn dan kansen. Met name op toekomstwaarde scoort dit woonmilieu slecht ten opzichte van een aantal andere woonmilieus. Positief wordt gescoord op de positie in de woningmarkt.
Voor het genoemde kwadrant van het plangebied Heer-Scharn is in de Woonmilieuvisie aangegeven dat deze buurt zal transformeren in een “Stadsrandmilieu”, het milieu dat een grotere toekomstwaarde heeft. Het betreft hier een milieu met onder meer grondgebonden woningen, een lage woningdichtheid, nadruk op privégroen, beperkte functiemenging en geschiktheid voor midden- en hoge inkomens. De toekomstwaarde voor het Stadsrandmilieu is gelegen in het gegeven dat er genoeg ruimte is voor verdichting of voor verdergaande vergroening en dat bestaande en potentiële inwoners een grondgebonden woningen kan worden aangeboden in een groene setting en met een goede autobereikbaarheid.
 
De overige aanwezige woonmilieus in het plangebied Heer-Scharn (centrumstedelijk, stedelijk, stadsrand en dorps) blijven intact en zullen, waar mogelijk, verder worden versterkt.
 
Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering)
In haar vergadering d.d. 24.11.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 2010-2019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt.Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn.
 
Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad)
uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘ woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt.
 
Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerdesnelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren: de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad, de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap en de ruimtelijke meerwaarde voor de stad. Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. Deze brandpunten zijn alle gelegen buiten het plangebied van het bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal. Dat wil niet zeggen dat er dit gebied geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. In het Woningbouwprogramma is een aantal uitgangspunten benoemd voor nieuwe woningbouwinitiatieven. De voor dit plangebied belangrijkste punten zijn:
  • sturen op migratie;
    de gemeente richt zich -conform de Stadsvisie- primair op het vasthouden en van gezinnen en het aantrekken en vasthouden van hoogopgeleide kenniswerkers en mensen die actief zijn in de creatieve industrie. Ingeschat wordt dat dit kan leiden tot een meerjarig structureel migratieoverschot van circa 50 huishoudens per jaar. De netto uitbreidingsbehoefte wordt daarmee positief en kan worden bepaald op 125 woningen per jaar voor de periode tot 2020.
  • netto/bruto uitbreiding woningvoorraad;
    dit kwantitatieve aantal woningen heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging. De gemeente zet de ‘saldo 0-benadering’ (grofweg één woning bouwen betekent één woning slopen, c.q. twee woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument. 
  • ruimte voor kleine particuliere initiatieven;
    van het programma wordt 10% afgezonderd voor kleinere particuliere initiatieven, variërend van individuele bouwers tot kleine projecten van kleinere projectontwikkelaars en beleggers. Dit biedt ook de ruimte om op kleine “rotte plekken” in de stad kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Met andere woorden: 90% van het programma wordt belegd met plannen en de resterende 10% wordt gereserveerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De grens van een klein plan wordt gelegd bij 10 woningen. Het gaat hierbij om een netto aantal. Dit biedt ook ruimte voor wat grotere plannen onder de voorwaarde dat initiatiefnemers ook -door sloop en/of samenvoeging- bestaande woningen onttrekken, waardoor zij netto onder de gestelde grens van 10 woningen komen. Dit in combinatie met de eis dat nieuwe plannen ook moeten bijdragen aan het “opruimen” van slechte woningen.
  • verdeling over de woonmilieus;
    de jaarlijkse netto uitbreiding van 125 woningen wordt, op basis van de berekende behoefte, gelijkelijk verdeeld worden over enerzijds groenstedelijke woonmilieus en anderzijds stedelijke woonmilieus. Het onderscheid tussen beide milieus is te baseren op de woonmilieubeelden uit de nota “Wonen in beweging” (stadsrand-, villa-, parkwijk(+)- en dorpsmilieu horen tot de categorie groenstedelijk; centrumstedelijk en stedelijk horen tot de categorie stedelijke woonmilieus; de begrenzingen op de kaart zijn daarbij als indicatief te beschouwen). Het stedelijk woonmilieu wordt verder onderverdeeld in centrumstedelijk en stedelijk. Het programma voor stedelijke woonmilieus wordt gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Verdeling van het programma over groenstedelijk-stedelijk-centrumstedelijk is daarmee 50-25-25.
        
  • Gestapeld versus grondgebonden;
    stedelijk gezien is de gewenste verdeling tussen gestapelde en grondgebonden woningen 50%-50%. Hiervan kan maximaal plus of min 10% van worden afgeweken. In de groenstedelijke woonmilieus is gestapeld bouwen alleen aan de orde als dit specifiek noodzakelijk is vanuit de woonwensen van de doelgroep. Basislijn is: grondgebonden bouwen in diverse verschijningsvormen. In de stedelijke woonmilieus wordt van marktpartijen verwacht dat zij voldoende ruimte geven voor grondgebonden stadswoningen. Als indicatie geldt voor de centrumstedelijke milieus een verdeling van 75% gestapeld en 25% grondgebonden, in stedelijke milieus 25% gestapeld en 75% grondgebonden.
  • uitzonderingen op het programma;
    er zijn drie groepen die uitgezonderd zijn van de woningbouwprogrammering:het “topsegment” (koop-gestapeld > € 400.000, koop-grondgebonden > € 500.000, huur-gestapeld > € 1.300/mnd en huur-grondgebonden > € 2.000/mnd), studentenhuisvesting en vervolghuisvesting specifieke doelgroepen. De binnen deze uitzonderingen te realiseren woningen vallen niet binnen het afgegeven programma.

Voor Heer en Scharn betekent dit met name dat kleinere initiatieven tot 10 woningen mogelijk zijn binnen het woningbouwprogramma en grotere initiatieven alleen indien dit gepaard gaat met herstructurering (sloop en/of vervanging dan wel samenvoeging van woningen).
Het woningbouwprogramma voor heel Maastricht voor de periode 2010-2019 is als volgt (excl. uitzonderingen):
 
Woonmilieu
Bruto
Sloop
Samenvoeging
Netto
Centrumstedelijk
525
-100
-125
300
Stedelijk
525
-100
-125
300
Groenstedelijk
2.700
- 1.800
-250
650
Totaal
   
1.250
 
Notitie woningsplitsing
De Notitie woningsplitsing (2007) is opgesteld om een afwegingskader te ontwikkelen ten aanzien van het splitsen van grondgebonden woningen in appartementen of kamers, met name in de
(centrum-)stedelijke gebieden en de daaraan grenzende gebieden. In de notitie zijn drie redenenaangegeven om woningsplitsing te reguleren:
  • splitsing van woningen leidt op de lange duur tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoning in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit is onwenselijk, omdat er ook doelgroepen zijn die in een grondgebonden woning willen wonen in het centrum;
  • niet alle woningsplitsingen zijn bekend bij de gemeente; een aantal splitsingen heeft zonder vergunning plaatsgevonden, hetgeen tot overlastsituaties kan leiden;
  • in het woonbeleid wordt een verkleuring naar stedelijke woonmilieus voorzien in de buurten grenzend aan de binnenstad. Deze verkleuring kan gepaard gaan met een toename van gestapelde woningbouw. Maar voor de differentiatie is het ook voor deze buurten van belang dat er grondgebonden woningen aanwezig zijn.

Woningsplitsing doet zich met name in het stedelijk woonmilieu voor, daarbuiten veel minder. Bovendien is in niet-stedelijke milieus het aantal grondgebonden woningen veel hoger dan in stedelijke milieus.
Daarom ligt het niet voor de hand om woningsplitsing, c.q. kamerverhuur in niet-stedelijke woonmilieus aan banden te leggen. De gemeente heeft een ‘ja, mits’-beleid voor niet-stedelijke woonmilieus en een ‘nee, tenzij’-beleid in stedelijke woonmilieus geïntroduceerd.
Deze algemene regel is per buurt verbijzonderd door te kijken naar de samenstelling van de woningvoorraad in de buurten met een stedelijk woonmilieu. Uitgangspunt is dat, naarmate het aantal grondgebonden woningen in een buurt hoger is, het reguleringsregime soepeler kan zijn.
 
Ook voor de buurt Scharn, die grenst aan de binnenstad, is dit beleid van toepassing. Voor Scharn geldt dat het aandeel gestapelde woningen thans 39% bedraagt. Qua gewenste woonmilieus is Scharn te verdelen in twee gebieden: het westelijk deel dat als ‘stedelijk woonmilieu’ is benoemd (waar het aandeel gestapelde woningen 60-70% zou mogen bedragen, maar waar dat nog lang niet het geval is) en het oostelijk deel dat als woonmilieu ‘stadsrand’ is benoemd (waar het aandeel gestapelde woningen kleiner zou moeten zijn dan 30%). De grens tussen west en oost wordt gevormd door de Koning Clovisstraat en de Sibemaweg. Voor het oostelijk deel van Scharn geldt een ‘nee, tenzij’-beleid, voor het westelijk deel geldt een ja, mits’-beleid. Dit reguleringsbeleid wordt vastgelegd in het bestemmingsplan.
Daarin wordt opgenomen dat grondgebonden woningen in principe niet mogen worden gesplitst. Elke aanvraag hiervoor zal door de gemeente apart worden beoordeeld en getoetst aan het woonbeleid.
De regulering van kamerverhuur kan ook via het bestemmingsplan worden gedaan, waarbij het moet gaan om eengezinswoningen die volledig als losse kamers worden verhuurd. In beide gevallen (splitsing en kamerverhuur) kunnen, naast de wettelijke bouw- en woontechnische eisen een aantal volkshuisvestelijke eisen worden meegegeven.
 
Binnen de bestemming Wonen zijn afwijkingsregels opgenomen voor het splitsen van woningen en voor het volledig gebruik ten behoeve van kamerverhuur bij grondgebonden woningen. Als voorwaarden worden aan deze afwijkingsmogelijkheid verbonden:
  • de woningsplitsing of kamerverhuur dient te passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk woonbeleid, met dien verstande dat:
    • er een ‘ja, mits’-beleid geldt voor gebieden met een (centrum-)stedelijk woonmilieu;
    • er een ‘nee, tenzij’-beleid geldt voor gebieden met het woonmilieu ‘stadsrand’;
    • er geen specifieke eisen worden gesteld aan gebieden met een ander woonmilieu;
  • er moet worden voldaan aan de parkeernorm;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving mag niet onevenredig worden verstoord;
  • naast het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening dienen de ontstane woonruimten aan de volgende woontechnische eisen te voldoen:
    • voor zelfstandige woningen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m²;
    • voor kamers geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 20 m².

Commerciële voorzieningen
 
Detailhandelsnota (2008)
Het Maastrichtse detailhandelsbeleid is vastgelegd in de Detailhandelsnota 2008 (vastgesteld d.d. 29 oktober 2008). In deze Detailhandelsnota is de huidige detailhandelsstructuur in kaart gebracht. Naast de binnenstad zijn stadsdeelcentrum Brusselsepoort en wijkwinkelcentrum Heer benoemd als de grootste winkelconcentraties van Maastricht. De vestiging van AH aan de Scharnerweg is als solitaire supermarkt benoemd. Verder zijn er geen andere onderdelen van de detailhandelsstructuur binnen het plangebied van dit bestemmingsplan aanwezig. Aangrenzend aan het plangebied is het buurtwinkelcentrum Wittevrouwenveld gelegen.
 
Bij de opzet van de nieuwe detailhandelsstructuur is aangegeven dat door versterking van perspectiefrijke winkelconcentraties in de toekomst een steeds verder toenemende druk ontstaat op de winkelgebieden aan de onderkant van de hiërarchie. In het kader van de perspectiefrijke concentraties is aangegeven dat het winkelcentrum Heer zowel kwantitatief (geen marktruimte) als kwalitatief (onbalans in de structuur) onvoldoende kansen heeft door te groeien tot een stadsdeelcentrum dat in opzet vergelijkbaar is met de Brusselsepoort. Dat betekent ook dat een verdere opschaling van het in de nabije omgeving van het plangebied gelegen winkelcentrum Wittevrouwenveld naar een wijkwinkelcentrum of stadsdeelcentrum in relatie tot de plannen rondom de A2, niet gewenst is. Realisatie van een concurrerend winkelprogramma langs de A2 wordt niet ondersteund.
 
Zoals aangegeven zal het winkelcentrum Heer niet worden opgeschaald, maar wel de kans worden geboden zich te versterken. De gewenste versterking is niet alleen kwantitatief (in omvang en schaal) maar ook vooral kwalitatief (verbeteren parkeren, ruimtelijke structuur en samenhang) van aard. Het perspectief van winkelcentrum Heer is, met de beoogde versterking,goed te noemen. Voor Wittevrouwenveld wordt geen verdere vergroting nagestreefd, waardoor uitholling van de winkelcentra door onderlinge concurrentie wordt voorkomen en er in de eindsituatie één groot wijkwinkelcentrum Heer is en één klein wijkwinkelcentrum Wittevrouwenveld.
 
In het bestemmingsplan wordt het wijkwinkelcentrum Heer bestemd conform de bestaande situatie. Initiatieven ter versterking van het winkelcentrum zijn afhankelijk van marktpartijen. Op dit moment zijn er geen concrete initiatieven die in een dergelijk stadium zijn dat deze op enigerlei wijze kunnen worden verankerd in het bestemmingsplan.
 
Horecanota (2008)
In de Horecanota 2008 (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat totnogtoe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken. Deze Horecanota gaat hoofdzakelijk over cafés, eetgelegenheden, winkelgebonden horeca, terrassen, discotheken en nachtgelegenheden. Voor hotels wordt in de Horecanota verwezen naar de Hotelnota (zie elders in dit hoofdstuk) .
 
Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente. Gevolg is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Bestaande horeca, die zich slecht aan de regels houdt, wordt extra aangepakt. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
  • geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu;
  • haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt;
  • er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
  • nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca;
  • het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht.

De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad):
  1. de winkelzone;
  2. horecaconcentratiegebieden;
  3. het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan);
  4. de woongebieden;
  5. de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocaties, buitengebied).
Het voorliggende plangebied is gelegen in zone 4 (de woongebieden). Het algemene uitgangspunt in de Horecanota is dat de luidruchtigere horeca zoveel mogelijk in het centrum wordt gesitueerd. Hoe verder de ring vervolgens buiten het centrum is gelegen des te rustiger de horeca in die gebieden moet zijn. Ongeoorloofde hinder veroorzaakt door handelingen in strijd met de geldende regelgeving en daarop verstrekte vergunningen wordt in het nieuwe beleid niet getolereerd. Nieuwe horeca-initiatieven worden niet in de gehele stad toegestaan. Per gebied zijn er beperkingen. In de grote woongebieden buiten het centrum, zoals het onderhavige plangebied, staat de woonfunctie centraal. Nieuwe horecavestigingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan. Zo kan horeca zich mogelijk vestigen in de volgende situaties:
  • in verband met een bijzondere functie of een bijzondere ligging (naast woonwijk of natuurgebied);
  • in het belang van het behoud van bepaalde karakteristieke historische panden is soms horecavestiging toegestaan (bijv. kasteelhoeven);
  • horecavestiging is mogelijk om het minimale voorzieningenniveau in een wijk te handhaven (buurtcafé, snackbar, restaurant of gemeenschapshuis).

Elke aanvraag voor nieuwe horeca in deze gebieden zal aan de bovengenoemde criteria worden getoetst. Winkelondersteunende horeca wordt toegestaan onder bepaalde criteria (verwezen wordt naar de Horecanota). Horecavoorzieningen op verdiepingen en in kelders zijn in principe niet toegestaan. Het college kan in bijzondere gevallen toestemming verlenen deze activiteiten toe te staan. Deze activiteiten mogen in geen geval leiden tot overlast voor de bewoners van belendende percelen. Uitzondering zijn bestaande horecagelegenheden met een reeds vergunde horeca-exploitatie op de verdieping vóór het vaststellen van dit beleid.
 
In het bestemmingsplan zullen bestaande horecavoorzieningen worden bestemd conform de huidige situatie. Er zij drie manieren waarop de bestemming van de horecafunctie plaatsvindt:
  • in volledig horecapand:bestemming Horeca;
  • als onderdeel van een andere hoofdfunctie: middels een functieaanduiding binnen de bestemming van de hoofdfunctie;
  • binnen de bestemming “Centrum” als onderdeel van het winkelcentrum Heer, waarbij onderlinge uitwisselbaarheid van functies onder voorwaarden is toegestaan.
Daarbij wordt de term ‘horeca’ in vijf categorieën (horeca-1 t/m horeca-5) gedefinieerd. Deze definities worden opgenomen in de begripsbepalingen. Vervolgens kan in de doeleindenomschrijvingen in de bestemmingsregels worden aangegeven welke categorie(en) zijn toegestaan. Zo wordt niet alleen de huidige situatie vrij gedetailleerd bestemd, maar wordt tevens enige flexibiliteit geboden binnen de betreffende horecacategorie. Een voorbeeld daarvan is dat een lunchroom zonder afwijkingsprocedure kan wordt omgevormd tot een restaurant (omdat beide functies in dezelfde horecacategorie vallen). Het is ook mogelijk meerdere horecacategorieën op te nemen in de bestemmingsomschrijving, indien deze categorieën geen extra hinder voor de omgeving opleveren. Bijvoorbeeld dat een café kan worden omgevormd tot een pension. Daarover zal per situatie overleg moeten worden gevoerd met de gemeente.
 
Daar waar horecafuncties als afwijkende functie binnen een andere bestemming aanwezig zijn, worden deze eveneens conform deze terminologie (horeca-1, 2 enzovoorts) benoemd. Zodoende ontstaat een eenduidige regeling met een gelijke terminologie. In het hele plangebied wordt voorts de vestiging van discotheken en nachtgelegenheden uitgesloten.
 
Maatschappelijke voorzieningen
 
Spreidingsbeleid buitensportaccommodaties
In de strategische sportnota “Grensverleggend en Ondernemend” (2004) en de raadsnota “Integraal accommodatiebeleid” (2005) is gekozen om vanuit het principe “liever kwaliteit dan kwantiteit” een kwaliteitsslag te maken met de (sport)accommodaties in Maastricht. Sportaccommodaties zijn immers een belangrijk instrument om de beleidsdoelstellingen uit de sportnota en het Coalitieakkoord te kunnen realiseren. Een robuuste sportinfrastructuur levert een hoge bijdrage aan de bewegingsstimulering en een aantrekkelijk vestiging en verblijfklimaat van de stad. Hoofduitgangspunten voor de kwaliteitsslag zijn: multifunctionele accommodaties van voldoende schaalniveau, gedeeld gebruik met behoud van eigen identiteit, evenwichtige spreiding over de stad, verbreden toegankelijkheid en het algemeen belang prevaleert boven verenigingsbelang. Uit landelijke trends en ontwikkelingen blijkt dat de vraag naar kwaliteitsaccommodaties toeneemt. Sporters gedragen zich steeds nadrukkelijker als consument en stellen hogere eisen aan accommodaties. Ook de verwachte lokale demografische veranderingen (ontgroening en vergrijzing) zullen van invloed zijn op het gebruik en de inrichting van accommodaties. Trends en ontwikkelingen die overigens ook de verenigingen dwingen tot meer klant- en omgevingsgerichtheid om de concurrentie met andere (commerciële) sportaanbieders het hoofd te kunnen bieden. Gezien de sociale samenhang wil de gemeente immers verenigingen behouden als het cement van de samenleving.
 
Door concentratie ontstaat schaalvergroting waardoor een veel beter klimaat gecreëerd wordt voor samenwerking en verenigingsondersteuning. Teneinde verenigingsoverstijgende samenwerkingsverbanden en activiteiten mogelijk te maken zullen kleedclubgebouwen multifunctioneel ingericht worden conform de laatste wettelijke voorschriften en inrichtingseisen en die duurzaam en onderhoudsarm zijn. Door maatschappelijke ontwikkelingen en wettelijke verplichtingen worden verenigingen gedwongen tot meer klant- en omgevingsgerichtheid om de concurrentie met andere (commerciële) sportaanbieders het hoofd te kunnen bieden. Door de schaalvergroting en het gedeeld gebruik van accommodaties door meerdere verenigingen en derden kan efficiënter en effectiever gebruik van het sportpark ook feitelijk mogelijk worden gemaakt. Om te komen tot een evenwichtige spreiding per stadsdeel en over de stad zijn de locaties Zuid, Scharn-Bemelerweg, Geusselt, Jekerdal en Sportpark West aangewezen als ontwikkellocaties tot kwaliteitssportpark. Daarnaast worden de sportparken Amby en Itteren gehandhaafd vanwege recente investeringen in deze parken. De ambitie is om het integraal plan gefaseerd te effectueren in de periode 2008 - 2020.
 
