direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beitel-Locht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Algemeen

In 2008 geldt voor het grondgebied van de gemeente Kerkrade een veelheid aan vaak verouderde en versnipperde bestemmingsplannen die enerzijds te veel ruimte bieden voor ongewenste ontwikkelingen en anderzijds te weinig ruimte en flexibiliteit bieden voor gewenste ontwikkelingen. Er is daardoor behoefte aan actuele bestemmingsplannen. Deze plannen dienen te voorzien in een overwegend beheersmatige regeling, met moderne, flexibele bouw- en gebruiksregels, waarbij rekening dient te worden gehouden met actueel beleid.

Het bestemmingsplan vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt zowel analoog als ook digitaal uitgevoerd. Bij de opstelling van het plan is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het bestemmingsplan bestaat in de analoge (papieren) versie uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen, aanduidingen, maatvoering en dergelijke door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten gebruiks- en bouwregels die voor de betreffende bestemmingen, aanduidingen e.d. van toepassing zijn. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor het beheer en de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. Deze toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Naast de analoge versie is het bestemmingsplan ook digitaal raadpleegbaar. Het wordt digitaal (langs elektronische weg) ter beschikking waardoor het plan digitaal raadpleegbaar is via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het westelijk deel van Kerkrade. Het plangebied omvat het gebied gelegen tussen het plangebied van bestemmingsplan Rodaboulevard aan de westzijde en het bestemmingsplan bedrijventerrein Spekholzerheide aan de oostzijde. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Euregioweg in het noorden en de achterzijde van de percelen aan de straat Beitel in het zuiden. De begrenzing is globaal aangegeven in onderstaande afbeelding. Het betreft het gedeelte dat als luchtfoto is weergegeven tussen de Rodaboulevard aan de westzijde en het bedrijventerrein Spekholzerheide aan de oostzijde. Waarbij het plangebied aan de noordzijde wordt begrensd door de Euregioweg. De exacte begrenzing wordt bepaald door de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0001.jpg"

Globale begrenzing plangebied: luchtfoto

1.3 Doel

Het doel van het bestemmingsplan 'Beitel-Locht' is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening in 2008, worden gemeenten gedwongen strikter beleid te voeren voor het actueel houden van bestemmingsplannen. Volgens de wet mag een bestemmingsplan niet ouder zijn dan tien jaar. In gemeente Kerkrade zijn inmiddels een groot aantal bestemmingsplannen geactualiseerd. Onderhavig plangebied is echter nog een van de (kleinere) plangebieden waarvoor nog een verouderd bestemmingsplan geldt. Het gaat hierbij om een gebied dat geen onderdeel uit maakt van de omringende (actualisatie) bestemmingsplannen die al in werking zijn getreden.

Naast de noodzaak om het bestemmingsplan naar aanleiding van de invoering van de Wet ruimtelijke ordening te herzien is ook het bieden van een goede planologische regeling voor de binnen het bestemmingsplan aanwezige woningen, die met de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan'"Beitel-Locht" onder het overgangsrecht zijn gebracht, een belangrijke aanleiding van de actualisatie.

1.4 Aanpak

Bij het opstellen van het bestemmingsplan "Beitel-Locht" is het uitgangspunt het bieden van een overwegend beheersmatig plan waarin de huidige, feitelijk voorkomende functies en de (geldende) bebouwingsmogelijkheden overwegend worden geconserveerd. Op deze wijze wordt getracht een bestemmingsplan te bewerkstelligen dat zowel planologisch-juridisch als beleidsmatig actueel is. In voorkomend geval worden nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied geregeld.

1.5 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelden vooralsnog de volgende bestemmingsplannen.

Naam   Vaststelling raad   Goedkeuring GS  
Beitel-Locht   6 maart 1972   16 april 1973  
Herziening div. bestemmingsplannen ter zake het uitsluiten van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder   15 september 1993   18 januari 1994  
Partiële herziening voorschriften BP Beitel-Locht   24 februari 1999   25 mei 1999  

Voornoemde bestemmingsplannen komen te vervallen met de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied en de aanwezige functies in het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe is omgegaan met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleidskader. In hoofdstuk 4 komen de milieuaspecten en de waterparagraaf aan bod. In hoofdstuk 5 wordt stilgestaan bij de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, gevolgd door een beschrijving van de procedure in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Inleiding

Om een beeld te krijgen van de omgeving van het plangebied wordt eerst een gebiedsbeschrijving van het plangebied en met name van de directe omgeving van het plangebied gegeven. Dit wordt gedaan aan de hand van de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en functionele structuur.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Kerkrade

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Kerkrade. De gemeente Kerkrade ligt in het zuidoosten van de provincie Limburg, aan de grens met Duitsland en telt anno 2017 ongeveer 46.000 inwoners. Samen met zeven andere gemeenten (Heerlen, Landgraaf, Brunssum, Nuth, Voerendaal, Simpelveld en Onderbanken) vormt de gemeente Kerkrade de stadsregio Parkstad Limburg. Deze regio, voorheen bekend als de Oostelijke Mijnstreek, heeft na sluiting van de mijnen een metamorfose ondergaan, waarbij het zwarte mijnenlandschap plaats heeft gemaakt voor groene (stads)parken die tot ver in de stedelijke kernen dringen. Dit geldt zeker ook voor Kerkrade. Groengebieden en hoogteverschillen, als gevolg van de oorspronkelijke beekdalenstructuur en het mijnbouwverleden, verdelen de stad in drie stadsdelen: Kerkrade Noord, Kerkrade Oost en Kerkrade West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0002.jpg"

Historische kaart van omstreeks 1840

Beitel - Locht

In het begin van de 19e eeuw was in Heerlen al een bebouwingsconcentratie zichtbaar. Op de historische kaarten is vanuit Heerlen een grotere weg met verschillende bebouwingsclusters zichtbaar, die loopt in de richting van de Duitse grens. Loodrecht op deze noord-zuidroute zijn vanuit Kerkrade (Kerkenraede), evenwijdig aan de landsgrens, drie oude lijnen zichtbaar. De meest noordelijke lijn loopt vanuit Kerkrade via Spekholder naar de Onderste Locht, de middelste vanuit Kerkrade via Spekholderheide naar de Bovenste Locht en de meest zuidelijke loopt direct langs de landsgrens in oost-westelijke richting. De benamingen Onderste en Bovenste Locht maken direct zichtbaar dat er duidelijke hoogteverschillen in het gebied aanwezig waren. Langs de meest noordelijk gelegen oude lijn lag een geconcentreerd bebouwingscluster (Spekholder), terwijl de middelste lijn een aaneengesloten bebouwingslint betrof. Het bebouwingslint kruiste de noord-zuid route vanuit Heerlen, en liep vervolgens door in westelijke richting. Dit deel van de route betreft de huidige weg Beitel. Het deel van de route vanuit Heerlen, tussen de kruisingen met de twee meest noordelijke oude lijnen, is in de huidige situatie nog herkenbaar als de weg Locht. Ook in 1840 was aan deze weg al lintbebouwing aanwezig, waarvan het grootste deel zich aan de oostzijde van de weg bevond. In de loop van de 19e en 20ste eeuw verdichtte eerst de lintbebouwing aan Locht en Beitel steeds verder.

2.3 Ruimtelijke structuur

2.3.1 Karakteristiek bestaande bebouwing

De bebouwing aan De Locht en Beitel betreft historische lintbebouwing. De bebouwing herbergt een groot aantal uiteenlopende functies (garages sloopbedrijven, bouwmarkten, caravanbedrijven en woningen). De bebouwingskarakteristiek is divers. Het betreft vooral kleinschalige bebouwing die wordt onderbroken door grootschalige winkels/-industriegebouwen. Daarnaast vallen er in de straatgevels gaten als gevolg van het niet bouwen in de rooilijn, dan wel het creëren van grote voorgebieden ten behoeve van stallingsruimte voor auto's (parkeerplaatsen) of "buitenshowrooms". Bedrijfsmatige functies en woningen komen van oudsher naast elkaar voor. Er is wat dat betreft geen sprake van clustering c.q. scheiding van deze functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0003.png"

Noordelijk deel Locht, afwisselend bedrijfsmatige activiteiten en woningen, geen duidelijke rooilijn

In het zuidelijk deel van het plangebied, tussen de Locht, de Beitel, de spoorlijn van de ZLSM en de Hamstraat, komen enkele grotere bedrijfskavels voor. Ook hier, afgewisseld door woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0004.png"

Beitel, afwisselend bedrijfsmatige activiteiten en woningen, geen duidelijke rooilijn.

2.3.2 Groenvoorzieningen en water

Binnen het plangebied is een beperkte hoeveelheid groen en geen oppervlaktewater aanwezig. Voor zover al groen aanwezig, is dat grotendeels gesitueerd buiten de openbare ruimte, dus op de woon- en/of bedrijfskavels binnen het plangebied.

2.3.3 Infrastructuur

De belangrijkste wegen binnen dan wel direct grenzend aan het plangebied zijn de Beitel en de Locht. Op korte afstand van het plangebied liggende de ontsluitingswegen Euregioweg, N281 en de Buitenring Parkstad.

2.4 Functionele structuur

2.4.1 Inventarisatie functionele structuur

De voorkomende functies binnen het plangebied zijn voornamelijk bedrijvigheid en wonen. De bestaande bedrijven betreffen hoofdzakelijk bedrijven van een relatief lage milieucategorie, waaronder een groot aantal autobedrijven (verkoop en/of reparatie). Ook zijn aan de Locht een bouwmarkt en een winkel in dier- en tuinbenodigdheden aanwezig. Verder is er o.a. een reisbureau aanwezig (dienstverlening).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante Rijks-. provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aanpakken.

In de Structuurvisie zijn vervolgens een drietal doelen voor Nederland in 2040 geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Concurrentiekracht

Nederland wil in 2040 tot de top 10 van de meest concurrerende economieën van de wereld behoren. Van belang daarvoor is een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dat betekent onder meer dat moet worden ingezet op sterke stedelijke regio's, optimale bereikbaarheid en goede (logistieke) verbindingen met het buitenland.

