direct naar inhoud van 4.2 Bodem
Plan: Mosaïque-Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP10021MOSACNBG-VA01

4.2 Bodem

4.2.1 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Dat geldt voor oude gevallen van bodemverontreiniging die voor 1987 zijn ontstaan. Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op een bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Gelet op de beoogde ontwikkeling van gebouwen op het Raadhuisplein en de aanleg van een verdiepte parkeervoorziening rond het gemeentehuis, met het bijbehorende grondverzet, is in februari 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door HMB BV uit Maasbree. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt verwacht dat op een deel van het onderzoeksgebied sprake is van de aanwezigheid van bodemverontreiniging (verdachte locaties). Per verdachte locatie (A, B en C) is de strategie gevolgd die is toegelicht in het rapport. Deellocatie A betreft de bestaande wegen en parkeerplaatsen en de toekomstige nieuwbouw op het raadhuisplein. Deellocatie B betreft de locatie rond een olie-/vetafscheider ter plaatse van het Raadhuisplein 3. Deellocatie C betreft de locatie van een voormalige ondergrondse HBO tank (huisbrandolie) ten noorden van het pand Raadhuisplein 3.

Deellocatie A

In de bovengrond is een licht verhoogde concentratie PAK aangetroffen, de functiespecifieke, maximale waarde voor Wonen wordt echter niet overschreden. Tevens is in de bovengrond een sterk verhoogde concentratie zink aangetoond. Op basis daarvan zijn de deelmonsters apart geanalyseerd waaruit blijkt dat de verhoging voorkomt ter plaatse van boring 4. Er zijn geen oorzaken gevonden voor het sterk verhoogde gehalte zink, mogelijk dat dit verband houdt met de aanwezigheid van gebroken puin in de funderingslaag onder de weg. Voor de overige geanalyseerde parameters geldt dat deze niet zijn aangetoond in een gehalte boven de achtergrondwaarden.

In de ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarden.

Voor het grondwater geldt dat de concentraties van stoffen zijn gemeten met behulp van twee bestaande en twee nieuwe peilbuizen. In peilbuis PB100 zijn licht verhoogde gehalten aan barium en cadmium aangetoond, in PB 101 zijn licht verhoogde gehalten cadmium en zink aangetoond. In beide gevallen worden de streefwaarden overschreden. Deze zware metalen worden in de bovengrond, behalve ter plaatse van boring 4, niet in verhoogde gehalten aangetoond. De oorzaak van de verhoogde gehalten moet waarschijnlijk worden gezocht in regionale omstandigheden waardoor zware metalen zich van nature in vastgelegde vorm in de bodem bevinden. Deze kunnen uitspoelen naar het grondwater. Voor overige parameters geldt dat deze niet in gehalten boven de streefwaarden voorkomen.

Deellocatie B en C

In de grondmonsters en in het grondwater is geen van de onderzochte parameters aangetoond in een gehalte boven respectievelijk de achtergrondwaarden (bodem) of de streefwaarden (grondwater).

Nader bodemonderzoek

Gelet op de sterk verhoogde concentratie zink ter plaatse van boring 4, waarbij het gehalte aan zink de interventiewaarde overschrijdt, is een nader bodemonderzoek uitgevoerd om de aard, de omvang en de oorzaak van de verontreiniging vast te stellen, alsmede de ernst van de verontreiniging en de noodzaak om te saneren. Het rapport is opgenomen in Bijlage 4. Uit het nader bodemonderzoek blijkt dat er sprake is van circa 4 m3 grond met een verhoogd gehalte zink boven de achtergrondwaarde waarvan circa 1 á 2 m3 een gehalte boven de interventiewaarde bevat. Er is daarom geen sprake van een ernstige bodemverontreiniging. Tevens wordt aangenomen dat het geval voor 1987 is ontstaan. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Aanbevolen wordt de verontreiniging te verwijderen gelijktijdig met de grondwerkzaamheden die samenhangen met de herinrichting van het centrum.

Voor het zuidelijk gelegen deel van het plangebied, nabij de Acaciastraat in de omgeving van het sport- en zalencentrum Den Asseldonk, is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door HMB BV uit Maasbree. Op basis van het onderzoek worden ter plaatse van het onderzoeksgebied geen bodemverontreinigingen verwacht. De uitvoering van een verkennend bodemonderzoek, althans in het ruimtelijk spoor, wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5.

