direct naar inhoud van Regels

Bt Spekholzerheide

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0928.BPBtSpekholzerheid-Vg05
Plantype: bestemmingsplan

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Spekholzerheide

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

  1. plan:

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Spekholzerheide" met identificatienummer NL.IMRO.0928.BPBtSpekholzerheid-Vg05 van de gemeente Kerkrade.

 

  1. bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

  1. aanbouw:

Gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht zodanig aansluit op het hoofdgebouw, dat het van het hoofdgebouw deel is gaan uitmaken; onder aanbouw wordt mede verstaan een uitbouw.

 

  1. aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

  1. aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

  1. aangebouwd bijgebouw:

Een bijgebouw dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).

 

  1. aan huis verbonden beroep:

Het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, waarbij degene die het beroep uitoefent ook bewoner van de woning is en waarbij de beroepsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.

 

  1. achtergevel:

De gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de hoofdvoorgevel van het betreffende gebouw.

 

  1. achterrooilijn:

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

 

  1. ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:

Het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een op zakelijke dienstverlening gericht ambachtelijk bedrijf, waarbij de activiteiten geheel of overwegend geschieden door middel van handwerk, dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een kapper, schoenmaker of goudsmid of hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, waarbij degene die het bedrijf uitoefent ook de bewoner van de woning is en waarbij de bedrijfsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.

 

  1. archeologische waarde:

De aan het gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

 

  1. bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

  1. bebouwingspercentage:

Een percentage ter plaatse van de aanduiding of in de regels aangegeven, dat de grootte van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.

 

  1. bed and breakfastvoorziening:

Een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch recreatieve activiteit, die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

 

  1. bedrijf(sgebouw):

Een -gedeelte van een- niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, horeca, kantoren dan wel maatschappelijke doeleinden.

 

  1. bedrijfswoning:

Een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende bouwwerk of terrein noodzakelijk is.

 

  1. beperkt kwetsbaar object:

Beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

  1. bestaand:

-Bebouwing: aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel die op dat tijdstip op basis van een afgegeven vergunning mag worden gebouwd, tenzij de regels anders bepalen.

-Gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

  1. bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

 

  1. bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

  1. bestemmingsvlakdeel:

Een gedeelte van een bestemmingsvlak dat geheel of gedeeltelijk wordt begrensd door een scheidingslijn bestemmingsvlak.

 

  1. bevoegd gezag:

Bestuursorgaan dat ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

  1. bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

  1. bijgebouw:

Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

  1. bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

  1. bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

 

  1. bouwlaag:

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder/onderbouw, dakopbouw, set-back en de ruimte(n) in de kapverdieping/zolder.

Voor de bouwlaag gelden de navolgende maximale afmetingen: de bouwlaag heeft een maximale hoogte van 3,5m indien het woningen respectievelijk woongebouwen betreft en een maximale hoogte van 4,5m indien het andere gebouwen betreft.

 

  1. bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

  1. bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

 

  1. bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

  1. bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

  1. brutovloeroppervlak:

De oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. Meten vindt plaats op basis van NEN 2580.

 

  1. coffeeshop:

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig verstrekken van soft-drugs, al dan niet in combinatie met eetwaren en alcoholvrije dranken bestemd en gereed voor direct gebruik ter plaatse. Het afhalen van waren is hieronder eveneens begrepen. Het verstrekken in welke vorm dan ook van ecodrugs, in casu opwekkende en hallicunerende middelen, als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet is hieronder begrepen.

 

  1. consumentverzorgende dienstverlening, c.q. bedrijfsactiviteiten:

Zie onder begrip ‘ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten’.

 

  1. dagopvang:

Een instelling waar mensen gedurende de dag worden begeleid, verzorgd en beziggehouden, zonder de mogelijkheid tot overnachting.

 

  1. dakopbouw:

Ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

 

  1. detailhandel:

Het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop of ten verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

 

  1. detailhandel in volumineuze goederen:

Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten en caravans.

 

  1. dienstverlening:

Bedrijfsmatige activiteiten waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van publieksgerichte, administratieve, zakelijke of financiële diensten zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, kantoor met telefoon- en internetdienst, makelaars- en assurantiekantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, alsmede naar aard en uitstraling daarmee gelijk te stellen bedrijven.

 

  1. ecoproducten:

Verzamelnaam voor plantaardige producten met een sterke stimulerende werking. De betreffende producten zoals onder andere psychedelische paddestoelen, sommige cactussen, yohimbe en kava kava hebben een psycho-actieve werking.

 

  1. ecoshop:

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van ecoproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

  1. erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

 

  1. externe veiligheid:

Een ruimtelijke situatie waar activiteiten plaatsvinden of mogelijk worden gemaakt op daartoe bestemde gronden die voor de gebruikers van de ruimte buiten die gronden een specifiek risico inhoudt. Het specifieke risico betreft een bepaalde overlijdenskans die de gebruikers afzonderlijk lopen door de gevolgen van het vrijkomen van een gevaarlijke stof bij een ongeval met de betreffende activiteit, als mede de kans dat een groep van bepaalde omvang onder de gebruikers in één keer tegelijk dodelijk wordt getroffen door het bedoelde ongeval. Beide kansen hebben betrekking op het direct of op korte termijn overlijden door de effecten en worden veroorzaakt door bij het ongeval vrijkomende gevaarlijke stof.

 

  1. garage(box):

Een gebouw, uitsluitend bestemd en geschikt voor het stallen van één motorvoertuig, waarvan de goothoogte en oppervlakte maximaal 3m, respectievelijk maximaal 20m² mag bedragen.

 

  1. gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

  1. gebruiken:

Het gebruiken, doen en laten gebruiken.

 

  1. geluidshinderlijke inrichting:

Inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken als bedoeld in artikel 2.1, lid 3 juncto Bijlage 1 onderdeel D, van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

 

  1. geprojecteerd kwetsbaar object:

Geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

  1. grondgebonden woning:

Een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

 

  1. growproducten:

Verzamelnaam voor producten welke gebruikt worden voor de kweek van hennep zoals onder andere meststoffen, zaden, groeilampen, ventilatoren, lectuur.

 

  1. growshop:

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van growproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

  1. headproducten:

Verzamelnaam voor producten welke verwant zijn aan de hasj-cultuur zoals onder andere waterpijpen, vloeipapier, cocaïnedoosjes en versnijdingsmiddelen zoals cafeïne.