Bereikbaarheid

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppunt-ontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange termijn (2040) op te vangen. Daarbij moet worden gekozen voor een integrale benadering die de mobiliteitsgroei in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling faciliteert. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid

De ruimtelijke verschillen in Nederland nemen toe onder invloed van urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening. Deze toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn daardoor niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief). De ambitie voor 2040 is dat woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Voorts is het nodig onze bijzondere waarden en internationaal onderscheidende kwaliteiten te koesteren en te versterken, hetgeen vraagt om de borging van natuurwaarden, biodiversiteit, cultuurhistorische waarden en een goede milieukwaliteit. De ambitie voor 2040 is het bieden van een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Belangrijke onderdelen daarvan zijn ook een blijvende bescherming tegen extreme weersomstandigheden en overstromingen en het voorzien in voldoende zoetwater in droge perioden.

Op basis van voorgaande doelstellingen zijn vervolgens 13 nationale belangen benoemd. Het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid gaat gepaard met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving. Het behouden en waar nodig versterken van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden is hierbij van groot belang.

Dit bestemmingsplan heeft een overwegend beheersmatig karakter. Er zijn voor dit plangebied geen nationale belangen in het geding.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 2.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Onderhavig planvoornemen raakt geen nationale belangen die het Barro beoogt te beschermen. De bepalingen in het Barro vormen dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling?

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter uit inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat een voorziene ontwikkeling te kleinschalig kan zijn om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Zo volgt uit jurisprudentie dat het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd twaalf bedraagt (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329). Verder is van belang dat ook het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling inhoudt, aangezien daardoor geen 'nieuwe' woningen mogelijk worden gemaakt (zie bijv. ABRvS 10-02-2016, ECLI:NL:RVS:2016:320). Tot slot is in het kader van dit bestemmingsplan nog van belang dat bij het overnemen van onbenutte planologische mogelijkheden uit een geldende bestemmingsplan niet hoeft te worden getoetst aan de ladder (zie ABRvS, 26-06-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt voorzien in een passend planologisch kader voor het bestaand gebruik, afgestemd op de mogelijkheden die geldende bestemmingsplan biedt zonder dat daarbij de bouwmogelijkheden en/of woningaantallen toenemen. Er kan daarom worden afgezien van het toetsen aan de ladder. Gezien het beheersmatig karakter en het feit dat het bestemmingsplan een modern planologisch kader beoogd te bieden voor het reeds bestaand gebruik, mag redelijkerwijs ook worden aangenomen dat de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding is.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgse omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat over de manier waarop de provincie, samen met de partners, dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. Voor het plangebied is bezien welk gebiedstype van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0005.jpg"

Uitsnede POL-kaart

Locatie plangebied

Het plangebied is grotendeels gelegen in de zone 'Bedrijventerrein' en daarnaast voor een gedeelte in de zone 'Overig bebouwd gebied' en de zone 'Buitengebied'.

Bedrijventerreinen

De accenten binnen het POL voor de zone 'Bedrijventerrein' zijn voornamelijk: ruimte voor bedrijvigheid, optimale bereikbaarheid en duurzame inrichting en gebruik. Ten aanzien van het aanbod aan bedrijventerreinen geldt dat het in Zuid-Limburg op dit moment, niet nodig is om nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen, gelet op de restcapaciteit. Vandaar dat de focus ligt op kwaliteitsverbetering. Dynamisch voorraadbeheer is hierbij de sleutel en dat dient verdere uitwerking te krijgen in regionale bedrijventerreinvisies. Onderhavig plangebied heeft een beheersmatig karakter, waarbij wordt voorzien in een passende bestemming voor de aanwezige bedrijvigheid. Daarnaast wordt voorzien in een passende bestemming voor de bestaande woningen binnen het plangebied.

Overig bebouwd gebied

Het plangebied is voor een klein gedeelte gelegen in de zone 'Overig bebouwd gebied'. Dit gebied bestaat voornamelijk uit gemengde woon- of werkgebieden met bijbehorende voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De accenten binnen dit gebied liggen voornamelijk op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans tussen voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water, de kwaliteit leefomgeving en het buitengebied. Onderhavig bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter. Er worden middels dit plan geen nieuwe woningen, detailhandelsfuncties of overige voorzieningen toegevoegd aan de bestaande voorraad.

Buitengebied

Het plangebied ligt voor een klein gedeelte in de zone 'Buitengebied'. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. De buitengebieden hebben vaak een agrarisch karakter met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Voor deze gebieden ligt het accent op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en het terugdringen van de milieubelasting vanwege de landbouw. Daarnaast gaat de aandacht uit naar de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond. In dit geval gaat het om een klein deel van het plangebied dat in gebruik is voor verkeersdoeleinden en daar wordt de bestemming, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan, ook op afgestemd.

Conclusie

Gezien het voorgaande is het planvoornemen niet in strijd met provinciaal beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk ‘Ruimte’, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Sindsdien wordt de verordening regelmatig geactualiseerd.

Duurzame verstedelijking

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.3 reeds opgenomen. Kortgezegd maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk.

Wonen

In het kader van dynamisch voorraadbeheer is er nog slechts ruimte voor nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad als deze echt kwaliteit toevoegen én samengaan met het schrappen van slechte voorraad. Ten aanzien van de woningtoevoegingen is in de Omgevingsverordening Limburg 2014 opgenomen dat er in Zuid-Limburg géén nieuwe woningen mogen worden toegevoegd, tenzij het betreffende plan voldoet aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Dit plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk, het voorziet enkel in de toekenning van een passende bestemming aan de bestaande woningen. Op dit punt wordt dus voldaan aan de provinciale verordening.

Bedrijventerrein

In der verordening is verder opgenomen dat een ruimtelijk plan niet mag voorzien in een toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande (plan)voorraad, tenzij wordt voldaan aan de thematische principes in paragraaf 5.2 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg. Onderhavig bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard en voorziet niet in een toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande (plan)voorraad. Op dit punt wordt dus voldaan aan de provinciale verordening.

Overig

Ook voor het overige is deze bestemmingsplanherziening niet in strijd met de verordening. Daarbij wordt volledigheidshalve vermeld dat geen ruimte wordt geboden aan nieuwe kantoren of detailhandelsvestigingen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg

Op 19 oktober 2009 is de intergemeentelijke structuurvisie “Ruimte voor park en stad” van kracht geworden voor de gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal. De intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Zij geeft invulling aan de missie van Parkstad Limburg om een duurzaam economisch perspectief voor de inwoners van de regio te realiseren.

De structuurvisie bevat het kader voor de door de regiogemeenten gezamenlijk nagestreefde duurzame economische structuurversterking van de regio voor de periode tot 2030, als antwoord op onder meer de bestaande en voorziene sociale problematiek en demografische ontwikkelingen. De bevolkingskrimp die zich binnen de regio voordoet wordt daarbij gezien als kans om de kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving duurzaam te versterken. In de periode tot 2030 wordt ingezet op de volgende kwaliteiten:

  • meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, o.a. door een groter contrast van stad en land;
  • een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via een Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.

Deze ambities moeten daarbij vooral worden gezien als een aanzet om samen met betrokken partijen te komen tot kansrijke ideeën, welke vervolgens concreet kunnen worden uitgewerkt. De visie maakt onderscheid in een tweetal structuurdragers, te weten de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling, welke vervolgens zijn uitgewerkt in een viertal hoofdthema’s:

  • 1. Ruimtelijke identiteit: regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur. Het landschap is leidend. De beekdalen krijgen meer ruimte en waardevolle landschappen worden versterkt;
  • 2. Economie: meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht, onder andere toerisme;
  • 3. Wonen: meer kwaliteit voor een veranderende bevolking;
  • 4. Mobiliteit: meer samenhang, betere bereikbaarheid.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op gemeentelijk niveau. De beleidsstukken komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op onderhavig bestemmingsplan.

3.4.2 Regionale Woonstrategie 2012-2020; Kiezen voor Parkstad (2012)

In december 2012 heeft de Parkstadraad de ‘Regionale Woonstrategie 2012 – 2020; Kiezen voor Parkstad’ vastgesteld. De Woonstrategie schetst de keuzes die gemaakt worden om de uitvoering van de herstructurering die inmiddels in volle gang is, verder vorm te geven. Tevens wordt alle betrokken partijen – bewoners, corporaties, marktpartijen en overheden – gevraagd om samen te blijven werken aan een duurzaam vitaal Parkstad.

Met de vaststelling van de woonstrategie kiest Parkstad in de periode tot 2020 voor een aantal thema's waar de focus op zal liggen, te weten:

  • 1. het beperken van de plancapaciteit (prioriteiten stellen en het gericht terugbrengen van het volume);
  • 2. de aanpak van de particuliere voorraad, en;
  • 3. het bevorderen van doorstroming op de woningmarkt (focus op doelgroepen).

De aanpak zal per thema verschillend van aard zijn. Parkstad heeft hierin een sturende en faciliterende rol, maar zonder bijdragen van haar partners kunnen de voorgenomen activiteiten niet worden uitgewerkt.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in onbenutte plancapaciteit of een toevoeging van nieuwe woningen, maar slechts in het opnemen van een passende bestemming voor de reeds aanwezige woningen.

3.4.3 Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016 Parkstad Limburg (2013)

De Parkstadraad heeft op 11 december 2013 de regionale woningmarktprogrammering voor de periode 2013- 2016 vastgesteld. Deze regionale woningmarktprogrammering is nog steeds vigerend. In 2018 wordt deze geactualiseerd. Dit betreft de uitwerking van de Regionale Woonstrategie. Met deze regionale woningmarktprogrammering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en te streven naar een evenwichtige woningmarkt. De regionale woningmarktprogrammering koppelt kwaliteit aan kwantiteit en is daarmee een belangrijk instrument voor de regiogemeenten. De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee wordt beoogd om de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken. De regionale woningmarktprogrammering geeft enerzijds de regels aan hoe om te gaan met bestaande en nieuwe woningbouwplannen. Anderzijds is er een projectenlijst, die gecategoriseerd is en waarbij een werkwijze is afgesproken. Anders dan voorheen is de regionale woningmarktprogrammering dus meer dan alleen een overzichtslijst van projecten.

