Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Heer-Scharn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpHeerScharn-oh01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Heer-Scharn" van de gemeente Maastricht.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0935.bpHeerScharn-oh01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- en/of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw vastgebouwd bouwwerk dat qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, (waaronder in ieder geval kinderopvang wordt verstaan) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitstraling heeft dat met die woonfunctie in overeenstemming is. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
 
1.7 additionele voorzieningen:
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; Hieronder zijn in ieder geval begrepen  plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes , straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeergarages.
 
1.8 antenne-installaties:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.9 archeologische zone:
gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone a’ (in en binnen een straal van 50 m om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur), ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone b’ (tussen de eerste en tweede stadsmuur alsmede historische dorpskernen) of ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone c’ (buiten de tweede stadsmuur), waarbinnen respectievelijk verschillende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota “Springlevend Verleden Maastricht 2008” alsmede in deze regels.
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
 
1.11 atelier:
werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan.
 
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.15 bekende archeologische vindplaats :
alle bij de gemeente bekende en geregistreerde archeologische vindplaatsen, waaronder ook de archeologische monumenten.
 
1.16 bestaande situatie:
  1. bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald.
  2. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.19 bijgebouw:
een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat qua verschijningsvorm en functioneel opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
 
1.20 bodemverstoring:
alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken lager dan 0,40 m onder maaiveld, zoals door bouw-, aanleg en/of sloopwerkzaamheden.
 
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.23 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een woning of woongebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balken binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, en dat een maximale hoogte heeft van 3,50 meter.
 
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.28 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid. (toetsing horecanota)
 
1.29 cafetaria/snackbar/afhaalservice/fastfoodbedrijf:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.
 
1.30 carport/overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.31 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
  
1.32 consumentverzorgend ambachtelijke bedrijvigheid:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd zoals kapper, schoenmaker, schoonheidssalon of nagelstudio. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
 
1.33 cultureel erfgoed:
alle materiële getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt om te conserveren, te onderzoeken, te presenteren en over te informeren.
 
1.34 cultuurhistorisch attentiegebied:
gebied gekenmerkt door een samenhangende (ruimtelijke) cultuurhistorische en/of architectonische waarde.
 
1.35 cultuurhistorisch rapport:
onderzoek waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht.
 
1.36 cultuurhistorische waardestelling:
een bestaande en/of toegekende samenhangende waardestelling op het gebied van algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, toegekend aan een zaak en/of object en/of gebied.
 
1.37 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en, verhuren en leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden mede begrepen galeries.
 
1.39 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in de volgende categorieën: 
  1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans en tenten, aanhangwagens, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. tuincentra;  
  4. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;  
  5. bouwmarkten (toetsing Detailhandelsnota).
1.40 dominant bouwwerk
bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarden en waarvan zowel het interieur als het exterieur, zoals omschreven in het als bijlage opgenomen rapport "Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning, Deelrapport Inventarisatie”, bescherming genieten ingevolge de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed'.
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.42 gebruiksoppervlakte:
Het oppervlak gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingswanden die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen.
 
1.43 geluidgevoelig object
gebouwen, terreinen of objecten die volgens de Wet geluidhinder als geluidgevoelig object worden beschouwd; hieronder worden verstaan woningen, geluidgevoelige terreinen en andere geluidgevoelige gebouwen.
 
1.44 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
 
1.45 gevelafwerking:
de kleurlagen op de gevel, het metsel- en voegwerk, de textuur en het patin.
 
1.46 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit (toetsing Detailhandelsnota).
 
1.47 growshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.48 guesthouse:
een kleinschalig logiesverstrekkend bedrijf, gericht op het bieden van een toeristisch en kortdurend verblijf waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal twee kamers. Deze overnachtingsaccommodatie is gevestigd in een woning, wordt gerund door de eigenaren, tevens hoofdbewoner(s) van de betreffende woning.
 
1.49 hangplek:
een plek in de openbare ruimte waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten en kunnen recreëren.
 
1.50 headshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van artikelen die verwant zijn aan de hasjcultuur, niet zijnde psychotrope stoffen.
 
1.51 historisch relict:
objecten en structuren van vóór 1830, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, kloosters, hoeves en vestingwerken.
 
1.52 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.53 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
  1. het verstrekken van nachtverblijf;
  2. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  3. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  4. discotheek/dancing.
De horecabedrijven worden in dit plan als volgt onderverdeeld:
horeca categorie 1: een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank(en) worden verstrekt;
 
horeca categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
 
horeca categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
 
horeca categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);
 
horeca categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
1.54 interieur:
De binnenkant van een gebouw/bouwwerk, zijnde de zaken die door bestanddeelvorming en/of een hechte verbinding met het gebouw/bouwwerk, een onroerend karakter hebben.
 
1.55 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden waarbij het kenmerk is dat de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
 
1.56 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben, dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
 
1.57 kenmerkend bouwwerk:
bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarde en waarvan het exterieur, zoals omschreven in het als bijlage 2 toegevoegde rapport ‘Maastricht-Heer en Scharn, cultuurhistorische verkenning’ bescherming geniet ingevolge de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed'.
 
1.58 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: 
  1. onderwijsinstellingen;
  2. bibliotheken;
  3. gezondheidszorg;
  4. jeugdopvang;
  5. naschoolse opvang;
  6. openbare dienstverlening;
  7. praktijkruimten;
  8. religie;
  9. verenigingsleven;
  10. welzijnsinstellingen.
 
1.59 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.
 
1.60 nachtzaak:
horecabedrijf met ontheffing op het algemene sluitingsuur op grond van de APV.
 
1.61 nok:
het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden.
 
1.62 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen.
 
1.63 Omgevingsverordening Limburg:
de Omgevingsverordening Limburg (OvL) is een samenvoeging van de eerdere Provinciale Milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening, die met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken. De Omgevingsverordening Limburg is in werking getreden d.d. 01.01.2011.
 
1.64 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.
 
1.65 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.66 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.67 peil:
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of: 
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.68 pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten. (toetsing horecanota)
 
1.69 publiekaantrekkende dienstverlening:
een met detailhandel vergelijkbare functie voor het verrichten van diensten van of ten behoeve van het publiek, zoals een uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, postkantoor, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen functies.
 