 

  1. headshop:

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van headproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

  1. hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

  1. horeca:

Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies, waarbij de navolgende categorieën worden onderscheiden:

 

horeca van categorie 1:

horecabedrijven gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken, zoals cafetaria, tearoom, snackbar, koffiecorner, croissanterie, ijssalon, lunchroom, broodjeszaak en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

 

horeca van categorie 2:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro’s, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

 

horeca van categorie 3:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, pub, taverne, feestzaalaccommodaties, met uitzondering van discotheken/bar-dancings en nachtclubs;

 

horeca van categorie 4:

horecabedrijven die als hoofddoel hebben het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie met name gedurende de late avond en de nachtelijke uren, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken/bar-dancings, nachtclubs;

 

horeca van categorie 5:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

 

horeca van categorie 6:

horecabedrijven als omschreven onder horeca van categorie 3, evenwel uitsluitend voor zover deze horecabedrijven in directe relatie staan met, c.q. ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de ter plaatse geldende hoofdbestemming, zoals een kantine bij een sporthal (maatschappelijk).

 

  1. infiltratievoorziening:

Een ondergrondse buffer voor regenwater, zoals bijvoorbeeld een verzameling infiltratiekratten, van waaruit geleidelijke infiltratie van regenwater in de ondergrond plaats kan vinden.

 

  1. kantine:

Verblijfslokaal ten behoeve van de recreatieve voorzieningen waar men consumpties kan kopen en nuttigen.

 

  1. kapverdieping/zolder:

Opbouw op de bovenste bouwlaag, die wordt opgericht met minimaal twee schuine zijden waarvan de hellingen maximaal 60° bedragen.

 

  1. karakteristiek pand:

Te handhaven gebouw of bouwwerk gezien de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse, waaronder in elk geval begrepen Rijks- en gemeentelijke monumenten.

 

  1. kelder:

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.

 

  1. kringloopwinkel:

Winkel waarin goederen worden verzameld en aangeboden voor hergebruik.

 

  1. kwetsbaar object:

Kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

  1. maatschappelijke doeleinden:

Onderwijsvoorzieningen, (para)medische voorzieningen daaronder mede begrepen een apotheek, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen, dagopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook daaraan gerelateerde, c.q. daarvan ten dienste gestelde ruimten alsmede ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

 

  1. openbaar nut; openbare nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, rioleringen, ondergrondse locale leidingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

 

  1. overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

  1. pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

  1. peil:

a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.

b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

  1. prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

  1. recreatieve voorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van vrijetijdsbesteding, c.q. het zich ontspannen, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming.

 

  1. risicovolle inrichting:

Een inrichting als bedoeld in artikelen 3 en 4 van het Registratiebesluit externe veiligheid.

 

  1. seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prositutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit plan.

 

  1. set-back:

Een gedeelte van een gebouw, dat op de bovenste bouwlaag is gesitueerd en waarvan de gevels aan alle zijden tenminste 1,5m achter de gevels van de daaronder liggende bouwla(a)g(en) worden gebouwd.

 

  1. smartproducten:

Verzamelnaam voor producten met een sterke stimulerende werking. De betreffende producten zoals onder andere herbal, XTC, frisdranken met guarana, producten met efedrine en paddo’s kunnen zijn samengesteld uit meerdere, oppeppende, psychotrope stoffen.

 

  1. smartshop:

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van smartproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

  1. softdrugswinkel:

Een winkel of een gedeelte van een gebouw dat wordt gebruikt voor het verkopen van softdrugs en/of artikelen voor het vervaardigen van deze waren.

 

  1. speelautomaat:

Een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld, mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen.

 

  1. speelautomatenhal:

Een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar kansspelautomaten staan opgesteld, hieronder is eveneens begrepen diverse vormen van het biljartspel.

 

  1. Staat van bedrijfsactiviteiten:

De als bijlage 1 en 2 bij deze regels gevoegde toegesneden lijst met bedrijfsactiviteiten.

 

  1. stedenbouwkundig beeld:

Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's ter plaatse bepaald beeld in samenhang met de ter plaatse aanwezige beelden gevormd door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

 

  1. supermarkt:

Een winkel gericht op de dagelijkse artikelensector (levensmiddelen), niet zijnde kleinschalige speciaalzaken.

 

  1. voorgevel:

De gevel van een hoofdgebouw, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en die gekeerd is naar de weg of het openbaar gebied.

 

  1. voorgevelrooilijn:

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelgrenzen.

 

  1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):

Wet van 6 november 2008, inhoudende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan.

 

  1. Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan.

 

  1. Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, in werking getreden 1 juli 2008, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan.

 

  1. wonen:

Wonen, het gehuisvest zijn, daaronder mede begrepen een aan huis verbonden beroep.

 

  1. woning / wooneenheid:

Een (gedeelte van een) gebouw met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat:

 

 

 

 

  1. woningsplitsing:

Het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

 

  1. zijgevel:

Een gevel van een gebouw, die niet een hoofdvoorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

  1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

 

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

  1. de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

  1. de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

  1. de hoogte van een bouwlaag:

Vanaf de bovenzijde van de vloer tot aan de buitenzijde, c.q. bovenkant van het plafond.

 

  1. de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

  1. de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

Tussen de buitenzijde van de gevels en/of hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuur.

 

  1. ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,5m.

 

  1. de oppervlakte van een bouwwerk (m2):

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven uit de categorie A en B zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijf (bijlage 1 bij deze regels), evenwel uitsluitend voorzover de bedrijven niet zijn aan te merken als

1. risicovolle inrichting;

2. geluidshinderlijke inrichting;

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: bedrijfswoningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': bestaande grondgebonden woningen;

  3. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie tot maximaal 10% van het brutovloeroppervlak per bedrijf;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’: tevens een supermarkt;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus': tevens detailhandel in volumineuze goederen;

  6. kantoren, deel uitmakend van, ondersteunend aan, c.q. ten dienste van maar ondergeschikt aan de bedrijven genoemd onder a.;

  7. buitenpandige opslag ten dienste van maar ondergeschikt aan de bedrijven genoemd onder a., uitsluitend achter de voorgevelrooilijn;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. verhardingen en parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen;

  5. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, geen bedrijfswoning dan wel bestaande grondgebonden woning zijnde (bedrijfsgebouwen) gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangeduid;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ mag het bouwvlak tot maximaal het aangeduide percentage worden bebouwd;

  4. indien op de verbeelding geen maximum bebouwingspercentage (%) is aangeduid, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;

  5. de voorgevel van een bedrijfsgebouw dient te worden gebouwd achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning dan wel bestaande grondgebonden woning;

  6. bedrijfsgebouwen mogen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 45° mag bedragen;

  7. de afstand van het bedrijfsgebouw tot minimaal één zijdelingse bouwperceelgrens en de achterste bouwperceelgrens dient minimaal 5m te bedragen;

  8. de gronden langs de achterste bouwperceelgrens dienen over een afstand van tenminste 5m volledig vrij van bebouwing, beplanting, buitenpandige opslag en dergelijke te worden gehouden;

