Plan: | Prinsenstraat, fase 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraatF1-VS01 |
Met de realisatie van de Randweg Zundert is het zogenaamde 'binnengebied Veldstraat' ontstaan. Het binnengebied Veldstraat is de grootste ontwikkellocatie voor de gemeente Zundert. In de Structuurvisie kern Zundert 2025 is de locatie aangewezen als 'ontwikkellocatie wonen' en gezien de grootte van het totale gebied draagt de ontwikkeling significant bij aan realisatie van het gewenste volkshuisvestelijke programma in de gemeente Zundert. Het binnengebied zal gefaseerd worden ontwikkeld, waarbij het deelgebied aan de oostzijde, grenzend aan de Prinsenstraat als eerste gerealiseerd wordt. De gemeente heeft deze gronden enkele jaren geleden verworven als te ontwikkelen woningbouwlocatie. Het oorspronkelijk aanwezige glastuinbouwbedrijf is inmiddels gesaneerd. Het totale plan voor het binnengebied Veldstraat bevat circa 193 woningen en een corsobouwplaats waarop twee buurtschappen kunnen worden gesitueerd.
Figuur 1.1: Ligging en globale begrenzing 'binnengebied Veldstraat'
Omdat de woningbouwplannen in het binnengebied Veldstraat niet passen binnen het huidige bestemmingsplan, is voor deze ontwikkeling het voorliggend bestemmingsplan 'Prinsenstraat' opgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de eerste fase van 83 nieuwbouwwoningen mogelijk. Samen met de bestaande woning Prinsenstraat 50, die in het plan wordt opgenomen, bedraagt het woningaantal in dit bestemmingsplan maximaal 84. Voor de corsobouwplaats wordt een separate bestemmingsplanprocedure doorlopen.
Vanwege de opgaven die de aspecten waterberging en landschappelijke kwaliteitsverbetering voor het plangebied opwerpen, bestaat het plangebied van dit bestemmingsplan - naast de eerste fase van de woningbouw - uit een strook van circa 50 meter breed ten oosten- en evenwijdig aan de randweg. Binnen deze zone worden de desbetreffende opgaven ingevuld, waaronder de landschappelijke inpassing en wateropgave. Deze strook wordt in dit bestemmingsplan aangeduid als 'compensatiezone'. Wanneer in dit bestemmingsplan wordt gesproken over 'plangebied' betreft dat de locatie voor de eerste fase van de woningbouw en de compensatiezone.
In figuur 1.2 is dit gevisualiseerd.
Figuur 1.2: Ligging en begrenzing compensatiezone en eerste fase woningbouw (plangebied in rode lijn, compensatiezone tpv corsobouwplaats in rode stippellijn )
Figuur 1.2 geeft naast de ligging van de twee elementen die samen het plangebied vormen ook de situering van de corsobouwplaats (oranje) met de bijbehorende compensatiezone (rode stippellijn) weer. De overige fasen van de toekomstige woningbouw zijn in de figuur aangegeven met een lichtgele kleur. De landschappelijke inpassing van de corsobouwplaats is landschappelijk onderdeel van de compensatiezone en zal als zodanig worden aangelegd. Voor de corsobouwplaats wordt een separate bestemmingsplanprocedure doorlopen. Omdat de voorgenomen ontwikkelingen niet passen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is onderhavig plan opgesteld. Dit vormt de juridisch-planologische basis voor de realisatie van de woningen en de inrichting van de compensatiezone.
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Zundert (zie figuur 1.3). Voorheen was in het plangebied een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Deze is inmiddels gesaneerd. De locatie voor de toekomstige woningbouw wordt globaal begrensd door de Prinsenstraat aan de zuidzijde, de bestaande woningen aan de Veldstraat aan de oostzijde, het perceel Prinsenstraat 52 aan de westzijde en agrarische gronden aan de noordzijde (zie figuur 1.4). De locatie voor de eerste fase van de woningbouw heeft een oppervlakte van circa 3,5 hectare. De compensatiezone bevindt zich ten oosten van en evenwijdig aan de randweg en heeft een oppervlakte van circa 2 hectare.
Figuur 1.3: Globale ligging plangebied Prinsenstraat in groter verband
Figuur 1.4: Indicatieve ligging en begrenzing plangebied (Globespotter, 2016)
Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Prinsenstraat' in werking treedt, geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert'. Hierin heeft het plangebied hoofdzakelijk een agrarische bestemming met deels een functieaanduiding voor glastuinbouw.
Dit is de toelichting bij het bestemmingsplan 'Prinsenstraat'. Naast de toelichting behoren ook de regels en de verbeelding tot dit bestemmingsplan. In de toelichting zijn achtereenvolgens de huidige en toekomstige situatie van het plangebied (hoofdstuk 2) en het beleidskader (hoofdstuk 3) beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in de op realisatie- en uitvoeringsaspecten van het plan. Tot slot zijn de juridische aspecten (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstukken 6 en 7) beschreven.
Binnengebied Veldstraat
Het binnengebied Veldstraat ligt direct ten noorden van de Prinsenstraat (N638), ten westen van de Veldstraat, ten oosten van de Randweg Zundert en ten zuiden van De Brug (voormalig Klein Zundertseweg). De Prinsenstraat dient als noordwestelijke entree tot Zundert. Aan de Prinsenstraat en de Veldstraat zijn woningen met tuinen gesitueerd en beide straten zijn voorzien van bomen en groenvoorzieningen. Dit geldt grotendeels ook voor De Brug, waar tevens de multifunctionele accommodatie JeeKaaCee is gevestigd.
Het deel van het gebied waar de woningbouw voor fase 1 is voorzien, betreft een voormalig glastuinbouwbedrijf en heeft een oppervlakte van circa 3,5 ha. Met uitzondering van één loods, die nu tijdelijk als opslag voor buurtschap Veldstraat dient, zijn binnen het plangebied alle opstallen gesloopt. Het grootste deel van het plangebied ligt braak en bestaat momenteel uit grasland. Het woonhuis aan de Prinsenstraat 50 is niet gesloopt en blijft een separaat perceel dat binnen het plangebied is opgenomen.
Het plangebied van de compensatiezone bestaat hoofdzakelijk uit graslanden.
De ligging en begrenzing van het totale plangebied zijn weergegeven in figuren 1.3 en 1.4.
In deze paragraaf worden de toekomstige ruimtelijke structuur, functionele structuur, ontsluitingsstructuur en parkeervoorzieningen van het plan toegelicht.
In de toekomstige situatie wordt stedelijke afronding van de kern Zundert nagestreefd, met als 'harde grens' de randweg. De compensatiezone zorgt samen met de ecologische verbindingszone aan de westzijde van de randweg voor een robuuste landschappelijke overgangszone naar het achterliggende landelijke gebied terwijl aan de zijde van de Prinsenstraat de meer stedelijke karakteristieken van toepassing zijn. Bij de verdere ontwikkeling van het totale binnengebied zal hierop worden geanticipeerd. De situering van een corsobouwplaats voor twee buurtschappen op de hoek Randweg-Prinsenstraat is vanuit de totale gebiedsontwikkeling gezien dan ook logisch en passend bij de verstedelijkingsopgave. De corsobouwplaats wordt gezien als een stedelijke voorziening en wordt in een separate procedure mogelijk gemaakt. In figuur 2.1 is de ligging van de bouwplaats aangegeven.
De ruimtelijke structuur van het voornemen wordt in hoofdzaak bepaald door de omliggende bebouwing, de randweg en de ligging van het plangebied aan de Prinsenstraat. Binnen het plangebied worden 84 kavels voor evenzoveel woningen gerealiseerd (inclusief de bestaande woning aan de Prinsenstraat 50). Het plangebied krijgt het karakter van een woonbuurt met twee groenplekken, één in het noordelijk deel van het plangebied en één in het oostelijk deel van het plangebied.
Figuur 2.1: Ruimtelijke structuur eerste fase woningbouw en compensatiezone (inclusief locatie corsobouwplaats (oranje) met bijbehorende compensatiezone (rode stippellijn))
De totale oppervlakte van het gebied waar de nieuwe woningen zijn voorzien, bedraagt circa 3,5 hectare . In totaal worden er maximaal 83 nieuwbouwwoningen gerealiseerd, wat de woningdichtheid op circa 24 woningen per hectare brengt.
De woningen worden gerealiseerd aan een interne ontsluitingsstructuur die aanhaakt op de Prinsenstraat. De westelijke tak van de verkeersstructuur vormt de hoofdroute voor autoverkeer. Deze zal worden voortgezet in de eventuele vervolg fasen van de woningbouw. De oostelijke tak van de ontsluitingsstructuur heeft uitsluitend de functie van langzaamverkeerverbinding.
Stedenbouwkundig gezien zal de bebouwingsdichtheid richting de westelijke en noordelijke randen van het woongebied lager zijn. Dit wordt in dit bestemmingsplan geborgd door in deze deelgebieden het realiseren van bouwblokken van meer dan drie rijwoningen uit te sluiten, de rijwoningen in het middengebied te situeren en de nadruk te leggen op de realisatie van vrijstaande en twee-aaneen-gebouwde woningen. Daarmee ontstaat een bebouwingsdichtheid die richting de buitenrand van het plangebied afneemt.
Compensatiezone
De compensatiezone waarborgt een goede landschappelijke inpassing, tevens wordt de wateropgave daarin gerealiseerd. . Daarnaast wordt voorzien in beperkte recreatieve mogelijkheden.
Voor een volledigere beschrijving van de inrichting van de compensatiezone wordt verwezen naar 2.2.5.
Ontsluiting
De 'autohoofdroute' vormt tevens een belangrijke stedenbouwkundige lijn door het plan. De autohoofdwegen nabij dit plan zijn volgens het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan de randweg en de Prinsenstraat (gebiedsontsluitingswegen). Alle overige wegen binnen de bebouwde kom van Zundert zijn erftoegangswegen (type I of type II) waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
De hoofdroute, die aansluit op de Prinsenstraat, wordt een erftoegangswegtype I. Deze verwerkt meer verkeer dan de aanliggende woonstraten. De aansluiting op de Prinsenstraat gebeurt door middel van een uitritconstructie. De overige wegen in het plan zijn woonstraten met een krapper profiel dan de hoofdroute. De andere aansluiting op de Prinsenstraat heeft uitsluitend de functie van langzaamverkeerverbinding.
Ter plaatse van de woningen die direct aansluiten op de Prinsenstraat wordt een parallelstructuur aangelegd, die aanhaakt op de westelijke ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer. Het is immers- vanwege de verkeerstoename als gevolg van de aanleg van de randweg en herinrichting van de Molenstraat - niet wenselijk om alle afzonderlijke percelen aan te sluiten op de Prinsenstraat. Als gevolg van de realisatie van de parallelweg en de herinrichting van de Prinsenstraat (zie figuur 2.2) worden de bestaande bomen gekapt. Ter vervanging van de gekapte bomen komt een laanstructuur met bomen terug. Hierbij is aandacht voor het principe 'de juiste boom op de juiste plaats', waarbij rekening wordt gehouden met voldoende ondergrondse groeiruimte en geen conflicten meer zijn met aanwezige kabels en leidingen. Door de aanplant van de nieuwe bomen blijft de laanstructuur langs de Prinsenstraat behouden en zijn negatieve gevolgen voor flora- en fauna uitgesloten (zie hiervoor 4.2.3).
Figuur 2.2: Herinrichting Prinsenstraat
Parkeren
Voor deze fase van de woningbouw is een parkeerbalans opgesteld (Bijlage 1). Als uitgangspunt voor de parkeerbalans is uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm uit CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Op basis daarvan gelden de volgende parkeernormen voor de verschillende woningtypen binnen het plangebied:
De parkeerbalans laat zien dat wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm. Het theoretische tekort van -0,1 parkeerplaats is te verwaarlozen, zeker omdat aan de minimum norm van genoemde publicatie ruimschoots wordt voldaan. In het plangebied is dus voldoende parkeerruimte aanwezig. Voor het parkeren wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein alsmede van haaks- en langsparkeren in de openbare ruimte.
