Plan: | Nicolaas Beetsstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.BP030200W000001-0401 |
Projectontwikkelingsmaatschappij Nicolaas BV is voornemens om op de gronden gelegen aan de Nicolaas Beetsstraat 65 grondgebonden woningen te realiseren. Het projectgebied ligt in het bestemmingsplan Heerlen-Oost dat op 07-juli 2008 is vastgesteld, goedgekeurd op 20 januari 2009 en onherroepelijk sinds 29 april 2009 en is niet in overeenstemming met dit plan. Om de woningen te kunnen realiseren dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. In het plan zijn tevens de gebieden 'Vossenpark' en 'Pius X' meegenomen. Deze gebieden zijn reeds ontwikkeld op grond van een vrijstelling ex. Artikel 19 lid 2 WRO (oud).
Het bestemmingsplan Nicolaas Beetsstraat-Vossepark is gelegen tussen de Euregioweg, de Staringstraat, de achterzijde van de woningen aan de Bilderdijkstraat en de da Costastraat, de Pius X straat en de Voskuilenweg zoals op bijgaand overzicht is aangegeven.
Globaal Plangebied
Vigerende bestemmingsplannen
Binnen de grenzen van het plangebied vigeren de navolgende bestemmingsplannen:
Nicolaas Beetsstraat
Het te bebouwen gebied ligt in het vigerende bestemmingsplan Heerlen-oost. Dit plan is op 29-04-2009 onherroepelijk geworden. Het vigerende plan voorzag in een positieve regeling van de daar aanwezige portiek-etage flats.
Vossepark
Dit gebied is geregeld in het bestemmingsplan “Vossekuil”, vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 16 juni 1969 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 6 februari 1970. Het huidige bestemmingsplan laat op vier locaties gestapelde woningbouw toe tot tien bouwlagen. Ten behoeve van de realisering van de van het vigerende plan afwijkende nieuwbouw is een Artikel 19 lid 2 WRO procedure gevolgd.
Pius X complex
Het Pius X complex is tot stand gekomen in een gebied waarvoor het 'Hoofdzakenplan' geldt. Het zorgcomplex en de seniorenwoningen zijn gerealiseerd op de locatie van de gesloopte Pius X kerk. Ook voor dit project is een Artikel 19 lid 2 WRO procedure gevolgd.
De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl onder planidentificatienummer NL.IMRO.0917.BP030200W000001-0401.
In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP voor de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, maar mocht het voorkomen dat er een interpretatieverschil bestaat tussen de analoge en digitale versie van het bestemmingsplan dan is de digitale versie conform het bepaalde in artikel 1.2.3 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening leidend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
De analoge verbeelding bestaat uit één blad. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt het rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskader beschreven dat op het plangebied van toepassing is. Dit geeft een impressie van het planologisch kader van onderhavig bestemmingsplan. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de uitgangspunten van het plangebied besproken. Hierbij gaat het om de milieutechnische randvoorwaarden in het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt de planontwikkeling verder toegelicht.
Deze toelichting vormt samen met de juridische regeling uiteindelijk de basis voor de planvorming. Deze regeling wordt uiteengezet in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven of het plan economisch en maatschappelijk uitvoerbaar is. In hoofdstuk 7 worden de opmerkingen uit het overleg ex artikel 3.1.1 Bro weergegeven.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het Rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplangebied BMV Aldenhof, toegelicht.
De structuurvisie regelt ontwikkelingen van landelijk belang. Regels en afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).
De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Kern van de ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.
Indien een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken:
Trede 1: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte (kwantitatief en kwalitatief)?
Trede 2: kan die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden opgevangen, door benutting van beschikbare gronden (met aandacht voor mogelijkheden van herstructurering of transformatie)?
Trede 3: zo nee, is er voor de voorgenomen stedelijke ontwikkeling sprake van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld? Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke
ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro (nota van toelichting, blz 34 en 49 :Stbl 2012, 388) is met dit artikel beoogd dat het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt afgewogen aan de hand van de in het artikellid opgenomen stappen en dat hierover een motivering wordt opgenomen in de plantoelichting.
In dit geval betreft het een gebied waar met het oog op de herstructurering 165 woningen zijn gesloopt en waarvoor 63 woningen in de plaats komen, zodat sprake zal zijn van een feitelijke afname aan woningen. Planologisch was de bouw van 157 woningen toegestaan. Bovendien heeft het plan gedeeltelijk een actualiserend karakter. Het plan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar in een continuering van de bestaande planologische mogelijkheden voor woningbouw. Gezien de mogelijkheden van het voorgaande plan voorziet het voorliggende plan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro, aangezien in het hiervoor geldende plan eveneens ter plaatse woningbouw mogelijk was.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.
De KRW heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren (“goede toestand”) en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder. De waterparagraaf van dit bestemmingsplan is uitgewerkt in paragraaf 4.7
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie par.4.7)
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw “Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient” uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
In het Natuurbeleidsplan zijn het vergroten van de oppervlakte aan natuurgebieden, het opheffen van versnippering en isolatie van natuurgebieden en het voorkomen van aantasting van potenties voor natuurontwikkeling als belangrijke beleidslijnen opgenomen. Het natuurbeleid spitst zich toe op het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Daartoe zijn natuurkerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones aangegeven. Dit beleid is verder uitgewerkt door de provincie.
Natura 2000
Natura 2000 / Natuurbeschermingswet
Het plangebied maakt geen deel uit van gebieden die zijn beschermd in het kader van Natura 2000. Binnen de drie kilometer grens (zie kaart) ligt ten noorden van de kern Landgraaf het Natura 2000 gebied “Brunssumerheide”. Daarnaast liggen ten zuid / zuidwesten de uitlopers van het gebied “Geleenbeekdal”. Dit natura 2000 gebied bestaat uit diverse kleinere gebieden.
De ontwikkeling van de woningbouwlocaties heeft geen negatieve gevolgen voor de Natura 2000 gebieden.
Het plangebied is gelegen binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. De Nationale Landschappen fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland. De status 'Nationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor recreatie.
Omdat het hier een binnenstedelijke ontwikkeling betreft, heeft het plan geen nadelige gevolgen voor het Nationaal Landschap.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier w ettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijkeordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal w aterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg:
om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.
Verder staat in het POL kw aliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerd-heid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte oor verweving van functies, in kw aliteitsbew ustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Visie Zuid-Limburg
De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit aan deze regio. In Zuid-Limburg w onen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.
Tegelijkertijd is Zuid-Limburg in economisch opzicht te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief w einig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarbij kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw , kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.
Het projectgebied is op de Kaart Wonen en Leefbaarheid aangeduid als bebouwd gebied. Een uitsnede van de kaart wordt hieronder gegeven.
Uitsnede POL kaart Wonen en Leefbaarheid
Voor deze gebieden geldt het volgende.
In heerlen is sprake van een stedelijke woonsfeer. Deze gebieden zijn bij uitstek het domein van de stedeling die de nabijheid van de binnenstad (o.a. cultuur, ontmoeting, voorzieningen en ontspanning) belangrijk vindt. De belangstelling voor de woonmilieus in en bij de stedelijke centra is en blijft groot. Beleidsopgaven die hierbij horen zijn: concentratie en verdichting, functiemenging en hergebruik van bestaand (karakteristiek en cultuurhistorisch) vastgoed.
Voor Zuid-Limburg geldt dat door de demografische omslag en de mismatch tussen vraag en aanbod er een gebrek is aan doorstroming en een onbalans op de woningmarkt. Zo kunnen er in Zuid-Limburg momenteel op basis van planologisch onherroepelijke plannen circa 6.000 woningen aan de voorraad worden toegevoegd, terwijl op grond van de huishoudensontwikkeling de woningbehoefte daalt en er bovendien leegstand is. Dalende waarde van woningen, toenemende leegstand, verloedering en sociaal isolement liggen op de loer. Het is de Zuid-Limburgse ambitie om het woon- en leefklimaat kwalitatief te behouden en te versterken. De daarbij behorende herstructureringsopgave in Zuid-Limburg is zo complex, uniek en urgent dat gezamenlijke actie vereist is. Actie die alleen kan slagen als er in hoge mate een gezamenlijk besef is van het maatschappelijk belang, zonder onderlinge concurrentie.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.
In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouw en krijgt hierbij bijzondere aandacht.
Verder bevat de Omgevingsverordening de bepaling dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Uitzondering hierop vormt een woningbouw plan dat voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'.
Het onderhavige plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en bevat woningen die in de bestaande woonvoorraad zijn opgenomen.
In de Provinciale Woonvisie 2010-2015 is beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vorm gegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de Provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de Provincie deze ambities tracht te realiseren. De Provinciale Woonvisie is op 1 februari 2011 vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Lange termijn visie
Voor het beleidsveld wonen kan de provinciale doelstelling worden samengevat als: “Het streven naar de juiste woning op de juiste plek (en op het juiste moment beschikbaar).” Deze doelstelling stelt de woonconsument centraal. De Provincie is ervan overtuigd dat een omslag van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte woningmarkt noodzakelijk is. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt (en uiteindelijk leefomgeving) te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn.