  9. de gronden langs één zijdelingse bouwperceelgrens dienen over een afstand van tenminste 5m aansluitend op de toegang tot het perceel volledig vrij van bebouwing, beplanting, buitenpandige opslag en dergelijke te worden gehouden.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning per bouwperceel worden gebouwd;

  2. de bedrijfswoning dient te worden gebouwd binnen het door de aanduidingsgrenzen gevormde aanduidingsvlak van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. de voorgevel van de bedrijfswoning dient in de naar de weg gekeerde aanduidingsgrens te worden gebouwd;

  4. bedrijfswoningen mogen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;

  5. voor de bedrijfswoning geldt dat het aantal bouwlagen maximaal twee mag bedragen;

  6. woningsplitsing is niet toegestaan;

  7. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

 

Bedrijfswoningklasse

Minimale breedte bedrijfswoning

Minimale afstand bedrijfswoning tot zijdelingse perceelsgrens

grondgebonden, vrijstaand

6m

3m

grondgebonden, halfvrijstaand

5,5m

3m (aan een zijde)

 

  1. mogelijkheden bedrijfswoningbouw:

 

Bouwlocatie

Bouwtitel

Voorwaarden: o.a.:

 

 

 

sloop met herbouw bedrijfswoning

rechtstreeks

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij het aantal bedrijfswoningen per saldo niet mag toenemen en met inachtneming van de overige bouwregels.

 

 

 

nieuwbouw bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'

rechtstreeks

  1. uitsluitend eengezinsbedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en met inachtneming van de overige bouwregels;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' mag maximaal het aangeduide aantal bedrijfswoningen worden gebouwd;

een en ander met dien verstande dat burgemeester en wethouders na een periode van 1 jaar na onherroepelijk worden van het plan, niet gebruikte bouwtitels door middel van de in artikel 3.7.1. opgenomen wijzigingsbevoegdheid kunnen verwijderen.

 

 

 

 

3.2.3 Bestaande grondgebonden woningen

Voor het bouwen c.q. herbouwen (na sloop) van bestaande grondgebonden woningen gelden de

volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' één bestaande grondgebonden woning per bouwperceel toegestaan;

  2. de bestaande grondgebonden woning dient te worden gebouwd c.q. herbouwd binnen het door de aanduidingsgrenzen gevormde aanduidingsvlak van de aanduiding 'wonen';

  3. de voorgevel van de bestaande grondgebonden woning dient in de naar de weg gekeerde aanduidingsgrens te worden gebouwd c.q. herbouwd;

  4. bestaande grondgebonden woningen mogen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;

  5. voor de bestaande grondgebonden woning geldt dat het aantal bouwlagen maximaal twee mag bedragen;

  6. woningsplitsing is niet toegestaan;

  7. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

 

Woningklasse

Minimale breedte woning

Minimale afstand woning tot zijdelingse perceelsgrens

grondgebonden, vrijstaand

6m

3m

grondgebonden, halfvrijstaand

5,5m

3m (aan een zijde)

grondgebonden, aaneengesloten

5,5m

-

 

h. mogelijkheden woningbouw:

 

 

Bouwlocatie

Bouwtitel

Voorwaarden: o.a.:

 

 

 

sloop met herbouw woning

rechtstreeks

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij het aantal woningen per saldo niet mag toenemen en met inachtneming van de overige bouwregels.

 

3.2.4 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de bedrijfswoning en de bestaande grondgebonden woning, daaronder mede begrepen de van de bedrijfswoning en de bestaande grondgebonden woning deeluitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  1. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;

  2. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

  3. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;

  4. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m2 per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.

 

3.2.5 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen, met uitzondering van overkappingen, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;

  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen;

  1. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

 

3.2.7 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 11 ('Waarde - Archeologie 2'), artikel 12 ('Waarde - Archeologie 3'), artikel 13 ('Waarde - Archeologie 4') en artikel 14 ('Waarde - Archeologie 5') van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

3.3 Nadere eisen

 

3.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;

  3. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

 

3.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 20.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

3.4.1 Grotere oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:

  1. tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning dan wel de bestaande grondgebonden woning meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

  2. tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning dan wel de bestaande grondgebonden woning meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

  3. tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

3.4.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) bouwhoogte en/of oppervlak toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

3.4.3 Terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.6 teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

3.4.4 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Gebruik

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 3.1 omschreven bestemming.

 

3.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval

verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. wonen, behoudens in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en een bestaande grondgebonden woning ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

  2. woningsplitsing;

  3. risicovolle inrichting;

  4. geluidshinderlijke inrichting;

  5. detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 3.1 onder d., e. en f.;

  6. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;

  7. verkooppunt voor motorbrandstoffen met en zonder lpg en/of propaan c.a.;

  8. buitenpandige opslag voor de voorgevelrooilijn.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a. voor het toelaatbaar stellen van:

  1. een bedrijf van categorie C zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijf (bijlage 1 bij deze regels), alsmede bedrijven die naar aard, omvang, (hinder)uitstraling daarmee te vergelijken zijn, niet zijnde risicovolle inrichtingen dan wel geluidshinderlijke inrichtingen;

  2. een bedrijf dat niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijf (bijlage 1 bij deze regels), maar dat naar aard, omvang, (hinder)uitstraling te vergelijken is met bedrijven van maximaal categorie B op die Staat van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde risicovolle inrichtingen dan wel geluidshinderlijke inrichtingen.

 

3.6.2 Voorwaarden

Afwijken van de gebruiksregels op basis van artikel 3.6.1 is slechts toegestaan indien de te ontplooien bedrijfsactiviteit:

  1. geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu oplevert;

  2. geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer noch op de verkeersveiligheid;

  3. niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden noch dat uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden onevenredig worden geschaad en uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

 

3.6.3 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.7.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afloop van een periode van één jaar na het moment van onherroepelijk worden van dit plan de aanduiding 'bedrijfswoning' ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 2’ van verbeelding te verwijderen, indien gedurende die periode geen bedijfswoning is opgericht c.q. geen bedrijfswoningen zijn opgericht, dan wel op dat moment in oprichting is/zijn, met dien verstande dat:

  1. een eventuele bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning voor het bouwen voor de betreffende gronden vooraf dient te zijn ingetrokken;

  2. een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij ook de belangen van de eigenaren van c.q. zakelijk gerechtigden met betrekking tot de betreffende gronden worden meegewogen.

 

3.7.2 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikel bepaalde wordt de in artikel 20.1.3 opgenomen procedure gevolgd.

