Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Biezen te Achtmaal
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0879.BPbiezen-VS01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan “Biezen te Achtmaal” van de gemeente Zundert;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0879.BPbiezen-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten:

beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, consumentenverzorgend of hiermee gelijk te stellen terrein, met behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
bedrijf
Het beroepsmatig verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk en het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor:
  1. geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt;
  2. waarvan de omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen past;
  3. de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.

1.4 aanbouw:

een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw waarmee het in verbinding staat en die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererf:

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen;

1.8 achtergevel:

de achterzijde of een denkbeeldige lijn van het hoofdgebouw;

1.9 afhankelijke woonruimte:

 
een (gedeelte van een) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgrens:

de als zodanig aangegeven lijn, welke door een gebouw of een complex van gebouwen niet mag worden overschreden;

1.12 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.13 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.15 bestaande situatie:

ten aanzien van bouwwerken:
een bouwwerk, dat:          
  1. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  2. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning of de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.19 bijgebouw:

een uit de gevel springend gebouw (aanbouw) of een aan het hoofdgebouw gebouwd (aangebouwd bijgebouw) of vrijstaand gebouw, bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of afmetingen in visueel en architectonisch opzicht onderscheidt;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, vliering en kelder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 brutovloeroppervlak:

de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een bouwwerk gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende
 
ruimte(n) omhullen;

1.28 calamiteit:

een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk veroorzaakt onheil; van calamiteit is in ieder geval geen sprake bij tenietgaan (mede) door slecht onderhoud;

1.29 coffeeshop:

een alcoholvrije horeca-inrichting waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.30 detailhandel (bedrijf):

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.32 dienstverlening:

dienstverlenend bedrijf, dienstverlenende instelling of maatschappelijke dienstverlening;

1.33 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.34 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.36 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.37 evenement:

een voor het publiek toegankelijke en daarop gerichte activiteit op het gebied van sport, muziek of sociaal-cultureel dan wel maatschappelijk vlak met een beperkte duur. Onder de duur wordt niet begrepen de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;

1.38 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 handel in softdrugs:

het verkopen van softdrugs vanuit een horeca-inrichting of een andere voor het publiek toegankelijke lokaliteit en de daarbij behorende erven, dan wel het aldaar aanwezig zijn van middelen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet, dan wel toegestaan dat de bedoelde middelen in de horeca-inrichting gebruikt, bereid, bewerkt, verkocht, geleverd, verstrekt en vervaardigd worden;

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.42 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 meter boven het peil;

1.43 kunstwerk:

een civieltechnisch dan wel beeldend kunstwerk;

1.44 luifel:

een afdak aan een (of meer) gevel(s) van een gebouw;

1.45 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.46 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.47 nutsvoorziening:

voorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, gasontvangstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.48 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

1.49 ondergronds:

beneden het peil;

1.50 overkapping:

een bouwwerk voorzien van een gesloten dak zonder wanden of omsloten door maximaal één wand;

1.51 peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.52 perceelsgrens:

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;

1.53 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.54 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 smartshop:

een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling en verkoop), verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.56 vliering:

bovenste gedeelte van een zolder;

1.57 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.58 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.59 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.60 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.61 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden;
 
vrijstaande woning: 
een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen, geen gemeenschappelijke wand heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
 
twee-aaneengebouwde woning:
  1. een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
aaneengebouwde woning: 
een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;
 
gestapelde woning: 
een woning in een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

1.62 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;

1.63 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de breedte van bouwpercelen:

tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde perceelsgrens;

2.5 de breedte van woningen:

tussen de hoofdzijgevelvlakken in de naar de zijde van de weg gekeerde bouwgrens;

2.6 de diepte van gebouwen:

de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overtekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestaande grenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen;
  2. fiets- en wandelvoorzieningen;
  3. kunstwerken;
  4. geluidsschermen en geluidswerende voorzieningen;
  5. waterberging, ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’;
  6. evenementen;
  7. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met uitzondering van:
  1. vlaggenmasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen;
  2. geluidsschermen en geluidswerende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is ter verkrijging van een goede stedenbouwkundige kwaliteit bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken.