Korte termijn visie
Om de doelstelling op de langere termijn te realiseren streeft de Provincie op de kortere termijn naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de betreffende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. Geconstateerd wordt dat de bestaande woningvoorraad mede gezien de demografische ontwikkelingen voor een deel niet meer voldoet aan de huidige en toekomstige woningbehoefte. De opgave is zowel kwantitatief als een kwalitatief.
Context
Het woonbeleid van de Provincie moet gezien worden vanuit een brede context, waarbij diverse instrumenten een rol spelen om de doelstellingen op het gebied van wonen te realiseren. De algemene doelstellingen op het gebied van wonen hangen nauw samen met provinciaal beleid ten aanzien van herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. Daarnaast wordt de context van het woonbeleid ook bepaald door beleid op het gebied van levensloopbestendig wonen (wonen/welzijn/zorg) en de huisvesting voor doelgroepen.
Zuid-Limburg
De krimp van de afgelopen tien jaar zet zich verder door. In 2030 zullen er ruim 268.000 huishoudens zijn. Dat is 17.000 huishoudens minder dan in 2010 (6%). Daarna zal de daling van het aantal huishoudens versneld doorzetten. 55-plushuishoudens zijn en blijven lange tijd de groeiende doelgroep. In 2030 is 42% van de huishoudens jonger dan 55 jaar en circa 21% is 75-plus. Voor de regio Zuid is te constateren dat:
De opgave voor de regio staat in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. Er is sprake van een flinke transformatieopgave, waarin sloop zonder vervanging in toenemende mate aan de orde zal zijn. In Zuid-Limburg wordt ingezet op het programmatisch transformeren van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstig gewenste kwaliteiten en samenstelling. De nog te realiseren nieuwe woningen in steden en dorpen staan in dienst van en dragen bij aan deze transformatieopgave. De omvorming van de woningvoorraad, het wegnemen van het acute woningoverschot zal voor 90 tot 95% binnen de stadsregio's moeten worden waargemaakt, door middel van herstructurering, sloop en vervangende nieuwbouw. Binnen de stadsregio's (de stadsregio's vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte) dienen de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing (P9).
Kwalitatieve opgave
Door de structurele bevolkingsafname en de verandering van de bevolkingssamenstelling is de woningbouwopgave in Parkstad Limburg een kwalitatieve vervangingsopgave: herstructurering en transformatie van het woningbezit (Herstructureringsvisie Parkstad). De kwalitatieve transformatieopgave betreft de vervangingsopgave van circa 13.000 bestaande woningen (cijfer wordt als informatief gezien).
Kwantitatieve opgave
De envelop voor Heerlen is op 28 mei 2015 geactualiseerd. De opgave voor Parkstad bedraagt -3.600 woningen, voor Heerlen is dit -1.280 woningen en voor stadsdeel Heerlen Stad is dit -560. Het toevoegen van nieuwe woningen leidt automatisch tot een grotere transformatieopgave.
Er worden 65 grondgebonden woningen (patiowoningen en aaneengesloten woningen in 2 bouwlagen met kap) aan de Nicolaas Beetsstraat mogelijk gemaakt worden. Krachtens het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse de bouw van portiekflats (157 woningen) mogelijk (Wonen gestapeld, met een maximale bouwhoogte van 10 meter). Het nieuwe plan heeft een duidelijke verdunning tot gevolg. Daarnaast is het nieuwbouwplan opgenomen in de woningbouwprogrammering van Parkstad. Er is dus geen sprake van een toevoeging van woningen. Krachtens artikel 2 van de verordening 'Wonen Zuid-Limburg' valt het bestemmingsplan Nicolaas Beetsstraat niet onder deze verordening, aangezien er geen sprake is van een toevoeging van woningen. Het plan past derhalve binnen het provinciale beleid.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.
Het POL2014 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid. Deze zijn verder geconcretiseerd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 (PVVp2014). Het gaat om thema's als regionale infrastructuur, waaronder het provinciale wegennet, regionaal openbaar vervoer (trein- en busdiensten), verkeersveiligheid, verkeers- en vervoersmanagement, fietsverkeer, logistiek en goederenvervoer.
De prioriteit van het mobiliteitsbeleid ligt bij de economische bereikbaarheid. De doorontwikkeling van de Limburgse economie en arbeidsmarkt naar nieuwe, moderne richtingen en sectoren kan in belangrijke mate worden ondersteund door adequate infrastructuurvoorzieningen en mobiliteitsmogelijkheden. Een goede bereikbaarheid en (verkeers)leefbaarheid zijn positieve vestigingsplaatsfactoren voor bedrijven en werknemers. Zij kunnen hierdoor op basis van zelfstandigheid en onafhankelijkheid maatschappelijk acteren.
Tegelijkertijd moet deze toekomstige ontwikkeling van Limburg nadrukkelijk in een duurzaam perspectief geplaatst worden. Keuzes voor de korte termijn dienen de mogelijkheden op langere termijn niet te blokkeren of ernstig te hinderen. Het beleid voor een optimale bereikbaarheid moet op lange termijn aansluiten op de te verwachten bevolkingsontwikkeling en de sociaal-economische ontwikkelingen in Limburg. Goede afwegingen hierbij, in combinatie en afstemming met de aspecten ruimtelijke inrichting, leefbaarheid, omgevingskwaliteit en veiligheid, leveren een bijdrage aan een duurzaam verkeers- en vervoerssysteem.
In de SVWZL maken 18 Zuid-Limburgse gemeenten onderlinge afspraken over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woningmarkt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak.
In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.
Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).
Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een transformatieopgave afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. De transformatieopgave wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010–2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010–2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.
Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.
In september 2013 heeft Parkstad de opdracht gekregen een ambitiedocument op te stellen inzake energietransitie.
Onder de noemer Parkstad Limburg Energietransitie (PALET) is de ambitie 1.0 ontstaan waarin wetenschappelijk is vastgesteld dat Parkstad Limburg in 2040 een duurzaam energieneutrale regio kan zijn.
Hiertoe is de bestaande energiehuishouding in beeld gebracht en de mogelijkheden voor energiebesparing en duurzame energieopwekking zijn onderzocht. Vervolgens is in ambitiedocument PALTE 2.0 per gemeente in beeld gebracht hoeveel en op welke wijze energie bespaard kan worden en duurzaam opgewekt.
Uit de ambitiedocumenten blijkt dat woningbouw met 30% (3.677 TJ) verantwoordelijk is voor een groot deel van het energiegebruik in Heerlen. Via energiebesparingspakketten worden maatregelen gestimueerd die leiden tot energiebesparing. Dit betreft deels gedragsveranderingen en deel technische maatregelen bij renovatie.
Bij nieuwbouw zijn de technische maatregelen niet aan de orde omdat de woningen dan gaan voldoen aan de nieuwste eisen uit het bouwbesluit. Wel kan invulling gegeven worden aan de kansen voor duurzame energieopwekking op woningniveau. Deze zullen de energieprestatie van de woningen positief beïnvloeden, en wellicht dat een aantal hierdoor in hun eigen energiebehoefte kan voorzien. Het is van belang om bij de techniekkeuze van duurzame energieopwekking aandacht te hebben voor de, vanwege de besparingsmaatregelen, veranderende energievraag.
Voor het grondgebied van Parkstad Limburg is een intergemeentelijke structuurvisie opgesteld. De structuurvisie bevat een richtinggevend beleidsader voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio voor de komende 20 jaar. Het structuurplan is gebaseerd op twee structuurdragers: de economische en maatschappelijke ontwikkeling en het ontwikkelen van ruimtelijke kwaliteit en kent zes pijlers die nevenstaand zijn verbeeld.