Artikel 4 Bedrijventerrein

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven tot en met categorie 2 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels), evenwel uitsluitend voorzover de bedrijven niet zijn aan te merken als risicovolle inrichting;

  2. - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels), evenwel uitsluitend voorzover de bedrijven niet zijn aan te merken als risicovolle inrichting;

  3. - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorie 3.2 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels), evenwel uitsluitend voorzover de bedrijven niet zijn aan te merken als risicovolle inrichting;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met categorie 4.1 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels), evenwel uitsluitend voorzover de bedrijven niet zijn aan te merken als risicovolle inrichting;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - grofkeramische producten': tevens bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de vervaardiging van Baksteen en baksteenelementfabriek zoals bedoeld in categorie 26 4 in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels);

  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - parfumerie- en cosmeticafabriek': tevens bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de vervaardiging van Parfumerie- en cosmeticafabriek, zoals bedoeld in categorie 245 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels);

  7. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': bedrijfswoningen;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - kringloopwinkel': tevens een kringloopwinkel;

  9. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie tot maximaal 10% van het brutovloeroppervlak per bedrijf en tot een absoluut maximum van 250m² brutovloeroppervlakte per bedrijf;

  10. kantoren deel uitmakend van, ondersteunend aan, c.q. ten dienste van maar ondergeschikt aan de bedrijven genoemd onder a., b., c., d. en e..;

  11. buitenpandige opslag ten dienste van maar ondergeschikt aan de bedrijven genoemd onder a., b., c., d. en e., uitsluitend achter de voorgevelrooilijn;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. verhardingen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat parkeren en laden en lossen op eigen terrein dient plaats te vinden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen;

  5. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangeduid;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ mag het bouwperceel tot maximaal het aangeduide percentage worden bebouwd;

  4. indien op de verbeelding geen maximum bebouwingspercentage (%) is aangeduid, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;

  5. de voorgevel van het bedrijfsgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel evenwijdig daaraan, op maximaal 1m daarachter;

  6. bedrijfsgebouwen mogen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 45° mag bedragen;

  7. de afstand van het bedrijfsgebouw tot de achterste bouwperceelgrens dient minimaal 10m te bedragen en de afstand van het bedrijfsgebouw tot de beide zijdelingse bouwperceelgrenzen dient minimaal 5m te bedragen;

  8. de gronden langs de achterste bouwperceelgrens dienen over een afstand van tenminste 10m volledig vrij van bebouwing, beplanting, buitenpandige opslag en dergelijke te worden gehouden;

  9. de gronden langs de beide zijdelingse bouwperceelgrenzen dienen over een afstand van tenminste 5m aansluitend op de toegang tot het perceel volledig vrij van bebouwing, beplanting, buitenpandige opslag en dergelijke te worden gehouden.

 

4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning per bouwperceel worden gebouwd;

  2. de bedrijfswoning dient te worden gebouwd binnen het door de aanduidingsgrenzen gevormde aanduidingsvlak van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. de voorgevel van de bedrijfswoning dient in de naar de weg gekeerde aanduidingsgrens te worden gebouwd;

  4. bedrijfswoningen mogen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;

  5. voor de bedrijfswoning geldt dat het aantal bouwlagen maximaal twee mag bedragen;

  6. woningsplitsing is niet toegestaan;

  7. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

 

Bedrijfswoningklasse

Minimale breedte bedrijfswoning

Minimale afstand bedrijfswoning tot zijdelingse perceelsgrens

grondgebonden, vrijstaand

6m

3m

 

  1. mogelijkheden bedrijfswoningbouw:

 

Bouwlocatie

Bouwtitel

Voorwaarden: o.a.:

 

 

 

sloop met herbouw bedrijfswoning

rechtstreeks

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij het aantal bedrijfswoningen per saldo niet mag toenemen en met inachtneming van de overige bouwregels.

 

 

 

 

4.2.3 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de bedrijfswoning daaronder mede begrepen de van de bedrijfswoning deeluitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  1. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;

  2. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

  3. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;

  4. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.

 

4.2.4 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen, met uitzondering van overkappingen, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;

  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen;

  3. technische installaties voor zover behorende bij bedrijfsgebouwen, waarvan de bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal de maximale bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag bedragen zoals ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangeduid;

  4. schoorsteen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - schoorsteen', waarvan de bouwhoogte maximaal 35m mag bedragen;

  1. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

 

4.2.6 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 11 ('Waarde - Archeologie 2'), artikel 12 ('Waarde - Archeologie 3'), artikel 13 ('Waarde - Archeologie 4') en artikel 14 ('Waarde - Archeologie 5') van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

 

4.3 Nadere eisen

 

4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;

  3. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

 

4.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 20.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 

4.4.1 Grotere oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 voor het oprichten van bijgebouwen bij een bedrijfswoning met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:

  1. tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

  2. tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

  3. tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

4.4.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.4 teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) bouwhoogte en/of oppervlak toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

4.4.3 Terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.5 teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

4.4.4 Bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c voor het op een bouwperceel toestaan van een hoger maximum bebouwingspercentage (%) dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercetage (%)' is aangeduid, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. het maximum bebouwingspercentage (%) van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%;

  2. parkeren en laden en lossen dienen plaats te vinden op eigen terrein;

  3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  4. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  6. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

4.4.5 Technische installaties en schoorstenen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.5 sub b onder 3 ten 4 eneinde ten behoeve van technische installaties en een schoorsteen een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 35 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

4.4.6 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1 Gebruik

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 4.1 omschreven bestemming.

 

4.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. wonen, behoudens in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. woningsplitsing;

  3. risicovolle inrichting;

  4. detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 4.1 onder g. en h.;

  5. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;

  6. zelfstandige kantoren;

  7. verkooppunt voor motorbrandstoffen met en zonder lpg en/of propaan c.a.;

  8. buitenpandige opslag voor de voorgevelrooilijn.

 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.6.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder a., b. en c. voor het toelaatbaar stellen van:

  1. een bedrijf van maximaal categorie 4.1 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels), alsmede bedrijven die naar aard, omvang, (hinder)uitstraling daarmee te vergelijken zijn, niet zijnde risicovolle inrichtingen;

  2. een bedrijf dat niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels), maar dat naar aard, omvang, (hinder)uitstraling te vergelijken is met bedrijven van maximaal categorie 3.2 op die Staat van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde risicovolle inrichtingen;

  3. een risicovolle inrichting van maximaal categorie 4.1, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein in bijlage 2 bij deze regels of een naar aard, omvang en (hinder)uitstraling daarmee vergelijkbaar bedrijf;

  4. een bedrijf in een hogere categorie dan categorie 4.1 onder de voorwaarde dat het bedrijf naar aard, omvang en (hinder)uitstraling vergelijkbaar dient te zijn met een categorie 4.1 -bedrijf, niet zijnde risicovolle inrichtingen, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 2 bij deze regels), alsmede bedrijven die naar aard, omvang, (hinder)uitstraling daarmee te vergelijken zijn, niet zijnde risicovolle inrichtingen.