Artikel 4 Groen -Landschapselement

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de instandhouding van natuurlijke en/ of cultuurhistorisch en/ of landschappelijk waardevolle landschapselementen;
  2. de inrichting en instandhouding van landschappelijke inpassing;
  3. extensief recreatief gebruik.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoogopgaand en/ of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  2. het vellen of rooien van landschapselementen en ander houtgewas;
  3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  4. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. diepploegen vanaf 0,50 m;
  6. het aanbrengen van verhardingen;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
4.3.2 Uitzondering op verbod
Het onder artikel 4 lid 3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering waren of mogen worden;
  2. die het normale beheer en/ of onderhoud betreffen.
4.3.3 Afwegingskader
De in artikel 4 lid 3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de in artikel 4 lid 1 genoemde waarden en gebruik.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. langzaamverkeerroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.

5.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming en bouwwerken die ten dienste staan van de bijbehorende woonbestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
5.2.1 Aanbouwen in de vorm van erkers, tochtportalen en entreepartijen
Voor het bouwen van erkers, tochtportalen en entreepartijen gelden de volgende bepalingen:
  1. er mogen enkel bijgebouwen in de vorm van erkers, tochtportalen of entreepartijen worden opgericht;
  2. de diepte gemeten vanaf de gevellijn op de planverbeelding mag niet meer bedragen dan 1 m;
  3. de oppervlakte bedraagt maximaal 6 m²;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 0,25 m boven de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
5.2.2 Balkons en luifels
Voor het bouwen van balkons en erkers gelden de volgende bepalingen:
  1. de diepte van het balkon of de luifel, gemeten vanaf de gevellijn op de planverbeelding mag niet meer bedragen dan 1m;
  2. de oppervlakte bedraagt maximaal 6 m²;
  3. de hoogte van de balustrade van een balkon bedraagt maximaal 1,5 m gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwweken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. overkappingen zijn niet toegestaan;
  2. de bouwhoogte van (overige) bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1 m.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met maximaal 2x1 rijstroken;
  2. langzaamverkeerroutes;
  3. terrassen;
  4. standplaatsen;
  5. markt;
  6. evenementen;
  7. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, kramen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen, zoals een kiosk, abri, telefooncel of nutsgebouw gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  2. de bebouwde oppervlakte mag maximaal 6 m² bedragen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met uitzondering van:
  1. vlaggenmasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen;
  2. geluidsschermen en geluidwerende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is ter verkrijging van een goede stedenbouwkundige kwaliteit bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub b ten behoeve van de bebouwde oppervlakte van nutsvoorzieningen met dien verstande dat:
  1. de inhoud van bouwwerken maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk mag bedragen;
  2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. langzaamverkeerroutes;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin - groene erfafscheiding’ een groene inheemse erfafscheiding aanwezig dient te zijn;
  5. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
7.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak waarbij geldt dat:
    1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
    2. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
  2. de (voor)gevel van het hoofdgebouw dient gebouwd te worden binnen de op de planverbeelding opgenomen gevellijn;
  3. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
7.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
  2. vrijstaande bijgebouwen dienen achter de achtergevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan te worden opgericht;
  3. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen/aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van aanbouwen/aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak mag maximaal 0,25 m boven de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;
  5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen (zowel binnen als buiten het bouwvlak) bedragen maximaal 3 respectievelijk 5 m;
  6. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt per hoofdgebouw maximaal 80 m²;
  7. aanbouwen/aangebouwde bijgebouwen dienen minimaal 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
  2. overkappingen:
    1. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;
    2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt per hoofdgebouw maximaal 80 m²;
    3. overkappingen achter de achtergevel van het hoofdgebouw (dan wel het verlengde daarvan) mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. Overkappingen elders op het bouwperceel dienen minimaal 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  3. luifels:
    1. de bouwhoogte van een luifel bedraagt maximaal 0,25 m boven de hoogte van de eerste bouwlaag van de gevel(s) van het gebouw waar de luifel aan wordt bevestigd;
    2. de luifel dient minimaal 1 m achter de gevellijn te worden opgericht;
    3. de luifel dient minimaal 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht.
  4. Overige bouwwerken geen gebouwen zijnde:
    1. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 m.