Het structuurplan kent ook vier thema's:
In de structuurvisie wordt een ontwikkelingsstrategie onderscheiden en een strategie gericht op beheren en besturen. Ten aanzien van het wonen wordt in de Structuurvisie een onderscheid ten aanzien van de strategie en beheer-en sturingslijn aangegeven:
Strategie | Beheers-en bestuurslijn |
De gewenste kwaliteit op de regionale woningmarkt is op hoofdlijnen benoemd in het document 'Van Zeef naar Zwengel' in de vorm van zeven sturingsprincipes. Bij ontwikkeling of aanpassing van plannen voor woningbouw in regio Parkstad worden deze principes door de parkstad gemeenten gebruikt om de gewenste kwaliteit aan te zwengelen. De sturingsprincipes 1 tot en met 4 zijn generieke principes en 5 tot en met 7 zijn afhankelijk van de locatie en worden als gebiedsgerichte principes beschouwd. 1. Kwaliteit 2. Herstructurering vóór uitbreiding 3. Binden van doelgroepen 4. Ruimte voor onderscheidende concepten 5. Parkstad Centrum als hoogste prioriteit 6. Integrale aanpak van leefbaarheid in buurten 7. Vormgeving stadsranden. Specifieke ontwikkelafspraken De kwantitatieve woningbouwopgave (sloop, herstruc-turering, nieuwbouw) voor de periode na 2010 wordt in het project Krimp als Kans in 2008 en 2009 in een herstructureringsvisie voor de woningvoorraad uitgewerkt. Gezien de geprognosticeerde huishoudensafname zal dit hoofdzakelijk een vervangingsopgave betekenen. Zo zal ondanks de krimp zowel het aantal als het aandeel inwoners én huishoudens van 65+ aanzienlijk toenemen. Door deze gewijzigde huishoudensamenstelling ontstaat een veranderende woningbehoefte. Het streven om de zorg naar de mensen te brengen (extramuralisering) zorgt ook voor een toenemende vraag naar zorgwoningen en levensloopbestendige woningen. Juist hier is een kwaliteits-slag te maken, met name in de herstructureringsopgave. Parkstad Limburg richt zich daarbij op: • De nieuwbouwplannen • Het verbouwtraject • De particuliere sector Parkstad Limburg wil daarnaast inzicht krijgen in de planontwikkeling op het gebied van zorgwoningen om te komen tot een regionale programmering zorgwoningen, als onderdeel van de Regionale Woonvisie Parkstad 2006 – 2010. . |
De sturingsprincipes, in combinatie met de zes pijlers van de intergemeentelijke structuurvisie, leiden tot het volgende afsprakenkader voor wat betreft het thema wonen: 1. Herstructurering gaat voor uitbreiding: Meest wezenlijke ontwikkeling in Parkstad Limburg is de herstructurering van het stedelijk gebied en daarbij het anticiperen op demografische ontwikkelingen en verandering van de bevolkingssamenstelling. Dit betekent voor Parkstad dat er volop gebouwd moet worden om de veranderende consument te bedienen, maar dat dit hoofdzakelijk een kwalitatieve vervangingsopgave betreft. 2. Respecteren 'rode contour' Geen nieuwe uitbreidingslocaties meer, tenzij dit onderbouwd kan worden. De gebruikswaarde, belevingswaarde, toekomstwaarde van het landschap zijn randvoorwaardelijk voor woningbouwontwikkelingen en de ontwikkeling van woonmilieus. Plannen kunnen buiten deze contour ontwikkeld worden, als het plan versterkend werkt voor de landschaps-structuur in Parkstad als totaal. Hierbij dient de analyse 'Identiteit Parkstad Limburg' (stadsrandenstudie) als leidraad; 3. Parkstad Centrum De regio Parkstad wil haar centrum als aantrekkelijk woongebied verder ontwikkelen. Woningbouw-ontwikkelingen toegesneden op specifieke doelgroepen hebben daardoor prioriteit. 4. Identiteit De herkenbaarheid van stad en park en de afzonderlijke woonbuurten is leidend voor alle woningbouwontwik-kelingen. Daarbij dienen lokale karakteristieken zoals so-ciale, stedenbouwkundige, groene en historische structu-ren versterkt te worden en vertaald in het ontwerp van architectuur en inrichting van openbare ruimte (vorm, materiaal en kleurgebruik). Ook moeten ambities op het gebied van Nieuwe Energie en Health, Care & Cure in hun kwaliteit zichtbaar gemaakt worden en mogelijk functioneren als identiteitsdrager. |
Op 18 december 2012 heeft de Parkstadraad de “Regionale woonstrategie Parkstad 2012-2020” vastgesteld. Met dit document maakt de regio een stap van een visie naar een uitvoeringsstrategie. De Woonstrategie hanteert een pragmatische benadering en gaat nader in op drie thema's:
1. Prioriteren en gericht volume terugbrengen.
De plancapaciteit (geplande woningbouwproductie) is te omvangrijk en moet worden afgeremd. Er dient een strategische dialoog te worden geïnitieerd over de gewenste samenstelling van de woningvoorraad, op basis van de kwantitatieve en kwalitatieve vraag, zowel nu als in de toekomst. Doel van die dialoog is uiteindelijk dat ongewenste bouwplannen niet meer tot ontwikkeling worden gebracht.
2. Aanpak bestaande particuliere woningvoorraad.
Binnen de huidige marktverhoudingen lijkt leegstand zich steeds meer te concentreren in de koopsector. Parkstad gaat gerichte strategieën ontwikkelen voor het aanpakken van de koopvoorraad die enerzijds zijn gericht op het verbeteren van de energieprestatie van bestaande koopwoningen en anderzijds op het afnemen van de omvang van de voorraad aan koopwoningen.
3. Doorstroming; focus op doelgroepen.
De focus wordt de komende jaren gericht op het bevorderen van de dynamiek op de woningmarkt en het tegemoet komen aan de wensen van de huidige inwoners van Parkstad. Ook komt er aandacht voor het bedienen van nichemarkten voor bijvoorbeeld kenniswerkers of arbeidsmigranten.
Conclusie regionaal Woningbouw en volkshuisvestingsbeleid
Het voorgenomen plan past binnen het provinciale en regionale woningbouwbeleid omdat het plan voorziet in een herstructurering van het gebied waarbij als gevolg van de sloop van 157 appartementen, nieuwe kwalitatief betere woningen worden gerealiseerd.
In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een 'envelop'. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een 'papieren plan' te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gaat 'landen', waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:
Beheergebieden
In deze gebieden vindt, buiten de eventuele realisatie van ABC-plannen, geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.
Verdunningsgebieden
In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.
Ontwikkelingsgebieden
Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur- en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op thema's wonen en retail (detailhandel). Het beleidsveld Wonen wordt hieronder nader besproken.
Wonen
Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale woningvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen woningbouw, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
Regionale woningmarktprogrammering 2013-2016
Vanuit het gestelde kader in de regionale woonstrategie heeft de Parkstadraad op 11 december 2013 de regionale woningmarktprogrammering voor de periode 2013-2016 vastgesteld. Met deze regionale woningmarktprogrammering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en te streven naar een evenwichtige woningmarkt. De regionale woningmarktprogrammering koppelt kwaliteit aan kwantiteit en is daarmee een belangrijk instrument voor de regiogemeenten. De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee beogen we van de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken.
In de regionale woningmarktprogrammering is een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe projecten. In beide gevallen geldt dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve toetsing plaats heeft gevonden. De kwantitatieve toets is voor beiden gelijk, de kwalitatieve toets verschilt.
De bestaande projecten zijn vanuit een markttechnisch perspectief getoetst op de locatie van het woningbouwproject en de productmarktcombinatie. Dit heeft erin geresulteerd dat de bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:
Bij de vraag of een nieuw initiatief kan worden opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering, wordt getoetst aan de transformatieopgave voor het betreffende woongebied waarin dat plan is gelegen. Een nieuw initiatief kan worden toegevoegd aan de regionale woningmarktprogrammering, indien het aantal toe te voegen woningen kleiner dan of gelijk is aan nul (bijvoorbeeld bij een herstructureringsgebied met sloop en vervangende nieuwbouw) óf indien het een project betreft in een woongebied met een verdichtingsopgave met woningen waarin de programmering nog niet voorziet.
In mei 2007 is het definitieve Regionaal verkeers- en vervoerplan (RVVP) opgesteld. Dit plan bestaat uit eens strategisch beleidskader en een uitvoeringsprogramma. Het strategisch beleidskader dient in hoofdlijnen de regionale mobiliteitsontwikkelingen te beschrijven voor de komende periode (2007-2020). Een toekomstgerichte en duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de regio heeft een positief effect op het regionale vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners. Mobiliteit en bereikbaarheid draagt vooral bij aan de bereikbaarheid van de economische centra, woongebieden en de ontsluiting van de recreatief-toeristische gebieden. Maatregelen op het gebied van mobiliteit hebben tevens positieve effecten op de leefbaarheid. Het doel van het verbeteren van de mobiliteit en de bereikbaarheid is derhalve het verbeteren van internationale verbindingen, het stimuleren en faciliteren van economische structuurversterking, het bevorderen van werkgelegenheid en het verbeteren van de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de regio.
De hoofddoelstellingen en uitgangspunten uit het RVVP zijn als volgt:
Op 7 juli 2015 heeft de raad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie.
Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
Vitale stad
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
Centrale stad
In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
Innovatieve stad
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en het vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
Verrassende stad
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
In 2008 is de „Stadsvisie 2026„ door de raad van de gemeente Heerlen vastgesteld. In deze visie worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemd waar Heerlen mee te maken heeft en die ook in de komende jaren van groot belang zullen zijn: de bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing en ontgroening, de individualisering van de samenleving en de daarmee onder druk staande sociale cohesie in buurten en de mondialisering van de economie. Aan de hand van deze thema's worden kansen gezocht voor de komende jaren. Deze lijken met name te liggen in samenwerking op regionaal (Parkstad Limburg), nationaal (Tripool Zuid-Limburg, G27) en internationaal (MAHHL, Eurocities, Heerlen-Aken) gebied. Naast deze kansen vormt de belangrijkste bedreiging het verminderen van de aantrekkelijkheid, veiligheid en levendigheid van het stadscentrum, waarbij het van belang wordt geacht dat de inwoners zich samen met de stad ontwikkelen. De afgelopen jaren heeft ten aanzien van veiligheid en levendigheid een duidelijke verbeteringsslag plaatsgevonden, die de komende jaren moet worden doorgezet.