1.70 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
 
1.71 seksbedrijf:
een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
 
1.72 set-back:
terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45º bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte. In geval een setback aanwezig is, is het niet toegestaan de setback af te dekken met een kap dan wel op de setback nog een setback te bouwen.
 
1.73 smartshop:
een gebouw of een deel van een gebouw voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ter verkoop en/of leveren van producten waarin psychotrope stoffen aanwezig zijn aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
 
1.74 verstoringsoppervlakte, projectgebied:
de omvang van de bodemverstoring respectievelijk de omvang van het gebied, welk gebied onderwerp is van een omgevingsvergunning voor het opheffen van het planologisch strijdig gebruik als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.75 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
 
1.76 waardevolle cultuurhistorische elementen:
objecten en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met cultuurhistorische waarde en bescherming genieten ingevolge de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’.
 
1.77 waardevolle groenelementen:
karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers en welke bescherming genieten ingevolge de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’.
 
1.78 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden; (toetsing Nota woningsplitsing)
 
1.79 winkelondersteunende horeca:
horeca in detailhandel die qua exploitatievorm en openingstijden aansluit bij winkelvoorzieningen en waar beperkte horecavoorzieningen aanwezig zijn.
 
1.80 zelfstandige woning:
een woning die een eigen toegang heeft en waarin de wezenlijke voorzieningen, zoals een was- en kookgelegenheid en een toilet, niet met bewoners van andere woonruimten hoeven te worden gedeeld.
 
1.81 zendmast:
bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
 
1.82 zolder:
ruimte(n) van aanzienlijke omvang in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf voor land-, akker- en tuinbouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' (ab);
  2. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  3. opslag van agrarische producten;
  4. stalling van agrarische voertuigen en machines;
  5. ter plaatse van de aanduiding [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  6. wegen en paden;
  7. tuinen, erven en verhardingen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven als bedoeld onder 3.1 worden gebouwd;
  2. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3;
  3. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
3.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  2. de goothoogte van  aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter.
 
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder a. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor veeteelt.
Artikel 4 Bedrijf

 
4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
    1. geluidzoneringplichtige inrichtingen;
    2. risicovolle inrichtingen.
  2. een bouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' (sb-bo);
  3. een constructiebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf' (sb-co);
  4. een glasverwerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - glasverwerkingsbedrijf' (sb-gv);
  5. een groothandel in vleeswaren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel' (sb-gh);  
  6. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' (vm);
  7. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml);
  8. bedrijfswoningen (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  9. productiegebonden opslag;
  10. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  11. wegen en paden;
  12. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  13. additionele voorzieningen;
  14. tuinen, erven en verhardingen;
  15. groenvoorzieningen.
 
4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is niet toegestaan;
  2. de bestaande bedrijfsbebouwing mag niet worden uitgebreid;
  3. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de/één zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  5. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  6. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) is één bedrijfswoning toegestaan;
  3. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
4.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m²; 
  4. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
 
4.5 Specifieke gebruiksregels
    
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: 
  1. bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) alsmede daaraan naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en voor zover niet voorzien van een specifieke aanduiding; 
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel.
4.5.2 Bedrijfsbeëindiging
Bij bedrijfsbeëindiging van bedrijven die op de verbeelding zijn voorzien van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' (sb-bo), 'specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf' (sb-co ),  'specifieke vorm van bedrijf - glasverwerkingsbedrijf' (sb-gv) en 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel' (sb-gh) mag het gebruik alleen worden voortgezet conform de bedrijfsactiviteit zoals aangegeven met deze aanduiding dan wel met een bedrijfsactiviteit die passend is in milieucategorie 1 en 2 van de in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) opgenomen activiteiten.
 
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 onder a. en 4.5.1. onder a. voor wat betreft het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) dan wel tot een hogere milieucategorie behoren, maar die aantoonbaar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan toegelaten milieucategorieën.
 
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.7.1 Wijzigen in de bestemming Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wro de bestemming van gronden binnen deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat: 
  1. het aantal woningen en de woningtypologie dienen te passen in het Gemeentelijk Woningbouwprogramma 2010-2019 'Stedelijke programmering', vastgesteld d.d. 24.11.2009, of diens rechtsopvolger; 
  2. het bouwplan ruimtelijk-stedenbouwkundig goed passend in de omgeving dient te zijn; 
  3. wordt aangetoond dat de milieuhygiënische situatie (bodemkwaliteit, akoestische situatie, externe veiligheid en luchtkwaliteit) voldoet aan de eisen voor de woonbestemming; 
  4. wordt aangetoond dat geen cultuurhistorische dan wel archeologische waarden worden aangetast;
  5. wordt aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed;
  6. voldoende parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd op eigen terrein: het toetsingskader wordt gevormd door  de Parkeernormen Maastricht 2011 (vastgesteld d.d. 19.04.2011) of diens rechtsopvolger.
  7. na realisering van de bestemming 'Wonen' is het bepaalde in artikel 17 van overeenkomstige toepassing
4.7.2 Laten vervallen aanduiding
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wro het bestemmingsplan te wijzigen door ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' (sb-bo), 'specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf' (sb-co), 'specifieke vorm van bedrijf - glasverwerkingsbedrijf' (sb-gv), 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel' (sb-gh), 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' (vm), 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml) en ‘specifieke vorm van bedrijf-gasstation’ (sb-g); deze aanduiding(en) te laten vervallen indien de functie gedurende een aaneengesloten periode van  minimaal één jaar ter plaatse niet meer wordt uitgeoefend.
Artikel 5 Bedrijventerrein

