Plan: | Siebengewaldseweg 101 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.BP15014SI101BUI-VA01 |
De familie Boetselaers, Siebengewaldseweg 101, 5854 PB Nieuw Bergen (hierna ook: initiatiefnemer) is eigenaar van Camping De Smal, gelegen aan de Siebengewaldseweg 101 te Nieuw Bergen.
Deze boerderijcamping beschikt over 25 toeristische plaatsen. De dochter van de huidige exploitant zal binnen 2 jaar de camping over gaan nemen en heeft de ambitie om op deze locatie uit te breiden tot de omvang van een reguliere camping. In het ondernemingsplan zijn de doelstellingen voor de toekomst weergegeven. De uitbereiding van de camping, welke toch een kleinschalig karakter moet blijven behouden, is vooral bedoeld om naast de bestaande gasten ook gezinnen met jonge kindere aan te trekken. Gezien de trend van het nieuwe kamperen, is het ook wenselijk om enkele blokhutten/trekkershutten te kunnen verhuren. In dezelfde stijl zal ter plaatse van de uitbreiding ook een sanitairgebouw geplaatst worden. Door uitbreiding van de bestaande schuur, is het plan om alle faciliteiten van de camping hierin onder te kunnen brengen, zoals kantine, fietsenstalling en slechtweeraccommodatie. Hierdoor kan de boerderij in zijn totaal gebruikt worden voor privédoeleinden.
Tevens zal de bestaande woning binnen de bestaande bebouwingsmassa in de toekomst (indien de noodzaak zich voordoet) gebruikt gaan worden als mantelzorgwoning.
De locatie aan de Siebengewaldseweg 101 is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied 2013” en heeft een agrarische bestemming ('met waarden'), waaraan onder andere de functieaanduiding specifieke vorm van recreatie – minicamping is toegekend.
Om de uitbreiding van de camping mogelijk te maken, dient de agrarische bestemming gewijzigd te worden in de bestemming Recreatie-Camping. Omdat de wensen verder gaan dan de mogelijkheden tot binnenplanse wijziging toelaten, is een reguliere bestemmingsplanprocedure de geëigende weg om medewerking te verlenen.
De gemeente Bergen heeft bij schrijven van 2 april 2014 te kennen gegeven mee te willen werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Siebengewaldseweg 101' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De familie Boetselaers, Siebengewaldseweg 101, 5854 PB Nieuw Bergen (hierna ook: initiatiefnemer) is eigenaar van Camping De Smal, gelegen aan de Siebengewaldseweg 101 te Nieuw Bergen, kadastraal bekend als gemeente Bergen (L), sectie M nummer 71; het perceel nummer 78 (ged.) is eigendom van de gemeente en wordt door initiatiefnemer gepacht.
Figuur 1: entree kampeerboerderij
Deze boerderijcamping beschikt over 25 toeristische plaatsen (inclusief één stacaravan en één toercaravan) en zal gaan uitbreiden tot de omvang van een reguliere camping, met een totaal van 58 verblijfsrecreatieve plaatsen, waarvan 7 camperplaatsen en 3 vaste recreatieverblijven in de vorm van een gebouw. Naast de drie vaste recreatieverblijven wordt een sanitairgebouwtje gerealiseerd. Tevens zal de bestaande woning binnen de bestaande bebouwingsmassa in de toekomst (indien de noodzaak zich voordoet) gebruikt worden als mantelzorgwoning. Op onderstaande schets is aangegeven hoe de uitbreiding wordt vormgegeven, wat het bestaande en wat het nieuwe gedeelte is.
Figuur 2: inrichtingsschets kampeerterrein
De camping ligt in een groene omgeving, als het ware ingepakt in het Maasduinengebied.
Deze groene omgeving is tevens de kracht en uitstraling van de camping, zoals te zien is op onderstaande foto's van het binnenterrein:
Figuur 3: sfeerbeeld camping
Figuur 4: sfeerbeeld camping
Ook de uitbreiding zal landschappelijk worden ingepast, op vergelijkbare wijze als het bestaande campinggedeelte, met gebiedseigen beplanting en een hemelwaterinfiltratievoorziening. De aanwezige vijver (waterbunker van de golfbaan) is niet van bijzondere betekenis. De vijver zal op grond van veiligheid (verdrinkingsgevaar voor kinderen) worden verplaatst naar een locatie op ruimere afstand, aan de bosrand, ten noorden van de camping.
De parkeerweide zal niet worden verhard; de ondergrond bestaat uit vrij grof zand en is behoorlijk bestendig tegen berijding. Mocht het wenselijk zijn de ondergrond toch te verstevigen dan zal dit worden gedaan door een laag grind aan te brengen, deze af te dekken met een laagje teelaarde en in te zaaien met gras. De weide is hierdoor als grasland en zelfdrainerend te handhaven.