Met het thema “Van Coriovallum naar Corioforum” worden vier speerpunten geformuleerd voor Heerlen: Centrumstad, Ondernemende stad, Jeugdige stad en Netwerkstad. De visie wordt samengevat als ”Heerlen 2026: Energiek hart van Parkstad”. Op het onderhavige bouwplan is met name het speerpunt Centrumstad van toepassing. Voor de binnenstad wordt kwaliteit, diversiteit en levendigheid beoogd. Eén van de uitgangspunten daarbij is het stimuleren van wonen in en direct rond de binnenstad, zodat deze optimaal bewoond en leefbaar blijft. Daarbij moet de kwaliteit van woningen en woonmilieus centraal staan.
Deze Stadsvisie kent geen specifieke uitgangspunten voor dit bouwplan.
Op 11 mei 2004 heeft de gemeenteraad de nota Ruimtelijke kwaliteit Heerlen vastgesteld.
Na ruim 6,5 jaar met deze nota te hebben gewerkt, was deze aan herziening toe. Op 3 april 2012 heeft de gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2011 vastgesteld.
Voor deze ingrijpende herziening zijn meerdere redenen aan te geven, waarvan de volgende de belangrijkste zijn:
In september 2001 is het Waterplan 2001-2015 voor de gemeente Heerlen opgesteld. In het waterplan is de gezamenlijke visie van het waterschap Roer en Overmaas, Zuiveringschap Limburg en de gemeente op het stedelijk waterbeheer weergegeven. Het watersysteem is een samenhangend systeem van riolering (afvalwater), oppervlaktewater (zowel kwaliteit als kwantiteit), grondwater en natuur. Integraal waterbeheer is een sleutelbegrip in het waterplan. Per deelgebied is een ambitieniveau aangegeven, dat aangeeft welke doelen bereikt moeten zijn in 2015. In september 2001 is het Waterplan 2001-2015 voor de gemeente Heerlen opgesteld. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Caumerbeekdal-overig. De ambitie voor dit deelgebied is eerlijk water. Dit is het laagste ambitieniveau. De gebruiks- en belevingswaarde van het water staan centraal.
Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de Gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.
Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.
Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:
Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare w oonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogw aardig onderw ijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:
'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'
De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment w aarop deze parkeerbezetting w ordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te w orden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.
Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.
In paragraaf 3.2 is ingegaan op de parkeerbalans. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan het beleid.
Monumentenbeleid
Het gemeentelijk monumentenbeleid is opgesteld in mei 2001. De gemeentelijke monumentenzorg is een taak van de afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling en heeft korte lijnen met verwante beleidsvelden als ruimtelijke ordening, architectuurbeleid en welstandszorg. De wettelijke kaders worden gevormd door de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening en de ontwikkelde jurisprudentie. Heerlen heeft een heel eigen identiteit, die de gemeente in stand wil houden en zo mogelijk verder wil ontwikkelen en die uitgangspunt is voor het monumentenbeleid. De meeste karakterbepalende objecten, complexen en structuren zijn rond de eeuwwisseling van de vorige eeuw ontstaan en bieden een grote variatie aan bouwstijlen en stedenbouwkundige verkavelingen. De bouwplanbeoordeling is een cruciaal moment in de handhaving van het monumentenbeleid. Tot slot moet het monumentenbeleid zich niet alleen beperken tot de strikte zorg voor het cultuurhistorisch en architectonisch erfgoed, maar dient het ook te fungeren als aanjaagmotor voor het op gang brengen van het bewustwordingsproces door middel van informatie, advies en zo nodig regelgeving.
Erfgoedverordening gemeente Heerlen
De gemeenteraad van Heerlen heeft op 7 februari 2012 de nieuwe Erfgoedverordening Heerlen vastgesteld.
Deze verordening regelt:
Daarnaast is in de verordening beoogd het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid.
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is w aar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gew enste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid w ordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
Zoals eerder aangegeven vigeren de bestemmingsplannen Vossekuil, het Hoofdzakenplan en het bestemmingsplan Heerlen-oost. Het deelgebied Vossepark ligt in het bestemmingsplan Vossekuil dat de planologisch –juridische basis bood voor de in 10 lagen gebouwde 400 galerijflats die begin jaren 70 zijn afgebroken. Het initiatief Vossepark is zoals aangegeven tot stand gekomen door gebruik te maken van een Artikel 19 WRO procedure.
Voor het Pius X complex geldt het bestemmingsplan in hoofdzaken. Ook project is zoals aangegeven tot stand gekomen door gebruik te maken van een Artikel 19 WRO procedure.
Het deelgebied Nicolaas Beetsstraat ligt in het bestemmingsplan Heerlen-oost. De vigerende bestemmingen zijn Woondoeleinden (gestapeld), verkeersdoeleinden en groenvoorzieningen.
Uitsnede bestemmingsplan Heerlen - Oost
De locatie Nicolaas Beetsstraat-Vossepark is gelegen tussen de Euregioweg, de Staringstraat, de achterzijde van de woningen aan de Bilderdijkstraat en de da Costastraat. De Pius X straat en de Voskuilenweg zoals op bijgaand overzicht is aangegeven.
Het plangebied bestaat uit drie delen:
Hieronder zullen deze plandelen afzonderlijk worden beschreven.
Het plan Vossepark is reeds grotendeels gerealiseerd. Het plan bestaat uit overwegend grondgebonden woningen met enkele hoogteaccenten in de vorm van appartementen. De stedenbouwkundige opzet is sterk bepaald door de terrasvormige opbouw en het zeer groene karakter van het plangebied. Gekozen is voor een tuinwijkstructuur met straten, lanen en groenpleinen als eigentijdse vertaling van de wijk Molenberg en als een direct antwoord op de ontwikkelingen op het Pius-terrein.
Het plan draagt de volgende kenmerken:
Inrichtingsschets Vossepark
Het wooncomplex Pius X bestaat uit twee onderdelen: een deel met seniorenwoningen en een deel met zorgwoningen. De senioren woningen zijn ontworpen door Teeken-Beckers Architecten. De zorgwoningen worden door Wonen Zuid samen met stichting VZR Centra voor Verpleging, Zorg en reactivering ontwikkeld. De seniorenwoningen en de zorgwoningen vormen een architectonisch geheel dat zorgvuldig op elkaar is afgestemd en tegelijkertijd is gerealiseerd. Het complex bestaat uit 41 woningen in de hoofdbouw en 24 zorgeenheden geclusterd per 6 in 4 zorgwoningen in een aparte vleugel. Op de begane grond bestaat de mogelijkheid om commerciële activiteiten te ontplooien. Tevens zijn er ondergronds parkeerplaatsen gerealiseerd.
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit een ruig grasveld. Hier en daar is het gras intensiever beheerd en kan men spreken van gazon. Op het terrein is een aantal bomen aanwezig. Een rij bomen bevindt zich langs de Nicolaas Beetsstraat en een rij langs de Bilderdijkstraat. Een klein oppervlak is bestraat en wordt gebruikt als parkeerplaats.
Uitgangpunten en doelstellingen van het plan
In totaal worden 65 woningen gerealiseerd in een gevarieerde opzet. In ruimtelijk opzicht dient de nieuwe ontwikkeling aan te sluiten op het ontwerp Vossepark, zodat het gebied gaat fungeren als één geheel.
Voor het ontwerp zelf zijn de doelstellingen van toepassing zoals die voor het stedenbouwkundig plan voor Vossepark zijn geformuleerd:
Ontwerp Nicolaas Beetsstraat
Verkeer
De woningen worden ontsloten via de Nicolaas Beetsstraat en voor een beperkt deel via de Joost van Vondelstraat.
Parkeren
In het kader van de ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de parkeernorm zoals vastgelegd in de Parkeernota Heerlen 2010.
In tegenstelling tot de parkeernota 2000 en de cijfers van het CROW wordt in deze nieuwe nota geen onderscheid gemaakt naar goedkoop, middelduur en duur. De indruk bestaat dat het autobezit en gebruik veel minder afhankelijk is van de prijs van de woning (lees: het huishoudinkomen) dan in het verleden het geval was.
In Heerlen wordt dan ook uitgegaan van de volgende parkeernormen:
Voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen tellen een oprit of een garage niet volledig mee. Gerekend wordt via onderstaande tabel:
Op basis van bovenstaande voldoet het plan aan de parkeernorm.
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke en milieueffecten van het initiatief beschreven.
Sinds 1 april 2011 is het nieuwe Besluit mer van kracht. Op grond van dit besluit is de drempelwaarde voor een m.e.r.-plicht gesteld op 4000 woningen. Bij 2000 woningen of meer geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Vast staat dat voorliggend initiatief niet voldoet aan de drempelwaarden. Met het nieuwe besluit wordt echter tevens invulling gegeven aan de uitspraak van het Europese Hof van 2009 waarin het Hof oordeelde dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of niet een mer-beoordeling uit te voeren. De gevolgen van het nieuwe Besluit mer zijn dat niet zonder meer gesteld kan worden dat een project dat onder de drempelwaarde blijft geen milieugevolgen heeft. Om deze reden is bij de vaststelling van dit bestemmingsplan gekeken naar de milieugevolgen voor het realiseren van 65 woningen in het plangebied. De milieugevolgen zijn zeer beperkt en uitstekend te ondervangen. Een specifieke mer-beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.