Het doel van de regionale woningmarktprogrammering is om volume terug te brengen een daarbij te sturen op de frictie in kwaliteit.

In de regionale woningmarktprogrammering is een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe projecten. In beide gevallen geldt dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve toetsing plaats heeft gevonden. De kwantitatieve toets is voor beiden gelijk, de kwalitatieve toets verschilt. De bestaande projecten zijn vanuit een markttechnisch perspectief getoetst op de locatie van het woningbouwproject en de productmarktcombinatie. Dit heeft erin geresulteerd dat de bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:

  • Categorie 1: Herstructureringsprojecten.
  • Categorie 2: Goede projecten.
  • Categorie 3: De juiste plek verdient de juiste woning.
  • Categorie 4: Toevoegen, maar tegelijk slopen is essentieel.
  • Categorie 5: Te veel concurrentie.
  • Categorie 0: Éénpitters.

Bij nieuwe projecten staat de transformatieopgave op het niveau van woongebieden centraal. Een nieuw initiatief kan worden toegevoegd aan de regionale woningmarktprogrammering, als bij de kwantitatieve en kwalitatieve afweging wordt voldaan aan enkele voorwaarden. In dit bestemmingsplan zijn nog enkele bouwmogelijkheden aanwezig. Al deze mogelijkheden zijn opgenomen in een van de categorieën van de projectenlijst van de regionale woningmarktprogrammering.

Binnen onderhavig plangebied zijn geen nieuwbouwontwikkelingen aanwezig die in de Regionale Woningmarktprogrammering zijn opgenomen.

3.4.4 Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWL)

Deze regionale structuurvisie is op 28 september 2016 door de gemeenteraad van Kerkrade vastgesteld. De SVWL is opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten (Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal). Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid-Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort aan is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidsafspraken gemaakt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Tevens is voorzien in een compensatieregeling voor het toevoegen van nieuwe woningen. De transformatieopgave per gemeente staat centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. Daarnaast wordt er ingezet op het terugdringen van illegale kamerverhuur en op passende alternatieven voor kwetsbare groepen die behoefte hebben aan goedkope woonruimte.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in onbenutte plancapaciteit of een toevoeging van nieuwe woningen, maar slechts in het opnemen van een passende bestemming voor de reeds aanwezige woningen.

3.4.5 Structuurvisiebesluit Wonen en Retail (2011)

Vervolgens heeft de Parkstadraad op 31 oktober 2011 het Structuurvisiebesluit Wonen en Retail vastgesteld. In het regionale woon- en retailbeleid is het mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst op de regionale woning- en retailvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen en winkels niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad en het winkelvastgoed aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad. Met het Structuurvisiebesluit worden de potentiële mogelijkheden tot het realiseren van wonen en retail, die nu nog in bestemmingsplannen aanwezig zijn maar nog niet gerealiseerd zijn, beperkt door aan te kondigen dat deze bij actualisatie van bestemmingsplannen na 1-1-2013 in evenwicht worden gebracht met vraag en aanbod. Het structuurvisiebesluit zegt het volgende over de uitvoering:

  • Vanaf 1 januari 2013 zullen - voor bestemmingsplannen waarin woonbestemmingen zijn opgenomen die dan nog niet in realisatie zijn - herzieningen van deze bestemmingen op basis van de actualisering in procedure worden gebracht, deze woonbestemmingen komen te vervallen tenzij deze zijn opgenomen in/ passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering);
  • Vanaf het moment van vaststelling van dit beleid zullen geen bestemmingsplannen in procedure worden gebracht die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in/ passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering);
  • De gemeenten in Parkstad Limburg zullen geen medewerking verlenen aan het verstrekken van een ontheffing dan wel omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan indien daarbij sprake is van toevoegen van woningen aan de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in/passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering);
  • Vanaf 1 januari 2013 zullen voor bestemmingsplannen waarin detailhandelbestemmingen zijn opgenomen die dan nog niet in realisatie zijn, herzieningen van deze bestemmingsplannen op basis van de actualisatieslag in procedure worden gebracht, deze detailhandelbestemmingen komen te vervallen tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. beslisboom Retailstructuurvisie);
  • Vanaf het moment van vaststelling van dit beleid zullen geen bestemmingsplannen in procedure worden gebracht die leiden tot een toename van de regionale retailvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. beslisboom Retailstructuurvisie);
  • De gemeenten in Parkstad Limburg zullen geen medewerking verlenen aan het verstrekken van een ontheffing dan wel een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan indien daarbij sprake is van toevoegen van retailoppervlakte aan de regionale retailvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. beslisboom Retailstructuurvisie);
  • Indien noodzakelijk kan het Parkstadbestuur middels een beleidsregel de wijze van uitvoering herzien.

Conclusie

Dit structuurvisiebesluit houdt dus in dat alle plannen die niet op de Regionale woningmarktprogrammering staan benoemd, bij de aanpassing van de bestemmingsplannen worden geschrapt. Onderhavig bestemmingsplan heeft een overwegend beheersmatig karakter. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen of retail mogelijk. ook is geen sprake van onbenutte plancapaciteit aan woningen of detailhandel. Daarmee wordt voldaan aan dit structuurvisiebesluit.

3.4.6 Retailstructuurvisie Parkstad Limburg 2010-2020

Op 21 februari 2011 is de Retailstructuurvisie Parkstad Limburg 2010-2020 door de Parkstadraad vastgesteld. In regionaal verband maakt de gemeente Kerkrade deel uit van de stedelijke netwerkstructuur binnen de regio Parkstad Limburg. De structuurbepalende retailconcentraties binnen Parkstad hebben een bovenlokale, regionale of zelfs bovenregionale verzorgingsfunctie. De structuurbepalende retailconcentraties zijn in deze visie ten opzichte van elkaar gepositioneerd om consumenten optimaal te kunnen bedienen van goed winkelaanbod en een duurzame verzorgingsstructuur te behouden.

Binnen deze structuur vervult het centrum van Heerlen de binnenstad van Parkstad Limburg en vervult daarmee een icoonfunctie, net als de Woonboulevard in de Cramer en de Rodaboulevard. Het centrum van Kerkrade krijgt de functie van satellietcentrum toebedeeld, evenals de hoofdwinkelcentra van Brunssum en Landgraaf. De satellietcentra hebben een verzorgende functie voor delen van de regio en hebben naast een boodschappenfunctie een belangrijke recreatieve winkelfunctie. Het detailhandelsaanbod op buurt- en wijkniveau wordt niet als structuurbepalend gezien op regionaal niveau, maar is op lokaal niveau wel degelijk structuurbepalend. Deze lokaal verzorgende centra functioneren in de eerste plaats als aankoopplaats voor de dagelijkse boodschappen. Het accent ligt daarbij op supermarkten, levensmiddelenspeciaalzaken en drogisterij-aanbod en wordt aangevuld met frequent benodigd niet-dagelijks aanbod. De mate hiervan is afhankelijk van het verzorgingsfunctie van de concentratie.

In het verlengde van de regionale visie is door BRO het Ontwikkelingsperspectief winkelgebieden Kerkrade opgesteld. Deze rapportage betreft een verdieping van de regionale retailstructuurvisie. Naast het centrum en de Rodaboulevard wordt specifiek ingegaan op de toekomstmogelijkheden van de lokaal verzorgende retailconcentraties; de buurt- en wijkwinkelcentra. Binnen de structuur in Kerkrade heeft Kerkrade-Centrum een functie voor de hele gemeente (en een deel van de regio). Aanvullend op deze concentratie is het wijkverzorgend centrum Spekholzerheide dat de wijk Kerkrade-West in belangrijke mate bedient, het dorpscentrum van Eygelshoven en de buurtverzorgende centra Bleijerheide, Chevremont en Hertogenlaan. De Rodaboulevard is een perifere retailconcentratie en huisvest verschillende grootschalige aanbieders en heeft een bovenregionale verzorgingsfunctie.

Conclusie

Winkelaanbod buiten de aangewezen locaties, op bijvoorbeeld bedrijventerreinen, is niet gewenst, zo volgt uit deze visie. Onderhavig plangebied heeft geen betrekking op een retailconcentratie en heeft een overwegend beheersmatig karakter. Er wordt geen nieuwe detailhandel toegevoegd middels dit plan. Wel wordt voorzien in een passende bestemming voor de bestaande vormen van detailhandel binnen het plangebied. Het plan is gelet op het voorgaande niet in strijd met de retailstructuurvisie.

3.4.7 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (2017)

De Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL) is een gezamenlijke ruimtelijk economische visie en gezamenlijk handelingskader voor de winkel-, kantoren en bedrijventerreinenmarkt in Zuid-Limburg in de drie subregio's Maastricht-Heuvelland, Westelijke Mijnstreek en Parkstad Limburg. De visie is vastgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, waaronder Kerkrade (op 20 december 2017) en is daarmee zelfbindend voor die gemeenten. Gemeenten spreken elkaar aan op uitvoering en naleving van de SVREZL. De werking van de structuurvisie is geborgd in de provinciale verordening. De provincie zal op basis van die verordening optreden tegen gemeenten die zich niet aan de beleidsafspraken uit de SVREZL houden.