Conclusie

Gelet op de uitkomsten van het verkennend bodemonderzoek en het nader bodemonderzoek dient bij de uitvoering van grondwerkzaamheden in verband met de herinrichting van het plein, de aanwezige verontreiniging met zink ter hoogte van boorpunt 4 te worden verwijderd. Voor het overige deel van het plangebied geldt dat de kwaliteit van de bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Het verkennend bodemonderzoek kan niet worden gebruikt om de afvoerbestemming van eventueel vrijkomende grond te bepalen, daarvoor dient apart een keuring te worden uitgevoerd conform het Besluit bodemkwaliteit.

4.2.2 Niet gesprongen explosieven

Normstelling en beleid

Op veel locaties in Nederland bevinden zich nog explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Wanneer er aanwijzingen zijn dat zich in het plangebied conventionele explosieven kunnen bevinden is een historisch onderzoek aan te bevelen. Of en wanneer een historisch onderzoek moet plaatsvinden, is afhankelijk van diverse factoren en locatiespecifieke omstandigheden. Onderzoek is nodig wanneer op een locatie gebouwd of gebaggerd gaat worden en niet kan worden uitgesloten dat er een verhoogde kans bestaat op de aanwezigheid van explosieven in de ondergrond. Een historisch onderzoek bestaat uit een probleeminventarisatie en een probleemanalyse. Het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Raadplegen van literatuur;
  • Raadplegen van (inter)nationale-, regionale- en plaatselijke archieven;
  • Onderzoek naar vluchtgegevens van bombardementsvluchten;
  • Onderzoek naar en analyse van beschikbare luchtfoto’s;
  • Analyseren van uitvoeringsopdrachten (UO’s) van de EOD;
  • Horen van getuigen (indien mogelijk);
  • Opstellen van een rapportage van de bevindingen.


Het doel van het onderzoek is het uitbrengen van een positief of negatief advies voor de onderzochte locatie. Een positief advies wordt gegeven indien er 'een redelijk vermoeden' bestaat van de aanwezigheid van één of meerdere conventioneel explosieven, welke na de Tweede Wereldoorlog zijn achtergebleven. Dit vermoeden wordt dan onderbouwd door gevonden feitenmateriaal. Een negatief advies wordt gegeven indien onvoldoende onderbouwing bestaat voor de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven. Indien een positief advies wordt gegeven dient het historisch onderzoek te worden opgevolgd door een detectieonderzoek en een benaderonderzoek.

Onderzoek

In verband met de voorgenomen ontwikkelingen en de grondwerkzaamheden is in het plangebied een vooronderzoek uitgevoerd naar de kans op de aanwezigheid van conventionele explosieven (niet gesprongen explosieven). Het eerste deel van het vooronderzoek betrof de probleeminventarisatie. In dit deelonderzoek werd geconcludeerd dat in het plangebied sprake is van een kans op de aanwezigheid van conventionele explosieven en dat er sprake is van op mijnen verdachte gebieden. Bergen (en Nieuw Bergen) hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog in de frontlinie gelegen. Het plangebied is doelwit geweest van gevechtshandelingen, voornamelijk geallieerde artilleriebeschietingen. In het plangebied en de omgeving zijn in het verleden verscheidene munitieartikelen van geallieerde en Duitse herkomst geruimd. De maximale indringingsdiepte van de te verwachten explosieven is 2,20 m beneden maaiveld.

Op grond van de probleeminventarisatie is het tweede deel van het historisch onderzoek, de probleemanalyse, uitgevoerd. In dat onderzoek zijn locaties onderscheiden met specifieke omstandigheden en per locatie een identificatie van de risico's. Het plangebied is onder te verdelen in twee gebieden:

  • 1. Gebieden waar na de Tweede Wereldoorlog (grootschalige) grondingrijpende werkzaamheden zijn uitgevoerd. In deze gebieden kan bij werkzaamheden worden volstaan met toepassing van het protocol aantreffen conventione explosieven.
  • 2. Gebieden waar na de Tweede Wereldoorlog niet of nauwelijks ingrepen in de grond hebben plaatsgevonden, voornamelijk landelijk gebied. In deze gebieden dient voorafgaand aan de grondwerkzaamheden een detectieonderzoek plaats te vinden.

De probleeminventarisatie en de probleemanalyse zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7 de toelichting. In Bijlage 8 is een figuur opgenomen waarop de verdachte terreindelen zijn weergegeven. Uit de probleemanalyse volgt de conclusie dat het gehele plangebied wordt getypeerd als 'type 2' gebied. Dat betekent dat het gehele plangebied wordt verdacht van de aanwezigheid van conventione explosieven.

Conclusie

Onderzoeksbureau AVG adviseert om voorafgaand aan de grond- en bouwwerkzaamheden ter plaate van het plangebied een detectie- en benaderonderzoek uit te voeren. Op locaties waar een detectieonderzoek niet mogelijk is moet worden gekozen voor de methode van beveiligd ontgraven.