Algemeen
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
Besluit Bodemkwaliteit
Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie voor het toepassen en hergebruiken moeten voldoen. De nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart beschrijft op welke wijze de gemeente Heerlen invulling geeft aan het besluit Bodemkwaliteit zoals dat met ingang van 1 juli 2008 van kracht geworden is. Het Besluit zet een kwalitatieve stap in de richting van duurzaam bodembeheer. Het Besluit komt
ook tegemoet aan de wens om maatwerk op gebiedsniveau beter mogelijk te maken. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten; industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene
categorieën niet meer. En het Besluit geeft de mogelijkheid om gericht toezicht te houden op de hele keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Ter plaatse van de Nicolaas Beetsstraat zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
De onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 1 Bodemonderzoeken Nicolaas Beetsstraat.
Doel van de bodemonderzoeken is het verkrijgen van inzicht in de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem in verband met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Uitgevoerde boringen Nicolaas Beetsstraat.
Uitgevoerde boringen Nicolaas Beetsstraat
Conclusies en aanbevelingen Nicolaas Beetsstraat.
Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de bodem geen tot plaatselijk maximaal lichte verontreinigingen bevat met kobalt, nikkel, zink, PAK, PCB's en minerale olie. Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest in de bodem aanwezig is. Middels PID-metingen is geen uitdamping van VOCL aangetoond binnen de tussenwaardencontour van de grondwaterverontreiniging.
De resultaten vormen vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor het huidige gebruik van de locatie of de voorgenomen bouwplannen.
Ter plaatse van Vossepark zijn van 1993 tot 2011 de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
De bodemonderzoeken zijn opgenomen in 2 Bodemonderzoeken Vossepark
Doel van deze bodemonderzoeken is het verkrijgen van inzicht in de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem in verband met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en bebouwing.
Ter plaatse van de geplande walwoningen (gedeelte van de mijnspoor) zijn sterk verhoogde gehaltes aan PAK aangetroffen, die een belemmering vormden voor de geplande ontwikkeling. De aangetroffen ernstige verontreiniging in de mijnsteenlaag is in januari 2007 conform de Wet bodembescherming gesaneerd, voorafgaand aan de bouw van de eerste walwoningen.
Uit de controle-bemonstering na sanering blijkt dat de bodem van de ontgravingsput geen verhoogde gehaltes aan zware metalen en PAK bevat, zodat het doel van de sanering is bereikt.
Uit de resultaten van overige bodemonderzoeken blijkt dat de bodem geen tot plaatselijk maximaal lichte verontreinigingen bevat met kobalt, lood, nikkel, koper, zink, cadmium, arseen, PCB, PAK en minerale olie. Tijdens het bodemonderzoek in 2011 is op 2 plaatsen een stuk asbestverdacht materiaal waargenomen. Na beoordeling in het laboratorium blijkt dat het materiaal op één plaats 12,5% hechtgebonden asbest bevat (chrysotiel). Daarnaast zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen.Vanwege het aantreffen van asbestverdachte materialen is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, waarbij proefgaten zijn gegraven. Zowel de grondmengmonsters uit de geanalyseerde proefgaten als het monster van het puingranulaat op het maaiveld bevatten géén asbest in concentraties boven de detectielimiet.
Tijdens het bouwrijp maken van de drie aanvullende bouwlocaties dienen de plekken met puingranulaat alsmede eventueel aanwezige stukjes asbest op het maaiveld (door een erkend bedrijf) te worden verwijderd.
De resultaten vormen vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor het huidige gebruik van de locatie of de voorgenomen bouwplannen.
De gegevens inzake de uitgevoerde sanering zijn toegevoegd (par. 4.3.3.3).
Uitgevoerde boringen Vossepark
Uitgevoerde boringen Vossepark
Aan de oostzijde van Vossepark is een bedrijfsterrein gelegen (voormalig Philips terrein tegenwoordig C-mill). Ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten is in het verleden een verontreiniging met dichlooretheen, trichlooretheen (TRI) en tetrachlooretheen (PER) in grond en grondwater op de bedrijfslocatie terechtgekomen. Op de bedrijfslocatie zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd waardoor bekend is, dat de verontreiniging in het grondwater zich langzaam verspreid en inmiddels al voor een deel onder het Vossepark aanwezig is. In het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn niet alle bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd bij bovengenoemde bedrijfslocatie toegevoegd. In de ontwerp-beschikking van 7 december 2015 is de actuele bodemsituatie beschreven en deze beschikking is als bijlage 4 Besluiten Wet bodembescherming toegevoegd.
Ter plaatse van Vossepark is in 2000 het volgende relevante bodemonderzoek verricht:
Uit analyse van het grondwater blijkt dat de parameter benzeen matig tot licht verhoogd is aangetoond. Ook de gehalten aan TRI en PER zijn licht verhoogd aangetroffen.
Gezien het feit dat dit vluchtige stoffen zijn en deze via de bodemlucht naar de oppervlakte kunnen verspreiden en in kruipruimte kunnen terecht is ter plaatse van de onderzoekslocatie eveneens een bodemluchtonderzoek verricht .
De onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 3 Grondwater en bodemluchtonderzoek.
De conclusie van dit onderzoek is dat de in het grondwater aanwezige vluchtige verbindingen zich niet via de bodemlucht in de richting van het maaiveld hebben verspreid. Derhalve is er geen aantoonbaar risico met betrekking tot humane blootstelling via de lucht met het oog op de toekomstige bestemming van het terrein (bijvoorbeeld via kruipruimten). Verder onderzoek is niet noodzakelijk.
De verontreiniging in het grondwater vormt geen belemmering voor de geplande bestemming.
Voor het bedrijfsterrein aan de oostzijde van het Vossepark zijn de volgende beschikkingen en besluiten vastgesteld, vanwege de aanwezige grond- en grondwaterverontreiniging.
Beschikking 1998
Op 8 september 1998 is door de Provincie Limburg een beschikking op een deelsaneringsplan genomen, waarin is bepaald dat ter plaatse van Jan Campertstraat 5 te Heerlen sprake is van een ernstig en urgent geval van bodemsanering. De grond en het grondwater zijn sterk verontreinigd met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen.
Besluit evaluatie sanering walwoningen 2007
Op 13 april 2007 is de sanering ter plaatse van de walwoningen goedgekeurd. In het evaluatiebesluit wordt vermeld dat in de wanden van de ontgravingsput (in het voormalige mijnspoor) nog sterk verhoogde gehaltes aan zware metalen en PAK worden aangetroffen.
Herbeschikking 2010
In de periode tussen 1998 en 2008 zijn de grond en het grondwater aanvullend onderzocht op aard en omvang van de verontreiniging. Op basis van deze gegevens is in 2010 een herbeschikking opgesteld, waarin is bepaald dat nog steeds sprake is van een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging. De grond is sterk verontreinigd met dichlooretheen en het grondwater is sterk verontreinigd met dichlooretheen, trichlooretheen en tetrachlooretheen.
In de herbeschikking van 23 juni 2010 zijn door de gemeente Heerlen voor een aantal percelen binnen Vossepark de volgende gebruiksbeperkingen vastgesteld, omdat het grondwater onder Vossepark verontreinigd is als gevolg van bedrijfsactiviteiten op de bedrijfslocatie Jan Campertstraat 5 te Heerlen.
Ontwerp-herbeschikking spoed en goedkeuring saneringsplan/monitoringsplan 2015
In de periode van 2007 tot en met 2015 zijn diverse bodemonderzoeken verricht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken is een modelstudie en een monitoringsplan/saneringsplan opgesteld.
Op 7 december 2015 is de ontwerp-herbeschikking spoed en goedkeuring saneringsplan/monitoringsplan vastgesteld. Hierin is beschreven dat het grondwater onder Vossepark verontreinigd is met dichlooretheen, trichlooretheen en tetrachlooretheen.
In de ontwerp-herbeschikking van 7 december 2015 zijn door de gemeente Heerlen voor een aantal percelen binnen Vossepark de volgende gebruiksbeperkingen vastgesteld, omdat het grondwater onder Vossepark verontreinigd is als gevolg van bedrijfsactiviteiten op de bedrijfslocatie Jan Campertstraat 5 te Heerlen.
Bij dit besluit wordt het tweede voorschrift gewijzigd zodat dit komt te luiden:
De beschikkingen en besluiten zijn opgenomen in 4 Besluiten Wet bodembescherming.
Ter plaatse van Wooncomplex Pius X straat is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd:
Doel van dit bodemonderzoek is het verkrijgen van inzicht in de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem in verband met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en bebouwing.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem geen tot plaatselijk maximaal lichte verontreinigingen bevat met PAK en minerale olie.
De resultaten vormen vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor het huidige gebruik van de locatie of de voorgenomen bouwplannen.
Het bodemonderzoek is opgenomen in 5 Bodemonderzoek Pius X straat.