Langzaamverkeer
Door middel van een langzaamverkeerverbinding wordt de woonwijk op de kern Zundert aangesloten. Daarbij wordt zo veel mogelijk aangesloten op bestaande structuren in Zundert. De wegen in het plangebied worden waar nodig voorzien van een trottoir. Fietsers delen de wegen in het plangebied met het gemotoriseerd verkeer.
In het plan is een tevens een aanduiding opgenomen voor een langzaam verkeerverbinding naar de Veldstraat. Daarnaast wordt een langzaam verkeerverbinding mogelijk gemaakt op de Prinsenstraat.
Groenvoorziening in het noordelijk deel van het plangebied
De grote groenvoorziening in het noorden van het plangebied (zie figuur 2.1) wordt in ieder geval voorzien van bomen die de hoofdroute begeleiden. Verder zal de groenvoorziening zodanig worden ingericht dat er voldoende speelruimte ontstaat. Tussen de voorziening en de hoofdroute wordt een haag aangebracht als afscheiding.Tot verdere woningbouw plaatsvindt is een keerlus ten noorden van de groenvoorziening aangebracht.
Groenvoorziening in het oostelijk deel van het plangebied
Ook de oostelijke groenvoorziening bestaat uit een open veld dat van de woonstraat wordt afgeschermd door middel van een haag. Deze oostelijke groenvoorziening biedt ruimte aan een speelplek, tevens zullen bomen worden opgenomen.
Laanstructuur van de hoofdroute
De enkelzijdige laanstructuur die de hoofdroute begeleidt staat in een brede (gras)berm. De dimensionering van die berm biedt de mogelijkheid om de laanstructuur uit te voeren in bomen van eerste of de tweede grootte (soort nader te bepalen). Door de asverspringing van de hoofdroute verspringt de laanbeplanting halverwege het plangebied naar de andere zijde van die hoofdroute.
Beplanting langs langzaamverkeerroutes
Het plan biedt de mogelijkheid een langzaamverkeerroute naar de Veldstraat te realiseren. Deze wordt begeleid door een haag. De overhoeken van de langzaamverkeerroutes worden geaccentueerd met een boom van de derde grootte.
Hagen en bomen in straten
De hagen en bomen in straten bestaan uit een uniforme soort en per straat wordt voorzien in enkele groenvakken met heesters en bomen van de derde grootte.
De compensatiezone waar de landschappelijke inpassing en waterberging worden gerealiseerd, bevindt zich ten oosten van en evenwijdig aan de randweg en heeft een oppervlakte van circa 2 ha. In de huidige situatie bestaat dit gebied hoofdzakelijk uit graslanden. Om de ontwikkeling ook vanuit landschappelijk oogpunt aan het provinciaal beleid - zoals vastgelegd in de Verordening ruimte - te laten voldoen, moet een kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvinden. Deze kwaliteitsverbetering vindt plaats in de compensatiezone. Om invulling te geven aan de beleidsverplichting rondom de kwaliteitsverbetering van het landschap hanteren de gemeenten in de regio Hart van Brabant (waaronder de gemeente Zundert) de notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'. De gemeente en ontwikkelaar zijn overeengekomen dat laatstgenoemde 1% van de gronduitgifteprijs fysiek zal investeren in aanleg van de compensatiezone. Basis hiervoor vormt het uitgeefbare deel van het plangebied. Het uitgeefbaar deel bedraagt circa 22.494m2. Met deze invulling van de landschapsinvesteringsregel wordt voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte.
Ontwerpuitgangspunten
De compensatiezone ligt in 'zoekgebied verstedelijking'. Hiervoor geldt de randvoorwaarde dat er gelet moet worden op ruimtelijke kwaliteit en de verstedelijking aansluit op het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast dient de verstedelijking een kwaliteitsverbetering voor het landschap te betekenen. De compensatiezone is ca. 2 hectare groot en wordt ingericht om deze landschappelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. In de huidige situatie is het een zone met voornamelijk landbouwkavels, enkele bosschages en bomenrijen. In de nieuwe situatie zullen bestaande groen elementen worden ingepast en zal de zone een robuuste landschappelijke inpassing waarborgen die tevens fungeert als waterberging en recreatiezone voor het complete binnengebied.
De compensatiezone wordt aan de westzijde begrensd door de greppel van de randweg. Op twee plaatsen is deze greppel verbonden met de ecologische verbindingszone (EVZ) van de Kleine Beek. De afwatering van het woongebied wordt westelijk georiënteerd richting de Kleine Beek. De zone ligt dus strategisch tussen de toekomstige woonwijk en de Kleine Beek en vormt een goede locatie voor een bergingsgebied waardoor water langer kan worden vastgehouden in het gebied. Het noordelijke deel van de zone ligt hoger dan het zuidelijke deel waardoor het noordelijke deel ongeschikt is voor watercompensatie van de laag gelegen eerst fase woningbouw van onderhavige bestemmingsplan.
De compensatiezone maakt het mogelijk om met de ecologische verbindingszone (EVZ) en de parkzone van de Annatuin (voormalige assortimentsuin) een grote natuurzone te vormen, verbonden middels de fietsbrug en een padenstructuur. Om de kwaliteit en afstemming te waarborgen, heeft dezelfde landschapsarchitect als van de EVZ opdracht gekregen de compensatiezone te ontwerpen. Het voorlopige ontwerp (zie figuur 2.2) is inmiddels gereed.
Figuur 2.2: voorlopig ontwerp compensatiezone
Figuur 2.3: artist impression compensatiezone
Voor een uitgebreide beschrijving van het ontwerp van de compensatiezone wordt verwezen naar Bijlage 2. Het voorontwerp van de compensatiezone wordt uitgewerkt tot een defintief ontwerp. De gemeente sluit met de ontwikkelende partij een overeenkomst als aanvulling op de samenwerkingsovereenkomst, waarin nadere afspraken worden gemaakt over de aanleg van de compensatiezone. Daarmee is de aanleg juridisch gegarandeerd.
In dit hoofdstuk is kort en voor zover relevant voor het plangebied het beleidskader opgenomen.
Deze paragraaf vat het rijksbeleid samen dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling aan de Prinsenstraat. In deze paragraaf worden onderstaande beleidsdocumenten behandeld:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de SVIR schetst het Rijk ambities voor het toekomstige ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. De SVIR vervangt verschillende nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk richt zich met de SVIR op het versterken van de internationale concurrentiepositie. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat, de bereikbaarheid verbeteren en zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Het plangebied is gelegen in de MIRT-regio (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport) Brabant en Limburg. Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de beschikbare ruimte optimaal wordt benut . Per 1 oktober 2012 is toetsing van bouwplannen aan deze ladder opgenomen als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het SVIR zijn verder geen relevante opgaven benoemd die betrekking hebben op dit bestemmingsplan.
Conclusie
Omdat er sprake is van een ontwikkeling die voorziet in nieuw ruimtebeslag, moet toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaatsvinden. Meer uitleg over de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de paragraaf over het Besluit ruimtelijke ordening. De toetsing aan deze ladder is opgenomen in de paragraaf 4.2.11.
Verder is de betekenis van de nationale structuurvisie voor woningbouw aan de Prinsenstraat te Zundert zeer beperkt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gericht op rijksniveau en daarmee van een zodanig hoog abstractieniveau dat er geen concrete beleidskaders voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied afgeleid kunnen worden.
Het nationaal waterplan
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Deze watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. Sinds 2011 wordt de watertoets toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging.
Conclusie
De in dit plan beschreven ontwikkeling wordt onderworpen aan een watertoets. Op basis van informatie en randvoorwaarden van waterbeheerders, het waterbeleid en relevante bodemgegevens zijn de verschillende wateraspecten uitgewerkt in de waterparagraaf (paragraaf 4.2.2).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het op 30 december 2011 in werking getreden en het op 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels over de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Barro regels over stelt zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit die algemene maatregel van bestuur voldoen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die betrekking hebben op het programmeren van de woningbehoefte en/of de bouw van nieuwe woningen in steden of dorpen.
Conclusie
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt het Barro zich op ontwikkelingen die landelijke of grootschalige implicaties hebben. Omdat er geen landsbelangen in het geding zijn of komen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, kan geconcludeerd worden dat het Barro zich niet verzet tegen die ontwikkelingen.
Besluit ruimtelijke ordening
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.
Conclusie
Toetsing van het voornemen tot woningbouw aan de Prinsenstraat aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk, mede omdat de provincie Noord-Brabant hecht aan duurzaam ruimtegebruik (zie de paragrafen over het provinciaal beleid). De toetsing aan de ladder vindt plaats in paragraaf 4.2.11.
Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling aan de Prinsenstraat in Zundert. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:
Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040).
De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten, zoals die geboden worden door de Wet ruimtelijke ordening, inzet. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte 2014 (zie onder) zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
In de structuurvisie wordt uitgegaan van een concentratie van verstedelijking. Bovenregionale bedrijventerrein- en woningbouwopgaven worden opgelost in het stedelijk concentratiegebied. In het overig stedelijk gebied is verdere verstedelijking alleen mogelijk om te voorzien in eigen behoefte. In de kernen in het landelijk gebied wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken om concurrentie tussen gemeenten en overproductie van onder andere woningen te voorkomen. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul. Dat betekent dat er ruimte is om uitsluitend de eigen woningbehoefte van een kern in die kern op te vangen.
Plandeel woningbouw eerste fase
Het deel van het plangebied waar de eerste fase van de woningbouw is voorzien, is aangewezen als 'Accentgebied Agrarische ontwikkeling' (zie onder) en 'Zoekgebied verstedelijking' (zie figuur 3.1). In zoekgebieden voor verstedelijking kan, wanneer dat nodig is, worden voorzien in de lokale verstedelijkingsbehoefte (realisatie van woon- en werklocaties en voorzieningen). Om het zoekgebied te behouden als locatie waar in de toekomst mogelijk verstedelijking plaats kan vinden, wordt in die zoekgebieden ingezet op het beperken van functies die verstedelijking kunnen belemmeren.
Figuur 3.1: Uitsnede structurenkaart uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening (rode ovaal: totale ontwikkeling, blauwe ovaal: eerste fase woningbouw)
De blauwe ovaal in figuur 3.1 geeft de indicatieve ligging van het plangebied voor de woningbouw weer. De rode ovaal geeft de ligging van het gehele gebiedsontwikkeling Prinsenstraat weer, inclusief de compensatiezone en de latere fasen woningbouw.
Plandeel compensatiezone
De compensatiezone uit onderhavig bestemmingsplan is in de structuurvisie aangeduid als:
Het accentgebied agrarische ontwikkeling heeft betrekking op de Zundertse zandgronden. Op deze gronden ligt een belangrijk boomteeltgebied en verder vindt in dit gebied de teelt van vollegrondsgroenten en –fruit (zoals aarbeien) plaats. Met het accentgebied agrarische ontwikkeling zet de provincie in op de versterking van de agrarische productie in deze gebieden.
Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en bijbehorende waterstructuren. Het beleid voor dergelijke gebieden is gericht op het behoud, herstel en versterken van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Op welke wijze deze kwaliteiten door de voorgenomen ontwikkeling versterkt worden, is beschreven in paragraaf 2.2.5.
Gebieden die in de structuurvisie aangewezen zijn als groenblauwe mantel moeten volgens de provincie Noord-Brabant bestaan uit een gemengd landelijk gebied. In dit gemengd landelijk gebied zijn water en natuur belangrijke nevenfuncties. De groenblauwe mantel dient om de kerngebieden water de kerngebieden natuur te beschermen tegen nadelige externe invloeden. In de groenblauwe mantel zijn de ontwikkeling en instandhouding van natuur, water en landschap belangrijke opgaven. De structuurvisie maakt nieuwe ontwikkelingen in de groenblauwe mantel mogelijk. Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat die ontwikkelingen de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden in stand houden en/of verbeteren. In de paragraaf over de Verordening Ruimte 2014 wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
De locatie waar de woningbouw plaats moet vinden, is in de Structuurvisie ruimtelijke ordening aangewezen als 'Zoekgebied verstedelijking'. Dat betekent dat woningbouw op deze locatie past in het provinciaal beleid, mits aangetoond kan worden dat er sprake is van een regionale behoefte aan woningen.