De nota biedt voor het sportpark Bemelerweg mogelijkheden om uit te groeien tot een multifunctioneel kwaliteitspark. Sportpark Bemelerweg heeft deze mogelijkheid te danken aan de beoordeling van het sportpark op de onderdelen extensieve recreatie, bereikbaarheid, planologische ruimte en gedeeld gebruik. Uitvoering van deze plannen voor Sportpark Bemelerweg heeft indirect gevolgen voor het onderhavige plangebied, omdat door verplaatsing van sportvelden in het plangebied naar Sportpark Bemelerweg ruimte ontstaat voor andere functies in de bebouwde omgeving van Heer en Scharn. Toch kan in dit bestemmingsplan nog niet vooruit worden gelopen op deze ontwikkelingen, daar deze nog te prematuur zijn. Vooralsnog wordt de huidige situatie van de sportaccommodaties als zodanig vastgelegd in het bestemmingsplan.
 
Cultuurhistorie en archeologie
 
Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012
Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie). In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”. Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
  • een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten;
  • onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.

De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
  • gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien.
  • interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed.
  • proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen;
  • kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling.
  • integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).
 
Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming
‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.
 
De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
 
  • behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;
  • vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische -randvoorwaarden;
  • op aanverwante wijzegaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).

Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
 
 
       
Dominant bouwwerk
         
Kenmerkend bouwwerk
         
Waardevol cultuurhist. element
         
Waardevol groenelement
         
Cultuurhistorisch attentiegebied
         
Archeologische zone a
         
Archeologische zone b
       
Archeologische zone c
       
Primaire bestemming
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming. Voor verder toelichting op de systematiek van het MPE voor dit plan wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting.
 
Verkeer en parkeren
 
Fietsplan Maastricht (2009)
Maastricht is een compacte stad, heeft een hoge mate van stedelijkheid, verscheidene voorzieningen die een fietsaantrekkende werking hebben en een omvangrijk potentieel aan fietsers. De gemeente ziet volop kansen om het fietsgebruik in de gemeente de komende jaren te vergroten. Kansen, die alleen benut kunnen worden als voldaan wordt aan een verbetering van de veiligheid voor fietsers en een comfortabel, aantrekkelijk, samenhangend en direct netwerk wordt gerealiseerd. Het Bestuursakkoord geeft invulling aan de ambitie voor het langzaam verkeer in de stad: “ruim baan te maken voor wandelaar, jogger, skater en fietser.” Dus meer veilige wandel- en fietspaden met een logische routering. Parkeren en verkeersveiligheid spelen een essentiële rol in de doelstelling om het fietsgebruik in de stad te stimuleren. Ook andere beleidsnota’s gaan in op het fietsgebruik in de stad, zoals de Structuur- en Mobiliteitsbeeld, het
Luchtkwaliteitsplan en het Nota lokaal gezondheidsbeleid.
 
Om het fietsgebruik te bevorderen en knelpunten te slechten is het Fietsplan Maastricht opgesteld. In het plan worden de knelpunten geanalyseerd in het fietsnetwerk en zijn in de uitvoeringsparagraaf maatregelen opgenomen voor de korte, middellange en lange termijn. Grotere projecten, zoals de A2-ondertunneling, zorgen voor het opheffen van belangrijke barrières in het fietsnetwerk. Er wordt daarnaast ook een groot aantal andere maatregelen voorgesteld die hoofdzakelijk bestaan uit het verbeteren van de veiligheid (ontvlechten van verkeersstromen door o.a. gescheiden fietspaden), het inkorten van fietsroutes naar het centrum, het verbeteren van de kwaliteit van fietspaden en het versterken van fietsroutes door kleine aanpassingen ten aanzien van de begaanbaarheid en het comfort. Vele van deze maatregelen kunnen al worden gerealiseerd binnen de bestaande juridische regeling van de verkeersbestemming. Dat zal in het nieuwe bestemmingsplan niet anders zijn.
 
Nota parkeernormen Maastricht (2011)
De tot voor kort gehanteerde Maastrichtse parkeernormen stammen uit de Nota Locatiebeleid uit 1996. De laatste jaren zijn nieuwe ontwikkelingen ontstaan waar binnen de kaders van het vigerende plan geen antwoorden op te geven zijn. Deels komt dit voort uit veranderingen in het Rijksbeleid, deels uit de invoering van het vigerende beleid. Met de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn de beleidskaders op Rijksniveau veranderd. Om die reden is het Beleidsplan Parkeren opgesteld in 2007. Dit parkeerbeleidsplan moet een bijdrage leveren aan het duurzaam bereikbaar houden van de stad Maastricht in de komende jaren. In het nieuwe parkeerbeleid is de stad verdeeld in vier verschillende parkeerzones en –regimes. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen. Gekoppeld aan de onderscheiden zones zijn ook de parkeernormen geactualiseerd. Hier wordt onderscheid gemaakt in parkeernormen per zone. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2004). Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze nieuwe parkeernormen zijn van kracht sinds 1 juni 2011.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen (in casu bij afwijkingsbevoegdheden of functiewijzigingen binnen de bestemming) zullen initiatiefnemers aan deze parkeernormering moeten voldoen. Waar bestemmings- en/of functieveranderingen mogelijk zijn is in de regels verwezen naar de normering.
 
Milieuaspecten
 
Natuur- en Milieuplan 2030 (NMP)
Een van de kerntaken van de gemeente Maastricht is de zorg voor de natuur- en milieukwaliteit in en om de stad. Met dit NMP wil Maastricht deze taak een nieuwe krachtige impuls geven. Hierbij is gekozen voor een strategie langs vijf lijnen:
  • differentiatie van natuur- en milieukwaliteitseisen naar de kenmerken van een gebied;
  • een interactieve aanpak in het planvormingsproces;
  • een scheppend en ontwerpend natuur- en milieubeleid;
  • het benutten van kansen;
  • de integratie met andere beleidssectoren.

Middels milieukwaliteitsprofielen kan de gebiedsgerichte differentiatie van het natuur- en milieubeleid worden vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is het realiseren van een zo hoog mogelijk milieurendement dat past bij het type gebied. Onderhavig plangebied is aangewezen als gebiedstype ”Extensief wonen”, met uitzondering van het bedrijvencomplex Scharn-Noord, dat als gebiedstype “Industrie” is aangemerkt. Voor gebieden met “extensief wonen” geldt dat de hoofdfunctie wonen is. Deze functie kan gemengd zijn met kleinschalige bedrijven met een beperkte milieubelasting of bedrijvigheid die ondersteunend is aan de woonfunctie. De gebruiksintensiteit is relatief laag, de bebouwingsdichtheid bedraagt minder dan 35 woningen per hectare. Voor het milieu “Industrie” geldt dat hier de zwaardere (milieubelastende) bedrijven zijn gevestigd. De gebruiksintensiteit is stevig en het aandeel verharding is aanzienlijk. Voor de verschillende milieukundige thema’s gelden de volgende doelstellingen voor 2030:
  • Bodem: het beheersen van de bodemverontreiniging in 2022: maatschappelijk urgente gevallen moeten zijn gesaneerd en alle overige gevallen moeten zijn beheerst;
  • Water: herstel en behoud van natuurlijke watersystemen om een duurzaam gebruik voor mens en natuur te garanderen;
  • Lucht: de luchtkwaliteit dient te voldoen aan de Europese en nationale regelgeving;
  • Geluid: het verminderen van het aantal geluidgehinderden in de stad; hiervoor is een integrale aanpak van verkeer en industrie vereist en het bewaken van de geluidskwaliteit op binnenterreinen;
  • Geur: het terugbrengen van het aantal geurgehinderden tot maximaal 12% van de bevolking;
  • Verkeer:het waarborgen van bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad;
  • Externe veiligheid: risico’s van risicodragende activiteiten dienen minimaal te zijn. Individuele risicocontouren zijn zoveel mogelijk gereduceerd, de resterende contouren zijn ruimtelijk ingericht met niet-kwetsbare objecten;
  • Groen in de stad: een duurzaam netwerk van groenelementen in de stad, dat de stedelijke omgeving verfraait en waarvan de bewoners optimaal gebruik kunnen maken;
  • Groen rond de stad: ontwikkelen van een groene ring rondom de compacte stad middels landschappelijk waardevolle buitengebieden en groene verbindingszones;
  • Afval: maximaal hergebruik van het vrijkomend huishoudelijk afval en bedrijfsafval;
  • Energie: zoveel mogelijk inzetten op duurzame energie en energiebesparing.

De onderstaande gewenste kwaliteiten per milieuaspect zijn in het milieu “Extensief wonen” het uitgangspunt (waarderingen goed-voldoende-matig-slecht):
 
Milieuthema
Gewenste kwaliteit in het milieu Extensief wonen
Bodem
humaan gebruik: goed
ecosystemen: goed
Water
kwantiteit afkoppelen bestaand: matig
kwantiteit afkoppelen nieuw: voldoende
Verstoring
lucht: goed (EU-normen)
geluid: goed, nabij ontsluitingswegen: voldoende
geur: goed
externe veiligheid: goed
Verkeer
bereikbaarheid auto: goed
bereikbaarheid OV: matig
Natuur
lagere intensiteit van beheer
Afval
hergebruik: matig (GFT) en goed (glas, papier en textiel)
ondergrondse voorzieningen: voldoende
Energie
energiebesparing: 50% besparing ten opzichte van 2000
duurzame energie: goed
 
In het Natuur- en Milieuplan is aangegeven dat de westelijke rand van het plangebied in de periode tot 2030 zal transformeren in ‘Extensief wonen’. De verschillen ten opzichte van het intensief wonen zijn de hogere bebouwingsintensiteit, de levendigheid, de optimale bereikbaarheid door het OV, meer kans op geluidhinder en minder afkoppelingskansen voor water.
 
Voor de juridische regeling van het bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten, daar in dit plan geen nieuwe ontwikkelingen worden geregeld.
 
Bodembeheerplan Maastricht (2007)
Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling gegeven wordt. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit.
 
De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt.
 
Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. Het Bodembeheerplan is inhoudelijk van toepassing op die locaties waar de bodem is beïnvloed door de grootschalige diffuse bodemverontreiniging. Daarnaast kan dit Bodembeheerplan in een aantal gevallen ook gebruikt worden bij de aanpak van immobiele puntverontreinigingen.
 
De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden. Door bij alle procedures dezelfde bodemkwaliteitseisen te stellen wordt invulling gegeven aan het vier-sporenbeleid. Voor dit bestemmingsplan bevat het Bodembeheerplan geen specifieke uitgangspunten.
 
Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervanbewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger,het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
 
Luchtkwaliteitplan Maastricht
Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken over de uitvoering van het Luchtkwaliteitplan. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
 
Hogere grenswaardenbeleid Maastricht
Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur en Milieuplan.
Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid.
 
Antennebeleid
/UMTS Nota 2009
Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.
 
Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving.
 
In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden.
Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn:
  1. historische gebieden (H1 t/m H3);
  2. woongebieden (W1 t/m W10);
  3. bedrijfsterreinen (B1 t/m B4);
  4. buitengebieden (G1 t/m G4);
  5. bijzondere bebouwing (T1 t/m T4).
Het voorliggende plangebied kan hoofdzakelijk worden ondergebracht in de categorie “woongebieden”. Voor deze gebieden gelden de volgende criteria:
  • geen vrijstaande masten in woongebieden, wel eventueel in de ingesloten gebieden G1 of T4;
  • dakmasten enkel op gestapelde woningbouw;
  • micromasten bij voorkeur op T1, T2, T3 of T4.

Op de kaart behorende bij de UMTS Nota 2009 is voor de hele gemeente aangegeven in welke gebieden welke masten kunnen worden geplaatst:
 
In de juridische regeling van het bestemmingsplan is de oprichting van nieuwe zend- en signaleringsmasten uitgesloten. Er is ook geen een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe masten. Gekozen is voor de mogelijkheden die de Wabo in dezen biedt. Hierbinnen is de bouw van een zendmast van maximaal 40 meter mogelijk met toepassing van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1c/2,12 lid 1a onder 2de Wabo. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning van deze strekking kan een afweging worden gemaakt op basis van de UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolger.
  
Water en groen
 
Waterplan Maastricht
In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten; grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: Gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, Provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.
 
Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldend beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.
 
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid
geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
  • aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
  • zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies.
  • voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.

Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden-bergen-afvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. In Maastricht-Oost ligt de nadruk meer op afvoeren, zodat de landgoederenzone van water kan worden voorzien. In het binnenstedelijk gebied wordt ook ingezet op het gescheiden inzamelen van schoon en vuil water, maar anders dan in West en Oost ligt de nadruk hier op tijdelijke berging alvorens het water wordt geloosd op de Maas. Ook in dit gebied geldt de trits ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’.
De uitgangspunten van het gemeentelijk waterplan zijn meegenomen in de waterparagraaf, die wordt beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan.
 
In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan.
 
Bomenplan (Bomen in beeld)
De gemeente Maastricht hanteert sinds 1999 de Bomennota (Bomen in beeld – beleidsnota over de bomen in Maastricht). Het doel van de Bomennota is:
  • inzicht geven in de actuele situatie van het bomenbestand en aangeven welke inspanningen en maatregelen nodig zijn voor een duurzaam beheer en onderhoud van structuur- en/of beeldbepalende boombeplantingen;
  • aan de hand van een ruimtelijke visie op hoofdlijnen een beleidskader voor de bomen vaststellen waarin staat aangegeven welk bomenbeeld in de toekomst wordt nagestreefd. Dit toekomstbeeld is richtinggevend voor planning, ontwerp, onderhoud en beheer van bomen in Maastricht;
  • aan de hand van een bomenplan voorstellen doen voor de oplossing van bestaande knelpunten met bomen in Maastricht. Een selectie van deze voorstellen vormt een activiteitenlijst. Deze lijst geeft uitwerking aan het nieuwe bomenbeleid.

De Bomennota kent geen specifieke uitgangspunten voor dit plan.
3 Beschrijving plangebied
3.1 Historische ontwikkeling
 
De eerste nederzettingen op de oostelijke oever van de Maas werden gebouwd op het middenterras, het overgangsgebied tussen het stroomvoerend gebied van de Maas en de hoger gelegen plateaugebieden. De nederzettingen zijn veelal ontstaan op plaatsen waar de noord-zuidverbinding op de rand van het middenterras werd doorsneden door oost-westgerichte verbindingswegen. Amby, Scharn en Heer zijn (samen met Gronsveld, Rothem en Ryckholt) voorbeelden van dergelijke nederzettingen. In het gebied rond Amby en Scharn lag een aantal herenboerderijen en landgoederen. In de 19de eeuw vindt in de nederzettingen Amby en Scharn nauwelijks enige verandering plaats in de bebouwingsstructuur en het verkavelingspatroon. Direct rondom de boerderijen liggen veelal boomgaarden met op enige afstand het weide- en akkerland. De nederzettingen ontwikkelden zich zelfstandig met name langs de hoofdwegenstructuur in de vorm van lintbebouwing:
 
Situatie 1868
 
 
Scharn en Heer zijn twee buurten in Maastricht-Oost met een rijke gelaagdheid in het landschap, de stedenbouwkundige structuur en de architectonische bebouwing. De twee voormalige dorpen zijn geleidelijk aan in het stedelijk gebied van Maastricht opgenomen. De aanleg van de Akersteenweg vanaf 1824 betekende een goed onderhouden, semiverharde verbinding van Maastricht richting Aken. Met de vestiging van Huize Sint Joseph kwamen in 1911 de priesters van de Congregatie van het Heilig Hart naar Heer. Nieuwe bedrijven brachten meer werkgelegenheid in het gebied. Zo groeiden Scharn en Heer voor de oorlog tot een aantrekkelijk woon- en werkgebied aan de rand van de stad.
 
In de wederopbouwperiode maakte architect Dingemans voor beide kernen een uitbreidingsplan, waarbij hij de oude elementen van zowel landschap als de historische nederzettingen opnam. In korte tijd veranderden de dorpen in stadswijken van Maastricht, zij het dat hun dorpse verleden herkenbaar bleef. De stapeling van oude landschappelijke patronen (reliëf, voormalige overlaat, oude bebouwingslinten en dorpskernen) met moderne infrastructuur (autowegen en spoorlijn) en planmatig opgezette naoorlogse woonwijken geeft Scharn en Heer een robuuste ruimtelijke structuur. Tot op zekere hoogte zijn hierin veranderingen op te nemen, zonder dat de ruimtelijke samenhang of de identiteit van de kernen onder druk hoeft komen te staan. Het ligt voor de hand dit als leidraad en ontwikkelingskracht in de toekomst aan te houden. Op de onderstaande kaarten is de ontwikkeling van de bebouwing van Heer en Scharn van 1921 tot de huidige situatie weergegeven:
 
 Situatie 1921                                                                         Situatie 1965
  
 
  Situatie 2008
 
 situatie-2008.jpg 
   
Scharn
Scharn wordt in het noorden begrensd door de buurten  Wittevrouwenveld en Amby, in het westen door
Wyckerpoort, in het zuiden door de buurt Heer en in het oosten door de gemeenten Valkenburg aan de Geul en Eijsden-Margraten . De naam Scharn is afkomstig van een omstreeks 1100 gebouwde ridderburcht. Eén van de bewoners van deze burcht was Adelbert van Scharn. De oude fundamenten van de burcht liggen op de plaats van de tegenwoordige Adelbert van Scharnlaan. Scharn is ontstaan (tussen 1000 en 1150) als een klein gehucht bij Heer op een kruispunt van twee belangrijke routes: de Romeinse weg van Maastricht naar Aken (Scharnerweg-Wethouder van Caldenborghlaan-Bemelerweg) en de noord-zuidweg van Gronsveld naar Amby. De overige drie dorpen aan de route, Amby, Heer en Gronsveld, groeiden parallel aan de noord-zuidroute. Het gehucht Scharn daarentegen ontwikkelde zich langs de oost-west verbinding tussen Maastricht en Aken. Tussen Scharn en het meer oostelijk gelegen Bemelen ligt een droogdal, de Bemelergrubbe. De aanwezigheid van het droogdal is nog steeds herkenbaar: tegenwoordig kruist de Vijverdalseweg door middel van een (niet verhoogd) viaduct de Bemelerweg.
 
In het begin van de 19de eeuw werd begonnen met de aanleg van een nieuwe weg richting Valkenburg. Zo ontstond de kenmerkende vorkstructuur waarbij de Scharnerweg ter hoogte van het dorp splitst in en weg naar Valkenburg en één richting Aken. In 1820 stonden in het gehucht slechts 24 woningen. De bebouwing concentreerde zich rond het kruispunt van wat tegenwoordig de Wethouder van Caldenborghlaan en Burgemeester Cortenstraat heet. Grote carréhoeven en kasteelhoeven, veelal gebouwd in de 18e eeuw, bezaten omvangrijke huisweiden met boomgaarden. Na het slechten van de vestingwerken (1867) breidde Maastricht uit in oostelijke richting. Geleidelijk aan groeide Scharn via de Bergerstraat en Scharnerweg vast aan Maastricht.
 
In 1930 werd een plan vastgesteld waarmee een nieuw centrum werd geschapen van de gemeente Heer, waarvan Scharn tot 1970 officieel deel uitmaakte. In het geografische midden tussen de dorpen Heer en Scharn werd een Raadhuis met voorplein geprojecteerd, evenals een formeel stadsparkje, het huidige Concordiaplantsoen en rijwoningen.
 
In 1970 werden Heer en Scharn volledig geannexeerd door Maastricht. Ten oosten van de Vijverdalseweg werd Scharn vanaf de jaren ‘70 uitgebreid met de Doornenbuurt. Een typische jaren ’70-buurt waarin een hiërarchie van wegen ontbreekt. Een strook van voorzieningen werd aangelegd tussen de Burgemeester Cortenstraat en de Vijverdalseweg.
 