 
5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2' (b = 2) alleen bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 2;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2 en 3.1' (b = 2 en 3.1) alleen bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 2 en 3.1;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2 en 3' (b = 2 en 3) bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2;
    4. geluidzoneringplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
    5. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
  2. een rioolgemaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-rioolgemaal' (sb-rg); 
  3. een bouwmarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-bouwmarkt' (svd-b);
  4. productiegebonden opslag, met uitzondering van de ter plaatse op de verbeelding aangegeven aanduiding 'opslag uitgesloten (-op); 
  5. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen; 
  6. een antennemast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ [am];
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. tuinen, erven en verhardingen; 
  9. groenvoorzieningen; 
  10. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw toegestaan 1’ [sba-nt1] en ‘specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw toegestaan 2’ [sba-nt2];
  2. de bestaande bedrijfsbebouwing mag niet worden uitgebreid, met uitzondering van bedrijfsbebouwing op bouwpercelen binnen de onder a. genoemde aanduidingen;
  3.  voor nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw toegestaan 1’ [sba-nt1] gelden de volgende regels:
    1. de maximale goothoogte bedraagt 8 meter, met uitzondering van maximaal 30% van het bebouwd oppervlak, waar de goothoogte maximaal 15 meter mag bedragen;
    2. gebouwen dienen op een afstand van minimaal 5 meter van de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht;
    3. de dakhelling van gebouwen mag maximaal 50° bedragen;
    4. de parkeernorm uit de ‘Nota Parkeernormen Maastricht 2011’ (vastgesteld door de raad d.d. 19.04.2011) dient te worden gerespecteerd; deze zijn als bijlage 3 bij deze regels opgenomen.
  4. voor nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw toegestaan 2’ [sba-nt2] gelden de volgende regels:
    1. de maximale goothoogte bedraagt 8 meter;
    2. gebouwen dienen op een afstand van minimaal 5 meter van de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht;
    3. de dakhelling van gebouwen mag maximaal 50° bedragen;
    4. de parkeernorm uit de ‘Nota Parkeernormen Maastricht 2011’ (vastgesteld door de raad d.d. 19.04.2011) dient te worden gerespecteerd; deze zijn als bijlage 3 bij deze regels opgenomen.
  5. de voorgevellijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' [am] mag een antennemast worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 35 meter, gerekend vanaf het maaiveld.
5.2.3 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde: 
  1.  in 5.2.1 onder b. voor de uitbreiding van een bedrijfsgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. uitbreiding is uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het bedrijfsgebouw;
    2. uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
    3. er mogen geen belemmeringen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
  2.  in 5.2.2 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
     
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
5.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:  
  1. bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) alsmede daaraan naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en voor zover niet voorzien van een specifieke aanduiding;  
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel; 
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 onder a. en 5.5.1 voor wat betreft het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) dan wel tot een hogere milieucategorie behoren, maar die aantoonbaar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan toegelaten milieucategorieën.
Artikel 6 Centrum

 
6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel;
  2. (publiekaantrekkende) dienstverlening;
  3. consumentverzorgende en ambachtelijke bedrijvigheid;
  4. aan-huis-verbonden beroepen;
  5. horeca in de categorieën 1 tot en met 3;
  6. kantoor;
  7. sportvoorzieningen;
  8. een onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond];
  9. maatschappelijke voorzieningen;
  10. cultuur en ontspanning;
  11. terrassen;
  12. wonen;
  13. tuinen, erven en verhardingen;
  14. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  15. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  16. groenvoorzieningen;
  17. additionele voorzieningen.
6.2 Bouwregels

 
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. bestaande hoofdgebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  3. nieuwbouw is niet toegestaan;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond] is een onderdoorgang toegestaan.
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  5. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
6.2.4 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:     
  1. uitbreiding is uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;     
  2. uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;       
  3. er mogen geen belemmeringen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
6.5 Specifieke gebruiksregels

De in 6.1 onder a. tot en met g. genoemde functies zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.
 
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5 voor een uitbreiding van de op de begane grond gevestigde c.q. nog te vestigen niet-woonfunctie naar de verdieping, indien er sprake is van een ruimtelijke en functionele relatie tussen de publiekgerichte functie op de begane grond en de functie op de verdiepingen in de volgende gevallen:   
  1. het pand leent zich qua aard en ligging niet c.q. is ongeschikt voor de functie wonen;
  2. als uitbreiding van een bestaande, op de begane grond gevestigde detailhandel op de verdieping absoluut noodzakelijk is om de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen, mits dit door middel van een advies van een door de betreffende ondernemer onder goedkeuring van de gemeente aan te wijzen deskundige duidelijk wordt aangetoond.
Artikel 7 Cultuur en ontspanning

 
7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. poolcentrum;
  2. partycentrum;
  3. filmclub;
  4. aan de functies a. tot en met c. ondergeschikte horeca in de categorieën 1 en 2;
  5. tuinen, erven en verhardingen;
  6. terrassen;
  7. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. groenvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  10. additionele voorzieningen.
7.2 Bouwregels

 
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:  
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  5. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter  daarachter;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  7. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter; 
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
7.2.3 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen: 
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m².
7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.2.2 onder a. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 8 Detailhandel

 
8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel;
  2. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (w);
  3. tuinen, erven en verhardingen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels

 
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:  
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  5. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter daarachter;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  7. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
 
8.5 Specifieke gebruiksregels

De woonfunctie mag alleen worden uitgeoefend op de verdiepingen van het hoofdgebouw.
Artikel 9 Gemengd

 
9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke functies;
  2. kantoor;
  3. horeca in de categorie 2;
  4. ter plaatse van de aanduiding [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  5. tuinen, erven en verhardingen;
  6. terrassen;
  7. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. additionele voorzieningen.
9.2 Bouwregels

 
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
9.2.3 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
  1. in 9.2.1 onder c. voor de uitbreiding van een gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. uitbreiding is uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
    2. uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
    3. er mogen geen belemmeringen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt;
  2. in 9.2.2 onder a. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 10 Groen

 
10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. geluidwerende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-geluidwerende voorzieningen' (sv-gv);
  3. park;
  4. plantsoen;
  5. bermen en beplantingen;
  6. speelvoorzieningen en hangplekken;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  9. additionele voorzieningen;
10.2 Bouwregels

 
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
 
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 meter.
 