Uitgevoerde boringen Wooncomplex Pius X straat
In het kader van de planontwikkeling aan de Nicolaas Beetsstraat te Heerlen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek wordt verricht in het kader van de realisatie van nieuwe woningen aan de Nicolaas Beetsstraat Heerlen. Het bouwplan voorziet in de realisatie van 66 woningen.
Rapport : Geluid 2010-2, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai woningbouw Nicolaas Beetstraat te Heerlen, 30 juli 2015 (zie bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai woningbouw Nicolaas Beetstraat)
Om de realisatie van het plan mogelijk te maken wordt een procedure in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna Wro) gevolgd. Bij de besluitvorming in deze procedure dienen onder andere de gevolgen voor het bouwplan vanwege wegverkeerslawaai in acht genomen te worden. Concreet betekent dit dat de ontwikkeling van het plan getoetst dient te worden aan de bepalingen uit de 'Wet geluidhinder' ten aanzien van wegverkeerslawaai. In dit kader zijn de geluidbelastingen bepaald van de geluidgevoelige gebouwen als gevolg van alle relevante 'zoneplichtige' geluidbronnen waarvan de geluidzone het plangebied overlapt.
In het kader van de toetsing aan de Wet geluidhinder (Wgh) zijn de geluidbelastingen bepaald ten gevolge van Nicolaas Beetstraat, Voskuilenweg, Staringstraat en Binnenring. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Nicolaasbeetstraat en de Staringstraat ter plaatse van het bouwplan wordt overschreden. Maatregelen zijn onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard kan voor de woningen een hogere waarde worden aangevraagd. Daarom zal een hogere waarde aangevraagd worden voor de 30 woningen die een hogere geluidbelasting hebben dan 48 dB. Die geluidbelasting varieert tussen de 49 en 58 dB.
Aangezien de voorkeursgrenswaarde voor de Voskuilenweg en Euregioweg niet wordt overschreden legt Wet geluidhinder verder geen restricties op voor het bouwplan.
In het kader van de Wet geluidhinder en de ruimtelijke ordening zijn de gecumuleerde geluidbelastingen op de nieuwe woningen inzichtelijk gemaakt. De geluidbelastingen zijn weergegeven in respectievelijk tabel 4.5 bijlage IV. De geluidbelasting als gevolg van de cumulatie neemt ten opzichte van de situatie zonder cumulatie niet toe. Het aanvragen van een hogere waarde is daarom verantwoord.
Daarnaast is de toename van het verkeer als gevolg van het nieuwbouwplan inzichtelijk gemaakt bij de bestaande woningen. De geluidbelastingen zijn weergegeven in bijlage 7 (tabel 4.6 van bijlage V). De toename bedraagt maximaal 1 dB. Deze toename aan geluid is niet of nauwelijks hoorbaar en daarom achten wij de nieuwbouw voor het aspect geluid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving, tezamen bekend onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'.
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de AMvB is geregeld tot welke bijdrage aan de concentraties fijn stof en NO2 sprake is van een 'niet in betekenende mate bijdrage' in de periode dat het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van toepassing is. De niet in betekenende mate grens bedraagt 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van de betreffende stof, hetgeen overeenkomt met een bijdrage aan de concentraties van 1,2 µg/m3.
In de Ministeriële regeling NIBM zijn voor verschillende categorieën van projecten nadere grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontrei- nigende stoffen in de buitenlucht. Voor dergelijke niet in betekenende mate projecten kan besluitvorming plaatsvinden zonder dat toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen uit de Wet Milieubeheer plaatsvindt.
Voor het onderhavige bouwplan aan de Nicolaasbeetstraat geldt dat het plan voorziet in de realisatie van 66 woningen. De nieuwe woningen dienen tervervanging van bestaande woningen. Er is sprake van een (netto) afname van het aantal woningen.
Niettemin is de NIBM-tool van het ministerie van IM ingevuld en zijn de 396 extra motorvoertuigen die deze 66 woningen gaan genereren.
Hieruit blijkt dat de concentratie aan NO2 en PM10 dik onder de 1.2 µg/m3 oftewel 3% grens blijft.
Naast de NIBM-toets is in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht gegeven in de totale luchtkwaliteitconcentraties langs de directe ontsluitingswegen van het plan, zijnde:
- Euregioweg;
- Mijnspoorweg;
- Kerkraderweg.
In het onderzoek is de gedetailleerde analyse van de luchtkwaliteit beperkt tot fijnstof en (de jaargemiddelde concentratie van) NO2. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 8 Luchtkwaliteit Vossepark.
Conclusie:
Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat:
Externe Veiligheid (EV) gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Op beide categorieën aan risico's is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken door kwaliteitseisen en normen te hanteren. Deze bedoelde risico's hangen o.a. samen met:
Inrichtingen/bedrijven
Er is een aantal wetten en regelingen vastgesteld die tot doel hebben regels te stellen aan de externe veiligheid. Ten aanzien van inrichtingen (bedrijven) zijn de belangrijkste regels m.b.t. externe veiligheid opgesomd in de onderstaande tabel waarbij tevens is aangegeven of deze regels invloed hebben op het plan.
Tabel 4.6.1a: wetten en regels m.b.t. externe veiligheid en relevantie voor het plangebied
Er worden geen bestemmingen gerealiseerd die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn.
In de Basisnetregeling is de Euregioweg is aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit geeft geen problemen voor het plangebied.
Uit de “Risicokaart Provincie Limburg” blijkt dat er in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig zijn waarvan de eventuele invloedsafstand van externe veiligheid over het plangebied loopt.
De conclusie is dat er ten aanzien van het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan.”
Bij brief van 13 augustus 2015 heeft de Brandweer Zuid-Limburg ingestemd met het plan (zie bijlage
In paragraaf 2.3.2 is het waterbeleid beschreven. In deze paragraag wordt ingegaan op het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een uitvoerige beschrijving van het watersysteem is opgenomen in de waterparagraaf in bijlage 6 Waterparagraaf.
In augustus 2005 is een waterparagraaf opgesteld. Deze is voor een pré-advies verstuurd naar het Waterschap Roer en Overmaas. (zie bijlage 6) Het pré-advies gaf aanleiding het watersysteem van het plan aan te passen. In de voorliggende waterparagraaf wordt een beschrijving gegeven van het toe te passen watersysteem alsmede een weergave van het gevoerde overleg met het waterschap.
Situering van het plangebied
De locatie is gelegen tussen een oude mijnwijk en de voormalige mijnspoorlijn. Het plangebied maakt onderdeel uit van de flanken van de Molenberg en heeft een hellend karakter met een hoogteligging tussen 132,0 en 143,8 m + NAP. Langs de noordelijke plangrens wordt in de toekomst de nieuwe Euregioweg gerealiseerd. Het plangebied maakt géén deel uit van een grondwater-beschermingsgebied.
Beschrijving van het initiatief
Het bouwplan voorziet hoofdzakelijk in de realisering van grondgebonden woningen met enkele hoogteaccenten in de vorm van appartementen. Door de bestaande hoogtelijnen te respecteren blijft de terrasvormige opzet van het plangebied veelal intact. De bebouwingselementen worden op de diverse niveaus gesitueerd. Hoogteverschillen worden veelal in de tussenliggende groenzones opgevangen. Parallel langs de Nicolaas Beetsstraat wordt rijbebouwing gesitueerd om de laanstructuur te versterken.
Als gevolg van het plan zal het verhard oppervlak met circa 2,65 ha. toenemen. De verhardingen van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit rijwegen van asfalt, parkeerstroken en voetpaden van elementverhardingen en (hellende) dakvlakken.
Eisen en randvoorwaarden
In januari 2005 heeft Geoconsult Geotechniek B.V. te Schinnen ter plaatse van het plangebied een grond- en infiltratieonderzoek uitgevoerd ter bepaling van de infiltratiecapaciteit van de zone 1,5 – 3,0 m-mv en 10,0 – 11,0 m-mv. De resultaten van de meting geven een gemiddelde k-waarde van respectievelijk 0,28 en 2,03 m/d.
De bodem is opgebouwd uit een 6,0 tot 7,0 meter dikke leemlaag op een ondergrond van fijn tot matig grof zand. Tot op de maximaal verkende diepte van 11,0 meter is geen grondwater aangetroffen. Als gevolg van de leemlaag is de infiltratiecapaciteit van de bovenlaag dermate laag dat infiltratie van regenwater via deze laag nihil zal zijn.
Infiltratie via diepere grondlagen is gelet op de k-waarde wel mogelijk. Opgemerkt dient te worden dat in de omgeving en ter plaatse van het plangebied bodemverontreinigingen zijn geconstateerd.
Ter voorkoming van een verdere verspreiding van de verontreiniging is infiltratie van regenwater rechtstreeks via de diepere bodemlagen niet mogelijk.
Vanwege beheers- en onderhoudsaspecten heeft de gemeente Heerlen de voorkeur voor retentie van schoon regenwater in de openbare ruimte boven berging op perceelsniveau. De aanwezige komvormige laagtes kunnen hiervoor ingezet worden. De buffer dient voor onderhoudsvoertuigen bereikbaar te zijn.