  
 Foto: Doornenbuurt       Foto: Keerderstraat   
                                   
In de jaren ‘80 werd aan de oostkant van Scharn het uitbreidingsplan “Keerderstraat”gerealiseerd, met grotendeels duurdere koopwoningen. In de jaren '90 werd het landbouwgebied tussen Scharn en Amby (vanaf dan “Scharn-Noord” geheten) ontwikkeld, deels voor woningbouw en deels voor bedrijfshuisvesting in een parkachtige setting.
De Terblijterweg is in het kader van deze ontwikkeling als nieuwe verbindingsweg aangelegd langs de noordzijde van Scharn. Het is een parkweg, die langs het Geusseltpark, het groen aan de zuidzijde van Amby en nieuwe bedrijvigheid aan de noordzijde van Scharn Noord voert.
Op het terrein van de gesloopte Villa Aldegondawerd in 2005 de kleine woonwijk Aldegondaparkvoltooid.
 
Ensembles
De onderstaande ensemblekaart heeft ten doel de kenmerkende bouwstenen van de buurt aan te geven en te waarderen. Hierbij gaat het om de architectonische kwaliteit en/of de ensemblekwaliteit (samenhang, zichtlijnen, homogeniteit, openbare ruimte). Achtereenvolgens worden de ensembles van Scharn (1 t/m 4) toegelicht. Het belangrijkste ensemble wordt gevormd door de vervlechting van Dingemans’ radialen met het bestaande raamwerk van oude linten en vooroorlogse bebouwing.
Dit ensemble is een onderdeel van de naoorlogse uitbreiding van Scharn en rijgt met de Vrijheidslaan, de Adelbert van Scharnlaan (ensemble 2) en het Concordiaplantsoen en Raadhuisplein (ensemble 3) aan elkaar. Een zijtak van de Adelbert van Scharnlaan is de uitbreiding van Frits P.J. Peutz uit 1948, de portieketagewoningen in de Dr.Willemsstraat (ensemble 4).
 
  
  
Ensemble 1
Na de oorlog stelde de dienst stadsontwikkeling (onder leiding van Dingemans) een uitbreidingsplan op voor Scharn. Centraal in het plan staat de Antonius van Paduakerk uit 1953.
In Scharn komt een groene middenstrook in de as van de Sint Paduakerk te liggen, waaromheen een concentrisch stedenbouwkundig plan ontstaat (zie nevenstaande luchtfoto). De radiaalstraten zijn verkaveld met individuele vrijesectorwoningen in overwegend twee bouwlagen met een kap. Oorspronkelijk waren de kopkavels rond het centrale plein bestemd voor gestapelde bouw. Uiteindelijk zijn deze, door gebrek aan animo, als dubbelkavel uitgegeven. Dit plan is een van de waardevolste stedenbouwkundige ensembles van Scharn.
 
plangebied.jpg
   
 
Ensemble 2
Vanuit het uitbreidingsplan Oostelijk stadsdeel uit 1945, zou de Adelbert van Scharnlaan te verklaren zijn als een voortzetting van de Wittevrouwen Allee (nu President Rooseveltlaan) na de rotonde van het Oranjeplein om hiermee de entree van het stadsdeel Heer te vormen. Deze Adelbert van Scharnlaan vormt ook een stedenbouwkundig ensemble. Hier zijn blokken van gestapelde woningen in drie (noordzijde) respectievelijk vier bouwlagen (zuidzijde) gerealiseerd. Het profiel van de Adelbert van Scharnlaan is relatief breed, met twee rijbanen en daartussen een middenstrook met overwegend parkeerplaatsen, die hier en daar worden afgewisseld met groenvoorzieningen. Het patroon van gestapelde woonblokken wordt in het meest westelijke gedeelte van de Adelbert van Scharnlaan (vanaf de kruising met de Mockstraat tot aan de rotonde met de Sibemaweg) onderbroken door moderne kantoorbebouwing in drie tot vijf bouwlagen.
 
    
Ensemble 3
Een soortgelijke structuur is ook aan te treffen aan de Dokter Willemsstraat, waarbij ook sprake is van een ensemble met een relatief breed straatprofiel, maar waar in de middenberm stevigere groenvoorzieningen zijn aangelegd en geen parkeerplaatsen. In deze middenberm zijn ook speelvoorzieningen gelegen. Deze straat heeft door de groene middenberm een minder stenige uitstraling dan de Adelbert van Scharnlaan. De bouwmassa’s met de identieke etagewoningen zijn aan beide kanten drie bouwlagen hoog (zie nevenstaande foto) en dateren van rond 1950.
           
 


Ensemble 4
Een vierde en laatste ensemble is te vinden aan het Raadhuisplein en de Concordiastraat met de robuuste groene zone die een afscheiding vormt met de drukke Akersteenweg. Het voormalige raadhuis van de gemeente Heer (zie nevenstaande foto) is het centrale punt op het plein dat verder geen bijzondere wandvorming kent. Er is sprake van woon- en winkelbebouwing in variërende bouwhoogten, afgewisseld met kwaliteitsarme bedrijfsbebouwing. In de richting van de Concordiastraat, die via de Raadhuisstraat te bereiken is, vormen de rijwoningen in twee of drie bouwlagen een kwalitatief hoogwaardige bebouwingswand langs de Akersteenweg.
 

 
Heer
Heer wordt globaal begrensd wordt door de Adelbert van Scharnlaan, Bemelerweg, de A2 en de lijn Demertstraat, Kruisstraat, Veldstraat. De Burgemeester Cortenstraat en de Dorpstraat vormen hier de noord-zuidroute op de rand van het middenterras. De Akersteenweg is de oost-westverbinding van Maastricht naar het Heuvelland die dit lint doorsnijdt. Rond dit kruispunt van wegen is Heer ontstaan. De oude linten herbergen de meeste voorzieningen. Voor het overige is Heer vooral een woongebied, afgewisseld met enige bedrijvigheid, met sportvelden ten zuiden van de Demertdwarsstraat en een begraafplaats aan de Kerkhofweg.
 
Een parallelstructuur van oude wegen, bestaande uit de Dorpstraat, Oude Kerkstraat en Demertstraat vormde de kern van Heer. Op de Was, Kruisstraat en Onder de Kerk waren zijstraten van de Dorpstraat. Het straatbeeld was heterogeen: grote boerderijen werden afgewisseld door arbeiderswoningen en herenhuizen; soms met de kap evenwijdig aan de straat, soms haaks erop. Belangrijke bouwwerken in het dorp, die het Oude Heer verankerden waren de Burght, een versterkte woning uit de dertiende eeuw, de Oude Kerk uit 1788, Huize Eyll, een monumentale hoeve uit de 18de eeuw en Klooster Opveld uit de 18de eeuw.
 
  
 Foto: kasteel de Burght   Foto: Huize Eyll
 
                                               
Centraal in het dorp, ingeklemd tussen de Demertstraat en de Dorpstraat, lag een geaccidenteerd, open terrein. In dit zogenaamde broek stroomde het water van de hoger gelegen plateaus af en bleef staan, waardoor een moerasachtig landschap ontstond. Kronkelige paden met boombeplanting verbonden het oostelijke en westelijk deel van Heer. De hoogteverschillen van dit lager gelegen gebied met de historische bebouwingslinten is ook nu nog voelbaar: vooral ‘onder de kerk’ aan de St. Josephstraat. Al vanaf 1800 was het binnengebied in gebruik als weideveld, doorsneden met een beekje: het Langwater. Het ontsprong in de drassige grond nabij de kerk. Door een stelsel van riolen en sloten liep de beek in een boog langs de Burght, door het Wyckerveld, in de stadsgrachten van Maastricht. Rond 1910 werd het Langwater uitgediept en later gedeeltelijk gedicht en omgelegd voor woningbouwplannen.
 
De aanleg van de Akersteenweg vanaf 1824 was de eerste stap naar verstedelijking van het gebied rond Heer. De route scheidde Heer van heer noordelijker gelegen buurtschap Scharn. In die tijd was dat nog geen probleem, nu vormt de Akersteenweg een harde grens tussen beide stadswijken. Vanaf het begin van de 20ste eeuw nam het belang van Heer toe. Het gehucht kreeg steeds meer het karakter van een aantrekkelijke woonplaats. De ligging van Heer nabij Maastricht, de goede uitvalswegen en de ligging aan het buitengebied warende belangrijkste redenen voor de toename van het inwoneraantal. Tijdens het interbellum en tijdens de wederopbouwperiode werd door middel van de bouw van een aantal kleine complexen een laatste slag in de verdichting van dit raamwerk gemaakt. Het plan voor de uitbreiding van Heer voor het gehele gebied tussen de Dorpstraat en de Molenweg kwam voort uit het structuurplan dat de gemeente in 1954 presenteerde. De verwachte bevolkingsgroei zorgde ervoor dat verdere uitbreiding buiten de gemeentegrenzen gezocht moest worden: in de gemeenten Heer en Amby. Heer en Amby werden (pas in 1970 officieel) woonwijken van Maastricht. In Heer werd vanaf 1963 gebouwd aan een compleet nieuwe oostelijke kwadrant. De hoofdstructuur wordt gevormd door de twee voornaamste verkeersroutes: de Einsteinstraat en de Burgemeester Kessensingel. Een bescheiden deel van de naoorlogse uitbreiding was de zogenaamde Molukse buurt. De woonblokken zijn opgesteld in een kruisvorm. De ligging is tussen de Haspengouw en de A2.
 
Ensembles
Op de onderstaande kaart zijn de ensembles van Heer aangegeven met de nummers 5 tot en met 11. Deze kaart heeft ten doel de kenmerkende bouwstenen van de buurt aan te geven en te waarderen. Hierbij gaat het om de architectonische kwaliteit en/of de ensemblekwaliteit (samenhang, zichtlijnen, homogeniteit, openbare ruimte).
 
 
 
In Heer bestaan de ensembles uit de oude linten Demertstraat, Dorpstraat en Oude Kerkstraat (resp. ensembles 5, 6 en 9). De verdichting in het Heerderbroek, het vooroorlogs complex van eengezinswoningen Op de Was en de Bronstraat vormt samen met de naoorlogse duplexwoningen (Dingemans) en school aan het Petrus Bandenplein (ensemble 7) een parel voor Heer.
 
  
 Foto: duplexwoningen Petrus Bandenplein    Foto: complex eengezinswoningen Op de Was
                   
Een andere parel is de Burght uit het eind van de 19e eeuw. Twee uitbreidingen van Dingemans zijn de Molukse buurt (ensemble 10) en het uitbreidingsplan uit 1954 van Heer-Oost (ensemble 11). De uitbreiding van Heer-Oost is onderdeel van het structuurplan voor Maastricht en bestaat uit twee dragers, de Burgemeester Kessensingel en de Einsteinstraat. Deze dragers worden gevormd door coulissen van hoogbouw en verscheidene groene wiggen. Het Molukse complex van 81 woningen aan en achter de Haspengouw, sluit aan op de voormalige dorpskern van Heer.
 
  
 Foto: Godefridus van Heerstraat, Molukse buurt              Foto: Heer-Oost, Einsteinstraat
    
3.2 Ruimtelijke structuur
3.2.1 Bebouwingsstructuur
 
De bebouwingsstructuur in het plangebied is zeer gevarieerd, omdat het een gebied is met stedenbouwkundige structuren bouwperiodes. De belangrijkste elementen van de bebouwingsstructuur zijn reeds besproken in paragraaf 3.1. de besproken stedenbouwkundige ensembles geven de belangrijkste bebouwingsstructuren in het plan gebied weer.
 
De hoofdstructuur wordt gevormd door de historische bebouwingslinten die met name in Heer aanwezig zijn. Het betreft de oude linten Demertstraat, Dorpstraat en Oude Kerkstraat. De bebouwing is perceelsgewijs tot stand gekomen waardoor een wisselend straatbeeld is ontstaan. De kavels zijn veelal smal en diep. De hoofdbebouwing is direct aan de ontsluitingsweg gelegen. De rooilijn is dikwijls individueel bepaald en hierdoor verspringend. De bebouwingsstructuur is open, met veel doorzichten naar het achterliggende gebied. Vaak zijn nog onbebouwde percelen in gebruik als weiland of moestuin. De openbare ruimte, de straat en de begeleidende bomen enerzijds en anderzijds de voortuinen of de trottoirs zijn bepalend in het straatbeeld en zorgen voor de samenhang. Hierdoor vormen de perceelsgewijze, individueleinvullingen één straatwand terwijl ze onderling veel van elkaar verschillen. De kavels hebben vaak diepe achtertuinen en kleine of geen voortuinen.
 
   
 Demertstraat   Dorpstraat          Oude Kerkstraat

Woningen, kleine ambachtelijke werkplaatsen, winkels, horeca en boerderijen zijn de diverse functies die worden aangetroffen in de dorpsgebieden en de lintbebouwing. Soms heeft een functieverandering plaatsgevonden. Wanneer deze heeft plaatsgevonden met behoud van de oorspronkelijke bebouwingsmassa wordt dit niet als storend ervaren. De bebouwing in de historische bebouwingslinten is zeer divers van karakter. Er is sprake van eenheid binnen de verscheidenheid. De gebouwen zijn individueel ontworpen en dateren uit verschillende tijdsperioden. De bebouwing bestaat overwegend uit één tot twee lagen met een kap. Soms is er sprake van intensievere bebouwing richting het centrum. De percelen zijn smaller en de woningen hebben vaker een dwarskap.
 
In en rondom historische dorpse lintbebouwing zijn in de loop der tijdzones van gemengde bebouwing ontstaan, door middel van verdichting met niet-planmatig gerealiseerde bebouwing. Het beeldbepalende deel werd veelal in een relatief kort tijdsbestek gerealiseerd in de periode 1867-1940. De verdichting bestaat veelal uit niet seriematige woningbouw zonder vooropgezet stedenbouwkundig plan of eenduidige rooilijn. In dit soort gebieden zijn vaak stukken historische lintbebouwing ingesloten, maar ze zijn niet meer in deze samenhang herkenbaar. De bebouwing dateert uit verschillende periodes, er zijn dan ook uiteenlopende stedenbouwkundige structuren en architectonische vormen toegepast. Het resultaat is een gevarieerd bebouwingsbeeld met een rafelige stedenbouwkundige structuur. De rooilijn is verspringend en de bebouwing heeft een vrij losse en open structuur. Naast perceelsmatige invullingen zijn binnen dit bebouwingsthema ook planmatig opgezette complexen van woningen ontstaan. Er is sprake van veel verscheidenheid en vaak weinig eenheid. De bebouwing is divers van karakter en sluit qua vorm en uitstraling aan op de oudere bebouwing in het gebied. De bebouwing bestaat uit één tot twee lagen en heeft in de meeste gevallen een kap.Voorbeelden van gemengde bebouwing zijn de Bemelerweg, de Kruisstraat en delen van de Bergerstraat.
 
Met name in Scharn zijn nog voorbeelden te vinden van het klassieke gesloten bouwblok.
Het klassieke gesloten bouwblok wordt omsloten door straten met een formele, stedelijke inrichting (rijbaan en trottoir) en een symmetrisch profiel. Het gesloten bouwblok komt zowel individueel geparcelleerd, als projectmatig voor. Het bouwblok kent veelal een strakke rooilijn, de hoekoplossingen zijn specifiek.In de meeste gevallen is in het straatprofiel geen voortuin opgenomen. Waar dit wel het geval is heeft deze slechts een geringe diepte. De bebouwing richt zich op de straat. Het 19de eeuwse straatbeeld wordt bepaald door de strakke gevelwand waarin de hoektorentjes, erkers en entreepartijen de gevel verfraaien en soms een bijzondere functie binnen de woning aanduiden. In de 20ste -eeuwse bebouwing profileert de individuele woning (of een aantal woningen tezamen) zich in het straatbeeld door verschillen in gevelopbouw, maar vooral door verspringingen, het dakoverstek en toevoegingen aan de straatgevel.
  
 
  
 Gesloten bouwblokken: Padualaan…  … en Bergerstraat
 
Er is sprake van eenheid door uniformiteit.
De bebouwing bestaat uit twee of meer lagen. De woningen hebben over het algemeen een (flauwe) langskap of bestaan uit topgevels. De daken zijn vaak markant door grote overstekken. De woningen zijn meestal grondgebonden. Soms is sprake van bovenwoningen, waardoor de woningdichtheid relatief hoog is. De straatgevels zijn gesloten en hebben relatief kleine, verticaal gerichte gevelopeningen waardoor een vlakke straatwand ontstaat. Entreepartijen, balkons, verspringingen in de gevel e.d. vallen hierdoor extra op en voegen zich naar het verticale karakter van de gevel. Voorbeelden van gesloten bouwblokken zijn in het plangebied te vinden in Padualaan, Bernhardlaan, Bergerstraat en Akersteenweg/Atoomstraat.
 
In het plangebied zijn voorts veel voorbeelden van het individuele en traditionele bouwen aanwezig.
Traditionele informele straten met een eenvoudig verkaveling en een symmetrisch straatprofiel. De individualiteit werd vaak gezocht in een zorgvuldig ontworpen, verspringende rooilijn en/of (half)vrijstaand karakter. De grondgebonden woningen werden ook wel in korte reeksen geschakeld. De straten hebben een overzichtelijk, kleinschalig en rustig karakter. Er is sprake van eenheid in verscheidenheid. Erfafscheidingen van de voor- en eventueel zijtuin zijn eenvoudig en laag. De grondgebonden woningen zijn opgebouwd uit één of twee lagen met (langs)kap. De vormgeving is traditioneel. De woonbebouwing is op de openbare ruimte georiënteerd. Opvallend is de terughoudende vormgeving, gekenmerkt door ambachtelijk metselwerk en relatief kleine, verticaal gerichte gevelopeningen. Het bebouwingsbeeld is door de eenvoudige hoofdmassa's en de eenheid in kapvorm rustig. In de meeste gevallen is sprake van langskappen. Voorbeelden in het plangebied zijn de Churchilllaan, Europalaan, Pastoor de Weverstraat en Demertstraat, de omgeving van de Joppenhofstraat en de Doornenbuurt.
 
Buurten en gebieden met individuele woningbouw bestaan uit vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen, die onderling een grote variatie en weinig samenhang vertonen. Er is meestal sprake van woningen van verschillende leeftijd. In de loop der jaren zijn de invloeden van diverse stedenbouwkundige, architectonische en markttechnische stromingen in de wijken ingebracht. De straten en buurten waar individuele woningbouw aanwezig is hebben meestal een groen en dorps karakter. De woningen zijn vrijstaand en veelal gerealiseerd met individueel opdrachtgeverschap. De eenheid ontstaat door de plaatsing. Soms zijn de individuele woningen gesitueerd op grote kavels in een groene omgeving. De openbare ruimte die informeel en eenvoudig is ingericht, zorgt dan tezamen met de groene omgeving dan wel de grote tuinen voor het bindend element tussen de overigens ‘losse ‘ bebouwing. Het beeld wordt dan voornamelijk gevormd door het aanwezige groen. Ook de meestal informele inrichting van de openbare ruimte -een rijbaan met aan weerzijden grasbermen- zorgt voor deze samenhang. Voorbeelden zijn ook in dit plangebied te vinden in de Doornlaan en omgeving, Esdoorn, en Einsteinstraat/Oude Molenweg.
 
  
 Individueel bouwen: Doornlaan…  … en Oude Molenweg
 
Een ander regelmatig voorkomende bouwstructuur is de half open blok- en strokenbouw.
De industrialisatie in de bouw kwam op en de eerste geprefabriceerde bouwonderdelen deden hun intrede. De standaardisatie ging meer en meer de architectuur en de maat van de woningen bepalen. Toch bleef de architectuur vaak traditioneel. Met name na de Tweede Wereldoorlog wordt deze bouwstijl gebruikt om de dan ontstane woningnood op te vangen. In Maastricht is dit bebouwingstype dan ook vooral naoorlogs.In de jaren 1950 - 1970 zijn op deze wijze veel uitbreidingswijken gerealiseerd met een eenvoudig patroon van rechte straten met een symmetrisch straatprofiel. Deze wijken zijn optimaal op de autobereikbaarheid ontworpen met voetpaden (trottoirs) langs de straten. De straten zijn opgebouwd uit (half)open bebouwingsblokken of strokenverkaveling.
 