De aanduidingen die gelden voor de compensatiezone zijn gericht op het versterken van de functies water en natuur alsmede de landschappelijke kwaliteiten. Met dit bestemmingsplan wordt binnen de compensatiezone ingezet op een versterking van de 'groen-blauwe' kwaliteiten.
Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
In hun vergadering van 10 juli 2015 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 opnieuw vastgesteld. Met ingang van 15 juli 2015 is deze verordening in werking getreden. De onderwerpen die in de verordening staan, zijn afgeleid uit de structuurvisie. De structuurvisie beschrijft welke belangen de provincie wil behartigen en hoe zij dat wil doen. De Verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De Verordening ruimte bevat regels waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
In de Verordening ruimte heeft het plangebied verschillende aanduidingen, te weten:
Themakaart stedelijke ontwikkeling
Het deel waar de woningbouw is voorzien, is aanduid als 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied'. Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Voorwaarde is dat de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing.
Uiteraard dient hierbij ook ingegaan te worden op de aspecten als benoemd in artikel 3 'Bevordering ruimtelijke kwaliteit', waaronder zorgvuldig ruimtegebruik en de kwaliteitsverbetering landschap (zie verder). In dat kader dient bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening te worden gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.
Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines
Het plangebied is verder aangeduid als:
In het gemengd landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
De aanwijzing van het plangebied als gebied waar een beperking geldt voor veehouderijen hangt samen met de aanwijzing als zoekgebied voor stedelijke ontwikkelingen. In dergelijke gebieden wordt ingezet op het beperken van functies die toekomstige verstedelijking kunnen hinderen. Veehouderij kan de voorziene woningbouwontwikkeling hinderen door emissies van onder andere stikstof, geluid en geur.
Uit de aanwijzing van het plangebied als 'Teeltgebied Zundert' volgen geen bepalingen die relevant zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
Themakaart water
Het deel van het plangebied waar de compensatiezone gerealiseerd moet worden, is in de Verordening ruimte 2014 aangewezen als 'Reservering Waterberging'. In dergelijke gebieden zijn geen activiteiten toegestaan, die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. Binnen dit gebied zijn in onderhavig plan ingrepen voorzien ter vergroting van de waterberging, waarmee wordt aangesloten op de Verordening.
Themakaart natuur en landschap
Op deze themakaart zijn de gronden van de compensatiezone aangeduid als 'Groenblauwe mantel'. Gebieden die aangewezen zijn als groenblauwe mantel zijn gebieden met een belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Met de aanwijzing van een deel van het plangebied als groenblauwe mantel zet de provincie Noord-Brabant in op het behoud van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke kenmerken en kwaliteiten van het plangebied. Voor de compensatiezone zijn ingrepen voorzien, die bijdragen aan het versterken van de landschappelijke kwaliteit en het waterbergend vermogen. Daarmee wordt aangesloten op de Verordening ruimte.
Figuur 3.2: Uitsnede Verordening ruimte 2014 met indicatieve ligging plangebied
Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1)
In de Verordening ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bij moet dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder gaat het daarbij om zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie wil dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dit houdt in dat een ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waarop in het geldende bestemmingsplan het bouwen van gebouwen toegestaan is. Daarnaast moet rekening worden gehouden met water, bodem, archeologie, cultuurhistorie, en ecologische, aardkundige en landschappelijke waarden en moet de omvang van de ontwikkeling passen in zijn omgeving.
Het tweede aspect van zorgvuldig ruimtegebruik is dat bij uitbreiding van het ruimtebeslag in de toelichting van het bestemmingsplan duidelijk staat welke mogelijkheden er zijn om de uitbreiding binnen het toegestane ruimtebeslag te realiseren. Dit heeft als doel de mogelijkheden in bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten en nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk te voorkomen. Behalve naar mogelijkheden voor hergebruik vraagt de provincie hierbij ook te kijken naar mogelijkheden tot intensivering en herschikking van bestaand gebruik. Daarbij gaat het er om wat financieel, juridisch en feitelijk gezien binnen redelijke grenzen haalbaar is.
Hierbij is aangegeven dat de door het rijk vastgelegde ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) ingeval van stedelijke ontwikkeling deel uitmaakt van de afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik. Ingevolge artikel 3.1.6 lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te voldoen aan ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de invulling daarvan wordt verwezen naar paragraaf 4.2.11.
Kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2)
In de Verordening ruimte 2014 is opgenomen dat bij een ruimtelijke ontwikkeling sprake moet zijn van een kwaliteitsverbetering van het landschap. In artikel 1.72 van de Verordening ruimte 2014 is opgenomen dat een ruimtelijke ontwikkeling bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten betreffen waarvoor een wijziging van het planologisch regime van toepassing is. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard moet gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.
Om invulling te geven aan deze beleidsverplichting hanteren de gemeenten in de regio Hart van Brabant (waaronder de gemeente Zundert) de notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'. Om invulling te geven aan artikel 3.2 Vr zijn de gemeente en ontwikkelaar in een samenwerkingsovereenkomst overeengekomen dat laatstgenoemde 1% van de gronduitgifteprijs fysiek zal investeren in de compensatiezone. Op basis van een uitgeefbaar gebied van 22.494 m2 en een gemiddelde grondprijs van 285 euro/m2 excl. btw bedraagt de totale bijdrage die door de ontwikkelaar wordt gedaan €64.108,00. Dit bedrag wordt ingezet om invulling te geven aan artikel 3.2 Vr en komt bovenop de reguliere landschappelijke inpassing van de woningbouwontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3.2 Vr.
Conclusie Verordening ruimte 2014
Het plangebied is in de Verordening ruimte 2014 reeds aangewezen als een zoekgebied voor verstedelijking. Dit betekent dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling volgens het provinciaal beleid plaats kan vinden. Paragraaf 4.2.11 motiveert dat er een actuele regionale behoefte aan woningen in de kern Zundert bestaat. De woningbouwontwikkeling voldoet daarmee ook aan de eis van zorgvuldig ruimtegebruik zoals vastgelegd in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014.
Om de ontwikkeling ook vanuit landschappelijk oogpunt aan het provinciaal beleid zoals vastgelegd in de Verordening ruimte 2014 te laten voldoen, moet een kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvinden. Deze kwaliteitsverbetering vindt plaats in de compensatiezone. Hiertoe is een eerste aanzet voor een landschapsplan opgesteld. De wijze waarop wordt voldaan aan de kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 2.2.5.
Provinciaal Milieuplan 2012 - 2015
Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015, dat op 20 januari 2012 is vastgesteld door Provinciale Staten, beschrijft welke ambities de provincie Noord-Brabant in de periode 2012-2015 op het gebied van milieu wil waarmaken en hoe die worden gerealiseerd. Dit PMP spitst zich toe op de operationalisering van de Agenda van Brabant (provinciale agenda) voor de volgende milieuthema’s: externe veiligheid, lucht, geur, geluid en trillingen, licht, bodem, afval en stortplaatsen.
Aandachtspunten voor het algemene milieubeleid van de provincie zijn de komende jaren: gezondheid, uitstoot van veehouderij, het verminderen van de fosfaatdruk en monitoring.
Conclusie
Uit het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 volgen geen concrete beleidskaders voor de bouw van woningen aan de Prinsenstraat en de aanleg van de compensatiezone.
In hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan is de uitvoerbaarheid van het initiatief tot woningbouw en de aanleg van de compensatiezone op verschillende milieuthema's getoetst.
Onderstaande alinea's gaan in op het beleid van de gemeente Zundert dat van toepassing is op het plangebied inclusief de compensatiezone.
Structuurvisie Kern Zundert
De Structuurvisie Kern Zundert is door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld op 13 december 2012 en vervangt de StructuurvisiePlus. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de kern tot 2025.
In de structuurvisie zijn inbreidingslocaties en uitbreidingslocaties aangewezen waarbinnen mogelijkheden zijn om de kernen met stedelijke functies (zoals woningen) te verdichten. In de Structuurvisie Kern Zundert is het plangebied aangewezen als 'Ontwikkellocatie wonen' (zie figuur 3.3).
Paragraaf 5.4 van de Structuurvisie Kern Zundert wijst het plangebied aan als een locatie met goede ontwikkelingsmogelijkheden, zeker na realisatie van de Randweg. Woningbouw aan de Prinsenstraat is mogelijk onder de structuurvisie en dient om de kern Zundert af te ronden.
Figuur 3.3: uitsnede Structuurvisie Kern Zundert (gemeente Zundert, 2012)
Conclusie
De Structuurvisie Kern Zundert voorziet voor het plangebied in de realisatie van woningbouw.
Structuurvisie Klein Zundert
Omdat het plangebied op de grens van de kernen Zundert en Klein Zundert ligt, is ook geanalyseerd of de Structuurvisie Klein Zundert van toepassing is op het plangebied. De Structuurvisie Klein Zundert 2025 is in 2011 opgesteld, omdat de toenmalige StructuurvisiePlus niet meer voldeed en een nieuwe ruimtelijke visie benodigd was om initiatieven van burgers en ondernemers verder te brengen.
Hoewel de woningbouw aan de Prinsenstraat niet genoemd wordt in de Structuurvisie Klein Zundert 2025, beschrijft de visie wel de ontwikkeling van de Assortimentstuin ten noorden van het plangebied. In de Structuurvisie Klein Zundert 2025 is de Assortimentstuin en de groenstrook die in dit plan compensatiezone genoemd wordt, aangewezen als 'ontwikkellocatie groen/recreatie', 'beekdalzone kleine beek' en 'zoekgebied retentieberging'. De Assortimentstuin heeft veel potentie vanwege de herkenbare structuur en de ecologische en recreatieve kwaliteiten.
Figuur 3.4: Uitsnede Structuurvisie Klein Zundert 2025 (gemeente Zundert, 2011)
Conclusie
De compensatiezone maakt het mogelijk om met de EVZ en de parkzone van de Annatuin (voormalige assortimentstuin) een grote natuurzone te vormen, verbonden middels de fietsbrug en een padenstructuur. Om de kwaliteit en afstemming te waarborgen, heeft dezelfde landschapsarchitect als van de EVZ opdracht gekregen de compensatiezone te ontwerpen. De Annatuin gaat als het ware onderdeel uitmaken van de gebiedsontwikkeling en sluit daarmee aan op de Structuurvisie Klein Zundert 2025.
Woonvisie Zundert 1.0 (2015-2018)
In de gemeentelijke woonvisie worden de aantallen te bouwen woningen per kern (kwantiteit), de kwalitatieve aspecten en de aard van de te bouwen woningen, waaronder de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, nader onderbouwd. Momenteel geldt voor gemeente Zundert de 'Woonvisie Zundert 1.0', vastgesteld door de gemeenteraad op 15 maart 2016. In de Woonvisie 1.0 is voor de periode 2015-2018 de volkshuisvestelijke lijn uitgezet. De ervaringen uit 2016 en de lokale gevolgen van de nieuwe Woningwet (1 juli 2015) zullen in het voorjaar van 2017 aan de gemeenteraad worden teruggekoppeld waarna in de zomer van 2017 de Woonvisie Zundert 2.0 ter vaststelling wordt aangeboden. Beide documenten vertegenwoordigen samen de gemeentelijke visie op wonen in de gemeente Zundert.