Gezamenlijke opgave als Zuid-Limburg

Zuid-Limburg heeft te maken met het feit dat er een kwantitatief overschot aan winkels, kantoren en bedrijventerreinen is of dreigt. Daarnaast zijn er in alle segmenten kwalitatieve uitdagingen in het versterken van de ruimtelijke deelmarkten en het vernieuwen van de markt voor winkels, kantoren en bedrijventerreinen. Dit hangt deels samen met demografie, maar meer nog met bijvoorbeeld veranderende wensen en eisen in hoe we willenwerken en winkelen. De structuurvisie biedt ook handvatten voor de situatie dat het ruimtelijk belangrijk is een economisch initiatief te faciliteren, ondanks dat er overall te veel meters zijn. Belangrijk is dat telkens op het relevante (lokale, subregionale, regionale) schaalniveau een goede en transparantie afweging gemaakt kan worden langs de kernprincipes van de structuurvisie en het bijbehorende proces. Doel is ruimte creëren voor nieuwe initiatieven die echt iets toevoegen. Dit geldt voor winkels, kantoren en bedrijventerreinen. Voor de gebieden Chemelot, Nedcar-VDL en Maastricht Aachen Airport zijn zelfstandige gebiedsvisies in ontwikkeling. Het zijn zelfstandig te ontwikkelen gebiedsvisies die als doel hebben een kwalitatieve structuurversterking te realiseren en die niet mogen leiden tot verstoringen van de hoofdstructuur. Er worden in beginsel alleen toevoegingen in deze segmenten gefaciliteerd in de daartoe afgebakende concentratie- en balansgebieden. In balansgebieden gaat het om kwalitatieve versterkingen. In concentratiegebieden is in beginsel naast kwalitatieve versterking ook kwantitatieve versterking mogelijk. Telkens onder de voorwaarde van het principe van 'saldo nul, tot aan de frictieleegstand in de kantorenmarkt en de winkelmarkt'. In de bedrijventerreinenmarkt geldt dat (publiekrechtelijk) harde plannen hard blijven, en zachte plannen niet hard worden, tenzij dit past binnen lokaal beleid en onder voorbehoud van saldering.

De opgave is op hoofdlijn vijfledig:

  • 1. Behoud van de leefbaarheid en versterking van de hoofdstructuur in de segmenten winkels en kantoren.
  • 2. Het verdunnen van de bestaande vastgoedvoorraad in de segmenten winkels, kantoren en bedrijventerreinen, daar waar sprake is van een overschot.
  • 3. Het stap voor stap terugdringen van ongewenste planvoorraad buiten de hoofdstructuur in winkels en kantoren tot er op subregioniveau sprake is van frictieleegstand.
  • 4. Het faciliteren van kwalitatieve toevoegingen die passen binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
  • 5. Het door middel van herbestemming bijdragen aan verbetering van het gebruik en de functionaliteit van de bestaande locatie (kavel, pand, gebied). Overigens kan het gaan om bebouwde of onbebouwde bestemmingen.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard. Binnen het plangebied is geen sprake van onbenutte plancapaciteit aan detailhandel en er wordt ook geen ruimte geboden voor nieuwe detailhandel. Wel zijn binnen het plangebied twee bestaande winkels aanwezig, waarvoor maatwerk wordt geboden Het betreft de bouwmarkt met tuincentrum Locht 44k, waarvoor de verleende vergunningen in dit bestemmingsplan worden geïmplementeerd en het pand Locht 2, waarvoor in het verleden een vergunning is verleend voor een meubelzaak en vervolgens een diversiteit aan winkels is geëxploiteerd. Voor dit pand is overeenkomstig de huidige functie van het pand detailhandel toegestaan, naast de 'reguliere' mogelijkheden voor bedrijfsmatige activiteiten zoals die ook voor de rest van het plangebied gelden. Een supermarkt wordt gezien het bepaalde in deze structuurvisie niet toegestaan.

(Nieuwe) zelfstandige kantoren worden niet mogelijk gemaakt. Daarmee is dit bestemmingsplan niet in strijd met deze regionale structuurvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Regionale Woonvisie Parkstad Limburg, Lokale woonvisie gemeente Kerkrade, 2017-2021

Deze Woonvisie is op 19 april 2017 door de gemeenteraad van Kerkrade vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting geven aan de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt: het in balans brengen van vraag en aanbod (zowel kwalitatief als kwantitatief), zodat rekening wordt gehouden met de veranderende bevolkingsontwikkeling en veranderende woonwensen. Daarnaast geeft de Woonvisie invulling aan de nieuwe samenwerking tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties, ingegeven door de herziene Woningwet.

Uit de visie volgt dat de gemeente Kerkrade een grote opgave kent om de woningmarkt gezond te maken. Er is veel sprake van leegstaande woningen en het aantal huishoudens neemt de komende jaren af. Daardoor is er in de toekomt minder behoefte aan woningen. De bestaande woningvoorraad moet worden aangepast op deze ontwikkelingen, zodat vraag en aanbod op elkaar aansluiten. Er is echter wel sprake van een kleine toevoeging aan de vraag naar sociale huurwoningen op korte termijn. Op de lange termijn zal de vraag naar sociale huur echter afnemen. Particuliere verhuurders spelen in op de dringende behoefte aan woonruimte onder kwetsbare doelgroepen. Deels is dit legale, maar soms ook (illegale) kamerverhuur. Regelmatig is de woonkwaliteit van deze illegale kamerverhuur onder de maat, met negatieve effecten op de leefbaarheid. Gemeente Kerkrade staat woningsplitsing en (illegale) kamerverhuur niet toe.

Dit bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De binnen het plangebied aanwezige woningen krijgen een passende bestemming. Woningsplitsing en kamerverhuur wordt daarbij uitgesloten conform de systematiek van het bestemmingsplan "Parapluplan Stedelijk gebied Kerkrade".

3.5.2 Structuurvisie Kerkrade 2010-2020

De gemeentelijke structuurvisie “Kerkrade 2010-2020” is op 30 maart 2011 vastgesteld door de gemeenteraad en vervangt de integrale gebiedsvisies van 2001 tot 2004. Het betreft een gemeentelijk strategisch beleidsdocument, waarin op hoofdlijnen de afwegingen en keuzes voor de gehele gemeente de komende tien jaar zijn beschreven. Het is een richtinggevend document waarin duidelijk wordt welk sociaal, economisch en ruimtelijk beleid de gemeente nastreeft. De visie schetst een beeld van Kerkrade, van haar ontstaan en van de wijze waarop de gemeente samen met inwoners en andere partijen de komende jaren aan de slag wil gaan. De ambitie van Kerkrade is om een Europese en gastvrije stad te zijn.

Voor de thema’s Landschap en Groen, Infra, Wonen, Werken, Voorzieningen en Toerisme en Recreatie zijn kaarten opgenomen waarin de gewenste ontwikkelingen zijn opgenomen. Ook is per thema beschreven “Wat we willen zijn” en “Wat we gaan doen”. Dit vormt de strategie en geeft de gewenste aanpak per thema aan.

Bij de structuurvisie hoort een integrale totaalkaart – ontwikkeling dat als richtinggevend kader wordt gebruikt voor de transformatieopgave (onder andere onttrekking van circa 2.900 woningen aan de Kerkraadse woningvoorraad tot 2020) als gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Voor de Kerkraadse woongebieden is er bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt tussen beheergebieden, verdunningsgebieden en ontwikkelingsgebieden (Kerkrade-West: Heilust/Spekholzerheide en Kerkrade-Oost: Bleijerheide/Voorterstraat). Voor elk type gebied wordt een andere strategie gevoerd. De komende jaren zal de gemeente met de belangrijkste partners in het gebied (onder andere woningcorporaties, bedrijfsleven, sportverenigingen, zorg-, welzijns- en onderwijsinstellingen) aan de slag gaan in deze ontwikkelingsgebieden waar grootschalige herstructurering zal plaatsvinden op grond van de Limburgse Wijkenaanpak. Deze aanpak zorgt er voor dat met name sociaal-economische aspecten een belangrijk onderdeel vormen van de veranderopgave. Kerkrade-West is hiervoor als pilot door de provincie en regio Parkstad Limburg aangemerkt.

Ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder de transformatieopgave, worden uitgewerkt in stadsdeelvisies voor de wijken West, Oost (I en II) en Noord, die daarna juridisch worden vastgelegd in bestemmingsplannen. De gemeentelijke structuurvisie en nieuwe stadsdeelvisies vormen het kader voor ruimtelijke plannen, initiatieven en uitvoeringsprogramma.

3.5.3 Stadsdeelvisie Kerkrade West

Voor het stadsdeel West is een gebiedsvisie opgesteld voor de periode tot 2020 (met een doorkijk tot 2030): De recreatie van Kerkrade-West, met minder meer creëren, december 2010. De stadsdeelvisie is op 23 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en vormt een nadere uitwerking van de gemeentelijke structuurvisie. De stadsdeelvisie is een integratiekader voor de fysieke, sociale en economische structuurversterking van Kerkrade-West en bevat een uitvoeringsprogramma om te komen tot een duurzame wijk. De visie is als pilot aangemerkt voor de Limburgse Wijkenaanpak waarbij het thema leefbaarheid centraal staat.

Onderhavig plangebied is een onderdeel van het stadsdeel Kerkrade West, maar de stadsdeelvisie spitst zich niet zozeer toe op dit plangebied. Er zijn in de stadsdeelvisie voor korte en/of middellange termijn geen afzonderlijke ruimtelijke ontwikkelingen en projecten voor dit gebied voorzien. Wel wordt de Locht genoemd al bedrijvenlint.

3.5.4 Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan Kerkrade 2018

Als vigerend lokaal beleid ten aanzien van verkeer geldt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), in januari 2018 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit GVVP is gericht op een integrale afstemming tussen alle facetten op het gebied van verkeer en vervoer, waardoor een optimale harmonie tussen mens, voertuig en weg ontstaat. Dit houdt onder andere het volgende in:

  • een duidelijk, herkenbaar en uniform ingericht wegennet met een logische (hoofd)wegenstructuur (thema bereikbaarheid).
  • een functioneel en herkenbaar ingericht wegennet waar functie, vormgeving en gebruik op elkaar zijn afgestemd, zodat weggebruikers overal weten welk verkeersgedrag van hen wordt verwacht, inclusief educatie en voorlichting (thema verkeersveiligheid).
  • een gastvrij en vriendelijk ingericht en eenduidig parkeersysteem, waarbij de grotere parkeerterreinen goed vindbaar zijn en bij voorkeur gratis geparkeerd kan worden (thema parkeren).
  • het stimuleren van langzaam verkeer, door enerzijds het optimaliseren van fiets- en voetgangersvoorzieningen en anderzijds inzetten op de gedragscomponent door te stimuleren (thema langzaam verkeer).
  • het stimuleren van openbaar vervoer, hetgeen een positieve bijdrage levert aan het ruimtelijk-economisch belang (bereikbaarheid en leefbaarheid) en aan het maatschappelijk belang (thema openbaar verkeer).
  • de leefbaarheid in Kerkrade verbeteren, door de verkeersoverlast waar mogelijk (verder) te beperken (thema leefbaarheid).
  • met de voorgaande zes onderdelen wordt eveneens een duurzamer Kerkrade bewerkstelligd.