Watersysteem
Binnen het bouwplan wordt voorzien in een volledig gescheiden rioolstelsel. Het vuilwater zal via het gemeentelijke rioolstelsel afgevoerd worden richting rioolwater-zuiveringsinstallatie. Het schoon regenwater wordt binnen het plangebied geborgen waarbij minimale infiltratie via de bovenste bodemlaag plaats vindt. Het plan voorziet in de retentie van schoon regenwater ter plaatse van de slenk tussen het voormalige mijnspoor en de nieuwe ontsluitingsweg.
retentiebuffer zal voorzien worden van een leegloopvoorziening welke het schone regenwater gedoseerd afvoert richting de regenwatervoorziening in het kader van de Euregioweg.
De retentiebuffer heeft een maximale inhoud van ca. 1.165 m³ [44 mm.] Bij een waking van 0,50 m. resteert 1.040 m³ [40 mm.]. Bij extreme neerslag met meer dan 44 mm. neerslag stort de buffer via een intern systeem over op de regenwatervoorziening in het kader van de Euregioweg.
Bouwmaterialen
Bij het infiltreren van hemelwater verdient het voorkomen van vervuiling van het systeem extra aandacht. Het gebruik van uitloogbare bouwmaterialen dient voorkomen te worden. Om hierin te voorzien en duurzame ontwikkelingen te stimuleren heeft de gemeente Heerlen in mei 1997 het Convenant Duurzaam Bouwen Oostelijk Zuid-Limburg (OZL) ondertekend en is de convenant op alle planvormingfases van toepassing verklaart. Zowel op het gebied van stedenbouw als op bouwplanniveau dienen de maatregelen uit de lijsten van het convenant uitgevoerd te worden. In het Convenant Duurzaam Bouwen OZL is tevens vastgelegd dat bij de planontwikkeling betrokken partijen de verplichting op zich nemen om naast het uitvoeren van de vaste maatregelen, per bouwproject ten minste 60% van de aanbevelingen, de variabele maatregelen, te realiseren.
Het regenwater van de 41 appartementen en de 24 zorgunits zal op het terrein zelf worden opgevangen en indien technisch mogelijk in de bodem te worden geïnfiltreerd. In het POL staat als eis aangegeven dat ter plaatse van nieuwbouwplannen in een infiltratiegebied waarvan hier sprake is 80% verhard oppervlak dient te worden afgekoppeld. Het waterschap heeft in aanvulling op dit beleid het streven naar 100% afkoppeling.
Al het water dient op het terrein zelf te worden opgevangen waarbij rekening dient te worden gehouden met minder dan eenmaal per 10 jaar wateroverlast op straat en warbij het terrein zodanig dient te worden ingericht dat geen wateroverlast optreedt ter plaatse van privé terreinen en de openbare ruimte. Afhankelijk van de infiltratiecapaciteit zal een hoeveelheid van 35 mm neerslag (T=25) opgevangen dienen te worden. Bij onvoldoende infiltratie kan de bergingsvoorziening een overloop krijgen op het regenwaterriool. De voorzieningen om water in het terrein te houden te bergen en te infiltreren vergt de nodige ruimte. Landelijke uitgangspunten hierover komen overeen met ca 10% van de grondoppervlakte van het totale plan. Bij infiltratie gaat de voorkeur uit naar open voorzieningen zoals een infiltratiebuffer, wadi's en /of open bestrating met een voldoende dikke en open fundering. Indien hiervoor onvoldoende ruimte beschikbaar is zullen ondergrondse voorzieningen zoals infiltratieriolering en/of infiltratiekratten aangelegd dienen te worden. Indien infiltratie technisch niet mogelijk is of ten gevolge van infiltratie in de nabije omgeving grondwaterproblemen optreden zaal het water in het plan dienen te worden gebufferd en vertraagd afgevoerd te worden.
Ten aanzien van de waterkwaliteit wordt rekening gehouden met het landelijk beleid conform de waterkwaliteitstrits 'schoonhouden-scheiden–schoonmaken'. Bij het afkoppelen van de uitbreiding wordt rekening gehouden met de brochure Verantwoord afkoppelen van regen water” van de provincie Limburg en de Waterschappen. Aangezien het hier hoofdzakelijk dakoppervlak betreft kan zonder problemen worden afgekoppeld. Ten aanzien van brongerichte maatregelen ter voorkoming van verontreiniging als gevolg van infiltratie zullen conform het Convenant Duurzaam bouwen geen uitlogende materialen worden toegepast. Het vuilwater kan worden aangesloten op het vuilwaterriool.
Naar aanleiding van een uitgevoerd infiltratie onderzoek is in overleg met de architecten een ontwerp met een infiltratie buis en infiltratiekolommen doorgerekend. In de buis wordt het regenwater gebufferd. Er is uitgegaan van een infiltratiebuis onder het plantsoen op 3 meter onder maaiveld. Omdat de leemlagen slecht doorlatend zijn zal het systeem met alleen buizen omhuld met drainage zand relatief langzaam leeglopen. Daarom zijn er onder de sleuf infiltratiekolommen voorzien om het leeglopen te bespoedigen. Bij de berekeningen is uitgegaan van een stationaire situatie met een gemiddeld verhang van 1 meter gedurende het infiltreren vanuit de buffer in de ondergrond. Voor de berekeningen is uitgegaan van een totaal afstromend oppervlak van 2500 m². Bij leemlagen is een doorlatendheid van 0,1 m/d aangehouden. Bij de zandlagen is een gemiddelde doorlatendheid van 3,7 m/d gehanteerd. Tevens is bij de berekeningen uitgegaan van een bodemniveau van de sleuf van ca 3,0 m onder maaiveld. In de kolommen is een infiltratiebuis voorzien met een doorsnede van ca 0,16 meter. Rondom de buis is het noodzakelijk om een grindlaag (ca 0,1 meter dik) aan te brengen. Op de overgang van de grindomhulling en het oorspronkelijke bodemmateriaal zal een geotextiel moeten worden aangebracht om dichtslibben van de infiltratiepaal te voorkomen. De kolommen zullen tot een diepte van minimaal 10m. maaiveld moeten worden doorgezet.
Voor de Nicolaas Beetsstraat is gekozen voor aansluiting op het bestaande gescheiden rioolstelsel. Infiltratie op eigenterrein is niet haalbaar.
De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap Roer en Overmaas. Bij brief van 12 augustus 2015 heeft het waterschap ingestemd met het plan. Zie bijlage 6
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe het Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid.
In dit kader heeft een archeologisch onderzoeksbureau voor heel Parkstad Limburg een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart opgesteld, die door de gemeenteraad op 23 september 2008 is vastgesteld. In 2013 is deze kaart geactualiseerd en zijn hierin tevens de onderzoekbevindingen van de afgelopen jaren verwerkt. Op 1 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde 'archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen' en de daarbij behorende nieuwe ondergrenzen voor de archeologische onderzoeksplicht vastgesteld.
Het doel van de archeologische verwachtings- en beleidskaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart, blijkt dat binnen het besluitgebied sprake is van diverse categorieën archeologische gebieden. Het besluitgebied is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart gelegen in een gebied van zeer hoge waarde in het westen (Coriovallum, categorie 2), een middelhoge archeologische verwachting in het zuiden(categorie 4) en voor het overige deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting (categorie 5).
Afb. 1 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Heerlen (arcering: locatie uitgevoerde archeologische onderzoeken).
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd (gearceerd). In het noordwesten van het besluitgebied heeft BAAC bv in 2005 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in opdracht van Wonen Zuid (via Teeken Beckers Architecten BV) in het kader van wijziging in het bestemmingsplan ten behoeve van nieuwbouw. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is besloten dat in de zuidelijke hoek van het plangebied vervolgonderzoek vereist is in verband met de aanwezigheid van een Romeinse weg op korte afstand. Het overige deel van het plangebied is verstoord en vrijgegeven voor verdere planvorming. Dit onderzoek is nooit uitgevoerd.
In het noorden van het besluitgebied zijn twee archeologische onderzoeken uitgevoerd. In opdracht van Exploitatie maatschappij Vossekuil b.v. heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in maart 2005 een bureauonderzoek en veldinspectie uitgevoerd in verband met nieuwbouwplannen in de gemeente Heerlen. Doel van het onderzoek was te bepalen of archeologisch vervolgonderzoek gewenst is en zo ja, in welke vorm. Op basis van dat onderzoek is besloten verder onderzoek uit te voeren in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek. Dat onderzoek is uitgevoerd in januari 2006. Tijdens het onderzoek zijn geen sporen of vondsten aangetroffen. Gezien het ontbreken van archeologische indicatoren en de vastgestelde verstoringen is vervolgonderzoek niet aanbevolen. Het plangebied is destijds vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Op basis van deze onderzoeken kan besloten worden dat voor die delen (arcering) waar een archeologisch onderzoek is uitgevoerd de dubbelbestemming waarde-archeologie vervalt. Voor die delen van het besluitgebied waarvoor geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd dient de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen te worden. Indien op deze plaatsen de vastgestelde vrijstellingsgrenzen worden overschreden bij toekomstige ontwikkelingen, dient advies ingewonnen te worden bij de deskundige namens de bevoegde overheid over de aard van het uit te voeren onderzoek. Indien bij toekomstige ontwikkelingen in die delen van het besluitgebied waarvoor geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' is opgenomen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze vondsten conform de Monumentenwet van 1988 (artikel 53 & 54) gemeld te worden bij de bevoegde instantie, in dit geval de gemeente.