 
De woningbouw is seriematig tot stand gekomen met een relatief grote mate van eenvormigheid en herhaling, vaak door de wijk heen. Deze woongebieden hebben een formeel, grootschalig, overzichtelijk en rustig karakter. De wijken zijn in hun oorspronkelijke opzet architectonisch en stedenbouwkundige met zorg ontworpen. Soms is sprake van een stempeling van het stratenpatroon van de buurt. Er is sprake van eenheid door uniformiteit. Erfafscheidingen van de voor- en eventueel zijtuin zijn eenvoudig en laag.
Binnen de gebieden komt voornamelijk laagbouw voor, maar ook gestapelde bouw komt op kleine schaal voor. De grondgebonden woningen zijn opgebouwd uit één of twee lagen met (langs)kap. Ook herhaling van blokjes van twee komt voor. Sporadisch komen binnen de wijken gestapelde woningen voor die opgebouwd zijn uit drie of vier lagen en plat afgedekt dan wel met een flauw hellende langskap. Alle woonbebouwing is op de openbare ruimte georiënteerd. Voorbeelden van deze bouwstijl zijn in het plangebied te vinden in de buurt rondom de Burgemeester Kessensingel/Lorentzstraat/Kelvinstraat, Beneluxtraat/Europalaan en Bronweg/Joseph Ramaekersstraat.
 
Naast de benoemde bebouwingsstructuren is in Scharn een thematische uitbreidingswijk tot stand gekomen. Het betreft hier het woongebied Scharn-Noord. In toenemende mate vormt, in tegenstelling tot de inbreidingen (zoals Mockveld en Clarissengrubbe), de landschappelijke context de basis voor het stedenbouwkundig plan. Er is veel aandacht besteed aan de architectonische en stedenbouwkundige uitstraling. Door de landschappelijke en stedenbouwkundige context in het plan te verweven worden verschillende woonmilieus onderscheiden. Het openbaar gebied en de woningen zijn integraal ontworpen en vormen één geheel. De verkavelingopzet is formeel. Er is gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. De uitbreiding is vaak gerealiseerd op basis van een Beeldkwaliteitplan (BKP) of gedetailleerd stedenbouwkundig plan (GESP). Op het architectonisch straatbeeld is nadrukkelijk gestuurd aan de hand van thema’s. Door deze thema’s is er sprake van eenheid.
 
  
 Foto’s: thematische uitbreidingswijk Scharn-Noord (Gebr. Ummelsstraat (l.) en Memorielaan) 
 
Naast deze bebouwing zijn er in het plangebied diverse solitaire gebouw(complexen) aanwezig zoals Winkelcentrum De Leim, Psychomedisch streekcentrum Vijverdal, Leeuwenborgh College, Van der Valkhotel en het Porta Mosana College. Tenslotte is in Scharn-Noord sprake van bedrijfsbebouwing (aan het Withuisveld en omgeving) en PDV-locaties (zoals de Gamma) en is er een woonwagenlocatie gelegen (Zilvermeeuwstraat).
3.2.2 Groenstructuur
 
Stadsdeelniveau
Een belangrijk thema voor de stedenbouwkundigeontwikkelingen in Maastricht was en is de rol van het landschap in relatie tot de stad. Scharn en Heer profiteren voornamelijk van hun aantrekkelijke ligging op de grens van de stad en het Terraspark, de overgang naar het heuvellandschap. De overgang tussen Scharn en Heer naar het landschap wordt gevormd door een duidelijke begrenzing; de Oude Molenweg. Deze zeven kilometer lange historische route loopt van zuid naar noord en begint bij de molen langs de Rijksweg en eindigt ten noorden van Amby bij de A2/A79. Tussen de Akersteenweg en de Niels Bohrstraat is de relatie met het landschap vanaf de Oude Molenweg verstoord door de aanwezigheid van bebouwing. Verder liggen er op diverse plaatsen stedelijke voorzieningen zoals het sportpark Bemelerweg en volkstuintjes die beter in het landschap kunnen worden ingepast.
 
Twee groene wiggen dringen vanuit het landschap diep door in het stedelijk weefsel. Dit zijn aan de noordzijde van Scharn de Terblijterweg met aansluitend de parkachtige opzet van Vijverdal en de scholenzone. Aan de zuidzijde van Heer wordt de groene wig vooral gevormd door het kloosterpark van Klooster Opveld.
Het parkbos behorende bij klooster Opveld vormt samen met de sportvelden en de onbebouwde ruimte rond het Porta Mosana College aan de oostzijde,de tuin rond “Huize Eyll” en De Burght aan de westzijde een groene wig op stadsniveau. Deze zone is vooral herkenbaar aan de vele grote, monumentale bomen. Openbare toegankelijkheid is een grote wens. Het parkbos is een waardevol landschappelijk element. Karakteristiek voor het parkbos zijn de open groene ruimtes omzoomd door bomen, waaronder bomen van meer dan honderd jaar oud. Het park bezit naast een hoge ruimtelijke waarde ook een hoge natuurwaarde. Bovendien is het park onlosmakelijk verbonden met het klooster en de kapel welke de status van Rijksmonument hebben verkregen.
 
Wijkniveau
Een groene verbinding tussen de twee buurten wordt gevormd door de Vijverdalseweg en Burgemeester Kessensingel. De Vijverdalseweg is een bypass tussen de Terblijterweg en de Akersteenweg en heeft een bomenbeeld dat opgebouwd is uit losse boomgroepen. Langs de weg liggen er stukken bloemrijk grasland die aansluiten op de ecologisch beheerde bermen langs de Terblijterweg. De Vijverdalseweg sluit via een bajonetaansluiting aan op de Burg. Kessensingel.
  
De Akersteenweg is een belangrijke invalsroute, echter een continu groen profiel ontbreekt hier. In het kader van het verkeerscirculatieplan Heer zijn langs de Akersteenweg op diverse plaatsen nieuwe bomen geplant. De bomenrijen hebben echter geen continuïteit wegens de aanwezigheid van kabels en leidingen en de aanleg van bushaltes en afslagstroken. Indien de verkeerssituatie in de toekomst moet worden aangepast dienen de bomenrijen zoveel mogelijk te worden gecontinueerd. De bestaande bomen hebben een verminderde vitaliteit wegens gebrek aan ondergrondse groeiruimte. Het nevenstaande kaartbeeld geeft een overzicht van de groenstructuur op wijkniveau.
 wijknivo.jpg
  
Buurtniveau
De groenstructuur van Heer en Scharn wordt verder gevormd door kleine parkjes, plantsoenen en verbindende bomenrijen. Onderstaand is een kort overzicht van de bijzondere kwaliteiten en knelpunten aangegeven. In de beleidsnota over de bomen in Maastricht “Bomen in Beeld” zijn de waardevolle boomstructuren beschreven. Uitgangspunt hierbij is dat deze structuren voor de toekomst worden gehandhaafd en waar mogelijk versterkt.
 
 
Scharn-West
Van bijzondere kwaliteit is het stervormig opgebouwde wijkdeel rond de Antonius van Paduakerk. De omringende straten kenmerken zich door een beeldbepalend bomenbeeld in de geledende groene middenbermen. Ook het Concordiaplantsoen is een waardevolle openbare ruimte met een grote variatie aan volwassen bomen. Dit klassiek aangelegd langgerekt parkje geeft identiteit aan dit deel van de wijk. Eén van de straten in Scharn die voor verbetering in aanmerking komt is de Adelbert van Scharnlaan waar het beeld in hoofdzaak bepaald wordt door geparkeerde auto’s. Het aanbrengen van een aansprekend bomenbeeld wordt verder verhinderd door de aanwezigheid van een gastransportleiding in het wegprofiel.
 
Scharn-Oost
Op het knooppunt Akersteenweg-Vijverdalseweg ligt een groenzone met speeltuin, sportvelden, hondenlosloopgebied en zwembad. Dit gebied heeft een open groen karakter met aan de randen waardevolle boomgroepen.Van belang voor de groenstructuur is het Keerderstraatje, een historische route die loopt van stad naar buitengebied. Deze route loopt via een ongelijkvloerse kruising onder de Vijverdalseweg door richting Molenweg. Via deze route komen we langs de Meidoorn en Haagdoorn die beplant zijn met Valse Christusdoorn. Binnen deze woonbuurt ligt een aantal groene binnengebiedjes dat een belangrijke rol vervult als speelplek voor deze buurt.
 
 
Heer-West
Heer ”onder de Kerk” heeft een mooi bomenbestand en een aantal waardevolle “plantsoentjes“ maar de oppervlakte aan openbaar groen is minimaal. Uitbreiding met een buurtparkje is wenselijk. In de 7 Januaristraat treffen we een uitgegroeide platanenlaan aan. Deze monumentale bomen veroorzaken een zekere overlast voor de bewoners maar vormen anderzijds “de longen” van de buurt. De bomen moeten in deze vorm gehandhaafd blijven. De lindebomen langs de Demertdwarsstraat dienen bij voorkeur te worden doorgezet langs de rand van de sportvelden. Langs de Mathijs Heugenstraat is een groener beeld gewenst om de uitdrukkingsloze achterkanten van diverse bedrijven langs de Akersteenweg te verlevendigen.
 
 
Heer-Oost
In het wijkdeel “Heer boven de Kerk”, bestaat het structuurbepalende bomenbeeld uit een drietal kruisende lijnen: Einsteinstraat, Niels Bohrstraat en Burgemeester Kessensingel. De bomenlaan langs de Einsteinstraat is onderbroken aan de zijde van de Dorpstraat.Het groene beeld van dit wijkdeel wordt verder bepaald door het rijke bomenbeeld op de begraafplaats. De zichtrelatie tussen de begraafplaats en de Kerkhofweg zou moeten worden verbeterd. Aan de zuidzijde is een relatie met het monumentale kloosterpark van Klooster Opveld gewenst.
 
              
3.2.3 Waterstructuur
 
De laaggelegen gedeelten van Heer en Scharn zijn gevoelig voor wateroverlast. Deels door de oppervlakkige afstroming en deels door water vanuit de riolering. Tijdens extreme neerslagsituaties is er sprake van water op straat waarbij kelders vol lopen, op enkele plaatsen is er zelfs sprake van water in de woning. De afgelopen tijd is er flink geïnvesteerd in het rioolstelsel en de openbare ruimte om de wateroverlast verder terug te dringen. Echter met alleen dit soort technische ingrepen zijn we niet in staat om de klimaatsverandering, waarbij de verwachting is dat de buien een intensiever karakter krijgen, het hoofd te bieden. Daarom moet aanvullend ruimte voor water worden gezocht en dient indien mogelijk hemelwater te worden afgekoppeld van de, in dit geval, veelal gemengde rioolstelsels. Enerzijds zal daartoe een beroep worden gedaan op de individuele burgers anderzijds zullen de verschillende partijen aansluiting moeten zoeken bij herstructureringen of herontwikkelingen binnen het bestaande gebied.
3.2.4 Verkeersstructuur
 
Hoofdstructuur
Een aantal jaren geleden is de verkeersstructuur Heer herzien. Rond het centrumgebied is een hoofdverkeersstructuur ontwikkeld om daarmee de verkeersdruk in het centrale deel van de wijk Heer te beperken en de verblijfsfunctie te versterken. Als gevolg van deze ingreep zijn deverkeersintensiteiten in de noord-zuidrichting op de Dorpstraat en de Burgemeester Cortenstraat verminderd en is de doorstroming in de oost-westrichting op de hoofdas, de Akersteenweg, aanzienlijk verbeterd. De hoofdstructuur in Heer wordt gevormd door de Sibemaweg, de Adelbert van Scharnlaan, de Vijverdalseweg, de Burgemeester Kessensingel, de Veldstraat en de Kruisstraat. Het afwaarderen van de verkeersfunctie in de Dorpstraat en de Adelbert van Scharnlaan is met name van belang om de kracht van het centrale deel van Heer als koopcentrum te verbeteren.
 
In het gebied Scharn is in de afgelopen jaren het woongebied Scharn-Noord ontwikkeld en het bedrijventerrein Scharn-Noord. Centraal in het gebied is een verbindingsweg gerealiseerd tussen de Bergerstraat en de Terblijterweg, de Oostermaasweg, die deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur. Het gebied Heer/Scharn ondervindt de afgelopen jaren in steeds sterkere mate hinder van het doorgaande verkeer dat de noord-zuidroutes in het gebied als sluipverkeer gebruikt. Op die manier hopen automobilisten de verkeersdrukte op de A2 te mijden. De hoofdverkeersstructuur van Heer en Scharn is op het onderstaande kaartbeeld weergegeven:
 
  
De Akersteenweg is de enige hoofdontsluitingsweg in het plangebied. Centraal in het plangebied is een ‘verkeersruit’ waarneembaar die verloop via de Adelbert van Scharnlaan, Sibemaweg, Demertdwarsstraat, Demertstraat, Kruisstraat, Dorpstraat, Einsteinstraat, Burgemeester Kessensingel, Akersteenweg en Vijverdalseweg. Centraal in deze ruit ligt het centrumgebied aan de Dorpstraat en de Burgemeester Cortenstraat. De Terbijterweg, Oostermaasweg, Wethouder van Caldenborghlaan en de Dorpstraat zijn de overige ontsluitingswegen.
 
Openbaar vervoer
Het gebied wordt op een goede manier ontsloten door het openbaar vervoer. In oost-westrichting zijn voor het plangebied de Oeslingerbaan en de Scharnerweg de openbaar vervoersassen die het plangebied ontsluiten. In noord-zuidrichting zijn dat de route Dorpstraat/Burgemeester Cortenstraat en de route Burgemeester Kessensingel/Vijverdalseweg. Het openbaar vervoer vanuit Aken en de regio doorsnijdt het gebied eveneens.
 
Langzaam verkeer
Een belangrijke route voor het langzaam verkeer is de Oude Molenweg, die naast een recreatieve functie ook een belangrijke functie heeft als route voor de schoolgaande jeugd.Andereroutes meteen belangrijke functie voor het langzaam verkeer zijn de Bemelerwegen het Keerderstraatje; op beide wegen is het aandeel langzaam verkeer aanzienlijk groter dan het aandeel gemotoriseerd verkeer. Naast beide genoemde straten zijn er nog twee wegen die een belangrijke functie vervullen voor het oost-west gericht (brom)fietsverkeer: de Frankenstraat en de Scharnerweg. Voor het overige zijn er in het gebied geen specifieke voorzieningen voor (brom)fietsers aanwezig. Wel is een aantal hoofdroutes voorzien van parallelwegen of zijn fietsstroken aangebracht. De langzaamverkeersroutes zijn op de bovenstaande kaart aangegeven.
 
Plannen in uitvoering
 
Aanpassing vrije busbaan Akersteenweg
In het kader van de Netwerkanalyse worden er maatregelen getroffen om de doorstroming van het openbaar vervoer te verbeteren. In dat kader wordt ook de vrije busbaan langs de Akersteenweg verlengd. Het begin van een vrije busstrook is nu voorzien nabij de aanhaking van de Zwarteweg aan de Akersteenweg.
 
Convenant gemeente Eijsden-Margraten
Met de gemeente Eijsden-Margraten zal overleg gevoerd worden over de aanpak van het sluipverkeer. Als gevolg van de dosering op de Akersteenweg maakt veel verkeer nu gebruik van de Bronckweg en de Bemelerweg om Maastricht te bereiken. De veiligheid op beide genoemde wegen, die een belangrijke functie vervullen voor het langzaam verkeer, komt hiermee onder druk te staan
 
Aanleg busstrook Bergerstraat (4)
Om te voorkomen dat het openbaar vervoer vastloopt in de file voor de verkeerslichten op het aansluitpunt van de Vijverdalseweg aan de Terblijterweg wordt een voorziening voor de bussen gerealiseerd. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een deel van de Bergerstraat dat op dit moment uitsluitend dienst doet als voorziening voor langzaam verkeer en daarnaast dient ter ontsluiting van de parkeerplaats bij Vijverdal.
3.3 Functionele structuur
 
Heer heeft momenteel 7.615 inwoners, Scharn 6.490 inwoners. Dit impliceert al dat het wonen het belangrijkste functioneel gebruik vormt in het plangebied. Verspreid over het plangebied is echter ook een groot aantal niet-woonfuncties gelegen. De opvallendste concentraties zijn te onderscheiden ter hoogte van het kruispunt Akersteenweg-Burgemeester Cortenstraat-Dorpstraat en het bedrijventerrein Scharn-Noord. Het gebied rondom Akersteenweg-Burgemeester Cortenstraat-Dorpstraat is uitvergroot op de inventarisatiekaart weergegeven. De belangrijkste niet-woonfunctie in dit gebied is detailhandel, met als hoofdconcentratie het winkelcentrum Heer (De Leim). Daarnaast komen horecagelegenheden en kantoren regelmatig voor. Ook is er een aanzienlijk aantal aan-huis-verbonden beroepen en consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfjes aanwezig. Het gebied Scharn-Noord bestaat grotendeels uit bedrijven. Ook zijn er veel onderwijsinstellingen gelegen in het plangebied: basisscholen, vestigingen van middelbaar onderwijs (Porta Mosana) en beroepsonderwijs (Leeuwenborgh). Andere opvallende functies zijn het Psychomedisch centrum Vijverdal, het agrarisch bedrijf aan de weg Withuis en het Kloostercomplex aan de Veldstraat.
 
In deze paragraaf worden de in het plangebied voorkomende functies toegelicht. De inventarisatiekaart die ten behoeve van dit bestemmingsplan is opgesteld is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
3.3.1 Wonen
 
Heer en Scharn zijn overwegend woongebieden. In de paragrafen 3.1 en 3.2 van deze toelichting is reeds ruim aandacht besteed aan de voorkomende bebouwings- en woningtypologieën.
 
In de Nota “Wonen in beweging” wordt een beeld geschetst van de zeven onderscheiden woonmilieus van Maastricht (zoals reeds in hoofdstuk 2 van deze toelichting is aangegeven). Van een aantal woonmilieus zal de aantrekkelijkheid de komende jaren verder afnemen, er zijn ook woonmilieus sterk in trek. Dat zijn aan de ene kant echt stedelijke woonmilieus in en rond de binnenstad en aan de andere kant groene woonmilieus aan de randen van de stad.
 
Scharn
Scharn is te omschrijven als een “stadsrandmilieu” (met een stedelijk accent aan de westkant) en zal dit in de toekomst blijven. De aandacht ligt bij het beheer van woningvoorraad en de woonomgeving.
Het groene karakter dient versterkt te worden. De wijk is in vergelijking met Heer ruim van opzet. Aandacht is nodig voor de verouderende particuliere woningvoorraad. De bouwkundige en woontechnische kwaliteit van woningen zal steeds verder uiteen gaan lopen met de gewenste kwaliteitsontwikkeling. De aanpak daarvan is primair een zaak van particulier initiatief (veel koopwoningen) en zal gestalte krijgen door een mengeling van ingrijpende woningverbetering en sloop en vervangende nieuwbouw. Daarbij zullen kleinere grondgebonden woningen vervangen kunnen worden door grotere grondgebonden woningen. Het vergroten van de duurzaamheid van de bestaande particuliere woningvoorraad vormt een extra uitdaging.
 
Heer
Heer is nu een gemengd milieu (dorps, “parkwijk”). Gewenst is handhaven van een dorpsmilieu rondom een centrale kern van voorzieningen en verkleuring naar een stadsrandmilieu daarbuiten. Gestapelde woningen worden daarbij met name aan de randen van Heer vervangen door grondgebonden woningen in diverse typen, met een nadruk op duurdere koopwoningen.
Het van oorsprong ruimer opgezette dorpskarakter van Heer is in de loop der jaren sterk verdicht. Met het oog op de gewenste woonmilieuontwikkeling (versterken dorpsmilieu in kern van Heer en doorontwikkelen naar groen stadsrandmilieu aan oostkant van Heer) is hier een andere aanpak van de woningvoorraad aan de orde. Aan de oostzijde is op termijn het vervangen van de naoorlogse gestapelde woningbouw te voorzien. Met het oog op de doorontwikkeling naar een stadsrandmilieu moet daarbij een omzetting plaatsvinden van gestapelde naar grondgebonden woningen.
 