Dit GVVP is onder andere gebaseerd op het regionale verkeersbeleid, opgenomen in het in 2011 geactualiseerde Regionaal Verkeer en Vervoersplan (RVVP). Eén van de onderdelen in dit RVVP is een actieplan met een jaarlijks programma verkeerseducatie. Binnen de projecten die in dit actieplan zijn opgenomen, wordt samengewerkt met onder andere het Regionaal Overleg Verkeersveiligheid Limburg (ROVL), Veilig Verkeer Nederland (VVN), de politie en de scholen.

In het GVVP en binnen het aspect parkeren, is opgenomen dat de gemeente Kerkrade zelf de regie houdt over zowel het parkeren op straat als in de parkeergarages. Daarbij wordt het aanbod afgestemd op de vraag, de zogenaamde parkeerbehoefte. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de parkeerbehoefte op eigen terrein c.q. binnen de grenzen van het plangebied opgevangen te worden. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is daarbij afhankelijk van de soort en de omvang van de functie(s) die binnen het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij dient ook  rekening te worden gehouden met het gebied waarin de ontwikkeling is gelegen en de eventuele mogelijkheden om parkeerplaatsen dubbel te gebruiken. Daarbij sluit de gemeente aan bij de normen en richtlijnen van het CROW.

Binnen onderhavig bestemmingsplan wordt een dynamische verwijzing naar het actuele parkeerbeleid opgenomen. Bij het bouwen van nieuwe bouwwerken dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en te worden voldaan aan de actuele parkeernormen, momenteel de normen als vastgelegd in het GVVP.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

4.2 Geluid

4.2.1 Wegverkeerslawaai

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of een herziening daarvan dient op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek naar verkeerslawaai te worden ingesteld. Hierbij moeten de in de wet aangegeven, binnen de zones langs de wegen geldende, waarden in acht worden genomen. Alle wegen hebben een geluidzone, met uitzondering van wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuw op te richten geluidsgevoelige bebouwing binnen de wettelijke geluidzones dient nader bepaald te worden of de wettelijke grenswaarde van 48 dB(A) niet overschreden wordt.

Onderhavig bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard. Binnen het plangebied zijn twee wegen gesitueerd: Beitel en Locht. Tevens zijn in de omgeving van het plangebied de volgende twee provinciale wegen gelegen: de N281 en de N300. Hoewel het plangebied is gelegen binnen de zone van diverse wegen, worden binnen die zones geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Er staat daarom geen aanleiding op dit punt (nader) akoestisch onderzoek te verrichten.

4.2.2 Industrielawaai

Conform art. 40 van de Wet geluidhinder ligt er rond een gezoneerd industrieterrein een zone waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de waarde van 55 dB(A) overschrijdt. Is dit het geval dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden. Is de geluidsbelasting lager dan 55 dB(A) dient er een "hogere grenswaardeprocedure" doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde van 55 dB(A) kan verlenen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen. Deze systematiek voorziet enerzijds in het bieden van voldoende (uitbreidings)ruimte voor de bedrijven op het betreffende bedrijventerrein en anderzijds in een bescherming van het gebied er omheen.

Het voorgaande geldt alléén voor zogenoemde gezoneerde industrieterreinen. Daarvan is sprake indien op basis van het geldende bestemmingsplan inrichtingen worden toegestaan als bedoeld in artikel 2.1, derde lid Besluit omgevingsrecht (Bor) en die vervolgens worden benoemd in onderdeel D van Bijlage 1 van het Bor.

Bedrijventerrein Rodaboulevard

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0006.png"

Voor het bedrijventerrein 'Rodaboulevard' is bij Koninklijk Besluit, d.d. 28 oktober 1990, de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein en de vastgestelde geluidzone (50 dB(A)) vastgelegd. Een deel van onderhavig plangebied maakt gezien de begrenzing van het industrieterrein in voorgaande afbeelding ook onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein. Vervolgens zijn middels het bestemmingsplan "Herziening div. bestemmingsplannen ter zake het uitsluiten van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder" (vastgesteld d.d. 15 september 1993) zoneringsplichtige bedrijven uitgesloten op onder andere het bedrijventerrein 'Rodaboulevard'. Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Rodaboulevard', (vastgesteld d.d. 28 september 2016) zijn ook geen zoneringsplichtige inrichtingen toegestaan. Ook onderhavig bestemmingsplan staat geen zoneringsplichtige bedrijven mogelijk. Er is binnen het gehele gebied (Rodaboulevard + onderhavig plangebied) ook in feitelijk opzicht geen sprake van dergelijke (bestaande) bedrijven. Geconcludeerd kan worden dat hierdoor juridische zin in feite géén sprake is van een gezoneerd industrieterrein. Een zone is daarom op grond van de Wet geluidhinder dus eigenlijk niet vereist.

Ongeacht het feit dat dus formeel eigenlijk geen sprake is van een gezoneerd industrieterrein is het een feit dat het terrein bij KB wel als zodanig is aangewezen. Dat heeft ook gevolgen voor de 'geluidruimte' van niet-zoneringsplichtige bedrijven op het bedrijventerrein. Bovendien is van belang dat voor de geluidbelasting op woningen die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein ingevolge de Wet geluidhinder geen geluidnormen gelden, aangezien het industrieterrein zélf geen onderdeel uitmaakt van de zone. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State volgt voorts dat - kortgezegd - de belangen van bedrijven prevaleren boven de bescherming van dergelijke woningen, vanwege het speciale vestigingsklimaat dat de Wet geluidhinder voor gezoneerde industrieterrein beoogt te bieden (zie o.a. AbRvS, 24 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ6867). Het bieden van bescherming van woningen tegen geluidhinder via het milieuspoor is wel mogelijk, zolang dat maar niet leidt tot een weigering van de omgevingsvergunning (milieuvergunning) voor een bedrijf op het gezoneerde industrieterrein.

Woningen op het industrieterrein

Zoals uit voorgaande afbeelding kan worden opgemaakt zijn een deel van de binnen onderhavig plangebied gelegen woningen gesitueerd op het gezoneerde industrieterrein. Hoewel die woningen veelal sinds jaar en dag worden gebruikt als reguliere woning (dus niet als bedrijfswoning), hebben die woningen in het geldende bestemmingsplan "Beitel-Locht", als vastgesteld op 6 maart 1973 door de gemeenteraad van (destijds nog) de gemeente Heerlen en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg op 16 april 1973, de bestemming 'Bedrijfswoningbouw'. Op grond van de aan die bestemming verbonden voorschriften, zijn binnen die bestemming uitsluitend bedrijfswoningen toegestaan, dus geen reguliere woningen. Daarmee zijn de op dat moment bestaande reguliere woningen onder het overgangsrecht gebracht. Dat overgangsrecht is als volgt geformuleerd in het betreffende bestemmingsplan: "Gebruik van de in het plan gelegen gronden en opstallen dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan daarmede in strijd is, mag worden voortgezet."

Goede ruimtelijke ordening

Gezien het voorgaande mocht en mag het gebruik van de betreffende woningen als reguliere woning worden voortgezet. Aangezien het betreffende gebruik nog steeds plaatsvindt, is het zaak voor dat gebruik weer een passende bestemming op te nemen. Die regeling dient te voldoen aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening', maar daarbij dient wel de hiervoor beschreven jurisprudentie in acht te worden genomen.

Akoestisch onderzoek

Door Antea Group is op 13 maart 2015 (nr. 0269529.00) een eerste globaal akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van een eventuele dezonering van de Rodaboulevard, dat in het rapport wordt aangeduid als industrieterrein "De Locht". Dit onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd, samen met een aanvullende memo d.d. 12 november 2018 (nr 0269529-memo-rev00). Met behulp van een verfijnd geluidzonebeheermodel is op de gevels van de woningen op en rondom het industrieterrein de geluidbelasting vanwege elk afzonderlijk bedrijf gelegen op het industrieterrein De Locht berekend en vervolgens getoetst aan het Activiteitenbesluit, geluidvoorschriften in verleende vergunningen en op basis van het Activiteitenbesluit opgelegde maatwerkvoorschriften. Uit dat onderzoek blijkt dat geen sprake is van overschrijdingen van de maximale geluidsbelasting.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan worden gesteld dat de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven niet worden belemmerd door de aanwezige woningen en dat het opnemen van een passende bestemming voor de betreffende woningen voor wat betreft de geluidsbelasting c.q. het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.2.3 Spoorweglawaai

Net als wegverkeerslawaai en geluid vanwege (gezoneerde) industrieterreinen wordt spoorweglawaai gereguleerd door de Wet geluidhinder. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • 1. spoorwegen waarop de zogenoemde plafondsystematiek van toepassing is;
  • 2. spoorwegen die zijn opgenomen op de zonekaart als bedoeld in artikel 106 van de Wgh;
  • 3. overige spoorwegen.

Spoorwegen als bedoeld onder 3 vallen volgens de Wgh onder het begrip 'weg' en daarop is daarom hoofdstuk VI van de Wgh van toepassing.

Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn van de Stichting Zuid Limburgse Stoomtrein Maatschappij (ZLSM), de zogenoemde Miljoenenlijn, welke is aan te merken als een spoorlijn als hiervoor bedoeld onder 3. Gezien de afstand tussen het plangebied en deze spoorlijn, het feit dat onderhavig bestemmingsplan een overwegend beheersmatig karakter heeft, waarin geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden voorzien binnen de zone van deze spoorlijn en gezien de verdiepte ligging van de spoorlijn ter hoogte van onderhavig bestemmingsplan, kan redelijkerwijs worden gesteld dat het aspect spoorweglawaai geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De kern van deze wetgeving bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteits-eisen. Verder zijn van belang het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. Voor projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder deze categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen (voor de luchtkwaliteit relevante) nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. De voorgestane vaststelling is derhalve niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer.