 

4.6.2 Voorwaarden

Afwijken van de gebruiksregels op basis van artikel 4.6.1 is slechts toegestaan indien de te ontplooien bedrijfsactiviteit:

  1. geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu oplevert;

  2. geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer noch op de verkeersveiligheid;

  3. niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden noch dat uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden onevenredig worden geschaad en uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is;

en in geval van het toelaatbaar stellen van een risicovolle inrichting (artikel 4.6.1 sub c.) in aanvulling op het voorgaande:

  1. geen (beperkte) kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) zijn gelegen c.q. komen te liggen;

  2. indien sprake is van een toename van het groepsrisico, daarover een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.

 

4.6.3 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

4.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, dempen of ingrijpend wijzigen van open (hemel)waterbuffers, poelen, sloten en andere typen open water;

  2. het afgraven of ophogen van gronden;

  3. het verlagen van de bodem;

  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

4.7.2 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag verleent een vergunning, als bedoeld in artikel 4.7.1 nadat een Flora- en faunaonderzoek heeft aangetoond dat:

  1. er geen strijd is met de Flora- en faunawet dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is of kan worden verkregen;

  2. door het uitvoeren van een werk, geen bouwerken zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.7.1 de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden niet worden aangetast.

 

4.7.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 4.7.1 geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen; onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;

  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan.

 

Artikel 5 Dienstverlening

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dienstverlening;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. verhardingen en parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen;

  5. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, geen bedrijfswoning zijnde gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangeduid;

  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  4. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel evenwijdig daaraan op maximaal 1m daarachter.

 

5.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning per bouwperceel worden gebouwd;

  2. de bedrijfswoning dient te worden gebouwd binnen het door de aanduidingsgrenzen gevormde aanduidingsvlak van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. de voorgevel van de bedrijfswoning dient in de naar de weg gekeerde aanduidingsgrens te worden gebouwd;

  4. de bedrijfswoning mag worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;

  5. voor de bedrijfswoning geldt dat het aantal bouwlagen maximaal twee mag bedragen;

  6. woningsplitsing is niet toegestaan;

  7. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

 

Bedrijfswoningklasse

Minimale breedte bedrijfswoning

Minimale afstand bedrijfswoning tot zijdelingse perceelsgrens

grondgebonden, vrijstaand

6m

3m

 

  1. mogelijkheden bedrijfswoningbouw:

 

Bouwlocatie

Bouwtitel

Voorwaarden: o.a.:

 

 

 

sloop met herbouw bedrijfswoning

rechtstreeks

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij het aantal bedrijfswoningen per saldo niet mag toenemen en met inachtneming van de overige bouwregels.

 

 

 

 

5.2.3 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de bedrijfswoning daaronder mede begrepen de van de bedrijfswoning deeluitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  1. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;

  2. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

  3. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;

  4. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.

 

5.2.4 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen, met uitzondering van overkappingen, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;

  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen;

  1. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

 

5.2.6 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 11 ('Waarde - Archeologie 2'), artikel 12 ('Waarde - Archeologie 3'), artikel 13 ('Waarde - Archeologie 4') en artikel 14 ('Waarde - Archeologie 5') van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

5.3 Nadere eisen

 

5.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;

  3. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

 

5.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 20.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Grotere oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:

  1. tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

  2. tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

  3. tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

5.4.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.4 teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) bouwhoogte en/of oppervlak toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

5.4.3 Terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.5 teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

5.4.4 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

 

5.5.1 Gebruik

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 5.1 omschreven bestemming.

 

5.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. wonen, behoudens in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. woningsplitsing;

  3. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel als ondergeschikte activiteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf en met uitzondering van beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit tot een maximum van 10% van het brutovloeroppervlak per bedrijf;

  4. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.

 

5.5.3 Begane grondlaag en oriëntatie op de straat

Dienstverlening is alleen toegestaan op de begane grondlaag van een hoofdgebouw en dient georiënteerd te zijn op de straat.

 

Artikel 6 Groen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken;

  2. water- en vijverpartijen;

  3. hondenuitlaatplaatsen;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. verhardingen ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;

  2. speelvoorzieningen;

  3. straatmeubilair;

  4. openbare nutsvoorzieningen;

  5. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;

  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2m mag bedragen;

  3. speelvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 5m mag bedragen.

 

6.2.3 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 11 ('Waarde - Archeologie 2'), artikel 12 ('Waarde - Archeologie 3'), artikel 13 ('Waarde - Archeologie 4') en artikel 14 ('Waarde - Archeologie 5') van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

6.3 Nadere eisen

 

6.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;

  3. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

 

6.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 20.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

 

6.4.1 Groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 en 6.2.2 teneinde ten behoeve van een dergelijk gebouw/bouwwerk een groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

6.4.2 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

6.5 Specifieke gebruiksregels

 

6.5.1 Gebruik

De voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 6.1 omschreven bestemming.

 

6.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste en vloeibare afvalstoffen behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

6.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, dempen of ingrijpend wijzigen van open (hemel)waterbuffers, poelen, sloten en andere typen open water;

  2. het afgraven of ophogen van gronden;

  3. het verlagen van de bodem;

  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

6.6.2 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag verleent een vergunning, als bedoeld in artikel 6.6.1 nadat een Flora- en faunaonderzoek heeft aangetoond dat:

  1. er geen strijd is met de Flora- en faunawet dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is of kan worden verkregen;

  2. door het uitvoeren van een werk, geen bouwerken zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.6.1 de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden niet worden aangetast.

 

6.6.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 6.6.1 geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen; onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;

  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan.

 

Artikel 7 Horeca

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca tot en met categorie 2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. verhardingen en parkeervoorzieningen;

  3. straatmeubilair;

  4. groenvoorzieningen;

  5. openbare nutsvoorzieningen;

  6. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, geen bedrijfswoning zijnde gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangeduid;

  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  4. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel evenwijdig daaraan op maximaal 1m daarachter.