10.2.3 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.3 onder b. ten behoeve van het bouwen van additionele voorzieningen hoger dan 3 meter, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit.  
Artikel 11 Horeca

 
11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horecabedrijven in categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' (h≤2);
  2. horecabedrijven in categorie 5, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 5' (h=5) met bijbehorende zwembaden;
  3. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  4. tuinen, erven en verhardingen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. additionele voorzieningen.
11.2 Bouwregels

 
11.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
11.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is niet toegestaan;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  3. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 m;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  4. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter daarachter;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
11.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:  
  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  2. bij een vrijstaande woning zijn de volgende bepalingen van toepassing:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) is één bedrijfswoning toegestaan;
    2. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
    3. de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  3. bij een in de bedrijfsbebouwing opgenomen bedrijfswoning zijn de volgende bepalingen van toepassing:
    1. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m³;
    2. de goothoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen, mag niet worden overschreden;
    3. de bouwhoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen, mag niet worden overschreden.
11.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen: 
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  5. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
11.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
11.2.6 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.5 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
 
11.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor horeca van een andere categorie dan middels de aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
  
Artikel 12 Kantoor

 
12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. kantoren;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen.
12.2 Bouwregels

 
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  5. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter daarachter;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 12.2.2 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 13 Maatschappelijk
 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' (bp);
  3. kinderboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' (kb);
  4. zorginstelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' (zoi);
  5. psycho-medisch centrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-psycho-medisch centrum' (sm-pmc);
  6. medisch centrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-medisch centrum' (sm-mc);
  7. militaire doeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-militair' (sm-m);
  8. bijzondere woonvorm, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-bijzondere woonvorm' (sm-bw);
  9. zwembad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' (zb);
  10. ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf (kd)' uitsluitend kinderdagverblijven;
  11. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (w);   
  12. een onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond];
  13. een antennemast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ [am];
  14. kinderopvang en kinderdagverblijven;
  15. onderwijsvoorzieningen en bijbehorende sport- en spelvoorzieningen;
  16. bibliotheek;
  17. religieuze voorzieningen;
  18. uitvaartcentrum;
  19. verenigingsgebouwen, scouting en buurtcentra;
  20. tuinen, erven en verhardingen;
  21. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  22. groenvoorzieningen;
  23. speelvoorzieningen; 
  24. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening (nv)' uitsluitend nutsvoorzieningen;
  25. ter plaatse van de aanduiding [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  26. additionele voorzieningen, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
  27. parkeerterrein, uitsluitend ter plaats van de aanduiding 'parkeerterrein (p)'.
13.2 Bouwregels

 
13.2.1 Gebouwen
  Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. nieuwbouw is niet toegestaan;
  3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande goothoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale goothoogte;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. In geval de bestaande bouwhoogte afwijkt, geldt deze hoogte als maximale bouwhoogte;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'ondergronds gebouw' is de oprichting van een ondergronds gebouw toegestaan tot een maximale bouwdiepte van 5 meter beneden peil;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond] is een onderdoorgang toegestaan.
  
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van antennemasten mag niet meer bedragen dan 40 meter;
  5. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
13.2.3 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.2 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
 
13.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan een ander gebruik van gronden en opstallen die op de verbeelding voorzien zijn van een functieaanduiding, dan conform deze functieaanduiding is toegestaan.
 
13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 onder b. tot en met j. respectievelijk 13.5 voor het toestaan van een andere maatschappelijke functie dan volgens de functieaanduiding is toegestaan, met dien verstande dat:     
  1. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  2. het gebruik geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven en rekening wordt gehouden met milieuhygiënische aspecten (geluid, veiligheid).
Artikel 14 Sport

 
14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:   
  1. sportvoorzieningen;
  2. sporthal;
  3. sportvelden;
  4. tennisbanen;
  5. kantines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport-kantine' (ss-k);
  6. een partycentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning-partycentrum' (sco-pc);
  7. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning' (bw);
  8. erven en verhardingen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;        
  10. groenvoorzieningen;
  11. additionele voorzieningen.
14.2 Bouwregels

 
14.2.1 Algemeen
 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
14.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. nieuwbouw is niet toegestaan;
  2. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is aangegeven.
14.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) is één bedrijfswoning toegestaan;
  3. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
14.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  2. de goothoogte van  aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter.
14.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
14.2.6 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
14.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2.5 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 15 Tuin

 
15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen en erven;
  2. verhardingen ten behoeve van parkeren en langzaamverkeersroutes;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
15.2 Bouwregels

 
15.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Artikel 16 Verkeer

 
16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegverkeer;
  2. ongelijkvloerse kruisingen ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond];
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. verblijfsgebied;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. additionele voorzieningen.
16.2 Bouwregels

 
16.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
 
16.2.2 Additionele voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter, met uitzondering van de middels de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-hoge lichtmasten' (sv-hl) aangegeven gronden, waarbinnen de bouwhoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 20 meter;
  3. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  5. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 12 meter. 
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 17 Wonen

 
17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. woonwagenstandplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' (wp);
  3. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' (dh);
  4. een bedrijf tot en met categorie 2 van bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' (b);
  5. horeca van categorie 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' (h≤2);
  6. horeca van categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3' (h=3);
  7. een bouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-bouwbedrijf' (sb-bo);
  8. een kinderdagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-kinderdagverblijf' (sm-kd);
  9. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k);
  10. bedrijfsmatige opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' (op);
  11. publieksaantrekkende functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening-publieksaantrekkende functie' (sdv-pd);
  12. een antennemast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ [am];
  13. ter plaatse van de aanduiding [sba-rm] tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument(en);
  14. aan-huis-verbonden beroepen;
  15. tuinen, erven en verhardingen;
  16. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  17. groenvoorzieningen;
  18. parkeervoorzieningen.
17.2 Bouwregels