4.4 Bodem

4.4.1 Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij het opnemen van wijzigingsbevoegdheden kan die onderzoeksverplichting vooruit worden geschoven tot het moment van toepassing daarvan. Ook aan een afwijkingsbevoegdheid kan de voorwaarde worden verbonden dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht. Het aspect bodem wordt in voorkomend geval steeds getoetst aan het vigerend gemeentelijk bodembeleid. Binnen het plangebied zijn voor zover bekend geen stortplaatsen, grootschalige bodemsaneringslocaties of mijnsteengebieden aanwezig.

Voor hergebruik van grond is generiek beleid volgens het Besluit bodemkwaliteit op basis van een bodemfunctieklassenkaart van kracht. De bodemfunctieklassenkaart bestaat uit een tabel die de bestemming van een perceel koppelt aan een bodemfunctieklasse. Bij de vaststelling van de nieuwe Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer zal dit overgangsbeleid vervallen. Resultaten van bodemonderzoeken worden aan Achtergrondwaarden en Interventiewaarden volgens de Wet bodembescherming getoetst.

4.4.2 Bodemkwaliteitskaart

Doel van een bodemkwaliteitskaart is het in kaart brengen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Hiertoe is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden met een milieuhygiënisch vergelijkbare bodemkwaliteit. De deelgebieden zijn opgesteld door te kijken naar de ontwikkeling van wijken, het ontstaan van gebieden, het voormalig en huidig gebruik van het gebied en de resultaten van de bodemonderzoeken. Uit de kaart blijkt dat gemiddeld in de Kerkraadse bodem, ten opzichte van een natuurlijke door de mens onbelaste bodem, licht verhoogde gehalten kunnen voorkomen.

Het plangebied “Beitel-Locht” valt geheel binnen “Zone 2: Bovengrond AW2000“ (bebouwing na 1970). De bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) van deze “Zone 2” is gemiddeld niet verontreinigd en heeft indicatief de kwaliteit “AW2000”. De ondergrond (0,5-2,5 m-maaiveld) valt binnen ”Zone 3: Ondergrond”, is gemiddeld niet verontreinigd en heeft indicatief eveneens de kwaliteit “AW2000”.

4.4.3 Nota Bodembeheer

Op 30 maart 2016 heeft de raad van Kerkrade de Nota Bodembeheer Gemeente Kerkrade vastgesteld. Welke gevolgen bovenstaande bodemkwaliteit voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied heeft, volgt uit de gemeentelijke Nota Bodembeheer. In deze nota worden de visie en doelstellingen van de gemeente Kerkrade verwoord om te komen tot een optimaal gebruik van de bodem. Het gemeentelijk bodembeheer is gericht op het behouden of realiseren van een veilige (geen risico's) en geschikte (duurzame) bodemkwaliteit.

Voor het plangebied is de gemiddelde bodemkwaliteit, “AW2000” in overeenstemming met het gebruik voor bedrijven, bedrijfswoningen en woningen. De bodemkwaliteitskaart geeft binnen de “Zone 2” en “Zone 3” een voldoende betrouwbaar beeld om als bewijsmiddel voor een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen te dienen. Er dient vooraf wel een historisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Indien hieruit blijkt dat de locatie verdacht is, dan dient alsnog bodemonderzoek voor een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen te worden uitgevoerd.

4.4.4 Aandachtspunten

Binnen het plangebied liggen diverse locaties die bij de provincie Limburg, bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming, bekend zijn. Dit zijn voornamelijk locaties waar autodemontage-, autoherstel- of autohandel plaats vindt of heeft gevonden. Binnen het plangebied liggen geen mijnterreinen, mijnsteengebieden en grootschalige bodemsaneringslocaties.

4.4.5 Overige aspecten

Voormalige steenkolenmijnbouw

Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken de rapporten over “Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg" openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. Bij ieder mogelijk gevolg is een categorie (EK) aangegeven van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans).

Onderstaande beschrijvingen zijn gebaseerd op de Nederlandse samenvatting, het “Uittreksel uit het samenvattende rapport met een overzicht van de voorgestelde maatregelen” van 14. December 2016. Voor een volledige beschrijving wordt kortheidshalve naar dit document en de andere documenten verwezen. Ze zijn te raadplegen via de website van de Rijksoverheid.

Bodemstijging.

Het plangebied valt niet binnen de zone rond de Feldbiss-breuk waar volgens de rapportage mogelijk ongelijkmatige bodemstijging optreedt.

Schachten

Binnen het plangebied liggen geen industriële of historische mijnschachten.

Ondiepe ontginningen

Binnen het plangebied zijn geen industriële of historische ondiepe ontginningen bekend.

Grondwaterkwaliteit en vernatting

Voor het plangebied wordt in de te verwachten eindsituatie van de 'mijnwater'-stand, 80 m+NAP, geen beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit of vernatting verwacht. Het maaiveld binnen het plangebied ligt rond 165 m+NAP en ligt dus minimaal 80 m boven de verwachte eindstand van het 'mijnwater'.

Mijngas

Het 'mijnwater' binnen het plangebied heeft nog niet overal een niveau boven de mijnwerken in het Carboon-gesteente bereikt. Een deel staat dus nog boven water. In de eindsituatie van het 'mijnwater' zullen wel alle mijnwerken onder water staan en zal geen uittreding van mijngas meer plaatsvinden. Totdat de eindstand van het 'mijnwater' is bereikt kan in een zeer klein deel van het plangebied nog uittreding van mijngas plaatsvinden. Dit mijngas kenmerkt zich door een verlaagd zuurstof-gehalte en verhoogde koolstofdioxide-gehalte. Explosieve methaan-gehalten worden niet verwacht. Voor dit gebied wordt geadviseerd in rioleringen mijngas-concentraties te monitoren en bij diepe boringen dienen gasmetingen te worden uitgevoerd.

Aardbevingen

Binnen het plangebied, alsmede in het gehele onderzoeksgebied, zijn geen aardbevingen als gevolg van stijgend 'mijnwater' te verwachten. Als dit toch zou gebeuren dan zijn deze naar verwachting niet krachtiger dan de natuurlijke aardbevingen in Zuid-Limburg.

Kleinere gevolgen

Binnen het plangebied zijn een aantal kleinere gevolgen van voormalige steenkolenmijnbouw aanwezig. Dit zijn; neerwaartse boringen vanaf maaiveld en opwaartse boringen vanuit mijngangen naar de bovenkant van het Carboon-gesteente. Ook bevinden zich binnen het plangebied oude 'drempels' en verzakkingen. Al deze kleinere gevolgen veroorzaken geen significante effecten, maar het zijn geotechnisch zwakke zones die bij het bouwen van nieuwe gebouwen en optreden van schade in het achterhoofd dienen te worden gehouden.

Deformatiemetingen

Aanvullend kan worden vermeld dat in de ondergrond van het grootste deel van de weg Locht de concessiegrens tussen de mijnen Willem Sophia en Oranje-Nassau I verloopt (lichtblauwe lijn in navolgende afbeelding). Tevens loopt parallel aan, iets ten westen van, de weg Locht, in de ondergrond de Heerlerheide Breuk (zwarte stippellijn in navolgende afbeelding). In het zuiden van het plangebied splitst deze zich naar het westen richting de Benzenrade Breuk (eveneens zwarte stippellijn).

Uit satellietbeeld lijkt er een verschil in bodembeweging (deformatie) tussen het plangebied (hoofdzakelijk blauw i.c. lichte stijging rond 2 mm/jaar) en bedrijventerrein Locht/Rodaboulevard (hoofdzakelijk groen i.c. neutraal) aanwezig. Dit is in onderstaande afbeelding weergegeven. Dit gebied wordt in de rapportage van het Ministerie van Economische Zaken niet als potentiele 'impactzone' voor bodembeweging aangemerkt. Afsluitend moet worden opgemerkt dat het bedrijventerrein Locht/Rodaboulevard bij de aanleg ervan, op plaatsen met meerdere meters grond is opgehoogd. Mogelijk dat het inklinken van opgehoogde grond nog steeds een kleine nawerking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0007.png"

Satellietbeeld met concessiegrens, breuken en meetpunten

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wettelijk kader

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid heeft als doel om de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De regelgeving is vervat in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de relevante besluiten Bij onderzoek naar externe veiligheid worden twee grootheden onderscheiden:

  • het plaatsgebonden risico;
  • het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen bij een inrichting, buisleiding of transportas. Voor het PR geldt een ‘harde’ grenswaarde van 10-6/jaar (PR10-6) die op kaart kan worden aangeduid met een contour. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten zoals woningen of scholen liggen. Hieraan zal in alle gevallen moeten worden voldaan bij het vaststellen van Wabo besluiten en bestemmingsplannen. Er is in dit geval geen sprake van beleidsruimte voor het gemeentebestuur. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals verspreid liggende woningen of kleine kantoren, geldt het PR niet als grenswaarde, maar als richtwaarde. Dit betekent dat op grond van zwaarwegende motieven van de norm mag worden afgeweken.

De hoogte van het groepsrisico (GR) representeert de kans per jaar, dat een groep van 10 of meer personen overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving direct overlijdt bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waarde kans (F) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Het gemeentebestuur heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het groepsrisico bij ruimtelijke ontwikkelingen. Echter voor het groepsrisico geldt wel een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag dient binnen het invloedsgebied een afweging te maken tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of ongeval met gevaarlijke stoffen. Ook eventueel te nemen maatregelen en risico’s dienen in de verantwoording opgenomen te worden. Voorafgaand aan de verantwoording van het groepsrisico moet een plan of vergunning ter advisering aan de veiligheidsregio worden voorgelegd.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

De wetgeving verdeelt gevoelige objecten in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze verdeling is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Dit onderscheid resulteert in een aantal criteria en anderzijds in met naam genoemde objecten. Onderstaand volgt een korte omschrijving van beide objecten.