 

7.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning per bouwperceel worden gebouwd;

  2. de bedrijfswoning dient te worden gebouwd binnen het door de aanduidingsgrenzen gevormde aanduidingsvlak van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. de voorgevel van de bedrijfswoning dient in de naar de weg gekeerde aanduidingsgrens te worden gebouwd;

  4. bedrijfswoningen mogen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;

  5. voor de bedrijfswoning geldt dat het aantal bouwlagen maximaal twee mag bedragen;

  6. woningsplitsing is niet toegestaan;

  7. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

 

Bedrijfswoningklasse

Minimale breedte bedrijfswoning

Minimale afstand bedrijfswoning tot zijdelingse perceelsgrens

grondgebonden, vrijstaand

6m

3m

 

  1. mogelijkheden bedrijfswoningbouw:

 

Bouwlocatie

Bouwtitel

Voorwaarden: o.a.:

 

 

 

sloop met herbouw bedrijfswoning

rechtstreeks

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij het aantal bedrijfswoningen per saldo niet mag toenemen en met inachtneming van de overige bouwregels.

 

 

 

 

7.2.3 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de bedrijfswoning daaronder mede begrepen de van de bedrijfswoning deeluitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  1. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;

  2. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

  3. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;

  4. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.

 

7.2.4 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen, met uitzondering van overkappingen, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;

  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen;

  1. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

 

7.2.6 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 11 ('Waarde - Archeologie 2'), artikel 12 ('Waarde - Archeologie 3'), artikel 13 ('Waarde - Archeologie 4') en artikel 14 ('Waarde - Archeologie 5') van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

7.3 Nadere eisen

 

7.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;

  3. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

 

7.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 20.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

7.4 Afwijken van de bouwregels

 

7.4.1 Grotere oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.3 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:

  1. tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

  2. tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

  3. tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

7.4.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.4 teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) bouwhoogte en/of oppervlak toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

7.4.3 Terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.5 teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

7.4.4 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

7.5 Specifieke gebruiksregels

 

7.5.1 Gebruik

De voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 7.1 omschreven bestemming.

 

7.5.2 Horeca tot en met categorie 2 en wonen

  1. Horeca tot en met categorie 2 is alleen toegestaan op de begane grondlaag van een hoofdgebouw en dient georiënteerd te zijn op de straat.

  2. Het wonen dient georiënteerd te zijn op de straat.

 

7.5.3 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. wonen, behoudens in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. zelfstandige bewoning voor zover het betreft bijgebouwen;

  3. woningsplitsing;

  4. buitenpandige opslag;

  5. een coffeeshop, headshop, ecoshop, growshop, smartshop, softdrugswinkel en/of speelautomatenhal;

  6. een seksinrichting.

 

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

7.6.1 Andere categorie horeca

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 onder a voor het toelaatbaar stellen van horeca van een andere categorie dan horeca tot en met categorie 2, evenwel niet horeca van categorie 4, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' wordt voldaan aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;

  2. indien ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' sprake is van toename van het groepsrisico, vindt hiervoor verantwoording plaats;

  3. de horeca-activiteit levert geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu op;

  4. de horeca-activiteit heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer noch op de verkeersveiligheid; en

  5. de horeca-activiteit leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad.

 

 

Artikel 8 Verkeer

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, bestaande uit maximaal twee rijstroken;

  2. voet- en fietspaden;

  3. verblijfsdoeleinden;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. geluidwerende voorzieningen;

  6. groenvoorzieningen;

  7. openbare nutsvoorzieningen;

  8. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

een en ander met de daarbij behorende kunstwerken, speel- en straatmeubilair en overige voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van het wegverkeer, zoals abri’s en stallingruimten, met uitzondering van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met en zonder lpg en/of propaan c.a.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3m.

  2. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 25m².

 

8.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;

  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2m mag bedragen.

 

8.2.4 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 11 ('Waarde - Archeologie 2'), artikel 12 ('Waarde - Archeologie 3'), artikel 13 ('Waarde - Archeologie 4') en artikel 14 ('Waarde - Archeologie 5') van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

8.3 Nadere eisen

 

8.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;

  3. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

 

8.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 20.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

8.4 Afwijken van de bouwregels

 

8.4.1 Groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 8.2.2 en 8.2.3 teneinde ten behoeve van de in artikel 8.2.1 genoemde gebouwen, de in artikel 8.2.2 genoemde gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de in artikel 8.2.3 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde een groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

8.4.2 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

8.5 Specifieke gebruiksregels

 

8.5.1 Gebruik

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 8.1 omschreven bestemming.

 

8.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste en vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. buitenopslag en -stalling van goederen, al dan niet bestemd voor verkoop;

  4. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met en zonder lpg en/of propaan c.a.

Artikel 9 Wonen

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan huis verbonden beroepen, met in achtname van het bepaalde in artikel 9.5.2;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. verhardingen en parkeervoorzieningen;

  3. straatmeubilair;

  4. groenvoorzieningen;

  5. openbare nutsvoorzieningen;

  6. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij de voorgevel dient te zijn georiënteerd richting straat of plein;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. woningbouwmogelijkheden:

 

Bouwlocatie

Bouwtitel

Voorwaarden: o.a.:

 

 

 

sloop met herbouw woning

rechtstreeks

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij het aantal woningen per saldo niet mag toenemen en met inachtneming van de overige bouwregels.

 

 

 

nieuwbouw woning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'

rechtstreeks

  1. uitsluitend eengezinswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en met inachtneming van de overige bouwregels;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' mag maximaal het aangeduide aantal woningen worden gebouwd;

een en ander met dien verstande dat burgemeester en wethouders na een periode van 1 jaar na onherroepelijk worden van het plan, niet gebruikte bouwtitels door middel van de in artikel 9.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheid kunnen verwijderen.

 

 

 

 

  1. woningsplitsing is niet toegestaan;

  2. de voorgevel van een woning dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel evenwijdig daaraan op maximaal 1m daarachter;

  3. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' het aangeduide aantal als maximum geldt;

  4. gebouwen mogen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;

  5. meergezinswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' en slechts indien het op de verbeelding aangeduide aantal bouwlagen minimaal 3 bedraagt;

  6. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de diepte van het voor het betreffende bouwperceel opgenomen bouwvlak;

  7. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

 

Woningklasse

Minimale breedte hoofdgebouw

Minimale afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

grondgebonden, vrijstaand

6m

3m

grondgebonden, halfvrijstaand

5,5m

3m (aan een zijde)

grondgebonden, aaneengesloten

5,5m

-

meergezins; gestapeld

5.5m

-

 

9.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de woning, daaronder mede begrepen de van de woning deeluitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  1. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;

  2. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

  3. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;

  4. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.