De vaste accommodaties zullen bescheiden van omvang zijn; het van de daken vrijkomende hemelwater kan worden opgevangen in ter plaatse van de accommodaties te graven greppels en vergt geen bijzondere voorzieningen.
Het plangebied blijft enerzijds via de Siebengewaldseweg ontsloten, welke het verkeer leidt naar de N271 (Rijksweg); aan de westzijde (De Smal) zal een extra ontsluiting worden gerealiseerd waar de campers rechtstreeks naar de camperplaatsen kunnen rijden en overige gasten de parkeerplaats kunnen bereiken zonder de woning te hoeven passeren. De Smal ontsluit op haar beurt op de Siebengewaldseweg. De verkeersgeneratie per standplaats bedraagt volgens de CROW-normering 0,4; gerelateerd aan 58 kampeermiddelen komt dit neer op 24 verkeersbewegingen. Ten opzichte van de huidige situatie met 25 kampeermiddelen en daaraan gerelateerd 10 verkeersbewegingen, heeft onderhavig plan een toename van 14 verkeersbewegingen per etmaal tot gevolg.
De Siebengewaldseweg behoort tot de grotere ontsluitingswegen van Nieuw Bergen; de weg is voorzien van twee rijbanen en een vrijliggend fietspad aan de zuidkant voor beide richtingen. Er is sprake van een breed en overzichtelijk wegprofiel. Ter plaatse van de overgang van het buitengebied naar de bebouwde kom is er een verkeersremmende maatregel aangebracht.
De Siebengewaldseweg kent buiten de bebouwde kom een maximum snelheid van 80 km/uur en binnen de bebouwde kom van 30 km/u.
De relatief beperkte verkeerstoename heeft geen substantiële gevolgen voor de verkeersveiligheid en de verkeersstructuur. Hoewel qua verkeerstoename niet noodzakelijk, zal aan de zijde van de Smal een extra toegangspoort worden gerealiseerd ter hoogte van de camperstandplaatsen. Dit heeft als voordeel dat er minder voertuigen de bedrijfswoning passeren en ook op piekmomenten en geen stremmingen behoeven te zijn.
Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Met een norm van 1 parkeerplaats per standplaats (met uitzondering van camperplaatsen) kan worden volstaan. Bij een aantal van 51 kampeermiddelen betekent dit dus ook 51 parkeerplaatsen, al dan niet gesitueerd bij het eigen kampeermiddel.
Voor het bestaande klompengolfterrein zouden, gelet op de CROW-normen (vergeleken met oefengolfterrein) per 6 ha 56 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Gezien de beperkte omvang van het klompengolfterrein volstaat het aantal van 10 parkeerplaatsen.
Aan de rand van de camping worden 39 parkeerplaatsen aangelegd, enerzijds voor de gebruikers van het klompengolfterrein en anderzijds voor de campinggasten zodat de kampeerplaats zelf auto-vrij kan zijn, indien een campinggast dit wenst.
Voor de woning zijn en blijven ook eigen parkeermogelijkheden beschikbaar, zoals op figuur 2 is te zien.
Ten noordoosten van het projectgebied ligt nationaal park de Maasduinen. De Maasduinen zijn uniek doordat de langste rivierduinengordel van Nederland zich in het gebied bevindt. Deze zijn ontstaan door een samenspel van water, wind en mens door de eeuwen heen. In het oostelijke deel van het nationaal park bij Nieuw Bergen ligt het Eendenmeer. Het Eendenmeer is een waterrijk gebied. De Maasduinen biedt veel mogelijkheden voor dagrecreatie.
De bestaande landschappelijke elementen zullen geen wijzigingen ondergaan als gevolg van de uitbreiding van de camping en splitsing van de woning.
De uitbreiding van de camping zal landschappelijk worden ingepast, op vergelijkbare wijze als het bestaande campinggedeelte, met gebiedseigen beplanting en een hemelwaterinfiltratievoorziening. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan (opgenomen als bijlage 1) opgesteld, gebaseerd op het Landschapsplan gemeente Bergen 2013. Het plangebied heeft de karakteristiek 'middenterras' gekregen in het landschapsplan. Het betreft het overgangslandschap tussen de Maas en de Maasduinen. Bijzondere landschapselementen in deze omgeving die het behouden waard zijn, betreffen eikenhakhout op wallen en als bosjes, open akkercomplexen, vrijstaande bomen en boerenbongerdjes bij boerderijen. De gewenste landschapsstructuur bestaat in het behoud van kleinschalige en middenschalige akkercomplexen, het ontwikkelen van dorpen en bedrijvigheid als organische uitbreiding van het bestaand dorp óf als afzonderlijk “akkercomplex” met eigen beslotenheid van houtwallen, al dan niet met pad, en kleine bosjes. Waar nodig kunnen de ontwikkelingen ingepast worden met wallen met eiken (hakhout), lanen van eiken, boerenbongerdjes, vrijstaande bomen op markante punten (bv linde, eik, beuk).