 
17.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd, met uitzondering van: 
  1. de gronden met de aanduiding 'gestapeld' [gs]'waar alleen gestapelde woningen mogen worden gebouwd;
  2. de gronden met de aanduiding 'woonwagenstandplaats' (wp), waar alleen woonwagens mogen worden gebouwd.
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aangegeven aantal wooneenheden niet worden overschreden.
17.2.2 Bouwregels voor grondgebonden woningen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-woning toegestaan 1' (wt1)' en 'specifieke bouwaanduiding-woning toegestaan 2' (wt2)', met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-woning toegestaan 1' (wt1) geldt dat binnen het bouwaanduidingsvlak één vrijstaande woning mag worden gerealiseerd in twee bouwlagen;
    2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-woning toegestaan 2' (wt2) geldt dat binnen het bouwaanduidingsvlak één vrijstaande woning mag worden gerealiseerd in twee bouwlagen, waarbij de afdekking van de woning dient plaats te vinden met een plat dak. 
  2. het bestaande hoofdgebouw mag niet worden uitgebreid, met uitzondering van de in 17.2.5 beschreven uitbreidingsmogelijkheden;  
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. mag een woning aan de naar de weg gekeerde zijde worden uitgebreid met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven.
17.2.3 Bouwregels voor gestapelde woningen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bestaande hoofdgebouw mag niet worden uitgebreid;
  3. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven.
17.2.4 Bouwregels voor woonwagens
Ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' mogen uitsluitend woonwagens worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonwagens' is aangegeven;
  2. de goothoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  3. de bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 5,50 meter;
  4. de afstand tussen twee woonwagens mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  5. bijgebouwen zoals sanitaire units en bergingsruimten mogen worden gebouwd tot een totale oppervlakte per standplaats van niet meer dan 10 m2.
17.2.5 Bouwregels voor opslag
Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' (op) gelden de volgende bouwregels:
  1. het maximale bebouwingspercentage van gronden die voor bedrijfsmatige opslag zijn aangeduid bedraagt 60;
  2. de bestaande bebouwing ten behoeve van bedrijfsopslag mag niet worden verhoogd;
  3. de maximale bouwhoogte van uitbreidingen van bestaande gebouwen dan wel nieuwe gebouwen voor opslag bedraagt 4 meter. 
 
17.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bij gestapelde woningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht;
  2. ter plaatse van de aanduiding [-bg] mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht;
  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  4. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  6. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  7. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  8. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
17.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat overkappingen uitsluitend achter de voorgevellijn mogen worden gebouwd. Met betrekking tot overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
    2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' [am] mag een antennemast worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 18 meter, gerekend vanaf het maaiveld. 
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
17.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
 
- 17.2.2 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de achtergevel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
  2. als gevolg van de uitbreiding mag de afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 15 meter bedragen. Hoofdgebouwen waarvan de afstand tussen voor - en achtergevel reeds in de bestaande situatie 15 meter of meer bedraagt mogen niet worden uitgebreid;
  3. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 17.2.2 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
  - 17.2.2 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw voor de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  2. de afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorend hoofdgebouw;
  4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  5. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  6. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
 
- 17.2.5 onder b. om aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal gelijk met de voorgevel c.q. de in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn en/of - voor zover het betreft hoekgebouwen - de naar de straat gerichte zijgevel c.q. de in het verlengde van de naar de straat gerichte zijgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn te situeren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  4. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
 
17.2.5 onder c. om aan -en uitbouwen en bijgebouwen voor het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen te realiseren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  4. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- 17.2.5 onder g. ten behoeve van het realiseren van duivenhokken en aanverwante dierenverblijven, waarvan de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. 
 
- 17.2.6 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  4. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
17.5 Specifieke gebruiksregels

 
17.5.1 Aan-huis-verbonden beroep
Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 75 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
17.5.2 Consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid
Consumentverzorgende ambachtelijke activiteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van die consumentverzorgende ambachtelijke activiteiten die reeds aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
 
17.5.3 Publieksaantrekkende functies
Het oprichten van nieuwe publieksaantrekkende functies is niet toegestaan.
 
17.5.4 Mantelzorg
Het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
 
17.5.5 Guesthouse
Binnen de bestemming 'Wonen' is een guesthouse toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. per woning mogen maximaal twee kamers gebruikt worden als guesthouse.
  2. het gebruik leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
17.5.6 Parkeren
Parkeren voor de voorgevel, voor zover er niet geparkeerd wordt voor een garage of carport, is niet toegestaan.
   
17.5.7 Woningsplitsing
Woningsplitsing is niet toegestaan.
 
17.5.8 Bedrijfsbeëindiging
Bij bedrijfsbeëindiging van het bedrijf dat op de verbeelding is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' (sb-bo) mag het gebruik alleen worden voortgezet conform de bedrijfsactiviteit zoals aangegeven met deze aanduiding dan wel met een bedrijfsactiviteit die passend is in milieucategorie 1 en 2 van de in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) opgenomen activiteiten.
 
17.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
17.6.1 Consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.2 voor het toestaan van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 75 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien het ondergeschikt is aan en in direct verband staat met de toegelaten functie;
  4. de activitiet wordt uitgeoefend door de bewoner;
  5. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en voor zover de activiteiten niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, dient de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen te zijn met de in de Staat van bedrijfsactiviteiten toegelaten milieucategorieën 1 en 2.
17.6.2 Mantelzorg
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.4 voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    1. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
    2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven en rekening wordt gehouden met milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
    4. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijgebouwen;
    5. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
    6. het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 10 meter van het hoofdgebouw;
  2. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien bij het verlenen daarvan de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
17.6.3 Parkeren voor de voorgevel
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.6 voor het toestaan dat voor de voorgevel geparkeerd wordt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 
  1. parkeren voor de voorgevel leidt niet tot stedenbouwkundige bezwaren;
  2. het parkeren kan niet anders gerealiseerd worden.
17.6.4 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.7 voor het toestaan van woningsplitsing en/of kamerverhuur in grondgebonden woningen, met dien verstande dat:
  1. de woningsplitsing en/of kamerverhuur dient te passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid in dezen, zoals vastgelegd in de Notitie woningsplitsing 2007 dan wel diens rechtsopvolger;
  2. er voor wat betreft de nieuwe woonruimte(n) moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm, zijnde voor kamerbewoning 0,33 parkeerplaats per kamer en 1,5 parkeerplaats per appartement;
  3. het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig mag worden verstoord;
  4. de ontstane woonruimten, naast de bepalingen uit het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening, moeten voldoen aan de volgende woontechnische eisen: 
    1. voor zelfstandige woningen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m²;
    2. voor kamers geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 20 m².
  
17.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van aanduidingen zoals bedoeld in 17.1 onder c. tot en met k. met dien verstande dat: 
  1. dit voortvloeit uit een formele beëindiging van de afwijkende functie dan wel uit het feit dat de functie niet meer ter plekke wordt uitgeoefend;
  2. ter plaatse alleen de woonfunctie overblijft;
  3. er geen nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd.
 
Artikel 18 Leiding-Gas

 
18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hogedruk gastransportleiding.
 