 

9.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen, met uitzondering van overkappingen, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;

  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen;

  1. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

 

9.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 11 ('Waarde - Archeologie 2'), artikel 12 ('Waarde - Archeologie 3'), artikel 13 ('Waarde - Archeologie 4') en artikel 14 ('Waarde - Archeologie 5') van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

9.3 Nadere eisen

 

9.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;

  3. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

 

9.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 20.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

9.4 Afwijken van de bouwregels

 

9.4.1 Voorgevel, maatvoering, diepte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 9.2.1 onder e voor het op een grotere afstand dan 1m plaatsen van de voorgevel achter de voor betreffend perceel aangegeven naar de weg gekeerde bouwvlakgrens;

  2. artikel 9.2.1 onder j indien bij een strikte naleving van deze bepaling een concrete en stedenbouwkundig verantwoorde invulling van een bouwperceel niet mogelijk is, teneinde van de aldaar voorgeschreven maat af te wijken;

  3. artikel 9.2.1 onder a juncto i, voor woningen, daaronder mede begrepen aanbouwen, met een grotere diepte dan geldend voor het betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak, evenwel steeds tot maximaal 15m;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

9.4.2 Grotere oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:

  1. tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de woning, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

  2. tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van de woning, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

  3. tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

9.4.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.3 teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) bouwhoogte en/of oppervlak toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

9.4.4 Terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.4 teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

9.4.5 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

9.5 Specifieke gebruiksregels

 

9.5.1 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 9.1 omschreven bestemming.

 

9.5.2 Aan huis verbonden beroep

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in artikel 9.1 onder b gelden de volgende regels:

  1. een aan huis verbonden beroep mag worden uitgeoefend in de woning en/of in de bijgebouwen;

  2. de oppervlakte voor uitvoering van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, tot een maximale oppervlakte van 30 m²;

  3. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de verschijningsvorm als woning mag niet wezenlijk worden aangetast;

  4. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;

  5. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

  6. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord;

  7. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;

  8. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan de activiteit inherente en ondergeschikte detailhandel.

 

9.5.3 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval

verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. zelfstandige bewoning, voor zover het betreft bijgebouwen;

  2. woningsplitsing;

  3. een coffeeshop, headshop, ecoshop, growshop, smartshop, softdrugswinkel en/of speelautomatenhal;

  4. ambachtelijke c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;

  5. het in overwegende mate gebruiken van particuliere - althans niet openbare - gronden, gelegen vóór de voorgevel van de woningen, ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen en de opslag van caravans.

 

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

9.6.1 Ambachtelijke, c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.3 onder d voor het gebruik van een gedeelte van een voor wonen bestemd hoofdgebouw, met daarbij behorende bijgebouwen, voor ambachtelijke, c.q consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte voor de uitoefening van ambachtelijke, c.q consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, tot een maximale oppervlakte van 30 m²;

  2. er mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu ontstaan;

  3. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het (woon)karakter van de buurt;

  4. voor zover van toepassing mag het monumentale karakter van de bebouwing niet worden geschaad;

  5. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;

  6. detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel in beperkte mate als ondergeschikte nevenactiviteit voorzover deze detailhandel:

  1. verband houdt met de betreffende ambachtelijke c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;

  2. goederen betreft die ter plaatse in het kader van de betreffende ambachtelijke bedrijfsactiviteit zijn vervaardigd;

  1. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

9.6.2 Bed and breakfastvoorziening

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.1 voor het gebruik van een gedeelte van een woning, met daarbij behorende bijgebouwen, voor een bed and breakfastvoorziening mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. het pand waarin de voorziening wordt opgenomen, dient een minimale inhoud van 750 m³ te hebben, met uitzondering van karakteristieke panden, waarvoor geen minimale inhoud is vereist;

  2. de voorziening dient binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;

  3. de voorziening dient in functionele en (bedrijfs)economische zin ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie wonen;

  4. de voorziening mag niet functioneren als een zelfstandige woning;

  5. het maximaal aantal personen dat per voorziening gelijktijdig gebruikt maakt van de bed and breakfast bedraagt 6; de voorziening mag maximaal op dit aantal zijn ingericht;

  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  7. het woon- en leefklimaat mag niet onaanvaardbaar worden aangetast;

  8. de voorziening heeft geen onevenredig nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer, het parkeren daaronder begrepen, noch op de verkeersveiligheid;

  9. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

 

9.6.3 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

9.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

9.7.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afloop van een periode van één jaar na het moment van onherroepelijk worden van dit plan de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 1’ van verbeelding te verwijderen, indien gedurende die periode geen woning is opgericht c.q. geen woningen zijn opgericht, dan wel op dat moment in oprichting is/zijn, met dien verstande dat:

  1. een eventuele bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning voor het bouwen voor de betreffende gronden vooraf dient te zijn ingetrokken;

  2. een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij ook de belangen van de eigenaren van c.q. zakelijk gerechtigden met betrekking tot de betreffende gronden worden meegewogen.

 

9.7.2 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikel bepaalde wordt de in artikel 20.1.3 opgenomen procedure gevolgd.

 

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse hoogspanningsverbinding met een vrijwaringsstrook ter breedte van 20m aan weerszijden van de figuur 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding'.

 

10.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden opgericht.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mits de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten en het bevoegd gezag hierover tijdig tevoren schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s) en de (regionale) brandweer. Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken verbinding wordt geen vergunning verleend.

 

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

10.4.1 Vergunningplicht

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen van deze regels is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanbrengen van bovengrondse kabels of leidingen;

  2. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen of afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden in verband met:

  1. het aanleggen van wegen of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  1. het aanbrengen van hoogopgaande bomen of beplantingen;

  2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5m;

  3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;

  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

 

10.4.2 Uitzonderingen

Het hierboven onder artikel 10.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  1. normale onderhoudswerkzaamheden;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

  4. normaal spitwerk tot een diepte van niet meer dan 0,3m.

  5. werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning kunnen worden uitgevoerd.

 

10.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden onder artikel 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig en veilig functioneren van de in artikel 10.1 genoemde leiding niet onevenredig wordt c.q. kan worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de betreffende leidingbeheerder(s) en de regionale brandweer gehoord.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

11.2.2 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 11.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

11.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 11.2.2 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

11.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 11.2.3 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

11.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in artikel 11.2.1 tot en met artikel 11.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken:

  1. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 100m²;

  2. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van meer dan 100m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

 

11.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

11.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 11.3.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

11.3.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 11.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

11.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 11.3.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

11.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 11.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

11.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 11.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de werken en/of werkzaamheden:

  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 11.2.1 van toepassing is;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;

  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen; onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;

  1. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

  2. de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een oppervlak tot ten hoogste 100m².

 

11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

11.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.

 

11.4.2 Vaststellen archeologische waarden

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 11.4.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.

 

11.4.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 11.4.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

11.4.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 11.4.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

11.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 11.4.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloop.