De strategieën voortkomend uit de Woonvisie Zundert 2010-2014 blijken in de praktijk succesvol te zijn en vormen de politieke pijlers onder het woonbeleid. De uitwerking van deze ambities, te weten; levendige kernen voor jong en oud, woningbouw met kwaliteit en passend bij de gemeente Zundert en regie nemen, sturen en faciliteren, is ook vandaag de dag nog steeds actueel. De sterk gewijzigde financieel-economische omstandigheden, het zich wijzigend demografisch perspectief en het verander(en)de wensenpatroon van de woonconsument zullen de komende tijd de lokale agenda sterk blijven bepalen. In grote lijnen laten deze ontwikkelingen zich samenvatten in een viertal, onderling sterk samenhangende hoofdopgaven voor de lokale Zundertse woningmarkt. Opgaven, waaraan in de afgelopen jaren al veelvuldig is gewerkt.
Zo ligt er de opgave om de ingezette lijn van (meer) realisme en regionale samenhang in de woningbouwplanning en –programmering ook de komende tijd voort te zetten (opgave 1). Tevens is van belang dat het bestaande en nieuwe aanbod van woningen en woonmilieus blijft aansluiten op de vraag van de woonconsument (opgave 2). Hierbij speelt ook een rol, dat tijdig moet worden ingespeeld op toekomstige demografische ontwikkelingen, waarbij de sterke vergrijzing en de hieraan gelieerde opgaven op het vlak van 'wonen met zorg en welzijn' het meest in het oog springen (opgave 3). Ten slotte ligt er een opgave om meer flexibiliteit te brengen in het woningbouwprogramma en de ontwikkelschaal van woningbouwprojecten (verder) te verkleinen (opgave 4).
De Woonvisie Zundert 1.0 bouwt dan ook voort op de lijnen en analyses zoals die al voor een belangrijk deel in beeld zijn gebracht in de vorige woonvisie. Er is aansluiting gezocht op de regionale agenda Wonen en het woningbouwprogramma is in lijn met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' uit het Bro (Besluit ruimtelijke ordening). De Ladder is sinds 2012 een procesvereiste en het doel ervan is het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik. De keuzes die Zundert daarin heeft gemaakt komen tot uiting in de ontwikkellocaties uit de diverse structuurvisies. Naast een woningbouwprogramma is er een (beleidsmatig) uitvoeringsprogramma opgenomen dat ondersteunend is aan en actief bijdraagt aan de planvorming van concrete projecten. De Woonvisie 1.0 is een actueel 'kader voor uitvoering' voor de periode 2015-2018.
Het aantal woningen dat per kern wordt toegevoegd, is een gemeentelijke bevoegdheid zolang deze binnen de regionale woningbouwafspraken blijft, zoals bestuurlijk vastgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg. De door Gedeputeerde Staten vastgestelde bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant is daarbij de onderlegger. Alle West-Brabantse gemeente committeren zich aan deze prognose. Vaststelling van de regionale afspraken is altijd in december.
De West-Brabantse gemeenten staan, net als veel regio's in Nederland, voor een grote transitie en structurele uitdagingen op de woningmarkt:
In de regio West-Brabant ziet men de complexiteit van die uitdagingen en vraagt om een gedeelde visie, gevoel van urgentie en aanpak op de woningmarkt die de gemeentegrens overstijgt. Na commitment van alle colleges is in de zomer van 2015 een start gemaakt met het Woonperspectief West-Brabant: een traject in cocreatie met partners in het veld om stappen te zetten op dit dossier. Daarbij vormen subregionale samenwerking en de zogenaamde Vijf leidende principes de basis voor het vervolg.
Dit betekent een omslag van denken en werken in aantallen, naar kwaliteit en toegevoegde waarde: welke woonproducten, plekken en gebieden hebben we niet of onvoldoende en moeten we dus programmeren in de nieuwbouw
nog niets vastleggen in harde blauwdrukken, maar flexibel en marktgericht opereren met ruimte voor sterke initiatieven, die we nu nog niet altijd op het netvlies hebben.
Voorkom een goed product op een verkeerde plek, een slecht product op de goede plek of simpelweg een verkeerde productmarktcombinatie.
Het optimaliseren van plancapaciteit enerzijds kan juridische en financiële consequenties hebben. Anderzijds gaat het erom primair markttechnisch woonplannen voorrang te geven, in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het principe pleit voor visionair denken met een streefbeeld als ideaal, maar handelend stapsgewijs in kleine stappen.
In de regionale afspraken uit het RRO van december 2016 heeft Zundert voor de periode 2014-2023 een bandbreedte in aantallen toebedeeld gekregen van 690-795 woningen. Voor de periode tot 2030 heeft Zundert 970 eenheden toebedeeld gekregen en vanaf 2030 gaat de Provincie ervan uit dat het woningtekort volledig is ingelopen. Dit betreft het aantal nieuw toe te voegen woningen op de bestaande voorraad. Hierbij wordt peildatum 1 januari 2014 gehanteerd. De feitelijke woningvoorraad in Zundert betrof toen 8.475 woningen.
In Zundert zijn voor 887 eenheden plannen en zijn daarnaast 48 eenheden gereserveerd voor ontwikkellocaties uit de structuurvisies waarvoor nog geen initiatieven zijn. Met een totaal van 935 eenheden (peildatum 1 april 2015) voldoet Zundert aan de regionale afspraken tot 2030, zoals vastgesteld in het RRO van december 2016.
In het woningbouwprogramma per kern uit de Woonvisie 1.0 zijn voor de locatie Prinsenstraat 193 eenheden gereserveerd. Fase 1 betreft een toevoeging van 83 woningen. De (lokale) marktpartijen zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen, bouwen en verkopen van woningen in de gemeente. De gemeente wil de samenwerking met hen intensiever oppakken, zodat gezamenlijk gezorgd kan worden voor een nog betere afstemming van vraag en aanbod. De Woonvisie Zundert 1.0 is geen doel op zich, maar is de onderlegger voor overleg. Afspraken zullen in (anterieure) overeenkomsten en contracten worden vastgelegd.
Het toekomstbestendige bestemmingsplan met meer flexibiliteit staat tegenover strakkere regie op stedenbouw en het bewaken van contracttermijnen.
De flexibiliteit kan bijvoorbeeld worden vergroot door de differentiatie van nieuwbouwprogramma's zo lang mogelijk open te houden en plannen niet al in een vroegtijdig stadium volledig programmatisch (en financieel) 'dicht te timmeren'. Door te werken met globale bestemmingsplannen – in fases, kleinschalig uit te werken, steeds afhankelijk van de dan actuele vraag – kan beter worden 'meebewogen' met ontwikkelingen aan de vraagzijde. Dit komt de planrealisatie ten goede. Dit bewust faseren kan tot uiting komen in zowel de planologische procedurele fase – meerdere bestemmingsplannen of het opnemen van wijzigingsbevoegdheden – als de realisatiefase – gefaseerd in de verkoop gaan.
Conclusie
Met de woningbouw aan de Prinsenstraat wordt voorzien in de realisatie van 83 woningen. Deze woningen zullen worden gerealiseerd in marktconforme prijsklassen en typologieën, vraaggericht vanuit de Zundertse woonconsument. Het plan voorziet in (vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen in koop en sociale huursegment en vrije bouwkavels voor de particulier. Kortom: lokaal maatwerk, voor ieder wat wils. Daarmee wordt aangesloten op de ambities uit de 'Woonvisie Zundert 1.0'.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zundert 2011-2020
Mede gelet op de aanleg van de Randweg Zundert en de toename van de woningvoorraad in de gemeente Zundert heeft die gemeente in 2011 het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan opgesteld. In het GVVP is de Prinsenstraat aangewezen als een ontsluitingsweg binnen de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. Ten oosten van het plangebied kruist de Prinsenstraat de Randweg Zundert en krijgt de Prinsenstraat het karakter van een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. De Randweg Zundert is ook gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. De Prinsenstraat is daarnaast aangewezen als regionale hoofdroute voor fietsverkeer. In het GVVP zet de gemeente Zundert verder in op het bevorderen van de doorstroming van verkeer, het bevorderen lopen, fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer en het terugdringen van de snelheid.
Conclusie
Het plangebied wordt ontsloten via het deel van de Prinsenstraat dat binnen de bebouwde kom ligt. Op die manier zijn de snelheidsverschillen tussen het verkeer uit het plangebied en het verkeer op de Prinsenstraat beperkter dan wanneer de ontsluiting van het plangebied via de Randweg plaats zou vinden, dat bevordert de doorstroming. Ook de regionale hoofdroute voor fietsers blijft daarbij in tact. Dit betekent dat de bouw van woningen in het plangebied past in het beleid zoals dat in het GVVP is geformuleerd.
In het GVVP is beschreven dat het aspect parkeren een integraal onderdeel moet zijn van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwe ontwikkelingen toetst de gemeente Zundert met behulp van een parkeerbalans of er na realisatie van een ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen zijn. De toetsing aan de parkeerbalans is opgenomen in paragraaf 2.2.3 en geborgd in de planregels. Uit die toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan
In december 2015 heeft de gemeente Zundert het verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan 2016-2020 (hierna: vGRP) vastgesteld. Het vGRP bevat de verplichtingen, doelstellingen en ambities ten aanzien van de rioleringszorg en de zorgtaken voor hemel- en grondwater. Het vGRP stelt kaders waar ruimtelijke ontwikkelingen aan moeten voldoen.
Het vGRP beschrijft dat de gemeente Zundert zich gedurende de looptijd van het plan gaat richten op het nemen van maatregelen tegen de structurele wateroverlast op de Veldstraat en de Berkenring. Verder heeft de gemeente Zundert een zorgplicht voor het voorkomen van nieuwe structurele grondwaterproblemen. Het vGRP beschrijft ook dat de gemeente Zundert geen potentiële grondwateroverlastlocaties kent, maar dat de ontwateringsdiepten bij hevige/langdurige neerslag ter hoogte van de Veldstraat en Berkenring beperkt is. De Veldstraat en de Berkenring liggen nabij het plangebied, daarom is bij het opstellen van de waterparagraaf rekening gehouden met de voornemen om structurele (grond)wateroverlast tegen te gaan. Het tegengaan van die overlast wordt verder uitgewerkt in een nog op te stellen waterhuishoudkundigplan voor het plangebied. Het is gebruikelijk dit in de voorbereidingsfase danwel de bestekfase van een plan te doen en valt daarmee buiten de scoop van dit ontwerpbestemmingsplan.
Op basis van de verplichte wettelijke taken, de regionale visie op de afvalwaterketen, de gemeentelijke visie op de afvalwaterketen en de gemeentelijke ambities ten aanzien van de omgang met vuil- en hemelwater zijn in het vGRP zeven hoofddoelen gesteld:
Met behulp van functionele eisen, maatstaven en meetmethoden zijn de zeven doelen verder uitgewerkt tot de volgende speerpunten:
Conclusie
Het is gebruikelijk dit in de voorbereidingsfase danwel de bestekfase van een plan te doen en valt daarmee buiten de scoop van dit ontwerpbestemmingsplan.
Groenbeleid
Voor het plangebied is geen groenstructuurplan van kracht, maar in het Snippergroenbeleid uit 1999 is het groenbeleid voor het structurele en het niet-structurele groen beschreven. De gemeente heeft in het buitengebied, maar ook in de kernen het nodige openbaar groen. Structurele groenstroken zijn nadrukkelijk en beeldbepalend aanwezig en hebben als zodanig een belangrijke functie. Daarom staat de gemeente in beginsel het beleid voor dat er geen openbaar groen uitgegeven wordt.
Conclusie
In de huidige situatie is in het plangebied geen openbaar groen aanwezig. De planontwikkeling voorziet in de realisatie van openbaar groen. De te kappen bomen binnen het plangebied als gevolg van de reconstructie van de Prinsenstraat worden deels gecompenseerd in een nieuwe laanstructuur.
Welstandsnota 2014
In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen over welstandscriteria opgenomen. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik.
In de huidige vorm is het plangebied in de Welstandsnota omschreven als agrarisch gebied (figuur 3.5) waarvoor welstandsniveau 2 geldt. Dergelijke gebieden vragen om een zorgvuldige overweging van nieuwe bouwkundige ingrepen en extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. Dit geldt in het bijzonder voor bebouwing aan de historische ontsluitingswegen zoals de Prinsenstraat en de Veldstraat.