Voor beide buurten geldt een aanzienlijke opgave in het licht van de verdergaande vergrijzing. Het aantal ouderen neemt verder toe, verhoudingsgewijs is de groei het grootst bij de groep 75+, een groep die in de regel te maken krijgt met meer of minder ernstige functiebeperkingen die aanpassing van de woning vergen. De opgave voor meer levensloopbestendige woningen kan voor een deel via woningaanpassing plaatsvinden. Voor zorgwoningen zal in de regel specifieke nieuwbouw noodzakelijk zijn. Bij voorkeur niet alleen in gestapelde, maar ook in grondgebonden varianten (bijvoorbeeld patiowoningen).
In het algemeen geldt voor beide buurten het handhaven van respectievelijk zich verder laten ontwikkelen tot groenstedelijke woonmilieus van hoge kwaliteit.
 
In bijlage 3 van deze toelichting is een kaart opgenomen met de bestaande bouwhoogten (uitgedrukt in het aantal bouwlagen) zoals deze geïnventariseerd zijn oktober 2010. Hiermee is de bestaande situatie aangaande de bouwhoogten vastgelegd. Deze kaart is van belang ter verduidelijking van de regels, waarin onder meer is aangegeven dat bestaande hoofdgebouwen niet mogen worden vergroot.
3.3.2 Bedrijvigheid
 
Bedrijven
Zoals aangegeven is de belangrijkste concentratie van bedrijvigheid gelegen in het noorden van het plangebied, in het bedrijventerrein Scharn-Noord. In dit gebied zijn met name groothandels, autobedrijven en installatie- en aannemersbedrijven gevestigd. Ook is er een mediabedrijf gevestigd. Het betreft hier derhalve geen vervuilende bedrijvigheid. Verspreid over het plangebied zijn kleine en middelgrote bedrijven gevestigd, waaronder garagebedrijven, groothandels en technische bedrijven. De bedrijvenlijst met de voorkomende bedrijven is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Qua milieuhinder zijn met name de volgende bedrijven van belang:
  • het tankstation aan de Nijverheidsweg met LPG-vulpunt (met een milieucirkel van 45 meter);
  • een vuurwerkopslag aan de Burgemeester Cortenstraat, die echter geen gevaar oplevert voor de omgeving, omdat de veiligheidsafstand binnen de inrichting is gelegen;
  • technische spuiterijen aan de Bergerstraat en Kruisstraat (met geurcirkels tot 100 meter).

Daarnaast is buiten het plangebied (aan de uiterste noordoostzijde) een agrarisch bedrijf gevestigd waarvan de geurcirkel reikt tot in het plangebied. Voor milieuhygiënische aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze toelichting.
 
Kantoren en kleine bedrijvigheid
In het plangebied zijn enkele kantoorlocaties gelegen. Het betreft hier Europahave (Sibemaweg/Akersteenweg), het kantoorgebouw aan de Adelbert van Scharnlaan, het advocatenkantoor aan de Bergerstraat, het voormalige raadhuis van Heer aan het Raadhuisplein en enkele verspreid liggende kleinere kantoorpanden. In de woonomgeving zijn tenslotte veel aan huis verbonden beroepen en consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfjes gevestigd. Deze zijn passend in de woonomgeving.
3.3.3 Maatschappelijke voorzieningen
 
Er is in het plangebied een groot aanbod aan maatschappelijk voorzieningen aanwezig. Met name is er een groot aantal onderwijsinstellingen gevestigd, te weten:
  • tijdelijke locatie primaryschool United World College Maastricht aan de Nijverheidsweg;
  • Japanese Supplementary School aan de Kelvinstraat (onderdeel De Joppenhof);
  • vier basisscholen: Nutsschool, De Joppenhof, De Burght en Scharn aan de Hunnenweg, Kloosterweg, Ridder van Heerstraat en Kelvinstraat;
  • speciaal onderwijs Tyltylschool De Maasgouw aan de Bemelergrubbe;
  • middelbare scholen: vestigingen van het Porta Mosana College aan de Nijverheidsweg en Oude Molenweg en het Sint Maartenscollege aan de Bemelergrubbe;
  • hoofdvestiging Leeuwenborgh Opleidingen aan de Sibemaweg.

Verspreid over het plangebied ligt een aantal (dependances) van kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen, al dan niet gecombineerd met aanwezige basisscholen. Verder is er een scoutinggebouw aan de Sterre der Zeestraat gelegen en zijn er gemeenschapshuizen aan de Einsteinstraat (Aen de Wan) en aan de Godefridus van Heerstraat (Moetiara Maloekoe). Naast drie kerken (Antonius van Paduakerk, Petrus Banden en de Beth-El Kerk) is er ook een aantal zorgvoorzieningen in het plangebied aanwezig: zorgcomplex de Ridderhofaan de Veldstraat, psycho-medisch centrum Vijverdal aan de Vijverdalseweg (inclusief zorgwoningen)en een aantal kleinere zorginstellingen en -verleners, zoals een verloskundigenpraktijk, een volwassenenzorgpunt, tweegezondheidscentra en diverse huis- en tandartsen. Tenslotte kunnen als opvallende maatschappelijke voorzieningen nog de bibliotheek (Concordiaplantsoen), het uitvaartcentrum bij de begraafplaats aan de Gerard Walravenstraat en de vestiging van de Koninklijke Marechaussee (Scharnerweg) worden genoemd.
3.3.4 Detailhandel en horeca
 
Detailhandel
Veruit de belangrijkste detailhandelsvoorziening is het winkelcentrum De Leim, dat onderdeel uitmaakt van het winkelgebied van Heer. Het winkelgebied van Heer strekt zich voornamelijk uit over de (omgeving van) twee historische assen, namelijk de noord-zuidas Burgemeester Cortenstraat-Raadhuisplein-Dorpstraat-Einsteinstraat en de oost-westas Akersteenweg, met als zwaartepunt het gebied rondom de kruising van deze twee assen (winkelcentrum De Leim en de supermarktlocatie aan de Burgemeester Cortenstraat). Qua ruimtelijk-functionele structuur is het winkelgebied versnipperd en is de verkeerssituatie in de omgeving van het winkelcentrum niet optimaal (met name voor wat betreft bereikbaarheid en parkeren). Het lijkt er evenwel op dat de consumenten deze structuur van een verspreid winkelgebied toch als positief ervaren. De inwoners van Maastricht beoordelen het winkelcentrum Heer bovengemiddeld. Behalve aan de kwaliteit van de winkels en de variëteit in assortiment is deze hoge score vooral te danken aan de sfeer, de gezelligheid, de beschikbare parkeergelegenheid en de bereikbaarheid van de winkels per auto. Voor de functionele indeling van het winkelgebied van Heer op perceelsniveau wordt verwezen naar bijlage 1 (Inventarisatiekaart) van deze toelichting. Buiten de detailhandelsconcentratie in het winkelgebied van Heer zijn er nog verspreid enkele detailhandelsfuncties aanwezig in het plangebied.
 
Horeca
De horecavoorzieningen zijn verspreid over het hele plangebied gelegen. Er is weliswaar sprake van enig concentratie in het eerder genoemde winkelgebied van Heer, maar ookelders komen met regelmaat horecagelegenheden voor. Opvallend zijn de hotels aan de Sibemaweg en de Nijverheidsweg, de feestzaal aan de Burgemeester Cortenstraat en het partycentrum De Burght aan de Burghtstraat. Voor het overige betreft het horeca-aanbod snackbars, grillrooms, cafetaria’s, restaurants en enkele café ’s. Discotheken en nachtclubs komen niet voor in het plangebied.
3.3.5 Sportvoorzieningen
 
Aan buitensportvoorzieningen kunnen in het plangebied worden genoemd: het sportcomplex Akersteenweg (voetbalvelden en kleedlokalen), sportcomplex Laan in den Drinck (voetbalvelden en kantine), sportcomplex Demertstraat (voetbalvelden en kantine) en tennisvelden (met sport- en partycentrum) aan de Mockstraat.
In het plangebied zijn voorts enkele binnensportaccommodaties gelegen zoals de gymzaal nabij De Joppenhof, de gymzaal op het Sint Petrus Bandenplein en de ‘boksschool” bij sportcomplex Laan in den Drinck. Aan de Akersteenweg is een speeltuin gelegen.
3.4 Cultuurhistorische en archeologische waarden
3.4.1 Cultuurhistorische waarden en monumenten
 
Door de Urban Fabric BV en Steenhuis stedenbouw/landschap is de rapportage ‘Maastricht-Heer en Scharn, cultuurhistorische verkenning’, (d.d. december 2008) opgesteld. In de rapportage wordt onder meer veel aandacht besteed aan de stedenbouwkundige ensembles die in het plangebied aanwezig zijn. Deze zijn reeds uitgebreid besproken in paragraaf 2.3 van deze toelichting. Aanvullend hierop is in de rapportage een overzicht opgenomen van het cultuurhistorisch erfgoed in het plangebied. Het betreft zowel de Rijksmonumenten, de gemeentelijke monumenten als de overige karakteristieke dan wel kenmerkende bebouwing of beplanting. Hieronder vallen ook (delen van) stedenbouwkundige ensembles. Buiten de Rijksmonumenten (die vallen onder de Monumentenwet en niet op de verbeelding zijn opgenomen) vallen de overige cultuurhistorische elementen onder de regime van het Maastrichts Erfgoed. Dit erfgoed heeft middels de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie gekregen binnen het bestemmingsplan, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden.
De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Eén van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Op de verbeelding zijn alle elementen die onder het Maastricht Erfgoed vallen als zodanig aangegeven en in de regels voorzien van een beschermingsregime.
 
De volgende onderdelen worden in het Maastrichts Erfgoed onderscheiden:
 
Dominante bouwwerken*:
bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarden en waarvan zowel het interieur als het exterieur van het gebouw/bouwwerk bescherming genieten.
 
Kenmerkende bouwwerken*:
bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarde en waarvan het exterieur, zoals omschreven in het als bijlage toegevoegde rapport ‘Maastricht-Heer en Scharn, cultuurhistorische verkenning’ bescherming geniet.
 
Waardevolle cultuurhistorische elementen*:
objecten en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met cultuurhistorische waarde die bescherming genieten. Voorbeelden zijn kruizen, beleden, monumentale hekwerken, grafvelden, begraafplaatsen, bruggen, muren en pleinen.
 
Waardevolle groenelementen*
Landschappelijke onderdelen die vanuit cultuurhistorische gronden waardevol zijn. Groen dat stedenbouwkundig een ruimtelijke rol speelt wordt opgenomen en omschreven in de cultuurhistorische attentiegebieden. Groen dat een relatie heeft met een monument of cultuurhistorisch waardevol object, groen dat een relict is van een agrarisch verleden of groen dat zelf een cultuurhistorisch verhaal met zich mee draagt kan aangewezen worden als waardevol groenelement.Voorbeelden zijn hagen, solitaire bomen, parken, bomenrijen, tuinen en boomgaarden.
 
De met * aangeduide onderdelen zijn te beschouwen als gemeentelijk monument.
 
Cultuurhistorisch attentiegebied
Gebied dat vanuit cultuurhistorie een waardevolle karakteristiek heeft, wat zich uit in het stedenbouwkundig ontwerp of het ruimtelijk beeld.
 
Archeologische zones
Gebieden met bepaalde archeologische waarde, aangeduid als archeologische zone a’ (in en binnen een straal van 50 m om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur), of archeologische zone b (tussen de eerste en tweede stadsmuur alsmede historische dorpskernen) of archeologische zone c (buiten de tweede stadsmuur), waarbinnen respectievelijk verschillende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota “Springlevend Verleden Maastricht 2008” (zie verder onder subparagraaf 3.4.2).
 
Bestemmingsplan Heer-Scharn
In het voorliggende bestemmingsplan komen alle vormen (dominante bouwwerken, kenmerkende bouwwerken, cultuurhistorische attentiegebieden waardevolle cultuurhistorische elementen, waardevolle groenelementen en archeologische zones) voor. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan zijn al deze onderdelen van het Maastrichts Erfgoed opgenomen onder de dubbelbestemming ‘Waarde- Maastrichts erfgoed’ met specifieke aanduidingen per categorie. De rapportage van Urban Fabric BV is door de gemeente Maastricht vertaald in een “Beheer- en sturingkaart”. Deze kaart biedt een totaaloverzicht van de waarden van het Maastrichts Erfgoed zoals die in het bestemmingsplan zijn verankerd. De beheer- en sturingkaart cultuurhistorie is opgenomen in bijlage 2 van de bij dit plan behorende regels.
 
Dominante bouwwerken:
Er is een groot aantal dominante bouwwerken in het plangebied aanwezig. Het voert te ver deze hier allemaal te benomen. Opvallende dominante bouwwerken zijn: de Antonius van Paduakerk en pastorie, het flatgebouw Adelbert van Scharnlaan H1-H46, de gehele stedenbouwkundige structuur van de Haspengouw, de school aan de Hunnenweg 2, de school aan de Regentesselaan en de bibliotheek aan de Concordiastraat.
 
Kenmerkende bouwwerken:
Er is een aantal kenmerkende bouwwerken in het plangebied aanwezig. Opvallende kenmerkende bouwwerken zijn: de hoogbouwstructuur aan de Dokter Willemsstraat, diverse solitaire gebouwen aan de Dorpstraat en de Scharnerweg en oude boerderijbebouwing langs het zuidelijke deel van de Demertstraat.
 
Waardevolle cultuurhistorische elementen:
Het betreft hier de brug behorende bij kasteel De Burght, het veldkruis op de hoek Bemelerweg/Molenweg en een aantal standbeelden.
 
Waardevolle groenelementen:
Er zijn vier grotere groenelementen in het plangebied die bescherming genieten. Het betreft de groenstructuur rond de Bergerstraat (rond de hier aanwezige solitaire kantoorfunctie), de groene zone tussen de Akersteenweg en de Concordiastraat, de groene structuur rondom De Burght en de grotere parkstructuur ten zuiden van de Veldstraat. Daarnaast is in of aan deze structuren ook een aantal kleinere elementen benoemd (bomenrijen, vijvers), evenals een aantal solitaire bomen.
 
Cultuurhistorisch attentiegebied:
Een belangrijk attentiegebied in het plangebied is het ensemble met stadsvilla’s met eenzelfde naoorlogse vormgeving aan de radiaalstructuur rond de Sint Antonius van Paduakerk. Daarnaast zijn de bebouwingswand aan de Hunnenweg, delen van de lintbebouwing langs de Burgemeester Cortenstraat, Bergerstraat en Wethouder van Caldenborghlaan en de Haspengouw. Tenslotte is de structuur aan de Langwaterstraat/Bronweg aangeduid als cultuurhistorisch attentiegebied.
3.4.2 Archeologische waarden
 
Het Deelrapport Archeologie, dat opgenomen is als onderdeel van de rapportage over de cultuurhistorische verkenning Heer en Scharn en in die hoedanigheid als bijlage bij de regels van dit plan is opgenomen,
heeft betrekking op het bodemarchief. Dit rapport fungeert als motivering van de planologische bescherming van de ondergrondse behoudenswaardigheden.
Het rapport dient, evenals de andere onderdelen van de cultuurhistorische verkenning, te worden geraadpleegd bij beslissingen op stedenbouwkundig niveau, bij het opheffen van planologisch strijdig gebruik en bij de beoordeling van omgevingsvergunningen met de activiteit bouwen, aanleggen en slopen.
De archeologisch waardevolle objecten, structuren en gebieden zijn op de beheer- en sturingkaart archeologie opgenomen; deze is achter deze pagina weergegeven. In deze subparagraaf wordt beknopt aangegeven welke archeologische elementen in het plangebied gelegen zijn.
 
De volgende archeologische waarden worden onderscheiden:
  • AMK-terreinen (terreinen aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart);
  • historische relicten;
  • archeologisch kader en vindplaatsen.

AMK-terreinen
De Archeologische Monumentenkaart (AMK) is een gedigitaliseerd bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen. De AMK is door het Rijk opgesteld, in samenwerking met de provincie Limburg. AMK-terreinen zijn gewaardeerde archeologische vindplaatsen. De terreinen op de AMK zijn slechts gedeeltelijk wettelijk beschermd. De wettelijke bescherming is gebaseerd op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) met bijbehorend vergunningstelsel. In het plangebied van het bestemmingsplan Heer-Scharn bevinden zich geen AMK-terreinen met een wettelijke bescherming. De aanwezige AMK-terreinen hebben alleen een planologische bescherming, die in detail is uitgewerkt binnen het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime. Het betreft de volgende terreinen/gebieden:
  • tumulus (grafheuvel) ‘de Tomme’ (ten noordoosten van de kruising Bemelerweg-Oude Molenweg;
  • de oude dorpskern van Heer en Scharn (terrein van hoge archeologische waarde).

Historische relicten
Historische relicten zijn objecten en structuren van vóór 1830 en hun omgeving, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, hoeves en kloosters, waarvan op basis van oude kaarten wordt verwacht dat de bodem waardevolle informatie kan herbergen over het nog aanwezige gebouwde monument en/of oudere voorgangers en andere archeologische resten. In deze paragraaf volgt een korte omschrijving van historische relicten, die op basis van de lijst van Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn geselecteerd. Op de locatie van historische relicten gelden de regels zoals vastgesteld voor ‘archeologische zone a’ in het onderhavige bestemmingsplan. Het betreft de volgende elementen (alle Rijksmonumenten):
  • Het Goedje (Burg. Cortenstraat 24 en 26) en De Damp (Burg. Cortenstraat ong.);
  • Kasteel de Burght (ten westen van de Haspengouw);
  • Oude kerk van Heer (Sint Petrus-Banden);
  • Huize De Croon;
  • Huize Eyll;
  • Huize Opveld (Veldstraat 20);
  • Wittevrouwenhof (Wethouder van Caldenborghlaan 45);
  • Overige historische relicten, waaronder de drie Rijksmonumenten Withuishof (Bergerstraat 2), Antoniushoeve (Bergerstraat 103) en Hoeve Den Kakert (Wethouder van Caldenborghlaan 35).

Archeologisch kader en vindplaatsen
Het betreft vindplaatsen binnen het plangebied van het bestemmingsplan zoals aangegeven op de archeologische beheer- en sturingkaart (deze is opgenomen in bijlage 2 van de bij dit plan behorende regels). Vindplaatsen worden vermeld met het Archis II waarnemingsnummer (landelijke database) en/of de WOK-code (dossiers bij de taakgroep Cultureel Erfgoed van de gemeente Maastricht).
4 Ontwikkelingen
4.1 Algemeen
 
Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Het doel is daarmee het vastleggen van de bestaande situatie. Ondanks het feit dat inmiddels een visie voor het gebied Heer-Scharn is opgesteld (die in paragraaf 2.3 is toegelicht en als separate bijlage bij deze toelichting is opgenomen) en dat hierin een aantal nieuwe ontwikkelingen is voorzien dat grotendeels met elkaar samenhangt (zoals de herstructurering van de sportcomplexen, sluiting en sloop van het zwembad, woningbouw op vrijkomende inbreidingslocaties, herstructurering van maatschappelijke voorzieningen als gemeenschapshuizen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) is op dit moment niet duidelijk welke ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden en welke niet. Omdat het in dit stadium nog niet mogelijk is een voldoende duidelijk beeld te geven van deze toekomstige ontwikkelingen vindt de gemeente het niet wenselijk deze nu reeds in het bestemmingsplan vast te leggen in de vorm van uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden. Thans wordt volstaan met het meenemen van de visie in dit bestemmingsplan als kader voor toekomstige ontwikkelingen. Voor nieuwe ontwikkelingen die voldoende zijn uitgewerkt zullen in de komende jaren separate bestemmingsplannen dan wel planherzieningen worden opgesteld. Op dat moment heeft de burger steeds de mogelijkheid te reageren op een plan voor een nieuwe ontwikkeling.
 
De gemeente heeft het uitgangspunt deze nieuwe ontwikkelingen, die, zoals gezegd, grotendeels met elkaar samenhangen, zoveel mogelijk in onderling verband met elkaar te bezien. Hierdoor wordt voorkomen dat bepaalde ontwikkelingen ad hoc plaatsvinden en de vervolmaking van het hele plan voor Heer-Scharn in de weg staan.
 