18.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
 
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
18.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening. Voor de beoordeling daarvan dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
 
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
18.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het permanent opslaan van goederen; 
  7. het vellen of rooien van houtgewas
18.5.2 Uitzonderingen
Het in 18.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
18.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 18.5.1 dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
Artikel 19 Leiding-Riool

 
19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide rioolpersleiding.
 
19.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
 
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
19.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterafvoer. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
 
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
19.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het permanent opslaan van goederen; 
  7. het vellen of rooien van houtgewas
19.5.2 Uitzondering
Het in 19.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
19.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder 19.5.1 dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
Artikel 20 Leiding-Water

 
20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide waterleiding.
 
20.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
 
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
20.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de watervoorziening. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder te worden gehoord en toestemming te hebben verleend.
 
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
20.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het permanent opslaan van goederen; 
  7. het vellen of rooien van houtgewas
20.5.2 Uitzondering
Het in 20.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
20.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder 20.5.1 dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
Artikel 21 Waarde - Maastrichts Erfgoed

 
21.1 Bestemmingsomschrijving

 
21.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed.
 
21.1.2 Onderdelen
De voor 'Waarde - Maastrichts erfgoed' aangewezen gronden kennen de volgende onderverdeling van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed, waarbij het onder a. tot en met d. genoemde erfgoed overeenkomstig het bepaalde in de gemeentelijke Erfgoedverordening de status heeft van gemeentelijk monument:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dominant bouwwerk' [sba – db] : dominant bouwwerk, met dien verstande dat zowel het interieur als het exterieur van het ter plaatse aanwezige bouwwerk wordt beschermd;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - kenmerkend bouwwerk' [sba – kb] : kenmerkend bouwwerk, met dien verstande dat uitsluitend het exterieur van het ter plaatse aanwezige bouwwerk wordt beschermd, een en ander conform het bepaalde in het als bijlage 2 opgenomen rapport “Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning”, Deelrapport Inventarisatie;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waardevol cultuurhistorisch element' [sba – ce] : waardevol cultuurhistorisch element;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - waardevol groenelement' (swr – ge): waardevol groenelement;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch attentiegebied' (swr – ce): cultuurhistorisch attentiegebied;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a' (swr – a): archeologische zone a;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone b (swr – b)': archeologische zone b;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' (swr – c): archeologische zone c.
21.2 Bouwregels

 
21.2.1 Gemeentelijke monumenten en cultuurhistorische attentiegebieden.
21.2.1.1
Op de voor 'Waarde - Maastrichts erfgoed' aangewezen gronden met gemeentelijke monumenten zoals bedoeld in artikel 21.1.2 onder a. tot en met d., alsmede ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch attentiegebied' zoals bedoeld in artikel 21.1.2 onder e., mag uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover:
  1. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, en;
  2. de bestaande cultuurhistorische waardestelling niet wordt aangetast door wezenlijke veranderingen in situering, massa, kapvorm, hoogtematen en gevelindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details, en;
  3. de bouwplannen niet strijdig zijn met de toegekende cultuurhistorische waardestelling en toepasselijke richtlijnen, zoals vervat in het als bijlage 2 opgenomen rapport "Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning, Deelrapport Inventarisatie en "Maastricht-Heer en Scharn, Cultuurhistorische verkenning, Deelrapport Ruimtelijke Karakteristiek en worden uitgevoerd met inachtneming van vorenbedoelde richtlijnen.
21.2.1.2
Voor zover de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de bouwaanvraag genoemde bouwwerkzaamheden, kunnen leiden tot een wijziging van een gemeentelijk monument zoals bedoeld in artikel 21.1.2 onder a. tot en met d., kan aan de omgevingsvergunning de verplichting tot het treffen van maatregelen worden verbonden, waardoor de toegekende cultuurhistorische waardestelling van het betreffende gemeentelijk monument kan worden behouden.
 
21.2.2 Archeologische zones

21.2.2.1
Op de gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ en ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ mag slechts worden gebouwd indien:
  1. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, en;
  2. de bouwwerken en bouwwerkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen hiervan aantoonbaar niet leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Het gestelde in dit artikellid is niet van toepassing indien de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied kleiner is dan 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ of kleiner is dan 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’.
 
21.2.2.2
Geen verstoring van archeologisch materiaal in de zin van het bepaalde in 21.2.2.1 onder b. vindt plaats indien:
  1. door bodemingrepen of werkzaamheden bodemverstoring plaatsvindt op minder dan 0,40 meter onder maaiveld;
  2. het bouwplan of de bouwplannen uitsluitend betrekking heeft of hebben op verandering of vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwde oppervlakte gehandhaafd blijft en de bestaande fundering niet wordt gewijzigd en/of uitgebreid;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen behoudwaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
21.2.2.3
Voor zover de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de bouwaanvraag genoemde bouwwerkzaamheden, kan of kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan of kunnen aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologie die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.2.3 Rapportageplicht

21.2.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk verplichten een archeologisch en/of cultuurhistorisch rapport te overleggen, waarin de archeologische (verwachtings)waarden en/of zonodig een cultuurhistorische waardestelling van het op de bouwaanvraag betrekking hebbende terrein en de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is of zijn vastgesteld.
 
21.2.3.2
Het archeologisch en/of cultuurhistorisch rapport zoals bedoeld in 21.2.3.1 wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, welk daartoe is opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie en/of cultuurhistorie van de gemeente Maastricht.
 
21.2.4 Advies
Ten behoeve van de voor ‘Waarde – Maastrichts erfgoed’ aangewezen gronden met een gemeentelijk monument zoals bedoeld in artikel 21.1.2 onder a. tot en met d. alsmede binnen een cultuurhistorisch attentiegebied zoals bedoeld in artikel 21.1.2 onder e., leggen Burgemeester en wethouders alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk alsmede de aanvragen om afwijking van de bouwregels ter advies voor aan de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie.
 