Figuur 3.5: uitsnede welstandsnota met ligging plangebied (gele cirkel)
De welstandsnota beschrijft echter ook dat de Prinsenstraat aangemerkt is als bijzonder welstandsgebied. Bouwkundige ingrepen in het bijzondere welstandsgebied vragen om een zorgvuldige afstemming op het gebied en extra aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is wenselijk. Om de welstandstoets te doorstaan moeten ontwikkelingen gericht zijn op het versterken van de bestaande en/of gewenste locaties die tot zeer waardevol welstandsgebied horen. In Zundert bestaat dit zeer waardevolle welstandsgebied uit het centrumdeel van de historische lintbebouwing.
Conclusie
Bij de planvorming voor de woningen wordt rekening gehouden met de welstandscriteria van de gemeente Zundert. Dit betekent dat het welstandsbeleid een integraal onderdeel vormt bij het ontwerp van de nieuw te bouwen woningen. Daarmee wordt aangesloten bij het welstandsbeleid.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zundert
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad Zundert de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zundert' vastgesteld. Met de beleidsvisie geeft de gemeente Zundert haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie is de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld.
De ontwikkeling van het plangebied voorziet niet in de ontwikkeling van risicobronnen en vormt daarmee dus geen gevaar voor de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Wel worden er (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd in de vorm van woningen.
Conclusie
Dit voornemen voorziet niet in de realisatie van functies in het invloedsgebied van een risicobron, daarmee is een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet aan de orde. Wel voorziet de ontwikkeling van het plangebied in de realisatie van kwetsbare objecten. De gevolgen op het gebied van externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 4.2.8.
Dit hoofdstuk gaat in op de gebiedsaspecten die relevant zijn voor de bouw van woningen in het plangebied.
Beleid
Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.
Onderzoek
Het archeologisch onderzoek bestaat uit twee delen: een bureauonderzoek en een veldonderzoek (Bijlage 3). Op basis van het bureauonderzoek werd aan het plangebied een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden toegekend. Na het veldonderzoek is aan het plangebied een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden toegekend. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren gevonden. Ook is geen intact esdek aangetroffen.
Conclusie
Op basis van het archeologisch onderzoek kan het plangebied worden vrijgegeven en is er een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden toegekend.
Er is geen aanleiding voor een nadere planologische bescherming voor archeologische waarden.
Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling te bepalen, is met behulp van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 4.1) geanalyseerd of er in het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en zo ja, welke waarden dat zijn. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. In de nabijheid van het plangebied zijn echter wel cultuurhistorische waarden aanwezig. In onderstaande alinea's wordt ingegaan op betreffende waarden.
Figuur 4.1: Cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving
Monumentale / waardevolle bomen
In het plangebied zijn geen waardevolle bomen aanwezig zijn. Wel is de laanbeplanting die de Prinsenstraat begeleidt, aangemerkt als historisch groen. Dit bestemmingsplan leidt - vanwege de realisatie van de parallelweg - tot de kap van de bestaande bomen. Er worden nieuwe bomen aangeplant, waarmee de laanstructuur in stand blijft.
Historische stedenbouw/geografie en monumenten
In het plangebied zijn geen elementen aanwezig die van het oogpunt historische geografie of historische stedenbouw relevant zijn. Ook zijn er in het plangebied geen monumenten of objecten met behoudenswaardige bouwkunst aanwezig. Uitvoering van dit bestemmingsplan kan dus niet leiden tot aantasting van die waarden.
De Prinsenstraat is op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart wel aangemerkt als een lijn die van historisch-geografisch oogpunt van "redelijk hoog" belang is. Het deel van de Prinsenstraat tussen de Hoge Dreef en de rotonde die de Prinsenstraat aansluit op de Randweg is niet is aangemerkt als lijnstructuur met historisch-geografische waarde.
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van nieuwe aansluitingen op de Prinsenstraat om de nieuw te bouwen woonwijk te kunnen ontsluiten. De lijnstructuur van de Prinsenstraat wordt daarbij in tact gelaten en daarmee voorziet dit plan niet in aantasting van lijnstructuren die een historisch-geografisch belang hebben.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken, geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit.
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie.
Onderzoek
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (Bijlage 4). Bij toepassing van de NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) moet een hypothese worden opgesteld omtrent de aan-/ afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventuele verontreinigingen. Ten behoeve van het opstellen van een hypothese is een vooronderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek).
Grond
'Olieverontreiniging nabij voormalig werkhok'
Uit het vooronderzoek is gebleken dat op het terrein ter plaatse van een voormalig werkhok een bodemverontreining met olieproducten aanwezig is geweest. De locatie van de olieverontreiniging nabij het voormalige werkhok is in 2012 geheel gesaneerd. In het gesaneerde gedeelte is derhalve geen olieverontreiniging meer aanwezig. Bijlage 5 bevat de meer informatie over deze sanering.
'Overig terreindeel'
Op het voorterrein van het onderzoeksgebied (ter plaatse van boring 28, zie bodemrapport) zijn in de bovengrond zwakke bijmengingen met puin waargenomen. Analytisch blijkt deze grond een sterk verhoogd gehalte aan PAK te bevatten, een matig verhoogd gehalte aan minerale olie en licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen, PCB's en diverse OCB's.
Op het overige terrein zijn in de grond geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Analytisch zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan OCB's en/of lood en PCB's aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond.
Dat de bodem in het plangebied een verhoogd gehalte aan PAK bevat, is bekend bij het bevoegd gezag. Zodra de opstallen in het plangebied verwijderd zijn, volgt nader onderzoek naar deze verontreiniging. Indien nodig vindt aansluitend bodemsanering plaats om de bodem geschikt te maken voor het beoogd gebruik..
Grondwater
'Olieverontreiniging nabij voormalig werkhok'
Nabij de voormalige olieverontreiniging zijn in het grondwater geen verhoogde concentraties aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond.
'Overig terreindeel'
In het grondwater verspreid over het onderzoeksgebied zijn licht verhoogde concentraties aan barium, molybdeen, nikkel en/of zink aangetoond.
Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit volgt dat de bovengrond van het gehele onderzoeksgebied als 'niet toepasbaar' is geclassificeerd, vanwege de verhoogde gehalten aan OCB's. Daarnaast is de bovengrond bij boring 28 als 'niet toepasbaar' geclassificeerd, omdat ter plaatse sprake is van een sterke verontreiniging met PAK.
De ondergrond van het gehele onderzoeksgebied voldoet indicatief aan de kwaliteitsklasse 'AW2000'.
Toetsing hypothese
'Olieverontreiniging nabij voormalig werkhok'
Op de locatie van het voormalige werkhok is na sanering geen bodemverontreiniging met olieproducten meer aangetroffen.
'Overig terreindeel'
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' voor deellocatie 'Overig terreindeel' wordt aanvaard, vanwege de aangetoonde verhoogde gehalten in grond en grondwater.
Vervolgonderzoek
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat het gehalte aan PAK de interventiewaarde overschrijdt. In 2017 is nader onderzoek uitgevoerd naar de PAK-verontreiniging ten westen van de woning Prinsenstraat 50. Daaruit blijkt dat onder de gehele klinkerverharding op het voorterrein sprake is van een sterke verontreiniging met PAK. De omvang van de sterke verontreiniging is niet in horizontale richting afgebakend vanwege de aanwezigheid van betonplaten en bebouwing. Om de daadwerkelijke verontreiniging in te kaderen, wordt het nader onderzoek afgerond op het moment dat de betonverharding en opstallen geheel zijn verwijderd.
Omdat de bodem ter plaatse van het voormalige werkhok gesaneerd is, hoeft er op deze locatie geen vervolgonderzoek te worden uitgevoerd.
Vanuit het Besluit bodemkwaliteit voldoet de bovengrond van het onderzoeksgebied niet aan de normen die gesteld worden in de nota 'Buitengebied en wonen na 1980 op zand' en ook niet aan de bodemkwaliteitsklasse 'Wonen' bij toekomstige bestemming wonen.
Conclusies
Naar aanleiding van het uitgevoerde bodemonderzoek dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aangetroffen verontreiniging met PAK. Dit wordt uitgevoerd nadat de betonplaten en opstallen zijn verwijderd. Om te borgen het onderzoek wordt afgerond alvorens de locatie in gebruik wordt genomen voor de woonbestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.
De aangetroffen licht verhoogde gehalten aan OCB's en/of lood en PCB's geven geen beperking voor het gebruik. De bodem is geschikt voor de functie wonen.
Het proces van de watertoets is doorlopen voor de ontwikkeling van het plangebied aan de Prinsenstraat. De knelpunten en aandachtspunten ten aanzien van de waterhuishouding zijn geïnventariseerd. In de rapportage ''Toelichting watertoets bestemmingsplan Prinsenstraat te Zundert'' (Bijlage 6) zijn de huidige en toekomstige situatie, het beleid en de randvoorwaarden beschreven. Hieronder zijn beknopt de belangrijkste aspecten beschreven. Tevens is de toekomstige waterhuishouding op hoofdlijnen beschreven.
Huidige situatie
Sinds de sloop van de agrarische bebouwing in 2012 ligt het plangebied voor het grootste gedeelte braak. De Kleine Beek en het plangebied voor de nieuwe Randweg bevinden zich ten (noord)westen van het plangebied.
Maaiveldhoogte
De maaiveldhoogte in het plangebied ligt op circa NAP +8,8 m aan de westzijde tot NAP +10,0 m aan de oostzijde. Richting het beekdal loopt het maaiveld af naar circa NAP +8,0 m. Ten noorden van het plangebied ligt het maaiveld op circa NAP +9,5 m tot NAP +10,0 m.
Bodemopbouw
De bodem binnen het plangebied (deel woningbouw) bestaat tot 3,5 m beneden maaiveld uit zeer fijn tot matig grof, matig tot sterk siltig zand. Lokaal is een leemlaag aangetroffen op circa 1,30 m beneden maaiveld met een dikte van circa 0,30 m. De bovengrond bestaat voornamelijk uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig zand. Vanaf 0,6 m tot zeker 3,0 m beneden maaiveld bevindt zich een leemlaag, variërend in dikte van 0,5 m tot minimaal 2,4 m.
In het Dino-loket van TNO zijn twee boringen opgenomen in de omgeving van het plangebied (zie figuur 4.2). De boringen geven inzicht in de bodemopbouw tot maximaal 61 meter beneden maaiveld. De eerste 1 tot 2 meter beneden maaiveld bestaat voornamelijk matig fijn tot matig grof zand. Van circa 2 meter beneden maaiveld tot 13 meter beneden maaiveld, bestaat de bodem bij boring B50C0030 uit een leemlaag. Vervolgens bestaat de bodem tot de een diepte van 37 meter beneden maaiveld uit fijn zand. Onder deze laag fijn zand is tot de maximaal geboorde diepte van 61 meter beneden maaiveld matig grof zand aanwezig.
Figuur 4.2: Locaties boringen Dinoloket (Dinoloket) binnen het nieuwbouwdeel
Doorlatendheid
De Kleine Beek ten westen van het plangebied heeft een drainerende werking, waardoor hier kwelwater uittreedt. In de Wateratlas Noord-Brabant is het gebied ten westen van het plangebied aangeduid als gebied waar kwel kan voorkomen. Het plangebied zelf is aangeduid als infiltratiegebied (zie 4.3).
Figuur 4.3: Kwel- en infiltratiekaart, het blauwe kader geeft de ligging van de eerste fase van de woningbouw weer (provincie Noord-Brabant, 2015)
Op de infiltratiekansenkaart van de gemeente Zundert is een deel van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Op basis van de hoge grondwaterstand is hier geadviseerd niet te infiltreren.