7.3 Nadere eisen

Ter uitvoering van de bestemmingsomschrijving in artikel 7 lid 1 is het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 7 lid 2, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de situering en afmetingen van bouwpercelen;
  3. de aanleg van parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein;
mits deze bepalingen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
  1. de woonsituatie in de directe omgeving;
  2. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor:
  1. seksinrichtingen;
  2. grow-, smart- en coffeeshops;
  3. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  4. bedrijven;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bed & breakfast.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

7.5.1 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden afgegeven:
  1. dienen de bluswatervoorzieningen, zoals als in bijlage 1 is weergegeven te zijn aangelegd;
  2. er in totaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
7.5.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
  1. de totale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief opslagruimte, niet meer bedraagt dan 30% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m²;
  2. er geen detailhandel of groothandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit ten dienste van de aan huis verbonden beroepsmatige- of bedrijfsmatige activiteit;
  3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte optreedt;
  5. de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het hoofdgebouw.
7.5.3 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 4 sub c en toestaan dat een bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  3. het bijgebouw qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de betreffende woning;
  4. de afhankelijke woonruimte gelijkvloers wordt uitgevoerd;
  5. het betreffende (deel van het) bijgebouw voldoet aan de bepalingen die voor woningen gelden zoals het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
  6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
7.5.4 Vervallen omgevingsvergunning mantelzorg
De afwijking verleend op grond van artikel 7 lid 5.3 vervalt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
7.5.5 Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 4 sub e en een bed & breakfast toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de uitvoering van bed & breakfast vindt plaats ondergeschikt aan de in artikel 7 lid 1 sub a toegestane functie, wat inhoudt dat de functie zoals genoemd in artikel 7 lid 1 sub a als hoofdactiviteit als zodanig aanwezig is en herkenbaar blijft;
  2. de uitvoering van bed & breakfast vindt plaats binnen het hoofdgebouw;
  3. in afwijking van het bepaalde onder artikel 7 lid 5.5 sub b mag, indien het hoofdgebouw onvoldoende ruimte biedt, de nevenactiviteit in een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd worden;
  4. de kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
  5. het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning niet is toegestaan;
  6. het is niet toegestaan bed & breakfast te gebruiken voor het huisvesten van arbeiders voor tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
  7. er mogen maximaal 4 kamers worden gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening, voor maximaal 8 personen;
  8. de bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 40% van de totale vloeroppervlakte, gemeten op vloerniveau van de woning en bijbehorende gebouwen;
  9. er mogen geen andere horeca-activiteiten plaatsvinden dan het verstrekken van logies en ontbijt;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  11. de activiteiten moeten infrastructureel goed inpasbaar zijn en geen aanmerkelijke toename van de verkeersbelasting tot gevolg hebben;
  12. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte, met dien verstande dat minimaal één parkeerplaats per kamer beschikbaar is op eigen terrein;
  13. er mag geen extra (separate) inrit worden aangelegd;
  14. er is sprake van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
7.5.6 Voorwaarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 5.2  tot en met artikel 7 lid 5.5  wordt uitsluitend verleend indien:
  1. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in regels hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:
  1. alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
  2. de verticale diepte maximaal 5 meter mag bedragen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Maatvoeringen, begrenzingen en nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van de regels kan worden afgeweken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen mag worden overschreden, mits de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50% bedraagt;
  2. de bestemmingsregels voor het bouwen van nutsvoorzieningen, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  2. het woon- en leefklimaat;
  3. de waterstaatkundige belangen;
  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de sociale veiligheid;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

11.2 Overschrijding bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van de vergroting van bouwvlakken, met dien verstande dat de overschrijding ten hoogste 5 meter bedraagt en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  2. het woon- en leefklimaat;
  3. de waterstaatkundige belangen;
  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de sociale veiligheid;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Bij nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
  1. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op andere geschikte wijze;
  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij het bevoegd gezag gedurende de in artikel 12 lid 1 sub a genoemde termijn;
  4. het bevoegd gezag deelt aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.

12.2 Bij wijziging

Voor een besluit tot wijziging van het plan geldt de procedure zoals die is opgenomen in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijking omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 13 lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13 lid 1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in artikel 13 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 13 lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Biezen te Achtmaal’.