Figuur 5: landschappelijke inpassing
De inrichting van de camping zal voldoen aan het bepaalde in de meest actuele Brandveiligheidsvoorwaarden Campings Regio Noord- en Midden-Limburg. Hierin zijn onder andere bepalingen opgenomen ten aanzien van de minimale afstand van kampeermiddelen tot de erfafscheidingen, voldoende ruimte voor hulpdiensten, minimale onderlinge afstanden tussen kampeermiddelen en de aanwezigheid bluswatervoorziening op maximaal 100 meter afstand van de kampeermiddelen.
3. BELEID
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten.
In dit bestemmingsplan werken geen Rijksbelangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte direct door. De bestemmingswijziging is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van het Rijksbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.
Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.
Op dit bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.
Ladder duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
Afweging ladder duurzame verstedelijking
In casu is er sprake van een doorontwikkeling van een bestaande camping; kamperen is een functie welke per definitie is verbonden aan het buitengebied, althans zich primair niet bevindt in het stedelijk gebied. Een nieuwe functie wordt derhalve niet toegevoegd, doch een bestaande functie wordt uitgebreid.
Op onderhavig initiatief is de Ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het rijksbeleid niet aan de uitbreiding van camping de Smal in de weg staat.
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als buitengebied. In de kop van Noord-Limburg kiezen de Maasduinengemeenten met als belangrijkste kernen Gennep en Nieuw Bergen voor een profiel dat aansluit bij het unieke natuurlijke karakter van het gebied (met wonen en recreëren) en onderscheiden zij zich van de meer stedelijke regio’s in de omgeving.
Voor wat betreft verblijfsaccommodaties is in paragraaf 6.4.3 van het POL 2014 vastgelegd dat het belangrijk is om te werken aan vernieuwing van vakantieparken en kampeerterreinen, met aandacht voor nieuwe doelgroepen, de veranderende wensen van recreatieve consumenten, en goede landschappelijke inpassing. Door de focus te leggen op kwaliteit kan de bezettingsgraad groeien en zo het rendement, waarmee verder geïnvesteerd kan worden in de kwaliteit van het product.
Om zowel het kwantiteits- als het kwaliteitsniveau van camping De Smal te vergroten is het noodzakelijk om uit te breiden in aantal kampeermiddelen voor de campinggasten, waardoor het kleinschalig kamperen een doorgroei maakt naar een volwaardig kampeerterrein. Door het genereren van extra middelen door meer kampeerplaatsen, komen er ook meer middelen vrij om de binnenaccommodaties en sanitaire voorzieningen op een hoger kwaliteitsniveau te brengen.
De uitbreiding van de bestaande camping, welke geheel landschappelijk wordt ingepast, past dan ook binnen het provinciale beleid als verwoord in het POL 2014.
De gemeenteraad heeft op 1 juli 2014 de Structuurvisie+ 2014 ‘Bouwen aan de toekomst’ vastgesteld. De structuurvisie+ 2014 is opgesteld om de vraagstukken die spelen op te lossen met gebiedsgericht maatwerk. In deze structuurvisie+ wordt aangegeven welke geïntegreerde en elkaar versterkende ontwikkelingsmogelijkheden er zijn.
Recreatie en toerisme is een van de speerpunten van het gemeentelijke beleid. De gemeente heeft het potentieel om uit te groeien tot een gebied met grote toeristische aantrekkingskracht. De hiervoor benodigde ingrediënten, zoals rust, natuur, ruimte, boeiend agrarisch cultuurlandschap en een landelijk karakter, zijn ruimschoots aanwezig en spreken de beoogde doelgroepen (55+ers en gezinnen met jonge kinderen, rustzoekers, ecotoeristen en zorgtoeristen) erg aan.
De gemeenteraad neemt in de ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige recreatiesector een pro-actieve houding aan. Het ontwikkelen van een gebied met grote toeristische aantrekkingskracht is geen doel op zich, maar draagt bij aan de leefbaarheid van de gemeente. Uitgangspunt is hierbij wel dat toerisme en recreatie in harmonie met de omgeving plaats vindt, binnen het profiel van kleinschaligheid, authenticiteit en puurheid.
Hieruit blijkt dat de toeristisch-recreatieve doorontwikkeling van boerderijcamping de Smal tot een volwaardigere doch nog altijd kleinschalige camping welke landschappelijk zodanig wordt ingepast in de omgeving (uitlopers van de Maasduinen) past binnen het beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie+.