21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien ter plaatse gemeentelijke monumenten of behoud- en beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
 
 
21.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bepaalde in 21.2, een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen, onder de voorwaarden dat:
  1. de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden niet worden aangetast, en;
  2. de nieuwbouw binnen de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden past dan wel een kwalitatieve bijdrage aan de genoemde waarden levert, en;
  3. er geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, en;
  4. voor zover het bouwen en/of de gevolgen ervan monumenten en/of archeologisch waardevolle locaties betreft, hierover voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning advies dient te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige van de gemeente Maastricht.
21.5 Bestemmingsomschrijving

 
21.5.1 Gemeentelijke monumenten
21.5.1.1
Ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element’ alsmede ‘specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement’ is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen of laten) voeren:
  1. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van dominante en kenmerkende bouwwerken, waaronder begrepen het interieur van dominante bouwwerken, alsmede alle detaillering en gevelafwerking;
  2. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  3. het vellen, rooien of anderszins aantasten van waardevolle groenelementen.
21.5.1.2
Voor zover de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de aanvraag genoemde werken en/of werkzaamheden, kan of kunnen leiden tot een verandering en/of aantasting van een gemeentelijk monument, kan aan de omgevingsvergunning de verplichting tot het treffen van maatregelen worden verbonden, waardoor de toegekende cultuurhistorische waardestelling van het betreffende monument kan worden behouden.
 
21.5.2 Archeologische zones

21.5.2.1
Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a' , 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone b' en 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen of laten) voeren: 
  1. werken of werkzaamheden met een bodemverstorende werking op een grotere diepte dan 0,4 m. onder maaiveld, waartoe ook wordt gerekend: woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage, draineren, ontginnen alsmede het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het graven, aanleggen, verbreden of dempen van watergangen of vijvers;
  3. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen van een boomgaard;
  8. het scheuren van grasland;
  9. werken die leiden tot inklinking van de bodem, indien en voor zover zulks aantoonbaar leidt tot verstoring van het in situ archeologisch bodemarchief.
21.5.2.2
Voor zover ingevolge hoofdstuk II en III van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist voor bouwactiviteiten is het ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren waarmee grondverzet gepaard gaat ter voorbereiding op bouwactiviteiten.
 
21.5.2.3
De in 21.5.2.1 genoemde vergunningplicht geldt slechts indien: 
  1. de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, of;
  2. de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone b en een omvang heeft van minimaal 250 m², of;
  3. de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ en een omvang heeft van minimaal 2.500 m².
21.5.2.4
Voor zover de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de aanvraag genoemde werken en/of werkzaamheden, kan of kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan of kunnen aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende regels worden verbonden:  
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologie, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.5.3 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in 21.5.1.1 en 21.5.2.1 is niet van toepassing voor werken of werkzaamheden die naar het oordeel van Burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis zijn of behoren tot de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik dan wel werken of werkzaamheden die naar het oordeel van Burgemeester en wethouders behoren tot kleinschalig onderhoud; 
  2. Het bepaalde in 21.5.1.1, 21.5.2.1 en 21.5.2.2 is voorts niet van toepassing voor werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
21.5.4 Rapportageplicht

21.5.4.1
Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verplichten een archeologisch en/of cultuurhistorisch rapport te overleggen, waarin de archeologische (verwachtings)waarden en/of zonodig een cultuurhistorische waardestelling van het op de aanvraag betrekking hebbende terrein en de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is of zijn vastgesteld.
 
21.5.4.2
Het archeologisch en/of cultuurhistorisch rapport als bedoeld in 21.5.4.1 wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, welk daartoe is opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie en/of cultuurhistorie van de gemeente Maastricht.
 
21.5.5 Advies
Burgemeester en wethouders kunnen alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element’ en ‘specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement’ voor advies aan de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie voorleggen.
21.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
21.6.1 Gemeentelijke monumenten en cultuurhistorische attentiegebieden
 
21.6.1.1
Ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element’, ‘specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement’ en ‘specifieke vorm van waarde – cultuurhistorisch attentiegebied’ is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.
 
21.6.1.2
Voor zover de sloopwerkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werkzaamheden, kunnen leiden tot een aantasting van gemeentelijke monumenten en cultuurhistorische attentiegebieden, kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden: 
  1. de verplichting tot een door burgemeester en wethouders bepaalde wijze van slopen;
  2. de verplichting de sloop te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de cultuurhistorie die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.6.1.3
Onverminderd het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening mag de omgevingsvergunning voor het slopen van een gemeentelijk monument of het slopen in een cultuurhistorisch attentiegebied worden geweigerd indien de sloop dan wel de sloopwerkzaamheden in strijd is of zijn met de toegekende cultuurhistorische waardestelling zoals neergelegd in dit bestemmingsplan.
 
21.6.2 Archeologische zones
 
21.6.2.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken indien dit een bodemverstorende ingreep dieper dan 0,40 m onder maaiveld met zich brengt en:
  1. de bodemverstoring plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, of;
  2. de bodemverstoring plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ en een omvang heeft van minimaal 250 m², of;
  3. de bodemverstoring plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ en een omvang heeft van minimaal 2.500 m².
21.6.2.2
Voor zover de sloopwerkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden: 
  1. de verplichting tot een door Burgemeester en wethouders bepaalde wijze van slopen;
  2. de verplichting de sloop te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van archeologie die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.  
21.6.2.3
Onverminderd het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening mag de omgevingsvergunning voor het slopen van een gemeentelijke monument of het slopen in een cultuurhistorisch attentiegebied worden geweigerd indien de sloop dan wel de sloopwerkzaamheden in strijd is of zijn met de toegekende archeologische waarden zoals neergelegd in dit bestemmingsplan.
 
21.6.3 Rapportageplicht
 
21.6.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het slopen van een gemeentelijk monument of het slopen in een cultuurhistorisch attentiegebied verplichten een archeologisch en/of cultuurhistorisch rapport te overleggen, waarin de archeologische (verwachtings)waarden en/of zonodig een cultuurhistorische waardestelling van het op de aanvraag betrekking hebbende terrein en de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is of zijn vastgesteld.
 
21.6.3.2
Het archeologisch en/of cultuurhistorisch rapport als bedoeld in 21.6.3.1 wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, welk daartoe is opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie en/of cultuurhistorie van de gemeente Maastricht.
 