Figuur 4.4: Uitsnede infiltratiekansenkaart (gemeente Zundert), de blauwe ovaal geeft de ligging van het gebied waarin de woningbouw plaatsvind weer
Ter plaatse van de zone waar de waterberging is beoogd, is in november 2015 een aantal infiltratieproeven uitgevoerd. Deze bevestigen het beeld dat de infiltratie in de omgeving van het plangebied slecht is. Tijdens de proeven stagneerde het water op de aanwezige leemlaag, omdat de bovengrond reeds verzadigd was door neerslag.
Grondwater
Uit waarnemingen van twee peilbuizen in de omgeving van het plangebied blijkt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) nabij het plangebied varieert van circa NAP +7,7 m tot NAP +9,0 m. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) varieert van circa NAP +6,75 m tot circa NAP +7,9 m. Met een maaiveldhoogte variërend van circa NAP +8,8 m tot NAP +10,0 m varieert de GHG in het plangebied naar verwachting tussen maaiveld tot circa 1,0 m beneden maaiveld.
Door de variatie in maaiveldhoogte is er eveneens een sterke variatie in de aanwezige grondwatertrappen in de omgeving van Zundert. Richting het beekdal bevinden zich de ondiepste grondwaterstanden.
Oppervlaktewater
Ten westen van het plangebied is de Kleine Beek gelegen, een categorie A-waterloop. Aan de noord-, west- en zuidzijde van het plangebied zijn B-waterlopen gelegen welke afwateren op de Kleine Beek. Een overzicht van de aanwezige waterlopen is opgenomen in figuur 4.5. Opgemerkt wordt dat deze situatie mogelijk (deels) is gewijzigd door aanleg van de Randweg Zundert.
Figuur 4.5: Overzicht oppervlaktewater omgeving van het gebied waarin de eerste fase van de woningbouw plaatsvindt
Beschermde gebieden waterhuishouding
Een deel van de compensatiezone langs de randweg is in het provinciaal beleid (Provinciaal Waterplan 2010-2015, Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening ruimte 2014) aangewezen als reserveringsgebied voor waterberging (zie figuur 3.2). Met de reserveringsgebieden waterberging zijn de gebieden bedoeld die zijn vastgelegd op kaart omdat deze in de toekomst noodzakelijk kunnen zijn voor waterberging. De komende jaren gaan de waterschappen verdere berekeningen uitvoeren waaruit een nadere begrenzing van deze gebieden volgt.
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
In het plangebied liggen geen afwatertransportleidingen of rioolgemalen van waterschap Brabantse Delta. Een overzicht van de gemeentelijke riolering in de omgeving van het plangebied is opgenomen in bijlage 4 van de waterparagraaf (Bijlage 6). In de huidige situatie is in de Prinsenstraat een drukriool aanwezig. In de Veldstraat en ter hoogte van de kruising Prinsenstraat – Veldstraat is een gescheiden stelsel (DWA/RWA) aanwezig.
Waterkeringen
In of in de omgeving van het plangebied zijn geen keringen aanwezig.
Toekomstige situatie
Oppervlaktewater
De werking van het watersysteem rondom het plangebied moet gewaarborgd blijven. De afwatering van de B-waterlopen aan de noord-, west- en zuidzijde van het plangebied is bij de verder planuitwerking een aandachtspunt. De watergangen hebben naast een afwaterende functie ook een ontwaterende functie voor het plangebied en omgeving. Bij demping van de watergangen is er een risico voor de ontwatering in het gebied, daarnaast zal de verloren gegane berging gecompenseerd moeten worden bij demping. Mogelijk kunnen de watergangen (deels) ingezet worden ten behoeve van waterberging en/of afvoer van water.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terechtkomt op de nieuwe dakverharding, terreinverharding en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon omdat geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Dit schone hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater opgevangen en geborgen waarna het vervolgens vertraagd kan afvoeren op het oppervlaktewatersysteem.
Hemelwater
Indicatie bergingsopgave
Vanwege de nieuwe verharding dient voor hemelwater een compensatie te worden gerealiseerd in de vorm van berging. De maximale compensatieplicht conform de beleidsregel 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' is 600 m3 per hectare toename verhard oppervlak, tenzij uit een waterhuishoudkundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is. De benodigde berging moet gevonden worden tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en het laagste aanliggende maaiveld.
In de huidige situatie is er nagenoeg geen verharding aanwezig binnen het plangebied. In het plangebied voor fase 1 van de woningbouw is in de toekomstige situatie circa 2,31 ha. verhard oppervlak aanwezig. Dit verhard oppervlak is gebaseerd op uitgangspunten uit het stedenbouwkundig ontwerp (zie figuur 2.1). Bij een toename van 2,31 ha. verhard oppervlak is er een berekende wateropgave van 1.388 m3. Deze hoeveelheid water dient te worden geborgen in of nabij het plangebied.
De invulling van de bergingsopgave wordt vorm gegeven in de compensatiezone ten oosten van de randweg. De voorzieningen worden landschappelijk ingepast in de omgeving. De exacte invulling van de bergingsvoorzieningen wordt nog nader uitgewerkt. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de latere fasen van de woningbouw. Voor de latere fasen dient nog circa 2.100 m3 aan berging te worden gerealiseerd. In het kader van het op te stellen landschapsplan wordt de wateropgave nader uitgewerkt.
Vuilwatersysteem
De vuilwaterafvoer (DWA) van de ontwikkeling wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Bij de verdere uitwerking van het plan wordt het (nieuwe) vuilwaterstelsel ontworpen en getoetst.
Ontwatering
In het vGRP voor de periode 2016 – 2020 is die visie op grondwater vanuit de SWWB (Samenwerken aan Water in Midden- en West Brabant ) opgenomen. Ten aanzien van nieuwbouw is het uitgangspunt het zo min mogelijk beïnvloeden van de natuurlijke grondwaterstand, ofwel een zogenaamde hydrologisch neutrale inrichting. Ophoging verdient de voorkeur boven het gebruik maken van ontwateringsmiddelen. Indien toch overtollig grondwater afgevoerd moet worden, dan verdient het de voorkeur om het grondwater niet af te voeren via de riolering naar de rwzi, maar naar nabij gelegen oppervlaktewater. De afweging voor de wijze van ontwatering is een doelmatigheidsafweging, waarbij zowel investeringskosten als beheerkosten meegenomen worden. Gemeente en waterschap maken deze afweging in overleg met de initiatiefnemer via het proces van de watertoets. In onderstaande tabel zijn de ontwaterinsgeisen voor nieuwbouw opgenomen (bron: vGRP).
Tabel 4.1: Ontwateringsdiepten bij nieuwbouw zoals vastgelegd in het vGRP
De ontwateringsdiepte voor nieuwe woningen (met kruipruimte) is over het algemeen minimaal 0,5 - 0,7 m, voor woningen zonder kruipruimte 0,3 m, voor nieuwe primaire wegen 0,7 - 1,0 m en secundaire wegen 0,5 - 0,7 m. De maaiveldhoogte in het plangebied (fase I) varieert van circa NAP +9,0 m tot NAP +10,0 m. Op basis van de GHG is de globale ontwateringdiepte te bepalen. De GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) is niet exact bekend omdat langjarige reeksen van grondwater-/peilbuisgegevens in of rondom het plangebied ontbreken. Op basis van peilbuisgegevens rondom het plangebied van de gemeente Zundert wordt verwacht dat de GHG nabij het plangebied (peilbuis 9101 en 9511) varieert van circa NAP +7,7 m (peilbuis 9101) tot Nap +9,0 m (peilbuis 9511).
Op basis van de beschikbare grondwatergegevens wordt verwacht dat de grondwaterstand in delen van het plangebied kan stijgen tot nabij huidig maaiveld. Deze ontwateringsdiepte is voor nieuwe bebouwing en wegen onvoldoende. De omgeving nabij het plangebied (locaties Veldstraat, Egelantier, Berkenring en Jasmijnring) wordt in het vGRP van de gemeente Zundert genoemd als locatie waar tijdens natte periode het ontwateringscriteruim overschreden wordt. Om voldoende ontwatering te krijgen in het plangebied zijn maatregelen benodigd, waarbij de aanwezige leemlagen in een deel van het plangebied een aandachtspunt zijn. Vanuit het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal bouwen’ mag drainage niet tot een structurele verlaging van de grondwaterstanden (dus onder de huidige Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG)) leiden.
Voor de bepaling van de huidige ontwatering is het van belang meer inzicht in de fluctuatie van de grondwaterstand te verkrijgen. De gemeente heeft daarom in november 2015 een tweetal peilbuizen in het plangebied geplaatst waarmee de grondwaterstand middels een automatische drukopnemer (diver) permanent wordt gemonitord. De grondwaterstanden vormen samen met de maaiveldhoogte de basis voor het bepalen we de huidige ontwateringsdiepte. Tevens zijn de grondwaterstanden van onmisbaar belang om na ta gaan of het toepassen van drainage nodig is, het exact dimensioneren van de bergingsvoorzieningen en voor het bepalen van de toekomstige bouw-, aanleg- en wegpeilen
Conclusies
De waterparagraaf is in het kader van het vooroverleg ter goedkeuring aangeboden aan het waterschap. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. Om invulling te geven aan de wateropgave voor fase 1 van de woningbouw wordt een ontwerp opgesteld voor de compensatiezone. In deze zone wordt de wateropgave voor zowel fase 1 als de latere fasen van de woningbouw opgevangen (zie2.2.5). Tevens wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld, waarin de omgang met de verschillende waterstromen wordt beschreven en uitgewerkt.
Regelgeving
Algemeen
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) en Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de NNN en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.
Flora- en faunawet
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.
Gedragscode
De gemeente Zundert heeft in september 2011 de gedragscode "Bestendig beheer groenvoorzieningen" en de gedragscode "Ruimtelijke ontwikkeling en Inrichting" vastgesteld. In dezelfde periode is de Leidraad Flora- en Faunawet gemeente Zundert vastgesteld. In de Leidraad Flora- en Faunawet gemeente Zundert zijn richtlijnen opgesteld om specifieker aan te geven hoe in Zundert met de gedragscodes moet worden omgegaan. Hierbij geldt dat er aantoonbare deskundigheid moet zijn op het gebied van flora en fauna in relatie tot de werkzaamheden in het gemeentelijk groen.
Onderzoek
Een groot deel van het plangebied bestaat uit cultuurgrasland. Het cultuurgrasland wordt aan de randen omzoomd door smalle waterlopen, coniferen- of hulsthagen, bomenrijen, landbouwgrond en een verwilderde tuin. De waterlopen bevatten zeer ondiep en zeer voedselrijk water en geen onderwatervegetatie. In onderstaande alinea's worden de conclusies van de uitgevoerde natuurtoets (Bijlage 7) beschreven.
Soortenbescherming
Tabel 2 en 3-soorten en jaarrond beschermde nesten
In het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten aangetroffen of verwacht die de voorgenomen bestemmingsplanwijziging te Zundert wezenlijk kunnen beïnvloeden. Er dient rekening te worden gehouden met algemene broedvogels.
Als onderdeel van de plannen worden de bestaande bomen langs de Prinsenstraat vervangen door een nieuwe laanstructuur. Door Buro Regelink is in mei 2017 in de avonduren gemonitord of ter plaatse een vliegroute aanwezig is van gewone dwergvleermuizen. Er blijkt een zeer klein aantal gewone dwergvleermuizen door de Prinsenstraat te vliegen, althans het hele stuk tot aan de Kleine Beek. Er is één dwergvleermuis en één laatvlieger geteld. Tenminste een klein deel volgt een alternatieve route via een greppel die iets oostelijker ligt. Daar is een passerende gewone dwergvleermuis waargenomen. Dat er bijna geen vleermuizen via de Prinsenstraat naar de Kleine Beek vliegen, is waarschijnlijk het gevolg van het kappen van de bomen die daar eerder stonden ( in kader van aanleg rotonde randweg). De bomen die hier zijn terug geplant zijn nogal klein van formaat (en trage groeiers) waardoor er geen geleiding is op de hoogte waarop de vleermuizen komen aanvliegen.
