10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
-
a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
-
b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
-
c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
-
d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
-
e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
-
f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
-
g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
-
h. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
i. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
-
j. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
-
k. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
10.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 10.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
-
a. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 10.3.1 sub k;
-
b. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2500 m²;
-
c. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
-
d. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
-
e. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
-
f. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
-
g. een reeds in uitvoering zijnd werk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
-
h. een werk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;
-
a. een onderzoek als bedoeld in 10.3.1 sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
-
b. het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
-
1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
-
3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
10.4 Regels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
In de situatie als bedoeld in 10.3.3 onder b sub 3, kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
-
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder sub 3 van dit lid van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
-
a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
-
b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.