Opheffing voormalige wijzigingsbevoegdheid locatie Europahave
In het tot aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan vigerend bestemmingsplan ‘Heer Onder de kerk” was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de locatie Europahave (in dat plan bestemd tot woon- en kantorengebied) ten behoeve van de realisering van een woon- of kantoorgebouw met minimaal acht en maximaal twaalf bouwlagen. Deze mogelijkheid is niet meer overgenomen in het voorliggende plan. Er zijn geen concrete plannen ingediend en bovendien biedt het stedelijke woningbouwprogramma (Stedelijke Programmering) nauwelijks mogelijkheden tot het realiseren van woningen buiten de thans bekend zijnde harde bouwplannen.
4.2 Wro-zone afwijkingsgebied: locatie Mockveld
 
Een uitzondering op het in paragraaf 4.1 aangegeven uitgangspunt vormt de locatie aan Mockveld. Uit het thans vigerende bestemmingsplan ‘Mockveld’ is af te leiden dat hier, onder voorwaarden, een vrijstellingsmogelijkheid (thans afwijkingsmogelijkheid genoemd) is opgenomen voor het bouwen van maximaal 19 woningen binnen het door de begrenzing opgenomen gebied. Deze vrijstellingsmogelijkheid is in dit nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd en als ‘wro-zone-afwijkingsgebied’ opgenomen.
 
Deze mogelijkheid is opgenomen daar deze pas twee jaar onherroepelijk is in het vigerende bestemmingsplan. de gemeente Maastricht zal bij een actualisering van het voorliggende bestemmingsplan (wettelijk gezien over 10 jaar)bezien of deze afwijkingsmogelijkheid zal worden gehandhaafd. Een en ander hangt af van de mate waarin hiervan de komende jaren gebruik wordt gemaakt. Indien er geen of slechts beperkt gebruik gemaakt wordt van deze afwijkingsmogelijkheid overweegt de gemeente bij actualisering van het bestemmingsplan de thans middels afwijking bij omgevingsvergunning aanwezige bouwmogelijkheden te beperken.
5 Mileuplanologische aspecten
5.1 Water
 
De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.
 
De gemeente Maastricht valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bestemmingsplannen te worden ingediend bij het Watertoetsloket.
 
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe initiatieven geregeld, waardoor er geen sprake is van toename van verharding. Centraal staat dat alle toekomstige initiatieven voor wat betreft het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
  • aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
  • zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies;
  • voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.

Een gedeelte van het plangebied Heer-Scharn is gelegen als zijnde onderdeel van de freatische grondwaterbeschermingsgebieden ‘Heer-Vroendaal’ en ‘IJzeren Kuilen’. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn primair bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. De beleidsspecifieke uitgangspunten aangaande grondwaterbeschermingsgebieden zijn reeds besproken in paragraaf 2.2 van deze toelichting. De tot het grondwaterbeschermingsgebied behorende gronden zijn in dit plan voorzien van een gebiedsaanduiding met bijbehorende regels ten einde deze bescherming te waarborgen.
5.2 Geluid
 
Uitgangspunt is dat de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen reeds binnen het bestemmingsplan passen. Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder getoetst te worden. Nieuwe bouwplannen dan wel andere ruimtelijke ontwikkelingen vormen echter geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
 
Industrielawaai (gezoneerde industrieterreinen)
Binnen het plangebied zijn geen contouren van gezoneerde industrieterreinen gelegen. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk en er hoeven ook geen contouren industrielawaai te worden opgenomen in het plan.
 
Railverkeerslawaai
Binnen de zone van een spoorweg dient de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen te voldoen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Afhankelijk van de bestemming dient een minimaal binnenniveau gegarandeerd te worden. Nieuwe situaties (geluidgevoelige bestemmingen of spoorwegen) dienen akoestisch getoetst te worden volgens de Wet geluidhinder. Ook is het Hogere Grenswaardenbeleid van de gemeente Maastricht (vastgesteld september 2008) van toepassing.
Het westelijk deel van het plangebied valt binnen de 57 dB-contour van het spoor. Nieuwe ontwikkelingen aan de zijde van het plangebied dienen derhalve te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
 
Wegverkeerslawaai
Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen te voldoen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidzones zijn gedefinieerd in art. 74 van de Wgh. De zonebreedte wordt bepaald door het aantal rijstroken en of er sprake is van stedelijke of buitenstedelijk gebied. De zones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. Wegen die geen zone hebben en waarop de Wgh dus niet van toepassing is, zijn wegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Afhankelijk van de bestemming dient een minimaal binnenniveau gegarandeerd te worden. Nieuwe situaties (geluidgevoelige bestemmingen of wegen) dienen akoestisch getoetst te worden volgens de Wet geluidhinder. Ook is het Hogere Grenswaardenbeleid van de gemeente Maastricht hierop van toepassing. Binnen, en in de directe nabijheid van het plangebied, zijn diverse wegen gelegen waarvan de zone zich uitstrekt tot binnen het plangebied.
 
Opgemerkt wordt dat tengevolge van de ondertunneling van de A2 veranderingen te verwachten zijn ten aanzien van de verkeersstromen en de wegligging; als gevolg hiervan wijzigen de geluidbelastingen. Momenteel zijn exacte gegevens hierover onbekend. Bekeken dient te worden of er sprake is van een reconstructie zoals beschreven in het Hogere Grenswaardenbeleid van de gemeente Maastricht.
5.3 Bodem
 
De wijken heer en Scharn liggen volgens het Bodembeheerplan Maastricht 2007 (zie ook subparagraaf 2.3.2) in de deelgebieden ‘overig’, ‘ophoging’ en ‘inundatie’. Voor het deelgebied ‘overig’ zijn er maximaal licht tot matig verhoogde gehalten te verwachten. Voor het deelgebied ‘ophoging’ betekent dit dat er een sterk verhoogd gehalte aan zink wordt verwacht. De aangetoonde zinkgehalten zijn echter niet van dien aard dat bepaalde functies niet mogelijk zouden zijn op basis van de te verwachten bodemkwaliteit.
Het gedeelte ten zuidoosten van het Europaplein is gelegen in het gebied ’inundatie’ en wordt gekenmerkt door lichte bijmengingen met bodemvreemde materialen zoals puinfragmenten, steenkoolgruis en steenkoolslakken. Door een opeenstapeling van menselijke activiteiten en door de invloed van de Maas kan een sterk verhoogd gehalte aan zink en licht verhoogde gehalten aan de overige zware metalen, PAK en minerale olie worden verwacht.
5.4 Geurhinder
 
Binnen het plangebied zijn enkele geurcontouren gelegen van verschillende inrichtingen. Deze worden hierna toegelicht.
 
Agrarisch bedrijf (Prickaerts, Molenweg 1a)
Op basis van de vergunde situatie mogen er zowel melkkoeien, jongvee en legkippen worden gehouden. Kippen zijn dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Hierdoor dient de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ teworden berekend en te worden getoetst aan de geurnorm.
 
Het bedrijf omvat dieren waarvoor een vaste afstand geldt (melkkoeien en jongvee) en dieren die omgerekend moeten worden naar ‘odour units’ (legkippen). Op basis van de omrekeningsfactoren van bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)bedraagt de geuremissie 61,2 ouE/s (180 kippen * 0.34). De geurgevoelige objecten liggen binnen de bebouwde kom. In artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is bepaald dat voor de stankgevoelige objecten een geurconcentratienorm van 2 ouE/m³ geldt. De geurgevoelige objecten [1] die meegenomen worden in de beoordeling zijn:
  • kantoorpand [2] Boels Zanders, gelegen aan de Bergerstraat 2-4 (bebouwde kom);
  • woning gelegen aan de Sikkelhegge 5 (bebouwde kom).

Beoordeling V-stacks vergunningen
Voor de legkippen moet de geurbelasting op geurgevoelige objecten worden berekend met het rekenmodel ‘V-stacks en vergunningen’. Om de geurbelasting te berekenen zijn gegevens ingevoerd over het bedrijf (brongegevens) en de omliggende geurgevoelige locaties (de zogenaamde ‘receptoren’):
 
Geurgevoelig object
Geurnorm
Geurbelasting
Voldoet wel/niet
Bergerstraat 2-4
2 ouE/m³
0,3
voldoet
Sikkelhegge 5
2 ouE/m³
0
voldoet
 
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de geurbelasting bij de omliggende geurgevoelige objecten nergens de geurnorm overschrijdt.
 
Beoordeling vaste afstanden
De te respecteren afstand tussen het emissiepunt van de rundveestallen (melkkoeien en rundvee) en de omliggende geurgevoelige objecten dient 100 meter te bedragen. Binnen een afstand van 30 meter van de rundveestallen is op het adres Bergerstraat 2-4een geurgevoelig object aanwezig (kantoorpand). De afstand is kleiner dan geëist wordt in de Wgv [3].
 
Geconcludeerd wordt dat het vergunde veebestand op grond van de Wgv niet voldoet. Echter, het betreft hier een vergunde situatie. Daarbij kan worden geconcludeerd dat het aandeel ou-dieren in zijn groeimogelijkheden wordt beperkt door de aanwezige vaste afstanddieren. De vaste afstanddieren leveren de grootste beperking op voor de bedrijfsvoering en dus ook voor het bestemmingsplan.
 
Opgemerkt wordt dat in bepaalde gevallen gemeten/berekend mag worden vanaf het emissiepunt van de stal in plaats vanaf de rand van het bouwperceel; dit is met name het geval indien er reeds andere stankgevoelige objecten in de nabijheid van het bedrijf zijn gelegen, waardoor het bedrijf toch al geen uitbreidingsruimte voor de veehouderij heeft. In onderhavige situatie is dit het geval.
 
Spuiterijen (Garage Boosten Vof, Bergerstraat 72 en Freddomatic BV, Kruisstraat 35)
De spuiterij aan de Bergerstraat 72 betreft een spuiterij bij een garagebedrijf (Garage Boosten Vof). De spuiterij aan de Kruisstraat 35 betreft een spuiterij voor lakspuiten van metalen (Freddomatic BV). Beide bedrijven vallen onder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (verder Activiteitenbesluit). In het Activiteitenbesluit is opgenomen dat geurhinder voorkomen moet worden dan wel tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. Hiertoe dienen de afgezogen dampen en gassen ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen te worden afgevoerd.
 
Op basis van de ‘Handreiking Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) wordt geadviseerd voor lakspuiten bij metalen (SBI-code (2008) 2561, 3311) een afstand van 100 m in geval van geluid en 50 m in geval van geur aan te houden. Voor een autospuitinrichting geldt een grootste afstand van 50 m in geval van geur (SBI-2008: 45204). Beide zones zijn op de verbeelding opgenomen.
 
Gemaal Amby-Zuid
Daarnaast kent het gemaal Amby-Zuid een geurzone van 30 meter, die eveneens op de verbeelding is opgenomen.
 
Binnen deze genoemde geurzones mogen in principe geen geurgevoelige functie worden toegelaten. Bij nieuwe bouwplannen dient deze zones derhalve in beschouwing te worden genomen.


[1]
Een geurgevoelig object is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
[2]
Een kantoor is per definitie geen geurgevoelig object. Echter, in de onderhavige situatie is sprake van ‘langdurig met wonen gelijk te stellen verblijf’. In het kantoor zijn tijdens werkdagen (maandag t/m vrijdag) mensen aanwezig gedurende de dagperiode (08.00-18.00 uur).
[3]
Verder kent de Wgv nog een minimaal aan te houden afstand van 50 meter van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. Deze afstand reikt in onderhavige situatie echter niet verder dan de 100 meter afstand van het emissiepunt.
5.5 Externe veiligheid
 
Transport gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is een circulaire voor de risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gepubliceerd (“Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”) op 4 augustus 2004, laatste wijziging 1 januari 2010. Deze vervangt de vastgestelde risiconormering (“Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS)”, Ministerie V&W, Tweede Kamer, 24611, nr. 2, 15 februari 1996). Voor de risico’s als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of waterweg wordt in navolging van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen gewerkt aan een besluit vaststelling milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau voor vervoer met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route.Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jr.Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute.Het aantal personen dat in de omgeving van de route verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Het GR wordt weergegeven in een fN-curve. Voor het groepsrisico wordt uitgegaan van een oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is per km-route of tracé bepaald op 10-2/N2, dat wil zeggen een frequentie van 10-4/jr voor 10 of meer slachtoffers, 10-6/jr voor 100 of meer slachtoffers etc. en geldt vanaf het punt met 10 slachtoffers. In alle gevallen moet een verslechtering van het GR worden gemotiveerd door het bevoegd gezag.
Als maatstaf voor het invloedsgebied GR kan de 10-8-contour worden genomen.
 
Met betrekking tot veiligheidsaspecten van transport over de weg, het water en het spoor wordt
momenteel beleid geformuleerd in het kader van het Basisnet Weg, Basisnet Water en Basisnet Spoor. Het Basisnet zal eind 2012 in werking treden. Hiertoe wordt het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid opgesteld (BTEV). Tot 2012 moeten bouwplannen getoetst worden conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
 
Plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De verantwoordingsplicht voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt binnen het invloedsgebied, dat wordt begrensd door de 1% letaliteitcontour. Het betreft de wegen Terblijterweg, Akersteenweg, autosnelweg A2 (President Rooseveltlaan, Koningsplein, Oranjeplein, Nassaulaan, Europaplein), Scharnerweg, Burgemeester Cortenstraat, Dokter Nevenstraat, Sibemaweg, Nijverheidsweg en 1 Juliweg. De Circulaire geeft aan dat op een afstand groter dan 200 meter van deze routes geen ruimtelijke beperkingen hoeven te worden gesteld aan nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast is er een aantal hogedrukgasleidingen (zie ook paragraaf 5.9) en een LPG-contour (zie in deze subparagraaf) binnen het plangebied gelegen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen deze contouren in beschouwing te worden genomen.
 
Externe veiligheid buisleidingen
Het (voormalige) Ministerie van VROM heeft veiligheidsafstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een buisleiding en bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen. Deze afstanden staan in twee circulaires van VROM: “Zonering langs hogedrukaardgastransportleidingen” van 26 november 1984 (Kenmerk DGMH/B nr. 0104004) en“Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3 categorie” van 24 april 1991 (Kenmerk DGM/SR/1221254). Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Gelijk met het Bevb is de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Deze regeling is een nadere invulling van het Bevb waarin aanwijzingen, methodieken, maatregelen en randvoorwaarden worden vastgelegd. Vooralsnog geldt de Revb dan alleen voor hogedruk aardgasleidingen en voor leidingen met K1-, K2- en K3-vloeistoffen. Overige leidingen zoals etheenleidingen, propeenleidingen e.d. worden in een later stadium toegevoegd.
 
De VROM-Inspectie adviseert naast de toetsing aan de circulaires een toetsing aan regels volgens de aanstaande Bevb. In de brief van VROM over transportleidingen met brandbare vloeistoffen (augustus 2008) wordt geadviseerd om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen kan worden gerekend met Safeti Professional, volgens de methodiek uit het RIVM rapport.
 
Plangebied
0In het plangebied zijn twee hogedruk gasleidingen (Gasunie en ENEXIS) gelegen. Deze leidingen vormen geen bedreiging voor de omgeving in het kader van externe veiligheid.Bij nieuwe plannen dient onderzocht te worden of deze leidingen een beperkende factor zijn.
 
Externe veiligheid risicovolle bedrijven
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) zijn grenswaarden gesteld voor (geprojecteerde) kwetsbare objecten en richtwaarden voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten ten aanzien van de plaatsgebonden risicocontouren. Samengevat zijn de te hanteren termijnen waarbinnen aan de grenswaarde moet worden voldaan voor kwetsbare objecten:
 
Nieuwe situaties:
PR = 10-6. Direct bij de vaststelling van de desbetreffende beschikking op grond van de Wm, Wro of Woningwet.
Bij tussentijdse wijzigingen: PR ligt tussen de 10-5 en 10-6 en mag als gevolg van de wijziging niet verslechteren.
 
Bestaande situaties: PR = 10-6.
Voor beperkt kwetsbare objecten is de richtwaarde (het bevoegd gezag kan hier gemotiveerd van afwijken) waaraan moet worden voldaan:
 
Nieuwe situaties:
PR = 10-6. Direct bij de vaststelling van de desbetreffende beschikking op grond van de Wm, Wro of Woningwet.
 
Bestaande situaties:
geen normen en geen saneringstermijnen.
 
Voor het GR wordt als oriëntatiewaarde een toetsingsgrafiek voor de overschrijdingsfrequentie voor dodelijke slachtoffers gehanteerd die loopt van 10-5/jaar bij 10 dodelijke slachtoffers, 10-7/jaar bij 100 dodelijke slachtoffers naar 10-9/jaar bij 1000 dodelijke slachtoffers.
 
Verantwoordingsplicht groepsrisico
In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van het vaststellen van een bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (WRO).
 
Plangebied
In het plangebied is sprake van een motorbrandstofverkooppunt met LGP-vulpunt, een beperkte vuurwerkopslag en enkele gasdrukregel- en meetstations. Deze worden hierna toegelicht.
 
LPG-vulpunt (Europcar Autoverhuur BV)
In het plangebiedligt één LPG-tankstation (Europcar Autoverhuur BV, Sibemaweg 1).
Bij besluit van 13-10-2009 is de vergunning van Europcar Autoverhuur BV ambtshalve geactualiseerd. Hierin is vastgelegd dat de doorzet van LPG niet meer dan 499 m3/ jaar mag bedragen.
Hiervoor gelden de volgende veiligheidsafstanden tot gevoelige functies (bijlage 1 Revi):
 
Naam tankstation
LPG doorzet
(m³/jaar)
Afstand vanaf vulpunt
(PR
10-6
-contour)
Afstand vanaf
ondergronds reservoir
(PR
10-6
-contour)
Afstand vanaf afleverzuil
(PR
10-6
-contour)
Europcar Autoverhuur BV
< 500
45 m.
25 m.
15 m.
 
Binnen de PR 10-6-contour (van het vulpunt) zijn de volgende objecten gelegen:
  • gedeelte van parkeerplaats behorende bij Hotel Van der Valk (Nijverheidsweg 35);
  • gedeelte van speelplaats c.q. fietsenstalling behorende bij United World College Maastricht (UWCM)/ Bernard Lievegoed School (Nijverheidsweg 25);
  • gedeelte van gebouw Formido (Nijverheidsweg 40);
  • gedeelte van terrein en gebouw van garage Smeets Mercedes BV (Akersteenweg 10).

Enkel het UWCM/Bernard Lievegoed School wordt in het kader van het Bevi als een kwetsbaar object beschouwd. Daar horen ook het schoolterrein, de fietsenstalling en het toegangspad naar de fietsenstalling bij (zie artikel 4, 2e lid en 5, 2e lid Revi), omdat op deze plekken regelmatig scholieren verblijven. Dit wordt bevestigd in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 200605428/1 Harlingen, 21 maart 2007). Dit betekent dat alsnog een saneringssituatie ontstaat, ook al wordt voldaan aan de afstanden uit tabel 2 van bijlage 1 bij de Revi (afstanden behorende bij bestaande situatie).
 
Vermeld dient te worden dat voor het UWCM in juni 2009 een tijdelijke uitbreiding van het bestaande onderwijsgebouw is gerealiseerd. Deze uitbreiding bestond uit het plaatsen van klassenunits. Deze units zijn buiten de PR 10-6 contour geplaatst (in concreto op 45 meter van het LPG-vulpunt). Voor deze units wordt nog een tijdelijke ontheffing verleend waarin wordt opgenomen dat de geplaatste klassenunits tot het einde van het schooljaar 2013 (juli/augustus 2013) mogen blijven staan. Na deze periode dienen de units verwijderd te worden. Het UWCM wordt dan verplaatst naar de locatie aan De Geusselt. De Bernard Lievegoed School blijft op deze locatie aanwezig.
 