Algemeen
Op 1 april 2004 is de Flora en faunawet in werking getreden. Betreffende wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ontwikkeling plaatsvindt dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden naar de eventuele aanwezigheid van de beschermde soorten. Indien beschermde soorten op de planlocatie aanwezig zijn dient een afweging plaats te vinden met betrekking tot het tijdstip van de bouw, bijvoorbeeld buiten het broedseizoen.
In het kader van het voorliggende plan is door het bureau Ecologica in februari 2011 een quickscan beschermde flora en fauna uitgevoerd (kenmerk P2011/08, zie 10 Quickscan beschermde flora en fauna).
Dit onderzoek is geactualiseerd. Hierbij is een éénmalig gebiedsbezoek uitgevoerd op maandag 24 augustus 2015. Daarnaast is de quickscan uit 2011 geraadpleegd en zijn diverse bronnen geraadpleegd zoals diverse verspreidingsli- teratuur.
Grondgebonden zoogdieren
Het open terrein is voor het grootste deel ongeschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor streng be- schermde grondgebonden zoogdieren. Zeer waarschijnlijk komen er vaste rust- en verblijfplaatsen voor van enkele algemeen beschermde soorten, zoals diverse muizensoorten en mol. Verder kan het plangebied dienst doen als foerageergebied voor algemene zoogdiersoorten. Tevens is het mogelijk dat de streng beschermde steenmarter en das, die beiden plaatselijk algemeen voorkomen, spora- disch het grasland gebruiken als foerageergebied. Het open grasland zal echter een marginaal foera- geergebied vormen door het lange gras en afwezigheid van dekking. Voor de te verwachten alge- meen beschermde soorten geldt in het kader van de werkzaamheden een algehele vrijstelling. Met betrekking tot de steenmarter en das geldt dat deze een groot foerageergebied kennen, zodat niet wordt verwacht dat het relatief klein en open grasland een essentieel onderdeel vormt van het leef- gebied van beide soorten. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Vleermuizen
Het beeld met betrekking tot het voorkomen van vleermuizen is niet veranderd in vergelijking met de situatie in 2011 (Brouns, 2011). Het plangebied is zeer open, alleen langs de randen (Nicolaas Beets- straat) staan lijnvormige elementen waar langs vleermuizen een vlieg- of jachtroute kunnen hebben. De bomenrijen zouden in gebruik kunnen zijn als vaste vliegroute, maar omdat er zich aan de overzij- de van de straat een vergelijkbare bomenrij bevindt kan deze die functie overnemen en gaat een eventuele vliegroute niet verloren. De enkele bomen in het centrale deel van het plangebied kunnen hierbij eveneens dienst doen als onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen. Het grasland zelf wordt als marginaal foerageergebied beschouwd, gezien de openheid van het plangebied en de afwezigheid van hoge kruiden of struiken rondom de bomen in het gebied. De bomen zijn wederom gecontroleerd op de aanwezigheid van holten en loszittende schors die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. In geen enkele boom is een geschikte holte gevonden. De boom met losse schors zoals aangegeven in de quickscan van 2011 is opnieuw bekeken. De kans dat een vleermuis gebruik maakt van de ruimte onder de schors is verwaarloosbaar klein. Er worden dan ook geen noemens- waardige effecten verwacht op vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Vogels
Jaarrond beschermde nesten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en worden ook niet ver- wacht. Binnen het onderzoeksgebied zijn verder alleen potentieel geschikte broedlocaties aanwezig in de bomen langs de Nicolaas Beetsstraat en de bomen in het centrale deel. Bomen en plantsoenen dienen dan ook buiten het broedseizoen verwijderd te worden. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Planten
Er zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen binnen het onderzoeksgebied. Gezien het verruigde en voedselrijke karakter zijn er ook geen streng beschermde soorten te verwachten. Deze vereisen vaak een specifiekere standplaats. Er is een kleine kans dat in de randen van het plangebied een enkele brede wespenorchis of grasklokje groeit. Dit zijn echter algemeen beschermde soorten waarvoor in het kader van de werkzaamheden een vrijstelling geldt. Streng beschermde planten worden niet verwacht. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden
Het gebied is ongeschikt voor beschermde reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden. Er is geen geschikt habitat aanwezig voor deze soortgroepen. Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaan- vraag is voor deze soortgroepen niet nodig.
Conclusie en aanbevelingen
Het rooien van bomen en verwijderen van heesters /plantsoenaanplant dient buiten de broedperio- de plaats te vinden. Verder zijn er geen effecten te verwachten op streng beschermde soorten. Met betrekking tot algemeen beschermde soorten geldt in het kader van de werkzaamheden een algemene vrijstelling. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding (plankaart) vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk wordt de systematiek, de opbouw en de indeling van de regels kort toegelicht.
Voor de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform SVBP2012 een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 5.2)
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 5.3)
Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 5.4)
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.5)
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen.
In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.
In artikel wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen en/of dubbelbestemmingen. Deze regels zijn eveneens opgesteld conform de vaste structuur van hoofdgroepen die de SVBP2012 voorschrijft.
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen van een specifieke regel.
Binnen het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde)
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
In16.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een klein deel van het plan. In dit deel kan op basis van deze bevoegdheid eventueel invulling gegeven worden aan een alternatieve stedenbouwkundige invulling.
In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit omschrijft de titel van het plan.
In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt voor het plandeel Vossepark de reeds gerealiseerde en vergunde situatie vastgelegd. Het plandeel Vossepark is en wordt gerealiseerd door ontwikkelaar op basis van een gesloten realisatieovereenkomst. Voor het nog te realiseren plandeel Nicolaas Beetsstraat zal de gemeente met de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst sluiten uiterlijk gelijktijdig met het ter visie leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan. In beide overeenkomsten zijn c.q worden afspraken opgenomen over kostenverhaal, locatie-eisen en realisatieperiode en – fasering, reden waarom het vaststellen van een exploitatieplan niet aan de orde is.
Planschade
Vanwege de gewijzigde wetgeving per 1 juli 2008 is de wettelijke grondslag voor planschade gewijzigd. Om het kostenverhaal met betrekking tot planschade voor dit project te verzekeren wordt, in aanvulling op de bestaande overeenkomsten, een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Deze overeenkomst is gebaseerd op de nieuwe wet- en regelgeving. Daarmee is het verhaal van de kosten van de grondexploitatie voor dit gebied anderszins verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het plan gegarandeerd.
Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening is het handelen in strijd met de bestemmingen verboden. Door bij het ontwerpen van het plan tijdig te overleggen met de gebruikers van het gebied , is ernaar gestreefd een bestemmingsplan op te stellen dat voldoende ruimte biedt aan de gebruikers en bewoners. Indien zich strijdige en ongewenste ontwikkelingen of activiteiten voordoen, staan een aantal bevoegdheden ter bevordering van de naleving van de planregels ter beschikking. Bij de toepassing van deze bevoegdheden tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom wordt gebruik gemaakt van een opgesteld draaiboek. De controle op de naleving van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd door het team Handhaving van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving (V.V.H.). Nadat een feit is geconstateerd zal, behoudens spoedeisende gevallen, eerst de overtreder worden benaderd om aan de overtreding een einde te maken. Dit kan door middel van staken en het opheffen van de strijdigheid. Indien de strijdigheid niet wordt beëindigd, zal aan het dagelijks bestuur van de gemeente worden voorgelegd om door middel van bestuursdwang of door het opleggen van een dwangsom te bevorderen dat de situatie in overeenstemming wordt gebracht met het bestemmingsplan. Daartoe zal aan de overtreder een schriftelijke waarschuwing worden verzonden waarin is vermeld binnen welke termijn de overtreding moet worden beëindigd. Tevens staat in de waarschuwing vermeld welke actie vanwege de gemeente kan worden verwacht indien de strijdigheid niet wordt beëindigd. De kosten voor het toepassen van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het bestemmingsplan is in verband met het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening naar d.d. 20-07-2015 naar diverse instanties gestuurd. De schriftelijke reacties zijn samengevat en opgenomen in een “Verslag vooroverleg en informatieavond bestemmingsplan Nicolaas Beetsstraat”. Daarbij wordt ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
De ingediende vooroverlegreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders en daarna vrijgegeven voor publicatie. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
B&W hebben ingestemd met het concept ontwerpbestemmingsplan Nicolaas Beetsstraat:
Betreffende de voortgang van de procedure hebben de volgende activiteiten plaatsgevonden:
B&W hebben ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan Nicolaas Beetsstraat:
Betreffende de voortgang van de procedure hebben de volgende planactiviteiten plaatsgevonden (zullen plaatsvinden):
Belanghebbenden kunnen, gedurende de beroepstermijn van zes weken, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beroepstermijn begint met ingang van de dag, na die waarop het vaststellingsbesluit is bekend gemaakt.