Indien in het buitengebied van Bergen nieuwe initiatieven ontplooid worden, mogen die niet leiden tot een verslechtering van de omgevingskwaliteit en derhalve dient hier bij de planvorming aandacht aan te worden besteed zodat een integraal plan ontstaat dat bestaande waarden respecteert en waar mogelijk zelfs wordt versterkt. De provincie stelt in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) bepaalde eisen aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. In het POL 2014 legt de provincie de uitvoering van het kwaliteitsmenu bij de gemeenten neer. De gemeente Bergen heeft het provinciale LKM via de Structuurvisie+ 2014 overgenomen als gemeentelijk beleid. De beoordeling van de mate waarin een kwalitatief integraal plan is ontwikkeld waarin voldoende groen is opgenomen, zal plaats vinden door een regionale kwaliteitscommissie zijnde het Gelders Genootschap. Leidraad bij het opstellen van een landschappelijk inpassingsplan is het Landschapsplan gemeente Bergen.
Ten aanzien van gebiedseigen recreatie en toerisme in relatie tot kwaliteitsverbetering is het volgende bepaald.
De toeristische sector is voor Bergen belangrijk. Voor de sector is de landschappelijke kwaliteit van groot belang. Het landschap vormt een trekker voor vele toeristen en vormt het aantrekkelijke decor waarin iedereen graag recreëert. Het behoud en het versterken van de landschappelijke kwaliteiten is dan ook van belang voor de sector zelf. De sector heeft er dus mede belang bij om, ten behoeve van de kwalitatieve verbetering van het recreatief toeristisch product, bij nieuwvestiging en uitbreiding van recreatieve en toeristische functies te zorgen dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit verbeterd wordt. Gebiedseigen toerisme en recreatie betreft toerisme en recreatie (zoals campings en (klompen)golfbanen) dat gebonden is aan het buitengebied. Voor de gebiedseigen toeristisch-recreatieve ontwikkelingen geldt het bereiken van een groen karakter en voldoende ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling en de directe omgeving als uitgangspunt. Er dient altijd een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing te worden gerealiseerd. Daar waar de ontwikkeling zelf weinig nieuw groen met zich meebrengt dient dit via de realisatie van nieuw groen te worden gecompenseerd.
Als richtlijn kan hier een verhouding van circa 1:5 worden aangehouden. Inclusief inpassing levert de ontwikkeling circa 5 keer zoveel nieuw groen op als nieuw rood en grijs. Het groen wordt daarbij passend bestemd en beschermd. Bij voorkeur vindt de compensatie binnen de ontwikkeling of in de directe omgeving plaats.
In casu zal er circa 100 m² aan nieuwe bebouwing (sanitairvoorziening en enkele stacaravans) gerealiseerd worden.
Dit betekent dat deze oppervlakte gecompenseerd dient te worden, hetgeen tot gevolg heeft dat er circa 500 m² aan groen in het plan verwerkt moet worden.
In het in bijlage 1 integraal opgenomen landschappelijk inpassingsplan is dit extra groen verwerkt. In onderstaande figuur is een deel van het landschappelijk inpassingsplan weergegeven, waarop de kwaliteitsverbeterende maatregelen te zien zijn.
Figuur 6: kwaliteitsverbeterende maatregelen
De locatie Siebengewaldseweg 101 te Bergen valt binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2013 zoals dit door de gemeenteraad is vastgesteld op 17 december 2013.
Onderstaand is de uitsnede uit de verbeelding weergegeven. De locatie heeft de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Waarde - Archeologie - 4' en de aanduidingen 'bouwvlak', 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' en 'overige zone - cultuurhistorische waarden' gekregen. Tevens is de gebiedsaanduiding overige zone - cultuurhistorische waarden toegekend.
Figuur 7: uitsnede verbeelding
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' zijn de agrarische gronden tevens bestemd voor een minicamping, zijnde een camping met maximaal 25 standplaatsen, niet bestemd voor stacaravans, behorende bij een burgerwoning of agrarisch bedrijf zonder vaste voorzieningen.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' binnenplans wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Camping' onder de voorwaarden dat:
De uitbreiding van het aantal kampeermiddelen zal echter plaatsvinden buiten het bouwvlak. Binnen de hoofdbestemming zijn bedrijfswoningen, inclusief mantelzorg in het hoofdgebouw toegestaan.
Derhalve zal, om de gewenste uitbreiding van de camping mogelijk te maken, een reguliere bestemmingsplanprocedure gevolgd dienen te worden.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998).