Aangezien het een bestaande (tijdelijke) situatie betreft kan bij het vaststellen van dit conserverend bestemmingsplan, waarbij binnen 45 meter vanaf het LPG vulpunt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, de bestaande situatie positief worden bestemd. Dit kan onder de voorwaarde dat tegelijkertijd met de vaststelling van het desbetreffende bestemmingsplan is geregeld dat per 1 augustus 2013 aan de afstanden wordt voldaan. Dit betekent dat het schoolterrein zodanig moet worden ingericht dat ter plaatse van de PR 10-6 contour geen mensen mogen verblijven. Geadviseerd wordt ook geen in- en uitgang voor scholieren op deze locatie te realiseren. Als gevolg van de tijdelijke uitbreiding met de klassenunits in 2009 is destijds een groepsrisicoberekening uitgevoerd en heeft een verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden. Hierbij is tevens een brandweeradvies afgegeven door Brandweer Zuid-Limburg.
 
Conform de Revi is het invloedsgebied van een LPG-tankstation 150 meter. Daarmee is dit tankstation relevant voor het plangebied. Het effect op basis van de stofeigenschap van LPG is een gasbrand of -explosies ten gevolge van een calamiteit.
 
BLEVE/gasbrandscenario
Het maatgevende effect bij een ongeval met een wagen gevuld met brandbaar tot vloeistof verdicht gas is een zogenaamde BLEVE (boiling liquid expanding vapor explosion). Onderscheid wordt gemaakt in het optreden van een zogenaamde 'warme' BLEVE en 'koude' BLEVE. Een 'warme' BLEVE is een ongevalscenario dat ontstaat door het domino-effect waarbij ten gevolge van een (plas-)brand bij een tankwagen met brandbaar of toxisch gas, de druk in een tankwagen zo hoog oploopt dat deze bezwijkt.
 
Indien een tankwagen instantaan bezwijkt (zonder te zijn opgewarmd) is sprake van een zogenaamde 'koude' BLEVE. Dit houdt in dat een tot vloeistof verdicht gas bij instantaan falen onder druk expandeert tot een dampwolk. Indien sprake is van een zogenaamde 'koude' BLEVE, dan vindt een ontsteking van de dampwolk plaats. Er ontstaat dan een vuurbal. De BLEVE geeft zowel een drukgolf als een intense warmtestraling en treedt meteen op bij een calamiteit met een wagon/tank gevuld met brandbare gassen.
 
- mogelijkheden bestrijdbaarheid van een BLEVE
Belangrijk voor een ongeval met brandbare gassen (in combinatie met brandbare vloeistoffen) is dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse van de calamiteit is, zodat een mogelijke 'warme' BLEVE kan worden voorkomen. Tussen de calamiteit en de expansie zit, afhankelijk van de staat van de wagen, een tijdsbestek van ongeveer 8 tot 20 minuten, waarbinnen de brandweer de tijd heeft om de wagen te koelen en de temperatuur weggenomen kan worden zodat de druk niet oploopt en er geen explosie plaatsvindt. De brandweer heeft hier voor langere periode voldoende bluswatercapaciteit voor nodig (primaire, secundaire en eventueel tertiaire bluswatervoorziening). De directe effecten van een 'koude' BLEVE zijn niet te bestrijden, maar secundaire branden dienen wel bestreden te worden.
 
- zelfredzaamheid bij een BLEVE
De beschikbare tijd voor het nemen van zelfredzame maatregelen is ± 10 minuten (indien de tankwagen is voorzien van coating is deze tijd langer, gegeven het scenario en afhankelijk van de snelheid van de melding). Binnen het gebied ‘dood’ (100 m rondom bron) dient om te kunnen overleven te worden ontruimd en gevlucht. Ook in het gebied ‘gewond’ (300 m rondom bron) heeft de strategie ‘ontruimen en vluchten’ de voorkeur. Bij onvoldoende waarschuwingstijd is in het gebied ‘dood’ geen zelfredzame strategie mogelijk. In het gebied ‘gewond’ is ‘binnen blijven’ of ‘schuilplaats binnengaan’ een redelijk alternatief. Als dat niet mogelijk is kan nog gekozen worden voor ‘dekking zoeken’. In het gebied ‘onveilig’ is, gezien de korte blootstellingsduur (12 seconden) aan de hittestraling, ‘binnen blijven’, ‘schuilplaats binnengaan’ of ‘dekking zoeken’ een effectieve strategie. De beste maatregel is vluchten uit het plangebied (buiten de 400 meter (effectafstand)). Door een tijdige alarmering van de personen aanwezig binnen dit gebied en vooraf gegeven risicocommunicatie over wat men moet doen bij een ramp kan dit bewerkstelligd worden.
 
Elementen van de verantwoordingsplicht
De elementen van de verantwoordingsplicht worden op basis van artikel 13 Bevi aangedragen. Het bestemmingsplan Heer-Scharn is conserverend van aard en richt zich op behoud van die functies die al in het plangebied aanwezig zijn. De verantwoording van het groepsrisico heeft daardoor een ander karakter dan wanneer bestaande functies worden uitgebreid of nieuwe functies worden toegevoegd. In deze verantwoording wordt het advies van de hulpverleningsdiensten meegenomen. Onderstaand wordt ingegaan op de elementen.
 
- de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied
Het gebied heeft vooral een bedrijfsfunctie (bouwmarkt, Groene Kruis, vleeshandel, bedrijfskeukens, garage). Daarnaast zijn in het gebied een school (UWCM/Bernard Lievegoed School), een hotel en woningen gelegen. Ten aanzien van deze functies geldt als uitgangspunt: behoud.
 
- de omvang van het groepsrisico
Als gevolg van het vaststellen van het plan verandert de bevolkingsdichtheid dan wel de kans op een calamiteit niet ten opzichte van de situatie van voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het groepsrisico blijft bij vaststelling van het bestemmingsplan ongewijzigd. Uit de uitgevoerde risicoberekening uit in 2009 blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt (gerekend met een LPG-doorzet van maximaal 1000 m3/jaar incl. uitbreiding van klassenunits in 2009). Inmiddels is de LPG-doorzet van het tankstation middels een ambtshalve actualisatie teruggebracht van maximaal 1000 m3/ jaar naar 499 m3/ jaar. Door het verminderen van de doorzet wordt de bevoorrading aan LPG ook minder en neemt het groepsrisico af. Dit is een verbetering van de situatie.
 
- de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden van de gemeente om bronmaatregelen te treffen zijn, in het kader van dit conserverend plan, beperkt. Dat betekent nadrukkelijk niet dat er geen maatregelen getroffen zijn.
In het brandweeradvies van 14-7-2009 is aangegeven dat primaire bluswatervoorziening voorhanden is en een goede bereikbaarheid is gewaarborgd. Verder is geadviseerd de LPG-doorzet te beperken, venstertijden op te leggen en een brandkraan aan te leggen met een capaciteit van 90 m3/uur ter plaatse van het tankstation. De reductie van de LPG-doorzet heeft reeds plaatsgevonden in de milieuvergunning en het aanbrengen vanvenstertijden is vooralsnog niet mogelijk. Voor zover bekend is het aanleggen van een brandkraan met een capaciteit van 90 m3/uur niet uitgevoerd.
 
- de mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding/beperking van de omvang van een ramp/zwaar ongeval
In het brandweeradvies van 14-7-2009 is aangegeven dat een goede bereikbaarheid aanwezig is waardoor de brandweer snel ter plaatse kan zijn. Daarnaast is er voldoende bluswater aanwezig om de gevolgen van een warme BLEVE te bestrijden dan wel voor inzet om een gaswolk neer te slaan.
 
- de mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen
 
De mate van succes van zelfredzaamheid hangt van twee aspecten af:
- de mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario, en;
- of het gebied voldoende ingericht is om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren.
 
In het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk goed zelfredzame personen als ook verminderd zelfredzame personen (kinderen, ouderen en gehandicapten). Het plangebied is verder goed omsloten (vluchtwegen). In het gebied dienen voldoende schuilobjecten aanwezig te zijn. Ook risico- en crisiscommunicatie kan de zelfredzaamheid van personen verbeteren.
 
Brandweeradvisering
Op 4 mei 2011 is per e-mail het advies van Brandweer Zuid-Limburg ontvangen. De in het advies voorgestelde tekstuele wijzigingen zijn overgenomen en in deze paragraaf verwerkt. In het advies wordt nogmaals benadrukt aandacht te besteden aan risicocommunicatie bij de aanwezigen binnen het gebied, zodat zij gealarmeerd worden bij een dreigende BLEVE bij het LPG-tankstation en weten hoe te handelen.
 
Samenvatting
Ten opzicht van het vigerende bestemmingsplan wordt een verbetering van het veiligheidsbeeld verwacht en acht de gemeente Maastricht het bestemmingsplan verantwoord onder de voorwaarde dat tegelijkertijd met de vaststelling van het desbetreffende bestemmingsplan is geregeld dat per 1 augustus 2013 aan de veiligheidsafstanden wordt voldaan uittabel 1, bijlage 1 van de Revi. Risicocommunicatie is van groot belang in onderhavige situatie.
 
Tankstation Akersteenweg 216 + Bergerstraat 11 (Tankservice Maastricht BV)
Aan de Akersteenweg 216 (buiten plangebied) lag een ander LPG-station, maar hiervan is de vergunning in 2010 ingetrokken. Dat geldt ook voor het voormalige LPG-station aan de Bergerstraat 11. De niet-LPG-tankstations vallen onder het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit betreft het een inrichting type B. Het tankstation dient te voldoen aan de PGS 28 richtlijn ‘Vloeibare Brandstoffen – ondergrondse tankinstallaties’. In deze richtlijn zijn interne afstanden opgenomen tussen installatieonderdelen en objecten binnen de inrichting. In zowel het Activiteitenbesluit als PGS 28 is niets aangegeven over externe afstanden. Gelet op het ontbreken van wettelijke externe afstanden wordt aangesloten op de ‘Handreiking Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009). Voor SBI-code 473 (2008) geldt voor gevaar een richtafstand van 10 m. Voor zowel geur en geluid geldt een richtafstand van 30 m. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt geadviseerd deze grootste afstand van 30 m in acht te houden (gemeten vanaf de inrichtingsgrens).
 
Vuurwerkopslag
Aan de Burgemeester Cortenstraat 18 is een vuurwerkopslag gelegen. Deze heeft een veiligheidsafstand van 8 meter vanuit de deur van de vuurwerkopslag. Deze afstand is binnen de inrichting gelegen, waardoor deze geen gevaar oplevert voor de omgeving.
 
Gasdrukregel- en meetstations
Op diverse plaatsen in het plangebied liggen gasdrukregel- en meetstations. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met minimale afstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze zijn als volgt:
 
Categorie*
Opstellingswijze
Minimale afstand tot kwetsbare objecten
Minimale afstand tot beperkt kwetsbare objecten
 
B
Kast
4 meter
2 meter
Semi-ondergronds
4 meter
2 meter
Kaststation
6 meter
4 meter
Open opstelling/vrijstaand gebouw
10 meter
4 meter
* de enige categorie in het plangebied
 
Bij nieuwe bouwplannen dienen deze contouren en de mogelijk hieruit voortvloeiende consequenties in beschouwing te worden genomen.
5.6 Luchtkwaliteit
 
Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd).Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
  • Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’

Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie:
 
Is gelegen binnen 300 meter vanaf rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk);
Is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie)
 
Aan de hand van het besluit heeft de gemeente het gemeentelijke locatiebeleid luchtkwaliteit opgesteld. Dit locatiebeleid gaat nader in op locaties langs gemeentelijke wegen, waar het besluit gevoelige bestemmingen alleen ingaat Rijks- en provinciale wegen. Doel van de beleidsnota is dat nieuwe bouwplannen en nieuwe functies op de ‘juiste’ locaties worden ingepland. Juiste locaties zijn locaties met de minste luchtvervuiling, waarbij ‘gevoelige’ en ‘extra gevoelige’ groepen worden ontlast.
 
Niet in betekenende mate (NIBM)
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld ontwikkelingen kleiner dan of gelijk aan 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ook voor andere ruimtelijke initiatieven is aangegeven wanneer deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan het geschetste luchtkwaliteitskader. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen zodat een verdere toetsing van het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
5.7 Lichthinder
 
Er is, gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan, geen lichthinder te verwachten als gevolg van de in de directe omgeving gelegen weg(en), spoorweg of inrichting(en). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij nieuwe plannen dient onderzocht te worden of het aspect licht een beperkende factor kan zijn.
5.8 Trillingshinder
 
Er is geen trillingshinder te verwachten als gevolg van de in de directe omgeving gelegen weg(en), spoorweg of inrichting(en). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij nieuwe plannen dient onderzocht te worden of het aspect trillingen een beperkende factor kan zijn.
5.9 Kabels, leidingen en overige belemmeringen
 
Kabels en leidingen
In het plangebied zijn diverse kabels, leidingen en overige voorzieningen gelegen welke een planologisch-juridische bescherming behoeven op basis van dit bestemmingsplan.
Op basis van de Klic-meldingen is geconstateerd dat de volgende leidingen zich in het plangebied bevinden:
  • een hogedruk gasleiding (Gasunie) met een beschermingszone van 2 x 4 meter;
  • een hogedruk gasleiding (ENEXIS) met een beschermingszone van 2 x 4 meter;
  • een persleiding (gemeente Maastricht) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter;
  • een slibpersleiding RWZI Heugem-Limmel (WBL) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter;
  • de rioolwatertransportleiding Amby-Zuid–Heer (WML) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter, uitmondend in het gemaal Amby-Zuid;
  • een hoofdwatertransportleiding (WML) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter;
  • een straalverbinding met een beschermingszone van 2 x 100 meter.

Deze leidingen met de bijbehorende beschermingszones zijn op de verbeelding aangegeven en in de regels van een dubbelbestemming (ten behoeve van de beschermingszone) voorzien.
 
Bebouwingsvrije zones
Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is een aantal vrijwaringszones opgenomen waarbinnen in principe niet gebouwd mag worden. Het betreft:
  • een vrijwaringszone ten behoeve van de spoorlijn Maastricht - Luik. Ter plekke van de vrijwaringszone dienen de gronden in het kader van de spoorwegbelangen vrijgehouden te worden van bebouwing;
  • een vrijwaringszone ten behoeve van de autosnelweg A2. Ter plekke van de vrijwaringzone is het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat van toepassing. Binnen een zone van 50 meter uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan mag in principe geen bebouwing worden opgericht. Binnen een zone van 50 – 100 meter mag enkel worden gebouwd nadat vooraf overeenstemming is bereikt met de wegbeheerder.
6 Het bestemmingsplan
6.1 Algemeen
 
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Deze landelijke standaard is verwerkt in het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Daarnaast zal worden aangesloten op de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in deze wet gebezigde terminologie (afwijkingsregels, omgevingsvergunningen).
Het bestemmingsplan Heer-Scharn bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.
6.2 Opzet van de planregels
6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels (art 1 en 2)
 
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2008, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.
 
6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (art. 3 t/m 22)
 
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde functies. Per regel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend. In het navolgende wordt kort uiteengezet welke bestemmingen zijn opgenomen en worden specifieke elementen daarin toegelicht.
 
Artikel 3: enkelbestemming Agrarisch
Deze bestemming is opgenomen voor het enige agrarisch bedrijf dat in het plangebied voorkomt. Hierbij is tevens een bedrijfswoning aanwezig, die als aanduiding op de verbeelding is opgenomen.
 
Artikel 4: enkelbestemming Bedrijf
Deze bestemming is gegeven aan alle bedrijven die solitair zijn gevestigd (dat wil zeggen niet op een bedrijventerrein). De bedrijven die qua bedrijfsactiviteiten binnen de milieucategorieën 1 en 2 vallen zijn zonder aanduiding bestemd tot bedrijf. Bedrijven die in een hogere categorie vallen zijn op de verbeelding van eenspecifieke functieaanduiding voorzien. Bij bedrijfsbeëindiging mag het bedrijf alleen worden voortgezet conform deze specifieke aanduiding dan wel mogen er alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 worden uitgeoefend. Er is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming onder voorwaarden te kunnen wijzigen in Wonen.
 
Artikel 5: enkelbestemming Bedrijventerrein
Deze bestemming is opgenomen voor het bedrijventerrein Scharn-Noord. Binnen deze bestemming is een inwaartse zonering opgenomen ten aanzien van de toegestane bedrijfsactiviteiten.Deze zonering is juridisch verankerd in de regels, waarbij per zone respectievelijk bedrijven uit categorie 2, categorie 2 en 3.1 en categorie 2 en 3 mogelijk zijn. Hoe verder van de milieugevoelige bestemmingen, hoe zwaarder de toegestane bedrijfsactiviteit.
 
Artikel 6: enkelbestemming Centrum
Deze bestemming is opgenomen voor het winkelgebied van Heer, dat deels is gelegen aan de Akersteenweg, de Dorpstraat en de Burgemeester Cortenstraat. Ook het winkelcentrum de Leim is als zodanig bestemd. Dee bestemming geeft een maximale vrijheid in functiemogelijkheden. De niet-woonfuncties zijn alleen op de begane grond toegestaan. Er is een afwijkingsregel opgenomen voor het, onder voorwaarden, mogelijk maken van een niet-woonfunctie op de verdieping.
 
Artikel 7: enkelbestemming Cultuur en Ontspanning
Deze bestemming is gelegd op het partycentrum nabij Kasteel De Burght en het party/poolcentrum aan de Kerkhofweg.
 
Artikel 8: enkelbestemming Detailhandel
Deze bestemming is opgenomen voor gronden en opstellen die grotendeels in gebruik zijn voor detailhandel. Hier komt de woonfunctie als afwijkende functie voor. Deze mag alleen op de verdieping worden uitgeoefend.
 
Artikel 9: enkelbestemming Gemengd
Deze bestemming is opgenomen in gebieden waar twee of meer functies zonder enige relatie tot elkaar worden uitgeoefend, die ook niet via een afwijkende functie binnen een enkelbestemmingkunnen worden aangeduid.Het betreft hier het Kasteel de Burght, de omgeving van Huize Eyll en de kantoor- en medische functie aan de Bergerstraat.
 
Artikel 10: enkelbestemming Groen
Deze bestemming is toegekend aan voornamelijk openbare groenvoorzieningen. Hierbinnen is tevens de aanleg vanspeeltuinen en andere speelvoorzieningen mogelijk. Het aanwezige gasstation ter hoogte van de kruising tussen de A2 en J.F.Kennedysingel is middels een specifieke functieaanduiding aangegeven op de verbeelding.
 
Artikel 11: enkelbestemming Horeca
In de begripsbepalingen van het bestemmingsplan is het begrip ‘horeca’ onderverdeeld in vijf categorieën. Deze categorieën zijn toegepast om de verschillende vormen van horeca naar aard en omvang te duiden en aan de hand hiervan te bepalen waar welke vorm mogelijk is. Er zijn horecafuncties in het plangebied gelegen die volledig tot Horeca kunnen worden bestemd en er is sprake van horecafuncties als afwijkende functies van andere enkelbestemmingen. Binnen de bestemming Horeca zijn de categorieën 1 en 2 (grofweg de eetgelegenheden en cafetaria;s) toegestaan. Daarnaast is voor de hotels in het plangebied een aanduiding met horeca categorie 5 (hotels en pensions) opgenomen.
 
Artikel 12: enkelbestemming Kantoor
Gronden en bouwwerken of delen daarvan die volledig als kantoorfunctie worden gebruikt zijn bestemd tot Kantoor. Het betreft hier enkele locaties in het plangebied, zoals kantoorgebouw Europahave en het kantoorgebouw aan de Adelbert van Scharnlaan.
 
Artikel 13: enkelbestemming Maatschappelijk
Binnen deze bestemming is een scala aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Hier is een onderscheid gemaakt in onderling uitwisselbare maatschappelijke functies (bijvoorbeeld een bibliotheek die ook in een leegstaand kerkgebouw kan worden gevestigd of een kinderopvang in een schoolgebouw) en maatschappelijke functies die niet uitwisselbaar zijn (zoals psychomedisch centrum Vijverdal, Grubbenveld, de vestiging van de Marechaussee en zwembad Heer). Dit soort functies is middels een specifieke, functieaanduiding op de verbeelding en in de regels aangeduid. Ook komt binnen deze bestemming de woonfunctie als ondergeschikte functie voor en ook deze is als specifieke functieaanduiding aangegeven. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor B&W om voor het toestaan van andere maatschappelijke functies dan in de specifieke functieaanduidingen zijn toegestaan. Op deze manier is er sprake van optimale flexibiliteit binnen deze bestemming.
 