Kwetsbare objecten

Woningen zijn kwetsbare objecten. Verder worden gebouwen, waarin (of waarbij) groepen van minimaal 50 personen verblijven gedurende een aaneengesloten periode als kwetsbaar aangemerkt. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen verminderd zelfredzaam zijn (bv. ziekenhuizen, bejaardenhuizen, kinderdagverblijven, etc.).

Beperkt kwetsbare objecten

Beperkt kwetsbare objecten zijn onder andere verspreid liggende woningen. Verder worden bedrijvenwaarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven, als beperkt kwetsbaar aangemerkt.

In het Bevi (artikel 1) wordt meer gedetailleerd beschreven wat onder (beperkt) kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in het Bevi niet limitatief is, zodat in verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest.

4.5.2 Onderzoek

Ook bij ruimtelijke planvorming dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Hierbij dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanvaardbare dan wel onaanvaardbare risico's voor de diverse bestemmingen binnen het plangebied.

Voor onderhavig plangebied is nader onderzocht in hoeverre er mogelijke risico's aan de orde zijn. Hierbij is met name gekeken naar de onderdelen risico relevante bedrijven, transport over weg of spoor en transport middels buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0008.png"

uitsnede www.risicokaart.nl

Blijkens het onderzoek is binnen het plangebied een verkooppunt consumentenvuurwerk aanwezig met een maximale opslagcapaciteit van 10.000 kg. Voor een dergelijk verkooppunt gelden voor de opslag van het vuurwerk veiligheidsafstanden. Deze veiligheidsafstanden zijn vastgelegd in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit. Een verdere risicobeoordeling van deze activiteit hoeft niet plaats te vinden.

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn verder géén relevante risicobronnen aanwezig en vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

4.6 Milieuzonering en bedrijven

4.6.1 Inleiding

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten, zoals woningen. Het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten bij bedrijven enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het geldend bestemmingsplan hanteert geen milieucategorieën, maar staat 'industrie' toe. Gezien de binnen het plangebied aanwezige en in de directe omgeving daarvan gelegen woningen, is het toepassen van milieuzonering vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, waaronder het garanderen van een goed woon- en leefklimaat, gewenst.

4.6.2 Systematiek: richtafstanden en omgevingstypen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies bevat de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie (1 tot en met 6) en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype “rustige woonwijk”. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van “functiescheiding” dat wil zeggen dat er afgezien van wijkgebonden voorzieningen vrijwel geen andere functies voorkomen en er langs de randen van het gebied weinig verstoring is door verkeer. Vergelijkbaar met “rustige woonwijk” zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Wanneer sprake is van het omgevingstype “gemengd gebied” kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies waarbij direct naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijvigheid.

De hiervoor beschreven systematiek gaat uit van het principe van functiescheiding. Wanneer milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar voorkomen, dan is deze systematiek niet toepasbaar. Voor gebieden met een dergelijke functiemenging worden drie milieucategorieën gehanteerd (A,B en C):

Categorie A

deze activiteiten zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen.

Categorie B

deze activiteiten zijn toelaatbaar, indien ze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen.

Categorie C

deze activiteiten zijn toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

4.6.3 Bestaande situatie

De hiervoor bedoelde VNG-uitgave en de daarin gehanteerde systematiek is gericht op het reguleren van nieuwe situaties en niet voor bestaande situaties. Zoals hiervoor aangegeven is wel behoefte aan het toepassen van milieuzonering in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In dit plan wordt daarom gekozen voor de volgende systematiek:

  • Er wordt aansluiting gezocht bij de systematiek van functiemenging als bedoeld in de VNG-uitgave, waarbij binnen de bestemming 'Bedrijf' bedrijven worden toegestaan van categorie A en B, op basis van een toegesneden Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de regels is opgenomen.
  • Voor bestaande bedrijven die niet passen voorgaande kaders wordt maatwerk geboden. Dat houdt in dat door middel van een functieaanduiding en de daaraan verbonden regels de betreffende bedrijfsactiviteiten worden toegelaten naast de bedrijven van categorie A en B die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Wanneer een dergelijk bedrijf wordt beëindigd, kan op die locatie dus óf een soortgelijk bedrijf óf een bedrijf van categorie A of B als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten zich vestigen op de betreffende kavel. Het toestaan van andere bedrijven van een hogere categorie is niet wenselijk gezien de korte afstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen binnen het gebied.
  • Risicovolle bedrijven en geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet gewenst en worden niet toegestaan.
  • Met toepassing van een in de regels opgenomen afwijkingsbevoegdheid kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het voorgaande, mits wordt aangetoond dat het betreffende bedrijf voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met de bedrijven die 'bij recht' worden toegestaan. Overigens blijft de vestiging van een geluidshinderlijke inrichting daarvan uitgesloten gezien de gevolgen die het toestaan daarvan heeft op basis van de Wet geluidhinder.
4.6.4 Conclusie

Met de hiervoor beschreven plansystematiek wordt voorzien in een goede ruimtelijke ordening, waarbij voldoende ruimte wordt geboden voor een duurzame invulling van de binnen het plangebied aanwezige bedrijfskavels en wordt tevens voorzien in een voldoende mate van bescherming van het woon- en leefklimaat voor de binnen het plangebied aanwezige woningen.

4.7 Ecologie

4.7.1 Wettelijk kader

In de Wet natuurbescherming is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent dat op voorhand moet worden onderzocht of het plan van invloed is op dergelijke soorten en of redelijkerwijs niet reeds kan worden gesteld dat een eventuele benodigde ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet kan worden verkregen. Ook dient rekening te worden gehouden met gebieden die worden beschermd via de Wet natuurbescherming, waarin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden zijn opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan een plan van invloed zijn op het Natuur Netwerk Nederland (NNN).

4.7.2 Soortenbescherming

In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van (verblijfplaatsen) van beschermde soorten binnen het plangebied. Dit betekent dat bij voorgenomen nieuwe ontwikkelingen op voorhand moet worden onderzocht of het plan van invloed is op dergelijke soorten. Toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen hiermee in sommige situaties strijdig zijn. De werkzaamheden kunnen immers leiden tot verstoring en/of vernietiging van leefgebieden, leefgebieden van dieren en groeiplaatsen van planten. Ook de afzonderlijke plant- en diersoorten kunnen als gevolg van de werkzaamheden (onopzettelijk) gedood, verontrust en/of verjaagd worden. In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn een ontheffing aan te vragen. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.

In de Wet natuurbescherming is ook een algemene zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Dit bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Voor zover binnen het plangebied verblijfplaatsen van beschermde soorten en/of hun leefgebieden aanwezig zijn, dan mag rederlijkwijs worden aangenomen dat door een voortzetting van het bestaand gebruik geen verstoringen plaatsvinden in strijd met de Wet natuurbescherming. Bovendien geldt voor alle (feitelijke) handelingen binnen het plangebied te allen tijde de algemene zorgplicht.

4.7.3 Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Geleenbeekdal, op circa 1,2 kilometer afstand. Op Duits grondgebied gelegen op circa 5 kilometer afstand de gebieden 'Wurmtal nördlich Herzogenrath en Wurmtal südlich Herzogenrath.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0009.png"

Uitsnede viewer Natura 2000-gebieden

Gezien de aard van dit plan (beheersmatig), de afstand tot voornoemde gebieden en het gebruik van de tussenliggende gronden, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de planvorming geen (significant) negatieve effecten zal hebben op deze Natura 2000-gebieden, dan wel andere Natura 2000-gebieden. Een verdere beoordeling van de invloed van het planvoornemen op deze gebieden kan derhalve redelijkerwijs achterwege blijven.

4.8 M.e.r.-beoordeling

4.8.1 Toetsingskader

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. omvang van het project;
  • 3. cumulatie met andere projecten;
  • 4. gebruik van natuurlijke grondstoffen;
  • 5. productie van afvalstoffen;
  • 6. verontreiniging en hinder;
  • 7. risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën.
  • 8. plaats van het project:
    • a. bestaand grondgebruik;
    • b. relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen
    • c. van het gebied;
    • d. het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang;
  • 9. kenmerken van het potentiële effect:
    • a. bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
    • b. grensoverschrijdend karakter van het effect;
    • c. waarschijnlijkheid van het effect;
    • d. duur, frequentie en de onomkeerbaarheid van het effect.
4.8.2 Toepassing

Het plangebied is niet gelegen binnen kwetsbaar of waardevol gebied en heeft gezien het beheersmatig karakter ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Gezien de afstand van deze locatie tot het Natura-2000 gebied en de aard van beoogde ingrepen kan gesteld worden dat er geen effecten op kwalificerende habitats zullen optreden door de herontwikkeling van het gebied.

Burgemeester en wethouders hebben voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan besloten geen milieu-effectrapport op te (laten) stellen.

4.9 Archeologische waarden

Sinds 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. Hiermee geeft de rijksoverheid uitvoering aan de implementatie van het Europese Verdrag van Valletta (“Malta”) uit 1993 dat beoogt het cultureel erfgoed in de bodem beter te beschermen. Met de inwerkingtreding van de Wamz krijgt de gemeente Kerkrade een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief (veelal aangeduid als 'archeologische zorgplicht'). De wet is inmiddels onderdeel geworden van de Erfgoedwet. De kern daarvan is dat de gemeente verplicht is om archeologische waarden en verwachtingen van meet af aan volwaardig mee te laten wegen in ruimtelijke plannen. Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veilig gesteld te worden. Daarbij geldt het “veroorzaker-principe”: de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

Ten behoeve van het gemeentelijk archeologiebeleid is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Deze kaart geeft inzicht in de aanwezigheid en verwachte aanwezigheid van archeologische resten in de gemeente Kerkrade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0010.png"

Uitsnede plangebied binnen de archeologische verwachtingskaart

Uit de archeologische verwachtingskaart blijkt dat een groot deel van het plangebied is gelegen in een gebied waaraan 'geen verwachtingswaarde' voor archeologie is toegekend (waardecategorie 6). De reden hiervoor is de grote mate van verstoring in de bodem als gevolg van ontgravings- en egaliseringswerken van het terrein in de jaren ’90 van de 20e eeuw. Hierdoor is een groot deel van het oorspronkelijke reliëf verdwenen en zullen de eventueel aanwezige archeologische waarden grotendeels verstoord zijn. Aan een deel van het plangebied is echter een hoge verwachtingswaarde toegekend (waardecategorie 3).