 

11.4.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 11.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 11.2.1 van toepassing is;

  2. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

  3. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  4. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de sloopwerkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 nodig is;

  5. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van maximaal 100m²;

  6. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van meer dan 100m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

 

Artikel 12 Waarde - Archeologie 3

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

12.2.2 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 12.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

12.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 12.2.2 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

12.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 12.2.3 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

12.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in artikel 12.2.1 tot en met artikel 12.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken:

  1. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 250m²;

  2. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van meer dan 250m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

12.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

12.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 12.3.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

12.3.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 12.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

12.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 12.3.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

12.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 12.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

12.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 12.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de werken en/of werkzaamheden:

  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 12.2.1 van toepassing is;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;

  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen; onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;

  1. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

  2. de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een oppervlak tot ten hoogste 250m².

 

12.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

12.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.

 

12.4.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 12.4.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.

 

12.4.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 12.4.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

12.4.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 12.4.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

12.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 12.4.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloop.

 

12.4.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 12.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 12.2.1 van toepassing is;

  2. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

  3. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  4. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de sloopwerkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 nodig is;

  5. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van maximaal 250m²;

  6. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van meer dan 250m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

 

Artikel 13 Waarde - Archeologie 4

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

13.2.2 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 13.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

13.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 13.2.2 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

13.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 13.2.3 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

13.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in artikel 13.2.1 tot en met artikel 13.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken:

  1. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 2500m²;

  2. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van meer dan 2500m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

13.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

13.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 13.3.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

13.3.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 13.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

13.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 13.3.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

13.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 13.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

13.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 13.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de werken en/of werkzaamheden:

  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 13.2.1 van toepassing is;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;

  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen; onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;

  1. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

  2. de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een oppervlak tot ten hoogste 2500m².

 

13.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

13.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.

 

13.4.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 13.4.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.

 

13.4.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 13.4.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

13.4.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 13.4.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

13.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 13.4.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloop.

 

13.4.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 13.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 13.2.1 van toepassing is;

  2. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

  3. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  4. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de sloopwerkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 nodig is;

  5. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van maximaal 2500m²;

  6. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van meer dan 2500m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

 

Artikel 14 Waarde - Archeologie 5

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

14.2.2 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 14.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

14.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 14.2.2 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

14.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 14.2.3 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

14.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in artikel 14.2.1 tot en met artikel 14.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken:

  1. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 10.000m²;

  2. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van meer dan 10.000m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

 

14.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

14.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 14.3.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

14.3.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 14.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

14.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 14.3.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

14.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 14.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

14.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 14.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de werken en/of werkzaamheden:

  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 14.2.1 van toepassing is;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;

  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen; onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen vanhet bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;

  1. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

  2. de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een oppervlak tot ten hoogste 10.000m².

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

14.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.

 

14.4.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in artikel 14.4.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.

 

14.4.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 14.4.2 genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

14.4.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 14.4.3 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

14.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 14.4.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloop.

 

14.4.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 14.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 14.2.1 van toepassing is;

  2. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

  3. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  4. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de sloopwerkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 nodig is;

  5. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van maximaal 10.000m²;

  6. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van meer dan 10.000m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 16 Algemene bouwregels

 

16.1 Ondergeschikte bouwdelen

De grenzen van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, met dien verstande dat de diepte gemeten vanaf de bouw(vlak)grens maximaal 1,5m mag bedragen en de breedte maximaal 50% van de breedte van het gebouw mag bedragen.

 

16.2 Bestaande afstanden en maten

 

16.2.1 Bestaande grotere afstanden en maten

Indien afstanden tot, goot- en bouwhoogten en inhoud van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

16.2.2 Bestaande kleinere afstanden en maten

In die gevallen dat afstanden tot, goot- en bouwhoogten en inhoud van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

16.2.3 Heroprichting gebouwen

In geval van heroprichting van bouwwerken is het bepaalde in 16.2.1 en 16.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

 

17.1 'geluidzone - industrie'

 

17.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, tenzij daarvoor door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde is vastgesteld.

 

17.2 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'

 

17.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd en de reeds bestaande kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen voor wat betreft bouwhoogte en bebouwingspercentage niet worden uitgebreid.

 

17.2.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in artikel 17.2.1 met dien verstande dat:

  1. Het betreffende (beperkt) kwetsbare object niet wordt gerealiseerd dan wel uitgebreid binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6);

  2. indien sprake is van een toename van het groepsrisico, daarover een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.

 

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

 

18.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

 

18.1.1 Overschrijden grenzen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen van hoofdgebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door aan de begane grondlaag aangebrachte erkers, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1m en de breedte van de erker maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw bedraagt waaraan de erker wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5m en mits het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

 

18.1.2 Beeldhouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in de regels bepaalde voor het oprichten van beeldhouwwerken en andere objecten van beeldende kunst.

 

18.1.3 10%-regeling

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en mits het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

 

18.1.4 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 20.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

 

19.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

 

19.1.1 Begrenzing bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op gronden met de bestemming 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein', 'Dienstverlening', 'Horeca' en 'Wonen' het beloop van de begrenzing van de aangeduide bouwvlakken, beperkt te wijzigen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;

  5. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid mogen niet in het gedrang komen;

  6. het toepassen van de in dit artikellid bedoelde wijzigingsbevoegdheid is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

19.1.2 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrenzen met maximaal 5m te verschuiven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;

  4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;

  5. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid mogen niet in het gedrang komen;

  6. het toepassen van de in dit artikellid bedoelde wijzigingsbevoegdheid is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

 

19.1.3 Archeologische waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

 

19.1.4 Toekennen dubbelbestemming archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien daar op basis van archeologisch onderzoek aanleiding voor bestaat ter bescherming van te verwachten archeologische waarden.

 

19.1.5 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikel bepaalde wordt de in artikel 17.1.3 opgenomen procedure gevolgd.

 

Artikel 20 Algemene procedureregels

 

20.1 Procedures

 

20.1.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  1. het ontwerpbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;

  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;

  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;

  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;

  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

 

20.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een afwijking van het bestemmingsplan op basis van een afwijkingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 

20.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Bij een wijziging van het bestemmingsplan op basis van een wijzigingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 

20.2 Voorwaarden

Alvorens tot afwijking of wijziging als bedoeld in respectievelijk artikel 18 en 19 te besluiten, dient in ieder geval door middel van onderzoek aangetoond te zijn, dat:

  1. sectorale aspecten, zoals geluid, bodem, lucht, water en flora & fauna geen belemmering opleveren, c.q. dat de daarvoor geldende normen niet zullen worden overschreden;

  2. afwijking of wijziging uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is;

  3. in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegeheid (op eigen terrein).

 

Artikel 21 Overige regels

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 22 Overgangsrecht

 

22.1 Bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

22.2 Gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 23 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Spekholzerheide".

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kerkrade.

 

De voorzitter, De griffier.