Figuur 8: uitsnede POL-kaart
Op basis van de effectenindicator ‘Natura 2000 – ecologische randvoorwaarden en storende factoren’ blijkt dat verstorende effecten als gevolg van 'landrecreatie' alleen betrekking hebben op manieren waarop men in de natuur zelf recreëert. Er zijn vele vormen zoals wandelen, fietsen, paardrijden en mountainbiken, maar ook eenmalige recreatievormen zoals manifestaties en (vuurwerk)evenementen. De eerste vorm van recreatie leidt vooral tot visuele verstoring en kan zo vluchtgedrag van soorten oproepen. Het maakt daarbij uit of de recreatie op of buiten bestaande paden plaatsvindt. De tweede vorm leidt ook tot verstoring, door geluid, licht etc. In alle gevallen maakt het uit voor de mate van verstoring in welke periode van het jaar de verstoring optreedt in verband met broedperiode, rui etc.
Figuur 8a: Effectenindicator
1: Oppervlakteverlies
Kenmerk: afname beschikbaar oppervlak leefgebied soorten en/of habitattypen.
7: Verontreiniging
Kenmerk: Er is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties van stoffen in een gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of in zeer lage concentraties aanwezig zijn. Bij verontreiniging is sprake van een zeer brede groep van ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen: organische verbindingen, zware metalen, schadelijke stoffen die ontstaan door verbranding of productieprocessen, straling (radioactief en niet radioactief), geneesmiddelen, endocrien werkende stoffen etc. Deze stoffen werken in op de bodem, grondwater, lucht.
13: Verstoring door geluid
Kenmerk: verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent zoals geluid wegverkeer danwel tijdelijk zoals geluidsbelasting bij evenementen. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie.
14: Verstoring door licht
Kenmerk: verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken en industrieterreinen, glastuinbouw etc.
16: Optische verstoring
Kenmerk: optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem.
17 Verstoring door mechanische effecten
Kenmerk: Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag, luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. De oorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer divers.
Gezien de ligging van het plangebied, de aard en relatief beperkte omvang van het project zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebied Maasduinen, dat op een afstand van meer dan 300 meter van het plangebied is gelegen, uitgesloten. Immers, het project heeft absoluut geen oppervlaktevervlies tot gevolg, verontreiniging zoals bedoeld in de effectenindicator vindt evenmin plaats en voor mogelijke verstoring door geluid, licht, optisch en als gevolg van mechanische effecten is de afstand tot de Maasduinen te groot in relatie tot de beperkte omvang van het project.
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff.
De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:
Strengbeschermde soorten
Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff.
Overige beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets.
Algemeen beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is in gebruik als kleinschalige camping met woning en bijbehorende voorzieningen. De bebouwingssituatie zal als gevolg van onderhavig bestemmingsplan slechts in beperkte mate wijzigen. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan, de verstoring die hierdoor plaatsvindt (verkeer en parkeren) en overige menselijke activiteiten (gebruik van gronden voor klompengolf met bijbehorende maaiwerkzaamheden), vormt het plangebied e.o. geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen. Gelet hierop is de aanwezigheid van beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten niet aannemelijk; het gebied vormt geen veilig leefgebied voor beschermde dieren noch een permanente voedingsbodem voor plantensoorten.
Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg blijkt dat binnen het plangebied geen beschermde plantensoorten voorkomen, maar dat er wel in 2013 een holenduif, kuifmees en een tuinfluiter zijn aangetroffen. Op onderstaande figuren is dit te zien:
Figuur 9: broedvogels in en zeer nabij plangebied (situatie 2013)
Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (januari 2014 - januari 2015) is nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden en met name het gebruik van de gronden als klompengolfterrein) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in de Flora- en faunawet is opgenomen.
Artikel 2, lid 1 luidt:
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Artikel 2, lid 2 luidt:
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.
Het uitvoeren van bouw- en graafwerkzaamheden zullen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden.
Op 13 november 2012 heeft de gemeenteraad de “Nota Archeologie beleid Bergen” vastgesteld. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.
Op de archeologische beleidskaart (zie onderstaand) is het plangebied grotendeels aangeduid als categorie 4 en voor het resterende deel als categorie 6.
Figuur 10: uitsnede archeologische beleidskaart
Categorie 4:
Categorie 6:
De gemeente Bergen hanteert de oppervlakte van de effectieve bodemverstorende ingrepen als uitgangspunt voor het bepalen van de archeologische onderzoeksverplichting binnen een plangebied. Dit houdt in dat indien de bodemverstorende ingreep de ondergrens overschrijdt, archeologisch (voor)onderzoek binnen het plangebied noodzakelijk is.
Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 12.000 m2.
Voorzover gelegen in het als categorie 4 aangeduide gebied, geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2.