Artikel 14: enkelbestemming Sport
Alle sportvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd tot Sport. Kantines zijn met een specifieke aanduiding opgenomen. Ook is er binnen één van de sportbestemmingen een partycentrum gelegen, dat eveneens met een specifieke functieaanduiding is aangeduid.
 
Artikel 15: enkelbestemming Tuin
Er is zijn drie gebieden bestemd tot ‘Tuin’.Deze gebieden zijn door hun openheid van belang binnen de woongebieden waarin zij gelegen zijn. Binnen deze bestemming zijn verhardingen voor parkeren en langzaamverkeer (bijvoorbeeld wandelpaden) mogelijk gemaakt.
 
Artikel 16: enkelbestemming Verkeer
Deze bestemming is op alle openbare wegen (rijwegen, fiets- en voetpaden) gelegd. Binnen deze bestemming zijn masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogelijk, alsmede lichtmasten en kunstobjecten. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van geluidwerende voorzieningen mogelijk. Bovendien is een aanduiding opgenomen voor het plaatsen van hoge lichtmasten (dat wil zeggen hoger dan 12 meter met een maximale hoogte van 20 meter) op de verkeerbestemming van de A2. Dit is gedaan om aansluiting te krijgen bij de regeling van het bestemmingsplan ‘A2-Traverse’, waar deze hoogte ook mogelijk is.
 
Artikel 17: enkelbestemming Wonen
Deze bestemming rust op het grootste gedeelte van het plangebied. Gekozen is voor een regeling waarbij op de verbeelding geen bouwvlakken zijn opgenomen maar maatvoeringsvlakken waarbinnen het aantal bouwlagen is vermeld. In de regels is opgenomen dat de bestaande hoofdbebouwing niet mag worden vergroot. Ter verduidelijking is in bijlage 3 van deze toelichting een kaart opgenomen met de bestaande bouwhoogten, uitgedruktin bouwlagen.
 
Bestaande niet-woonfuncties die binnen deze bestemming worden uitgeoefend zijn door middel van specifieke functieaanduidingen aangegeven op de verbeelding. Dit houdt in dat de afwijkende functie ook alleen als zodanig mag worden uitgeoefend. Er is één (bouw)bedrijf aanwezig dat bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie uitoefent dan de binnen de woonomgeving acceptabele categorieën 1 en 2.Voor dit bedrijf (dat eveneens van een specifieke functieaanduiding is voorzien) is een bepaling opgenomen dat bij bedrijfsbeëindiging alleen eenzelfde bouwbedrijf is toegestaan of een bedrijfsactiviteit in de categorie 1 of 2. Hiermee worden enerzijds de bestaande rechten van de eigenaar gerespecteerd en anderzijds wordt voorgestorteerd op een functie die meer passend is in de woonomgeving.
 
Aan huis gebonden beroepen zijn rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde maat, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid alleen via een afwijking bij omgevingsvergunning. De oprichting van nieuwe publiekaantrekkende functies is uitgesloten. Ook een guesthouse is rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde omvang. Er zijn voorts afwijkingsmogelijkheden (onder voorwaarden) opgenomen voor mantelzorg, parkeren voor de voorgevel en woningsplitsing.
 
Artikel 18: dubbelbestemming Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende gasleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 19: dubbelbestemming Leiding - Riool
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende rioolpersleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 20: dubbelbestemming Leiding - Water
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende waterleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 21: dubbelbestemming Waarde - Maastrichts Erfgoed
De voor de dubbelbestemming Waarde-Maastrichts Erfgoed aangegeven gronden zijn bestemd voor de bescherming van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed. In dit geval gaat het om het Maastrichts Erfgoed. In het plangebied komen vier vormen van het Maastrichts Erfgoed voor, te weten:
 
Dominante bouwwerken
Voor de op de verbeelding als dominant aangewezen bouwwerken geldt dat deze bouwwerken, overeenkomstig het bepaalde in de gemeentelijke Monumentenverordening, de status hebben van gemeentelijk monument en dat van deze bouwwerken zowel het interieur als het exterieur is beschermd alsmede dat het uitvoeren van (bouw)werkzaamheden in, op, bij of aan deze bouwwerken dient te passen binnen de toegekende waarden en toepasselijke richtlijnen zoals vervat in het als bijlage bij de regels opgenomen rapport “Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning”.
 
Kenmerkende bouwwerken
Voor de op de verbeelding als kenmerkend aangewezen bouwwerken geldt dat deze bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in de gemeentelijke Monumentenverordening en voor zover als zodanig beschreven in het als bijlage bij de regels opgenomen rapport “Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning” de status hebben van gemeentelijk monument en dat van de bouwwerken slechts het exterieur is beschermd alsmede dat het uitvoeren van (bouw)werkzaamheden in, op, bij of aan deze bouwwerken dient te passen binnen de toegekende waarden en toepasselijke richtlijnen zoals vervat in het voornoemde rapport.
 
Waardevolle cultuurhistorische elementen
Voor de op de verbeelding als kenmerkend aangewezen bouwwerken geldt dat deze bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in de gemeentelijke Monumentenverordening en voor zover als zodanig beschreven in het als bijlage bij de regels opgenomen rapport “Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning”de status hebben van gemeentelijk monument en dat het uitvoeren van (bouw)werkzaamheden in, op, bij of aan deze elementen dient te passen binnen de toegekende waarden en toepasselijke richtlijnen zoals vervat in het voornoemde rapport.
 
Waardevolle groenelementen
Voor de op de verbeelding opgenomen waardevolle groenelementen geldt dat deze elementen overeenkomstig het bepaalde in de gemeentelijke Monumentenverordening, en voor zover als zodanig beschreven in het als separate bijlage bij de regels opgenomen rapport “Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning” de status hebben van gemeentelijk monument en dat het uitvoeren van (bouw)werkzaamheden in, op, bij of aan de als zodanig aangewezen elementen dient te passen binnen de bestaande cultuurhistorische context, de toegekende waarden en toepasselijke richtlijnen zoals vervat in voornoemd rapport.
 
Archeologische zones en bekende archeologische vindplaatsen
Voor de op de verbeelding als archeologische zone (A) met a, b of c aangewezen gronden alsmede binnen een straal van 50 meter rond bekende archeologische vindplaatsen, geldt dat behoud van het bodemarchief in situ gaat voor behoud ex situ; indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de toepasselijke vergunning worden verbonden met het oog op behoud van het bodemarchief ex situ.
 
Artikel 22: dubbelbestemming Waterstaat – Waterlopen
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone behorende bij de waterloop. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de waterbeheerder.
6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels (art. 23 t/m 31)
 
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):
  • een anti-dubbeltelregel;
  • algemene bouwregels;
  • algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
  • algemene aanduidingsregels:
    • milieuzone - bodembeschermingsgebied: deze aanduidingsregel verwijst naar de bepalingen aangaande de grondwaterbeschermingsgebieden Heer-Vroendaal en IJzeren Kuilen in de Omgevingsverordening Limburg (OV);
    • milieuzone-geurzone: deze aanduidingsregel verwijst naar de geurzone die in het plangebied is opgenomen ter plaatse van twee spuiterijen en een agrarisch bedrijf; in dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de geurzone te verkleinen dan wel op te heffen na bedrijfsbeëindiging of veranderende bedrijfsvoering;
    • milileuzone-grondwaterbeschermingsgebied: deze aanduidingsregel verwijst naar de bepalingen aangaande het Bodembeschermingsgebied Mergelland in de Omgevingsverordening Limburg (OV);
    • veiligheidszone-lpg: op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gesitueerd;
    • vrijwaringszone-straalpad: deze zone geeft de bebouwingsvrije zone aan langs de straalverbinding;
    • vrijwaringszone-weg: deze zone geeft een bebouwingsvrije aan langs de weg conform het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat;
    • wro-zone; afwijkingsgebied: in dit gebied is een afwijkingsregeling opgenomen voor de bouw van nieuwe woningen;
  • algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan;
  • algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen; het betreft hier beperkte wijzigingen in algemene zin; specifieke wijzigingsbevoegdheden die van toepassing zijn op bepaalde bestemmingen zijn, waar nodig, de bestemmingsregels opgenomen;
  • algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en nadere eisen;
  • voorrangsregeling dubbelbestemmingen: hierin wordt de volgorde aangehouden van de dubbelbestemmingen die geldt indien er meer dan één dubbelbestemming op een bepaald deel van hetgrondgebied is gelegen;
  • overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen.
6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (art. 32 en 33)
 
In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.
7 Financiële uitvoerbaarheid
 
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Onderhavig bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1 vergezeld dienen te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld. Voor dit bestemmingsplan behoeft dan ook geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.
8 Handhavingsparagraaf
 
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.
 
Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
 
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
 
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen.
 
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
 
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
9 Communicatieparagraaf
9.1 Wettelijk vooroverleg instanties ex art. 3.1.1. Bro
 
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
  • provincie Limburg, afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling;
  • VROM-Inspectie Regio Zuid;
  • Rijkswaterstaat, directie Limburg;
  • Waterleiding Maatschappij Limburg;
  • Waterschapsbedrijf Limburg;
  • Regionale Brandweer Zuid-Limburg;
  • Waterschap Roer en Overmaas;
  • Gemeente Eijsden-Margraten;
  • ProRail;
  • Gasunie;
  • TenneT TSO B.V.;
  • KPN;
  • Enexis;
  • Ziggo.

Van provincie Limburg, VROM-Inspectie, Waterschapsbedrijf Limburg, Waterschap Roer en Overmaas, ProRail, Gasunie en Tennet TSO BV zijn reacties ontvangen. Deze reacties en de wijze waarop hiermee in het plan is omgegaan (beantwoording door de gemeente Maastricht), zijn opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Het plan is als gevolg hiervan op enkele punten aangescherpt.
9.2 Zienswijzen ex art. 3.8 Wro
 
Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘Heer-Scharn’ heeft met ingang van 11 juli 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die termijn kon een ieder zijn zienswijze tegen het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling aan de gemeenteraad van Maastricht kenbaar maken. De openbare kennisgeving heeft over de terinzagelegging van het ontwerpplan heeft plaatsgevonden overeenkomstig de eisen die de wet daaraan - in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht- stelt. De kennisgeving is op 11 juli 2011 gepubliceerd in de Staatscourant en in het plaatselijke weekblad De Ster. De termijn van de terinzagelegging eindigde derhalve op 22 augustus 2011.
 
Er zijn 14 zienswijzen ingediend. De zienswijzen van reclamanten 1, 5, 8, 10, 11 en 13 zijn gericht aan het college van Burgemeester en Wethouders of aan de behandelende ambtenaar van team Ontwerp. Gelet op artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht is de zienswijze onverwijld doorgezonden aan de gemeenteraad van Maastricht. Alle zienswijzen zijn tijdig ingediend en derhalve in zoverre ontvankelijk.
 
De zienswijzenrapportage, inhoudende een beschrijving van de zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente Maastricht, is in bijlage 5 van deze toelichting opgenomen. De door reclamanten 1, 2, 7, 9, 10, 11 en 13 kenbaar gemaakte zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het ontwerpplan. De door reclamanten 3, 4, 5, 6, 8, 12 en 14 kenbaar gemaakte zienswijzen en de door Rijkswaterstaat kenbaar gemaakte ambtelijke opmerkingen hebben wel geleid tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
Aanpassingen als gevolg van zienswijze reclamant 3:
  • de bestaande bouwmarkt aan de Oostermaasweg is op de verbeelding aangeduid als ‘specifieke vorm van detailhandel-bouwmarkt’ en als zodanig in de bestemmingsomschrijving van de bestemming ‘Bedrijventerrein’ opgenomen; 
  • op het bedrijventerrein Scharn-Noord is nog een aantal percelen aanwezig waar de bouwmogelijkheden op grond van het huidige bestemmingsplan tot op heden onbenut zijn gelaten. Volgens de systematiek van het nieuwe plan zou nieuwbouw ter plaatse in rechte niet zijn toegestaan. De bebouwingsmogelijkheden voor de betreffende percelen zijn echter in het onderhavige bestemmingsplan teruggebracht en voorzien van een specifieke bouwaanduiding. Voor nieuwbouw en uitbreiding is in de bouwregels de voorwaarde opgenomen dat voldaan moet worden aan de Nota Parkeernormen Maastricht 2011. De normen zijn als bijlage 3 bij de regels opgenomen.

Aanpassingen als gevolg van zienswijze reclamant 4:
  • de beschrijving van het object is Dorpstraat 128 ter plekke gecontroleerd en wordt conform de zienswijze aangepast; de dorpels zijn inderdaad van beton, de bovenlateien zijn wel van hardsteen; 
  • de aanduiding ‘dominant bouwwerk’ is niet van toepassing op de schuur uit 1994. De aanduiding wordt om die reden van de verbeelding gehaald;  
  • de A2 is - voor zover dat in het ontwerp van het bestemmingsplan is opgenomen - uit het bestemmingsplan worden gehaald, omdat het plan niet een dekkende planologische regeling geeft voor het gebruik van het tracébesluit voor de A2 in het huidige plangebied. De A2 en een planologische regeling van het gebruik van het tracébesluit voor de A2 zullen in een ander bestemmingsplan worden opgenomen.

Aanpassing als gevolg van zienswijze reclamant 5:
  • de beschrijving van het object Bergerstraat 6 is conform de zienswijze aangepast.

Aanpassing als gevolg van zienswijze reclamant 6:
  • de omschrijving en de waardering van het object Demertstraat 112-114 is in de toelichting verfijnd.

Aanpassing als gevolg van zienswijze reclamant 7*:
  • de aanduiding ‘opslag‘ (op) is op de verbeelding toegevoegd en eveneens in de bestemmingsomschrijving toegevoegd onder punt ‘j.’ Daarnaast zijn bouwregels toegevoegd onder artikel 17 lid 2 sub 5 die aansluiten op de regeling in het vigerende bestemmingsplan.

Aanpassingen als gevolg van zienswijze reclamant 8:
  • de A2 is - voor zover dat in het ontwerp van het bestemmingsplan is opgenomen - uit het bestemmingsplan worden gehaald, omdat het plan niet een dekkende planologische regeling geeft voor het gebruik van het tracébesluit voor de A2 in het huidige plangebied. De A2 en een planologische regeling van het gebruik van het tracébesluit voor de A2 zullen in een ander bestemmingsplan worden opgenomen.

Aanpassingen als gevolg van zienswijze reclamant 12:
  • de omschrijving en de waardering van het object Demertstraat 98 is in de toelichting verfijnd.

Aanpassingen als gevolg van zienswijze reclamant 14:
  • de omschrijving en de waardering van het object Demertstraat 122 is in de toelichting verfijnd.

Opmerking Rijkswaterstaat:
  • de A2 is - voor zover dat in het ontwerp van het bestemmingsplan is opgenomen - uit het bestemmingsplan worden gehaald, omdat het plan niet een dekkende planologische regeling geeft voor het gebruik van het tracébesluit voor de A2 in het huidige plangebied. De A2 en een planologische regeling van het gebruik van het tracébesluit voor de A2 zullen in een ander bestemmingsplan worden opgenomen.

* Deze wijziging is na behandeling van het plan in de raad alsnog doorgevoerd.
9.3 Ambtshalve wijzigingen
 
In de zienswijzenrapportage, zoals in bijlage 5 van deze toelichting is weergegeven, is tevens een aantal ambtshalve wijzigingen aangegeven. Dit zijn ondergeschikte tekstuele wijzigingen die op basis van voortschrijdend inzicht zijn aangebracht. Onderstaand zijn deze wijzigingen aangeduid:
  • vanwege de signaalfunctie zijn de Rijksmonumenten in het plangebied op de verbeelding weergegeven;
  • enkele archeologische zones op de verbeelding zijn aangepast. In het ontwerp is de 50 meter-grens rondom de historische relicten vergeten. Daarnaast zijn enkele archeologische vindplaatsen in het ontwerp foutiefaangegeven vanwege gebruik van onjuiste coördinaten. Deze zijn op de verbeelding aangepast;
  • er zijn verschillende cultuurhistorische elementen op de verbeelding en in de omschrijvingtoegevoegd. Hierbij gaat het om de grafmonumenten bij Oude Kerkstraat 12, een wegkruis aan de Oude Kerkstraat/Dorpsstraat, de ommuring en hekwerken van de Withuishof, Bergerstraat 2 en de cultuurhistorische elementen zoals een kapel, Lourdesgrot, voormalige Lourdesgrot, kruis, Pieta, ommuring in de kloostertuin van klooster Opveld, Veldstraat 20.
  • de omschrijving van Huize Eijll, Rijksweg 12, is aangepast. De redengevende omschrijving van de Rijksbeschermde onderdelen is toegevoegd;
  • het attentiegebied ter hoogte van Wethouder van Caldenborghlaan 43-45 is aangepast. De grens liep tussen beide bouwdelen van de Wittenvrouwenhof door. De Wittenvrouwenhof behoort architectonisch en stedenbouwkundig niet tot de Dingemanswijk (Vredeslaan, Gerechtigheidslaan, Vrijheidslaan) uit de jaren ’50 van de vorige eeuw.
  • de inleiding van de inventarisatie en de toelichting van het bestemmingsplan met betrekking tot het Maastrichts Planologisch Erfgoed zijn tekstueel aangepast om de onderbouwing van de inventarisatie te verbeteren en een betere afstemming met de restauratierichtlijnen te creëren.
  • de regels behorende bij ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’ zijn in beperkte mate tekstueel aangepast.
  • ten aanzien van de woonwagenlocatie aan de Zilvermeeuwstraat zijn de aanduidingen ‘maximum aantal woonwagens’ op de verbeelding aangepast om de bestaande aantal woonwagens te regelen.
  • in de regels behorende bij de bestemming ‘Maatschappelijk’ is voor de antennemast op het terrein van de school ‘Jeanne d’Arc’ aan het Lyceumpad, welke met de bouwaanduiding ‘antennemast’ op de verbeelding is aangeduid, bouwregels opgenomen om de bestaande bouwhoogte van 40 meter vast te leggen.
  • de goothoogte van ‘bijbehorende bouwwerken’ is in het ontwerp van het bestemmingsplan gemaximeerd op 3 meter. Gelet op het gewijzigde Bouwbesluit, dat een grotere binnenhoogte voor gebouwen voorschrijft, wordt voorgesteld om de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken te verruimen en te bepalen dat de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken 3,5 meter mag bedragen.
9.4 Beroepsprocedure Raad van State
 
Bij besluit van 22 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Heer-Scharn’ vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State. De uitspraak van de Raad van State (zaaknummer 201201516/1/R1) is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Van de drie ingestelde beroepen zijn twee beroepen ongegrond verklaard (van de in de uitspraak als zodanig genoemde ‘appellant 1’en ‘appellant 2’). Voor de inhoud van deze beroepen alsmede de overwegingen van de Raad van State wordt verwezen naar bijlage 6.
 
Het beroep, ingesteld door de in de uitspraak als zodanig genoemde ‘appellant 3’ is gegrond verklaard. Dit het beroep was gericht tegen het toewijzen van de bestemming ‘Cultuur en Ontspanning’ aan het perceel Dorpstraat 111. Appellant betoogt dat de raad ten onrechte het gebruik als videotheek en poolcenter als bestaand gebruik heeft aangemerkt en als zodanig heeft vastgelegd in het plan. Hiertoe voert hij aan dat het gebruik ten behoeve van een videotheek en poolcenter reeds in 2008 is beëindigd en dat het perceel sinds 1997 gedeeltelijk voor woondoeleinden wordt gebruikt. Appellant wenst dat de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" en "Horeca (H)" uit het voorgaande bestemmingsplan wat betreft zijn perceel worden gehandhaafd, met dien verstande dat de woonbestemming een ruimer gebruik voor woondoeleinden zou moeten toestaan dan de bestemming "Woondoeleinden (W)" onder het voorgaande plan.
 
In haar uitspraak heeft de Raad van State het beroep gegrond verklaard en het vaststellingsbesluit van de raad van de gemeente Maastricht voor dit perceel vernietigd. De plangrens van het onherroepelijke bestemmingsplan is hierop aangepast. Het perceel maakt hierdoor geen deel meer uit van voorliggende bestemmingsplan.