21.6.4 Advies
Burgemeester en wethouders kunnen alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor het slopen van een gemeentelijk monument of het slopen in een cultuurhistorisch attentiegebied voor advies aan de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie voorleggen.
21.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen door voor de gebieden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk’, ‘specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element’, ‘specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement’, ‘specifieke vorm van waarde – cultuurhistorisch attentiegebied’, specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ en ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ de voormelde aanduiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een cultuurhistorisch en/of archeologisch rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.
Artikel 22 Waterstaat-Waterlopen

 
22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-Waterlopen aangewezen gronden zijn, behalve voor doeleinden van de andere krachtens dit plan aangegeven bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en het onderhoud ten behoeve van de aan deze zone grenzende watergang.
 
22.2 Bouwregels
  1. op of in de voor Waterstaat-Waterlopen aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen en noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop, tot een hoogte van maximaal 2,00 meter; 
  2. of in de voor Waterstaat-Waterlopen aangewezen gronden mogen, slechts na toestemming van de waterbeheerder, bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten behoeve van verkeersontsluitingen, tot een hoogte van maximaal 5,00 meter.
3 Algemene regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 24 Algemene bouwregels

 
24.1 Ondergronds bouwen
  1. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het plan voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
24.2 Antennemasten en zendmasten

Het bouwen van antennemasten en zendmasten is niet toegestaan.
Artikel 25 Algemene gebruiksregels

Het is verboden gronden, gebouwen bouwwerken en onderkomens te gebruiken in strijd met de bepalingen in deze regels. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops;
  3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 26 Algemene aanduidingsregels

 
26.1 geluidzone-bedrijf
  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - bedrijf' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd. 
  2. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    1. de gebiedsaanduiding ´geluidzone-bedrijf´ opgeheven wordt, indien de aanwezige geluidhinderlijke inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geluidhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, of
    2. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´geluidzone-bedrijf´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geluidzone als gevolg van een wijziging in een geluidhinderlijke inrichting kleiner is geworden.
26.2 milieuzone - bodembeschermingsgebied

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen,  enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de abiotische, biotische en cultuurhistorische kwaliteiten van de bodem gewaarborgd blijft en voor overige handelingen de regels van de Omgevingsverordening Limburg (OvL) dienaangaande in acht worden genomen.
 
26.3 milieuzone - geurzone
  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.  
  2. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    1. de gebiedsaanduiding ´milieuzone-geurzone´ opgeheven wordt, indien de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, of
    2. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´milieuzone-geurzone´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden.
26.4 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft en voor overige handelingen de regels van de Omgevingsverordening Limburg (OvL) dienaangaande in acht worden genomen.
 
26.5 veiligheidszone - lpg

Op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gesitueerd.
 
26.6 vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden mede bedoeld als beschermingzone van een straalverbinding en mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van meer dan 190 meter.
 
26.7 vrijwaringszone - weg

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' is het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat van toepassing. In het kader van dit roolijnenbeleid mag: 
  1. binnen een zone van 0 - 50 meter uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) van de A2 geen bebouwing worden opgericht, tenzij het bebouwing betreft ten behoeve van de bestemming 'Verkeer'; 
  2. binnen een zone van 50 - 100 meter uit de as van de dichstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) eerst worden gebouwd, nadat vooraf overleg is gevoerd met en overeenstemming is bereikt met de wegbeheerder, i.c. Rijkswaterstaat.
26.8 wro-zone - afwijkingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – afwijkingsgebied’ kunnen Burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.2 onder a. voor het bouwen van woningen, met dien verstande dat: 
  1. er maximaal 19 woningen mogen worden gerealiseerd;
  2. bebouwing in maximaal twee bouwlagen mag plaatsvinden, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;
  3. de diepte van een woning maximaal 12,5 meter mag bedragen;
  4. de bebouwing tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden opgericht, met dien verstande dat de breedte minimaal 6 meter dient te bedragen;
  5. de bebouwing mag worden afgedekt met een kap met een dakhelling van maximaal 45 graden;
  6. het realiseren van een setback is toegestaan, met dien verstande dat de maximale oppervlakte van de setback 50% van het oppervlak van de tweede bouwlaag mag bedragen;
  7. de afstand van de voorgevel van de woning tot aan de bestemming 'Verkeer' minimaal 6,5 meter dient te bedragen;
  8. het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 80 m² mag bedragen, met dien verstande dat:
    1. maximaal 50% van het erf mag worden bebouwd;
    2. een bijgebouw tenminste 2,5 meter achter de voorgevel van de woning moet zijn gelegen;
    3. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw maximaal 4 meter mag bedragen. 
  9. er een rechtstreekse verbinding met het openbaar gebied wordt gerealiseerd;
  10. voor de op de verbeelding met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- gekoppelde bouwmogelijkheid' aangegeven percelen geldt, dat hierop pas kan worden gebouwd indien de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf dat gevestigd is aan de Scharnerweg 61 zijn beëindigd dan wel de milieucirkel van dit bedrijf is opgeheven;
  11. bij de verlening van de omgevingsvergunning voorts in acht wordt genomen dat:
    1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    2. er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    3. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet mag worden beïnvloed.
  12. nadat de woningen zijn gerealiseerd, de beheerregeling zoals opgenomen in artikel 17 van toepassing is.    
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:
  1. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  5. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag bedragen.
  6. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 meter;
    2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter. 
  7. van deze regels en toestaan dat antennemasten en zendmasten worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 50 meter;
    2. er wordt voldaan aan het gemeentelijk antennebeleid zoals verwoord in het Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.
  8. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 28 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze overschrijding mag niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
 
Artikel 29 Algemene procedureregels

 
29.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo) van toepassing.
 
29.2 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
  1. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage;
  2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend;
  3. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
  4. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij Burgemeester en wethouders;
  5. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
29.3 Wijzigingen

Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
 
29.4 Uitwerkingen

Met betrekking tot de voorbereiding van een uitwerking van dit plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 30 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Waar in dit plan dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
  1. in de eerste plaats de regels van artikel 18 Leiding-Gas;
  2. in de tweede plaats de regels van artikel 19 Leiding-Riool;
  3. in de derde plaats de regels van artikel 20 Leiding-Water;
  4. in de vierde plaats de regels van artikel 22 Waterstaat-Waterlopen.
  5. in de vijfde plaats de regels van artikel 21 Waarde-Maastrichts Erfgoed.
30.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
 
Artikel 31 Overige regels

 
31.1 Verwijzing naar wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht

 
32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Heer-Scharn'.