Onderhavig project maakt het mogelijk om 25 extra kampeermiddelen te plaatsen. Onder 'kampeermiddel' wordt verstaan 'een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, een chalet of een trekkershut, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf', aldus de begripsomschrijving van het vigerende bestemmingsplan buitengebied 2013. Drie van deze kampeermiddelen zullen als chalet of trekkershut worden uitgevoerd. Tevens zal er een sanitairunit worden geplaatst. Deze vier, permanent met de bodem verbonden, gebouwen tezamen beslaan zonder meer een oppervlakte welke kleiner is dan 250 m2. Ook de verstoringsdiepte zal minder zijn dan 40 cm -mv.
In elk geval zal op archeologisch vriendelijke wijze worden gebouwd.
Gelet hierop heeft dit bestemmingsplan in het geheel geen consequenties voor de eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden, noch voor cultuurhistorische waarden. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Indien tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten plaatsvinden zal de initiatiefnemer dat – conform de verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 –melden.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).
Wegverkeerslawaai
Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Aan de Siebengewaldseweg bedraagt de maximaal toegestane snelheid 80 km/uur voor het deel gelegen buiten de bebouwde kom en binnen de bebouwde kom 50 km/uur. De geluidzone bedraagt 250 meter en het plangebied valt hier binnen.
Uitbreiding camping:
Gelet op het feit dat op een kampeerterrein de Wet geluidhinder niet van toepassing is omdat het geen geluidgevoelig object is, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor de uitbreiding van het kampeerterrein derhalve niet noodzakelijk.
Mantelzorgwoning:
In casu betreft het pand een bestaande agrarische woning met aangebouwde voormalige bedrijfsruimte; het geheel is uitgevoerd als het type langgevelboerderij. Het naar de weg gekeerde deel betreft de bestaande woning. Het van de weg afgekeerde deel zal te zijner tijd (tijdelijk) gaan fungeren als mantelzorgwoning. Om te beoordelen wat de gevelbelasting is als gevolg van wegverkeerslawaai, is op 5 maart 2015 door K-Plus een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe situatie. Uit dit onderzoek blijkt dat plaatselijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder zal worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt overschreden ter plaatse van de zuidgevel. Het realiseren van een nieuwe mantelzorgwoning in het bestaande pand kan echter zonder wijziging van de bestemming. Dus een zogenaamd 'hogere waardenbesluit' is niet nodig omdat er planologisch gezien geen nieuwe woning mogelijk gemaakt wordt.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage 2 bij de planstukken gevoegd.
Luchtvaartverkeerslawaai
Op een afstand van circa 3,5 km ten oosten van Nieuw Bergen is het burgerluchtvaartterrein Weeze Airport gelegen. In de AMvB Zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg is hiervoor een geluidscontour vastgesteld. Deze geluidscontour is niet gelegen over het plangebied zoals op onderstaande figuur is te zien en vormt derhalve geen belemmering voor het project.
Figuur 11: uitsnede zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van uitbreiding van het kampeerterrein zodat het noodzakelijk is dat er inzicht is of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijk gebruik mogelijk maken.
Econsultancy heeft op 23 maart 2015 een vooronderzoek (NEN5725) uitgevoerd aan de Siebengewaldseweg 101 te Nieuw-Bergen (opgenomen als bijlage 3 bij de planstukken). Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen neergelegd, welke verder zijn uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”).
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor een kampeerterrein als onderhavig zijn in de Regeling NIBM geen begrenzingen opgenomen. Met behulp van de zogenaamde NIBM-tool (versie 2014) is berekend wat de bijdrage van het verkeer als gevolg van het plan is. Volgens de CROW-normering bedraagt de verkeersgeneratie per standplaats 0,4. Uitgaande van een toename van 28 standplaatsen gaat het derhalve om 12 verkeersbewegingen per dag. Er kan echter vanuit worden gegaan dat campinggasten in een worst-case-scenario in de ochtend naar de bakker gaan voor het ontbijt en lunch, vervolgens een uitje maken in de omgeving en 's avonds buiten de camping een warme maaltijd gaan nuttigen. In onderstaande tabel is de berekening weergegeven op basis van 200 verkeersbewegingen per dag, waarbij tevens de extra verkeersbewegingen zijn meegenomen voor de te splitsen woning:
Figuur 12:NIBM-tool worst-case berekening
Hieruit blijkt dat de bijdrage aan de luchtkwaliteit kleiner is dan 1,2 ug/m³. Met andere woorden: het plan draagt niet of nauwelijks bij aan de luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate. Daarom is een onderzoek naar de luchtkwaliteit en/of toetsing aan de grenswaarden niet nodig.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het ook van belang om af te wegen of het aanvaardbaar is om het project op de gewenste plek te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling en de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging een rol. De luchtkwaliteit hoeft alleen beoordeeld (gemeten of berekend) te worden op plaatsen waar de blootstelling significant is. Bij toetsing van de gevolgen van een project aan de luchtkwaliteitseisen is dus van belang dat de plaatsen waar significante blootstelling plaatsvindt, worden bepaald. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 staat dat de luchtkwaliteit wordt bepaald op plaatsen waar de bevolking ‘kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de betreffende luchtkwaliteitseis significant is'. Hieruit blijkt dat de duur van de periode dat iemand (1 individu) gemiddeld wordt blootgesteld bepalend is voor de vraag of de luchtkwaliteit moet worden beoordeeld.