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard, wat inhoudt dat passende bouw- en gebruiksmogelijkheden worden geboden voor de reeds bestaande functies binnen het plangebied. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden wordt voorzien in dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 voor die gebieden die op de verwachtingskaart zijn voorzien van waardecategorie 3. Door middel van de daaraan gekoppelde regels wordt geborgd dat bij bodemingrepen met een oppervlakte van respectievelijk 250 m² of meer en dieper dan 40 cm eerst archeologisch onderzoek plaatsvindt en het bevoegd gezag zo nodig voorschriften kan verbinden aan een omgevingsvergunning.

4.10 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen Rijks- of gemeentelijke beschermde monumenten aanwezig. Wel is op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart te zien dat binnen het plangebied een niet beschermd archeologisch monument aanwezig is. Het gaat om het oranje gearceerde gebied in onderstaande uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPBeitelLocht-Vg01_0011.jpg"

Uitsnede plangebied op de provinciale kaart cultuurhistorie

Dit terrein is van hoge archeologische waarde. Het betreft terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Het gaat om de oude dorpskern van het gehucht Locht. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in zowel de vroege als de late middeleeuwen een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet noodzakelijk hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning. Gezien het voorgaande zijn er weliswaar enkele cultuurhistorische waarden toegekend aan het plangebied, maar wordt daar met onderhavig planvoornemen geen afbreuk aan gedaan, nu dit plan een conserverend karakter heeft.

4.11 Waterparagraaf

4.11.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets gebruikt om de beoogde gebruiksfuncties en waterbelangen op elkaar af te stemmen.

4.11.2 Beleid Waterschap Limburg

De uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  • het zorgdragen voor de veiligheid en bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • de watersysteembenadering: de natuurlijke en samenhangende kringloop tussen atmosfeer, omgeving, bodemsysteem en oppervlaktewateren;
  • de waterketenbenadering: de kringloop tussen waterwinning, menselijk gebruik en lozing van water;
  • de voorkeursvolgorde: vasthouden, bergen, afvoeren;
  • de voorkeursvolgorde: schoonhouden, scheiden, schoonmaken;
  • ruimte voor water, waarbij voor maatregelen ruimtelijke oplossingen worden gezocht;
  • het meenemen van water als mede-ordenend principe in ruimtelijke plannen (inclusief de watertoets);
  • duurzaam stedelijk waterbeheer.
4.11.3 Waterhuishoudkundige situatie

Binnen het plangebied zijn geen waterlopen, oppervlaktewateren of andere waterhuishoudkundige voorzieningen aanwezig.

4.11.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is overwegend beheersmatig van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die voorzien in een toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige planologische situatie. Binnen alle bestemmingen zijn voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater toegestaan. Bovendien voorziet het bestemmingsplan in de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om nadere eisen te stellen in de vorm van te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het bestemmingsplan 'Beitel-Locht' regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. Het beleid dat ten grondslag ligt aan de bestemming en het gebruik van de gronden op de verbeelding, is in de toelichting verwoord. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht

5.2 Opzet

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Het bestemmingsplan 'Beitel-Locht' bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale en GBKN-ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Beitel-Locht' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en tenslotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Bestemmingsregels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Beitel-Locht’ zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3), en ten slotte de overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.

5.3.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende toegestane functies direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de bouwregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hierna een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden ‘met daaraan ondergeschikt’. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat, met het oog op de raadpleegbaarheid, ook inrichtingsaspecten. Zo kan er worden bepaald dat de betreffende gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de toegestane functies. Daarnaast kan in de bestemmingsomschrijving worden aangegeven dat het behoud van bepaalde karakteristieken of waarden wordt nagestreefd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan cultuurhistorische waarden.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels weergegeven. Hierbij wordt in ieder geval een onderscheid gemaakt tussen de regeling van (hoofd)gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de bouwvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.

Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de toegestane bouwregelingen. Deze vergunning is niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvoor een vergunning wordt verleend, welke maximale afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder vergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien de afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Het is verboden gronden te gebruiken en/of te laten gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, nog expliciet worden genoemd als zijnde verboden gebruik.

Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel vergunning kan worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijkingsbevoegdheden geen ‘nieuwe’ functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.

5.3.3 Bestemmingen

Bedrijf

Een groot deel van het plangebied wordt door deze bestemming in beslag genomen. Hierbinnen zijn bedrijven toegestaan uit categorie A en B als genoemd in de als bijlage bij de regels opgenomen toegesneden Staat van Bedrijfsactiviteiten. Afwijkende bestaande bedrijven zijn specifiek aangeduid. Bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning, net zoals reguliere, grondgebonden woningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wonen'. Hoofdgebouwen mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak. Het bouwvlak mag voor maximaal 80% worden bebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht, met uitzondering van overkappingen, die alleen binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Voor (bedrijfs)woningen zijn specifieke bouwregels opgenomen.

Binnen het plangebied zijn een tweetal detailhandelsvestigingen aanwezig, waarvoor in het verleden vergunningen zijn verleend. Beide vestigingen zijn aangeduid en van een maatwerkregeling voorzien, rekeninghoudend met de verleende vergunningen, het actueel beleid ten aanzien van retail (provinciaal, regionaal en gemeentelijk), maar ook de Dienstenrichtlijn. De opgenomen regelingen zijn noodzakelijk om te kunnen voorzien in een goede retailstructuur omwille van de leefbaarheid, een goed ondernemersklimaat en het voorkomen van leegstand, maar gaan niet verder dan strikt genomen noodzakelijk is.

Groen

De gronden binnen het plangebied met de bestemming ‘Groen’ zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water- en vijverpartijen, hondenuitlaatplaatsen en de daarbij behorende voorzieningen. Hierbinnen zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van het openbaar nut. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen, tenzij een uitzondering geldt.

Verkeer

De binnen het plangebied gelegen wegen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn afgestemd op de verkeersfunctie en openbare nutsvoorzieningen.

Waarde - Archeologie 3

Het plangebied valt voor een gedeelte binnen deze dubbelbestemming. De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

5.3.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

Algemene bouw- en gebruiksregels

In deze bepaling is voorzien in algemene bouw- en gebruiksregels die van toepassing zijn voor alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. In de algemene bouw- en gebruiksregels wordt tevens een regeling opgenomen ten aanzien van parkeren. Hierbij wordt middels een dynamische verwijzing verwezen naar het gemeentelijke parkeerbeleid.

Algemene aanduidingsregels

In de bepaling is voorzien in algemene aanduidingsregels. Dit betreffen aanduidingen ten behoeve van belemmeringen vanwege geluid.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.

Algemene procedureregels

In deze bepaling is voorzien in algemene procedureregels die van toepassing zijn voor alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

5.4 Verbeelding

In digitaal opzicht wordt de verbeelding gevormd door geografisch bepaalde planobjecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen zijn via een interface (interactie met het kaartbeeld). Bij de opbouw van de analoge (op papier verbeelde wijze) alsmede de digitale verbeelding is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Op de op papier verbeelde wijze, zijn via een combinatie van letter- en cijferaanduidingen, kleuren en arcering de diverse bestemmingen en aanduidingen aangegeven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;

2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en

3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d niet noodzakelijk is.

Binnen onderhavig plangebied is sprake van een overwegend conserverend karakter van het bestemmingsplan, waarin geen nieuwe bouwplannen worden meegenomen waarvoor niet reeds een bouwtitel bestaat op basis van een vigerend bestemmingsplan of ander planologisch besluit en gezien het feit dat er geen eisen of regels noodzakelijk zijn als hiervoor beschreven onder 2 en 3, kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Voor zover door het nieuwe uniforme planologisch-juridisch kader waarin het nieuwe plan voorziet ten opzichte van het geldende plan mocht worden voorzien in mogelijkheden om een gebouw uit te breiden met ten minste 1.000 m2, waardoor in feite sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 onder c, geldt dat er geen verhaalbare kosten zijn, dan wel dat het totaal aan exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald gezien de eisen ten aanzien van toerekenbaarheid en proportionaliteit in elk geval minder bedraagt dat € 10.000,-, waardoor ingevolge artikel 6.2.1a Bro kan worden besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Beitel-Locht'.

6.1.2 Planschade

Op grond van artikel 6.1 Wro kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat de tegemoetkoming niet reeds voldoende anderszins mag zijn verzekerd. Eigenaren van onroerende zaken en exploitanten van bedrijven die schade lijden door planologische wijzigingen krijgen de schade slechts vergoed voor zover deze meer bedraagt dan 2% van de waarde van hun onroerende zaak of hun inkomen voorafgaand aan de planologische wijziging. Deze forfaitregeling geldt niet indien de planologische wijziging ziet op het eigen perceel van de benadeelde (zogenaamde 'directe' planschade).

Gezien het overwegend beheersmatig karakter van onderhavig bestemmingsplan, waardoor gebruiks- en bouwmogelijkheden nagenoeg gelijk blijven, wordt de kans op planschade klein geacht. In elk geval kan redelijkerwijs worden gesteld dat eventuele uit te keren tegemoetkomingen in planschade niet van een dusdanige omvang zijn dat daardoor het plan financieel niet haalbaar moet worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

Aangezien het een overwegend beheersmatig bestemmingsplan betreft, is geen inspraak verleend. Wel is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voor advies voorgelegd aan de gemeentelijke vooroverlegpartners, waaronder de Provincie Limburg en het Waterschap Limburg. De Provincie Limburg heeft laten weten geen aanleiding te zien om opmerkingen te maken ten aanzien van het plan. Verder zijn geen reacties ontvangen. Het ontwerpbestemmingsplan is daarom ongewijzigd gebleven ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan.

6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Met ingang van 27 juni 2019 heeft op de voorgeschreven wijze en gedurende 6 weken een ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende die periode zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is aanleiding gezien enkele ambtshalve wijzigingen aan te brengen in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn beschreven in het raadsbesluit.