Voor fijn stof moet de verblijfstijd vergeleken worden met een etmaal. Campings zijn significant ten opzichte van de middelingstijd van een etmaal. Gelet op de ter plaatse lage achtergrondconcentratie van fijn stof en de niet in betekende bijdrage van het plan zelf vormt de blootstelling aan fijn stof is er echter geen belemmering.
Voor NO2 is er een jaargemiddelde en een uurgemiddelde norm. Uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) komt naar voren dat een overschrijding van de uurgemiddelde norm (vrijwel) niet voorkomt. Overschrijdingen van het jaargemiddelde komen vaker voor, maar hoeven alleen bepaald te worden op plaatsen waar de verblijfstijd significant is in vergelijking met een jaar.
Campings zijn weliswaar significant ten opzichte van de middelingstijd van een etmaal, maar niet ten opzichte van de middelingstijd van een jaar. Blootstelling aan NO2 is derhalve geen belemmering.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (waaronder campings) of beperkt kwetsbare objecten niet of niet zonder meer worden opgericht.
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan ) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde.
De (uitbreiding van de) camping alsmede de potentiële mantelzorgwoning zijn te kwalificeren als kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbijgelegen risicovolle inrichting (met een PR-contour 10-6/jr. van 0 m) ligt op een afstand van meer dan 700 meter en behoeft derhalve niet verder beschouwd te worden.
Figuur 13: uitsnede risicokaart externe veiligheid
Het project ligt niet binnen het invloedsgebied voor GR dan wel een binnen een PR-contour 10-6/jr. van enige risicovolle inrichting.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Siebengewaldseweg zelf (voorheen de provinciale weg N552). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; de uitbreiding van de camping ligt op een afstand van ongeveer 70 meter en de mantelzorgwoning op 20 meter.
Het groepsrisico (cumulatieve kansen per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is) ligt ver onder de oriënterende waarde (<0,1).
Als gevolg van het plan neemt per saldo het aantal personen binnen het invloedsgebied (zijnde 200 meter) van de Siebengewaldseweg met slechts ca. 50 personen toe.
Over de Siebengewaldseweg vonden in het teljaar 2003 jaarlijks 244 vervoersbewegingen plaats van brandbare vloeistoffen (stofcategorie LF1) met een vlampunt boven de 23 oC waarbij de kans op directe ontsteking 0,01 bedraagt. Het dampgenererend vermogen van deze vloeistoffen is gering, zodat er geen brandbare gaswolk van enige omvang zal ontstaan. Volgens de 'Toekomstverkenning vervoer gevaarlijke stoffen over de weg' van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2007) zal het vervoer van deze stoffen over de weg flink dalen.
In verband met het feit dat het plan slechts tot een beperkte stijging van het groepsrisico leidt, het gevaar voor ontploffing en plasbranden voor de stofcategorie Lf1 gering is, het aantal transporten van deze brandbare stoffen tot 2040 blijft afnemen en de constatering dat de binnen het plangebied aanwezige personen - gelet op hun leeftijd, fysieke mogelijkheden en mobiliteit - voldoende zelfredzaam zijn, kan gesteld worden dat het effect op het groepsrisico niet significant is.
Bovendien is de staat van het terrein zodanig dat de aanwezige personen via de bestaande infrastructuur dan wel via de omringende gronden en paden het plangebied kunnen verlaten en zichzelf in veiligheid kunnen brengen in tegengestelde richting van het gevaar. Op het kampeerterrein zullen op duidelijk zichtbare plaatsen informatieborden worden geplaatst waarop de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg worden vermeld (met name duidelijke weergave van vluchtrichting). Deze informatie zal ook aan arriverende campinggasten ter hand worden gesteld.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven omdat het groepsrisico kleiner dan 0,1 x de oriënterende waarde is.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
De indeling van de bedrijven is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Het plangebied ligt in de directe omgeving van twee agrarische bedrijven (althans bouwvlakken binnen agrarische bestemming), niet zijnde veehouderijen. Doordat de uitbreiding van de camping niet dichter bij beide agrarische bedrijven gesitueerd zal worden als de bestaande camping, worden beide bedrijven ook niet extra in hun bedrijfsvoering gehinderd.
De camping zelf betreft een categorie 3-inrichting (Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) ) als bedoeld in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (VNG), waarbij een minimale afstand van 50 meter tot een 'rustige woonwijk' wordt gehanteerd vanwege mogelijke overlast door geluid. De feitelijke afstand van de uitbreiding van de camping tot de dichtstbij gelegen woning van derden bedraagt meer dan 50 meter, zodat het woon- en leefklimaat bij omliggende woningen aanvaardbaar is.
Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
In de (ruime) omgeving van het plangebied bevinden zich geen intensieve veehouderijen.
De berekende achtergrondgeurbelasting op camping De Smal bedraagt 0,02 OUE/m3.
Volgens tabel A uit bijlage 6 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt een achtergrondbelasting van 1 OUE/m3 overeen met circa 2 % door geur gehinderde. Volgens de RIVM-milieukwaliteitscriteria zoals verwoord in bijlage 7 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt dit overeen met een zeer goede milieukwaliteit.
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de huidige en mogelijk toekomstig geurbelasting ter plaatse van het plangebied niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan is in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied liggen geen leidingen welke impact kunnen hebben op het plangebied.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte en de hoogteligging van het plangebied, zullen de "objecten" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het plan geen belemmering voor de radarverbinding.
Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.
Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).
De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.
Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:
Binnen het plangebied vindt een zeer beperkte toename van het (potentieel) afvoerend verhard oppervlak plaats door de realisatie van een nieuw sanitairgebouw en drie kampeermiddelen welke niet eenvoudig verplaatsbaar zijn (stacaravans).
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, hemel- en afvalwater.
Het plangebied ligt niet in een bijzonder ecosysteem. Gegevens van het waterschap geven aan dat de gronden een gemiddeld doorlatend vermogen hebben van 1,5-10 m/dag. In en nabij het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewater of zuiveringstechnische werken.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Hemelwater kan gratis lijken, maar de hoeveelheid is beperkt (afhankelijk van de regenval en de beschikbare opvangoppervlakken). In noord- en midden Limburg valt zelfs de minste hoeveelheid van heel Nederland (750-800 mm/jaar). Hemelwater is volledig kalkloos (zacht water) en is daardoor bij uitstek geschikt om mee te wassen en de planten water te geven. Kwantitatief is de grootste besparing te behalen door het toilet met hemelwater te spoelen. Omdat het systeem van opvang en zuivering van het hemelwater voor verantwoord hergebruik extra kosten met zich meebrengt, temeer nu er relatief weinig permanent dakoppervlak wordt toegevoegd, wordt in onderhavig project niet voor toepassing van deze voorziening gekozen.
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van maximaal 150 m² (nieuw sanitairgebouw en stacaravans) binnen het plangebied valt.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Bergen van het waterschap 1,5-10 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve zeer geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10.
Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur.
Bouwmaterialen
De gemeente Bergen streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Neerslag T=10 -> 43 mm neerslag/m2
Te infiltreren -> 150 m2 x 0,043 m-> 6,5 m3
Gekozen wordt voor een infiltratievoorziening waardoor een neerslaggebeurtenis T=10 kan worden opgevangen in de vorm van ter plaatse van de accommodaties te graven greppels met een totale capaciteit van ten minste 7 m3. Dit vergt geen bijzondere voorzieningen. Op de toeristische plaatsen (tenten, toercaravans en campers) zal het op de kampeermiddelen neerslaand hemelwater direct in de bodem zijgen.
De bestaande bebouwing is reeds afgekoppeld; het hiervan afkomstige hemelwater infiltreert in de zandgronden rondom de gebouwen. Hieraan zal niets veranderen.
Het afvalwater zal op de bestaande vrij verval riolering onder de openbare weg geloosd worden. Voor deze lozing gelden voorwaarden welke separaat met de gemeente zijn besproken.
Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.
Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene ontheffingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.
Het betreft hier een private ontwikkeling.
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een planologische maatregel die mogelijkheden schept voor een bouwplan zoals bepaald in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om de kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de initiatiefnemer.
Het initiatief betreft geen bouwplan in de zin van artikelen 6.2.1. Bro en 6.12 lid 2 Wro. Er behoeft dan ook geen anterieure overeenkomst op basis van de Wro te worden afgesloten en geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiele uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen draagt bij aan de ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve potentie van de gemeente Bergen en het gehele project wordt landschappelijk ingepast. Verwacht wordt dat er tegen het plan dan ook geen overwegende bezwaren zullen bestaan; op voorhand zijn reeds alle belangen meegewogen bij de uitbreiding van de camping.
In het kader van het wettelijk overleg (artikel 3.1.1 Bro) zal onder meer overleg plaatsvinden met de provincie Limburg en de Inspectie Leefomgeving en Transport . De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.
De procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan ziet er als volgt uit:
Zienswijzenprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 september 2015 voor een ieder gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.