Algemene broedvogels
Voor de werkzaamheden tijdens de realisatiefase geldt dat rekening gehouden dient te worden met het voorkomen van broedvogels. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Flora- en faunawet. Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde ten opzichte van vogels indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen te worden:
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Voor wat betreft het NNN is er zowel bij directe als bij indirecte aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Er is geen sprake van een ruimtebeslag op het NNN. Er is ook geen sprake van een externe werking op het NNN in de directe omgeving van het plangebied.
Natura 2000-gebieden
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het in België gelegen Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld'. Als de stikstofdepositietoename als gevolg van het plan nergens de 3% van de kritische depositiewaarde van een voor stikstof gevoelig habitat overschrijdt, hoeft geen toestemming te worden gevraagd aan het Vlaamse bevoegd gezag. Vanwege de aard van de ingreep en de afstand tot het Natura 2000-gebied is de verwachting dat van dergelijke overschrijdingen geen sprake is en daardoor significant negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in het Natuurnetwerk Nederland en heeft ook geen gevolgen voor nabijgelegen gebieden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Binnen drie kilometer van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. Op basis van de aard van de werkzaamheden in combinatie met de afstand tot Natura 2000-gebieden (minstens 5,5 kilometer) zijn negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied op voorhand uit te sluiten.
Er zijn geen zwaarder beschermde soorten aangetroffen, noch wordt hun aanwezigheid in het plangebied verwacht. Het aspect ecologie vormt - onder de gestelde voorwaarden - geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Regelgeving
Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van 'gevoelig' objecten, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Afhankelijk van de mate waarin de bedrijven die opgenomen zijn in de VNG-publicatie milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.
In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de twee typen gebieden:
Tabel 4.2: Categorisering en richtafstanden
Milieucategorie | Richtafstanden tot gemengd gebied | Richtafstanden tot rustige woonwijk | |
1 | 0 | 10 | |
2 | 10 | 30 | |
3.1 | 30 | 50 | |
3.2 | 50 | 100 | |
4.1 | 100 | 200 | |
4.2 | 200 | 300 | |
5.1 | 300 | 500 | |
5.2 | 500 | 700 |
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Onderzoek
Bedrijvigheid in plangebied
Op het adres Prinsenstraat 50 (onderdeel van het plangebied) is alleen nog een melding van kracht voor een kassenbedrijf. Deze kan vervallen als geconstateerd wordt dat de activiteiten niet meer plaatsvinden. Dit is evident aangezien het kassenbedrijf plaats maakt voor de woningbouw in het plangebied.
Verder bevinden zich in het plangebied geen bedrijven en zijn ook geen bedrijven voorzien. De nieuw te bouwen woningen kunnen dus ook geen hinder ondervinden van bedrijven in het plangebied.
Bedrijvigheid rondom het plangebied
Ten aanzien van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt opgemerkt dat de afstand van het meest nabij gelegen bedrijf tot het plangebied circa 275 meter is. Het bestemmingsplan waarin dat bedrijf ligt, staat alleen bedrijven in milieucategorie 1 of 2 toe. De grootste richtafstand van een categorie-2-bedrijf tot het plangebied uit de VNG-publicatie (zie tabel 4.2) is 30 meter. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet in de milieucontouren van nabijgelegen bedrijven ligt. Verder domineert de woonfunctie rondom het plangebied.
Corsobouwplaats
In de oksel tussen de randweg Zundert en de Prinsenstraat wordt momenteel een bestemmingsplan voor de realisatie van twee corsobouwplaatsen voorbereid. Om te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht of de corsobouwplaats nabij het plangebied tot onaanvaardbare hinder voor bewoners van de nieuw te bouwen woningen kan leiden. Ook voor deze beoordeling is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Op de corsobouwplaatsen worden activiteiten als las- en andere bouwwerkzaamheden verricht in zogenoemde corsotenten. Deze vallen niet onder de werkingssfeer van het Besluit Bouw- en Houtbedrijven Milieubeheer. De organisator is als zodanig niet vergunningplichtig ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
De basis van de argumentatie ligt in de hantering van het begrip “inrichting”. Uit de definitie van het begrip “inrichting” is op te maken, dat het oprichten en in werking hebben van een locatie om een praalwagen voor het bloemencorso op te bouwen aan een aantal kenmerken moet voldoen, wil het voormelde besluit hier van toepassing zijn. Het belangrijkste kenmerk in dit verband is, dat het moet gaan om bedrijfsmatige activiteiten. Bij de corso-opbouw is hiervan geen sprake. Ook dient een en ander met een zekere continuïteit of regelmaat te moeten gaan. Al met al kan bij een opbouwlocatie van een corsowagen niet worden gesproken van een inrichting in de zin van artikel 1.1, lid 1 van de Wet milieubeheer.
In de praktijk wordt als uitgangspunt genomen dat activiteiten die korter dan zes maanden duren, niet kunnen worden aangemerkt als een activiteit die pleegt te worden verricht. Deze zes maanden vormen namelijk doorgaans de tijdsduur, die een Wet milieubeheervergunningenprocedure in beslag neemt. De activiteiten die gemoeid zijn met het opbouwen en afbreken van een corsowagen duren niet zo lang. Steun voor deze opvatting is te vinden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 2 juli 2003, nr. 200206471, overweging 2.6.
Het buiten toepassing blijven van het Besluit Bouw- en Houtbedrijven Milieubeheer betekent evenwel niet, dat er van gemeentewege geen regels worden gesteld, noch dat er geen toezicht is ten aanzien van het op een aanvaardbaar niveau houden van het woon- en leefklimaat in de onmiddellijke omgeving van de locaties waar de opbouw van corsowagens plaatsvindt. In de beleidsnota 'Corsobouwplaatsen' van de gemeente Zundert is beschreven dat de afstand tussen een corsobouwplaats en een woning minimaal 50 meter moet zijn. De afstand tussen de nieuw te bouwen woningen en de corsobouwplaats in de oksel van de Prinsenstraat en de Randweg is circa 55 meter. Dat betekent dat er voldoende afstand tussen de woningen in het plangebied en de corsobouwplaats is. Verder behoort het tot de mogelijkheden bij de ontheffing voorwaarden te stellen ten aanzien van het tijdstip en de duur van de milieubelastende werkzaamheden.
Het bestemmingsplan 'Corsobouwplaats Prinsenstraat' beschrijft dat een akoestisch onderzoek uitgevoerd is om de effecten van de corsobouwplaats in de oksel van de Prinsenstraat en de Randweg op de omgeving te bepalen. Dat onderzoek wijst uit dat de ruimtelijke inpassing van die corsobouwplaats die het bestemmingsplan voorziet, inpasbaar is in de omgeving en geen onevenredige hinder voor de toekomstige bewoners van het plangebied veroorzaakt.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen in het plangebied. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Algemeen
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geur gevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen een geurcontour van een agrarisch bedrijf.
Conclusie
Vanuit het aspect geurhinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh), de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Voor het plangebied is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant.
In hoofdstuk VI (wegen) van de Wgh zijn de geluidgrenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in geluidzones van wegen. De Wet geluidhinder kent een systematiek van een (voorkeurs)grenswaarde en ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij een geluidbelasting onder de (voorkeurs)grenswaarde gelden geen beperkingen van geluidwege. Een geluidbelasting hoger dan de van toepassing zijnde ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is niet toegestaan. Een geluidbelasting tussen de (voorkeurs)grenswaarde en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is - onder voorwaarden (al dan niet treffen van geluidbeperkende maatregelen) - mogelijk. In dit geval moet het bevoegd gezag een zogenaamde hogere waarde vaststellen. Voor wegen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 63 dB.
Onderzoek
In het uitgevoerde geluidonderzoek (Bijlage 8) zijn alle geluidbronnen, waarvoor geldt dat de wettelijke geluidzone het onderzoeksgebied overlapt, meegenomen. Dit zijn de volgende wegen:
De Veldstraat is een weg in het onderzoeksgebied waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Conform de jurisprudentie is deze weg ook bij het onderzoek betrokken.
De gehanteerde verkeerscijfers zijn opgenomen in onderstaande tabel, waarbij wordt opgemerkt dat hierin de verkeersaantrekking van het bouwplan (83 woningen met 6 verkeersbewegingen per dag) zijn meegenomen.
Tabel: gehanteerde verkeersgegevens prognosejaar 2027
Met behulp van een geluidrekenmodel is op alle toetspunten binnen het plangebied de geluidbelasting vanwege de verkeerswegen voor het prognose jaar 2027 berekend.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidbelasting van de Randweg op het nieuwbouwplan ten hoogste 45 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wgh zal bedragen, waarmee de Randweg geen overschrijdingen van de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB veroorzaakt.
Als gevolg van de Prinsenstraat-Rucphenseweg bedraagt de geluidbelasting op het nieuwbouwplan ten hoogste 57 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder. Na het toepassen van de correctie zijn er 10 woningen waarbij de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB wordt overschreden.
De geluidbelasting als gevolg van de Veldstraat op het nieuwbouwplan bedraagt ten hoogste 39 dB inclusief correctie in analogie met artikel 110g Wgh. Hierbij kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Omdat er sprake is van overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB ten gevolge van één weg, te weten de Prinsenstraat, is cumulatie van andere wegen niet aan de orde.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting op het nieuwbouwplan ten hoogste 57 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder zal bedragen. Daarmee wordt de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB overschreden. Uitsluitend de Prinsenstraat zorgt voor een overschrijding van de (voorkeurs)grenswaarde, ter plaatse van 10 woningen (exclusief de bestaande woning Prinsenstraat 50). De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder wordt nergens in het nieuwbouwplan overschreden.
Maatregelen
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen in beschouwing te worden genomen ter beperking van de geluidbelasting. Vanwege de ontsluiting van het bouwplan op de Prinsenstraat is een geluidscherm niet effectief. In het kader van de reconstructie van de Prinsenstraat wordt een geluidreducerend wegdek toegepast. Hiermee is reeds gerekend in het onderzoek. De volledige overschrijding wordt er echter niet mee opgelost; er resteren nog 10 woningen, waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Aangezien geen overige maatregelen aan bron of overdracht kunnen worden toegepast, stelt de gemeente een hogere grenswaarde vast voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Omdat de betreffende woningen alle over een geluidluwe gevel beschikken en er in het kader van het Bouwbesluit een binnenwaarde van maximaal 33 dB wordt geëist, acht de gemeente dit aanvaardbaar.
Invloed ontwikkeling op omgeving
Bij de ontwikkeling van de woningen ontstaan naar verwachting maximaal 500 extra verkeersbewegingen per etmaal (83 woningen * 6 verkeersbewegingen per etmaal). Bij een toekomstige intensiteit van circa 10.900 motorvoertuigen per etmaal op de Prinsenstraat heeft dit een effect van maximaal 0,2 dB toename van geluidsbelasting op de bestaande woningen aan de Prinsenstraat (10*log(10.900/10.400). Deze toename is verwaarloosbaar. Hiermee kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het uitgevoerde onderzoek heeft aangetoond dat het bouwplan vanuit het aspect wegverkeerslawaai uitvoerbaar is. Voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, wordt een hogere waarde vastgesteld van maximaal 57 dB. Dit geldt voor 10 woningen (exclusief de bestaande woning Prinsenstraat 50). Vanwege de eisen uit het Bouwbesluit die bij de vergunningaanvraag worden gesteld (binnenwaarde van maximaal 33 dB) en het feit dat alle woningen over een geluidluwe gevel beschikken, acht de gemeente dit aanvaardbaar. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het huidige bouwplan bevat maximaal 83 nieuwbouwwoningen, waarmee de ontwikkeling ruim binnen de NIBM-grenzen valt. Er kan daarmee met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
Conclusie
Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor het onderhavige bestemmingsplan. Ook voor de latere bouwfasen zijn vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.
Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes, zoals spoorwegen of buisleidingen. Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat naast de rekenkundige omvang van het groepsrisico, tevens rekening moet worden gehouden met risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Regelgeving
Door de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD) is de Beleidsvisie Externe Veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie is op 16 december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Zundert. Voor het externe veiligheidsbeleid worden alle risico's in kaart gebracht zoals effectafstanden/risicocontouren van rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen, rail, buisleidingen (ook gasleidingen), propaantanks en inrichtingen (bedrijven met een risicocontour).
Onderzoek
Het plangebied bevindt zich binnen de 200-meterzone van de Prinsenstraat en de Randweg. Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Onderstaand wordt ingegaan op de consequenties van de ligging van het plangebied in de 200-meterzone.
Figuur 4.6: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid (rode ovaal: eerste fase van de woningbouw)
Figuur 4.6 laat zien dat de voorgenomen ontwikkeling in het invloedsgebied van de Prinsenstraat valt. De Prinsenstraat is een route waarover transport van gevaarlijke stoffen is toegestaan. In de Beleidsvisie Externe Veiligheid is vastgesteld dat de Prinsenstraat een externe veiligheidszone van 200 meter (invloedsgebied warme BLEVE) aan weerszijden van de weg heeft. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in dit externe veiligheidszone moet een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. Onderstaand wordt die verantwoording gegeven.
De Prinsenstraat is niet opgenomen in de Regeling Basisnet. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg is zodanig klein dat het vervoer daardoor geen 10-6-contour kent.
Het plangebied en de omgeving van het plangebied bestaan overwegend uit lage bebouwing. Er is in het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied geen sprake van hoogbouw. Dat betekent dat op basis van de kengetallen in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART), uitgegeven door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, bepaald kan worden dat het groepsrisico (zeer ruim) onder de oriëntatiewaarde blijft.
Voor het plan dient de Veiligheidsregio, op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen omtrent de zelfredzaamheid in het plangebied en de bestrijdbaarheid van een incident met een voertuig met gevaarlijke stoffen in de Prinsenstraat of toeleidende route.
Verantwoording groepsrisico
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft de Standaard verantwoording groepsrisico voor de gemeente Zundert opgesteld (zie Bijlage 9). In deze standaard verantwoording worden binnen de gemeente aanwezige risicobronnen beschouwd. Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie wordt getroffen door een mogelijk ongeval met gevaarlijke stoffen. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico.
Het plangebied met omgeving wordt gekenmerkt door een laag groepsrisico. De vergroting van het groepsrisico door de voorgenomen ontwikkeling is marginaal. Het bepalende scenario in het geval van een calamiteit is de ontploffing van een LPG-tankauto. Wanneer een dergelijk incident zich voordoet, kent het plangebied voldoende vluchtmogelijkheden. Zo biedt de hoofdroute die door het plangebied loopt mogelijkheden om in de richting van de kern Klein-Zundert te vluchten in het geval van een calamiteit. Naast de hoofdroute zal het plangebied ook ontsloten worden door een langzaamverkeerroute naar de Veldstraat, ook die langzaamverkeerroute kan fungeren als vluchtroute in het geval van een calamiteit.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van de beschouwde scenario's en de marginale vergroting van het groepsrisico acht de gemeente de ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt verantwoord.
De voorgenomen ontwikkelingen in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' zijn getoetst aan de m.e.r.-regelgeving. De voorgenomen activiteit raakt aan een activiteit (stedelijke ontwikkeling, onderdeel 11.2) die opgenomen is op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de D-lijst drempelwaarden kent waarboven een ontwikkeling aan nader onderzoek onderworpen moet worden. De drempelwaarden zijn een gebiedsoppervlakte van 100 hectare of meer en/of de bouw van minstens 2.000 woningen. De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan beschreven wordt, vindt plaats op een oppervlakte van circa 3,2 hectare en voorziet in de realisatie van 83 woningen. Daarmee blijft de voorgenomen ontwikkeling dus ruim onder bovengenoemde drempelwaarden.
Echter, sinds 1 april 2011 moeten ontwikkelingen zoals deze wel getoetst worden op mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu en de omgeving. Die toetsing wordt gedaan in een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling houdt in dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Zundert) moet bepalen of de realisatie en het gebruik van de nieuwbouwwoningen in het plangebied leidt tot belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu, die het doorlopen van een (niet-vormvrije) m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure noodzakelijk of wenselijk maken.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is vormvrij in vorm en proces. Er hoeft geen apart besluit voor genomen te worden, de afweging maakt onderdeel uit van de afweging in het kader van het bestemmingsplan.
Beoordeling
Onderstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de onderzoeken naar de gebiedsaspecten in dit bestemmingsplan. Aanvullende informatie over bepaalde onderdelen van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is.
Op basis van de beschikbaar gestelde informatie, de uitgevoerde onderzoeken en de toetsingscriteria uit Bijlage II van de Europese m.e.r. richtlijn is geanalyseerd in hoeverre de plannen voor Prinsenstraat kunnen leiden tot significant negatieve effecten. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van de voorgenomen plannen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Er is daarmee geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure / m.e.r.-(beoordelings)procedure.
Er komen in het plangebied geen planologische relevante kabels en/of leidingen voor. Wel bevindt zich aan de noordzijde van de geplande woningbouw een transportleiding voor drinkwater (AC400), waarmee in dit bestemmingsplan rekening is gehouden door hier geen bouwvlak op te nemen.
Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte 2014. Daarmee wil de provincie Noord-Brabant de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.
Onderbouwing behoefte
Als eerste wordt in beeld gebracht welke behoefte bestaat ten aanzien van wonen c.q. verstedelijking (welke vraag is aanwezig, kwantitatief en kwalitatief). De ruimtelijke ontwikkeling betreft het bestemmingsplan voor woningbouwlocatie Prinsenstraat. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 83 woningen.
Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant
Om de woningbehoefte in de provincie Noord-Brabant te bepalen, is de provincie verdeeld in diverse regio's. Per regio wordt minimaal één keer per bestuursperiode van Gedeputeerde Staten van de provincie een woningbehoefteprognose opgesteld. Die behoefte wordt opgesteld gedurende een bestuurlijk overleg (het zogenoemde Regionaal Ruimtelijk Overleg) tussen de gemeenten in een regio. Zundert maakt samen met de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen en Geertruidenberg deel uit van de subregio Breda en omstreken. Die subregio maakt weer deel uit van de regio West-Brabant (valt samen met het COROP-gebied). Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente.
In het landelijk gebied van de subregio Breda en omstreken mogen krachtens de woningbouwprognose in de periode tot en met 2040 in totaal nog 2.930 woningen worden gebouwd. Die woningen moeten dus verdeeld worden over de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Geertruidenberg en Zundert.
Met betrekking tot de ontwikkeling van de locatie Prinsenstraat kan gesteld worden dat deze regionaal is afgestemd en goedgekeurd in het intergemeentelijke Regionaal Ruimtelijk Overleg West Brabant. De planvorming bestaat uit de ontwikkeling van woningen en uit onderzoek blijkt dat de behoefte aan woningen in de kern Zundert significant aantoonbaar is.
Woonvisie 1.0
De gemeentelijke woonvisie wordt regionaal afgestemd en voorziet in de bouw van 690 tot 795 woningen in de kern Zundert in de periode van 2014 tot en met 2023. De gehele analyse van de gemeentelijke woonvisie is opgenomen in paragraaf 3.3.
Onderbouwing uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het is daarbij van belang om op basis van de gebiedspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Op grond van de Verordening ruimte bestaat het bestaand stedelijk gebied uit die locaties die zijn aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' danwel als ' kernen in landelijk gebied'. Het plangebied maakt hier geen deel van uit. In de regels uit de Verordening is gesteld dat een zoekgebied verstedelijking voor verstedelijking in aanmerking kan komen als het aansluitend aan woon- of werkgebieden is gelegen.
Binnen de gemeente Zundert spelen veel inbreidingsinitiatieven, die variëren in status, omvang en opgave. Deze worden gerealiseerd op of in vrijgekomen of vrijkomende locaties of gebouwen. Dit betekent dat de potentiële locaties binnen het bestaand stedelijk gebied van Zundert veelal reeds zijn of worden herontwikkeld. In de Woonvisie 1.0 staat dat bij het herontwikkelen van inbreidingslocaties het gewenste volkshuisvestelijke programma ondergeschikt is aan concrete invulling van de locatie. Het definitieve programma wordt in overleg met betreffende ontwikkelaar en lokale makelaardij op een zo laat mogelijk moment vastgelegd. Dit om vraag en aanbod zo optimaal en actueel mogelijk af te stemmen. Zoals op basis van recent ontwikkelde inbreidingslocaties blijkt - deze zijn allemaal voor 100% verkocht - is deze strategie in Zundert succesvol gebleken.
Het merendeel van de inbreidingslocaties betreffen locaties in en nabij het centrum. De realisatie van grondgebonden woningen is vaak vanuit stedenbouwkundige optiek ongewenst. Ook blijkt Zundert een appartementendorp; wellicht speelt de vergrijzing en de toename van het aantal één- en tweepersoons huishoudens hierin een grote rol . Op veel inbreidingslocaties is derhalve sprake van een invulling met appartementen. Daarnaast blijkt het op de meeste inbreidingslocaties financieel niet haalbaar om een grondgebonden programma te realiseren. Om in de behoefte aan grondgebonden woningen te kunnen voorzien, is Zundert afhankelijk van uitbreidingslocaties. Zundert heeft drie uitbreidingslocaties, te weten:
Zundert heeft de afgelopen jaren, in het kader van Bouwen Binnen Strakke Contouren (BBSC), al veel inbreidingslocaties ontwikkeld. De herontwikkeling van het Annaklooster, het Kastanjehof (de Oude drukkerij), De Bakkerij zijn hiervan goede voorbeelden. Omdat veel inbreidingslocaties beperkt van omvang zijn, is ook het aantal te realiseren eenheden in verhouding tot uitbreidingslocaties beperkt. Desondanks worden er meer inbreidingslocaties ontwikkeld dan uitbreidingslocaties. Ook wordt getracht om extra ruimte te creëren in de programmering op inbreidingslocaties. Uiteraard dient hiertoe op de betreffende locaties wel een stedenbouwkundige aanleiding aanwezig te zijn.
In de provinciale matrix die in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van december 2016 is vastgesteld, is het aantal eenheden opgenomen dat de gemeente Zundert op inbreidingslocaties heeft gepland. Op basis hiervan blijkt dat de gemeente in 2016 114 woningen op inbreidingslocaties heeft opgeleverd en slechts 10 op uitbreidinglocaties. Voor 2017 is 40% van de woningaantallen gepland op inbreidingslocaties. Het betreft onder meer de locaties Anna2 (42 stuks) en De Wissel (17 stuks).
Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking
Vanuit bovenstaande onderbouwing acht de gemeente het legitiem om het woningbouwprogramma dat is opgenomen in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' - welke is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, maar binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling - te ontwikkelen met grondgebonden woningen. De mogelijkheden om dit programma binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, ontbreken.
Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals voorgeschreven in artikel 3.1.6, lid 2, Bro, is aangetoond dat de ontwikkeling die is beoogd met het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1', voldoet aan de criteria van zorgvuldig ruimtegebruik.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop het voornemen dat in de voorgaande hoofdstukken beschreven is, vertaald is naar juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
In hoofdstuk 3 Algemene regels worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.
In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning.
Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Artikel Groen - Landschapselement
De bestemming 'Groen - Landschapselement' geldt voor de gronden waar landschappelijke inpassing, kwaliteitsverbetering van het landschap en waterberging zal worden voorzien langs de randweg. Gebouwen en parkeren zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Binnen de bestemming is een minimale maat opgenomen voor de te realiseren waterberging als gevolg van de geplande woningbouw. Hierbij is reeds rekening gehouden met de latere fasen van de woningbouw binnen het ontwikkelgebied Prinsenstraat.
Artikel 4 Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, en langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.
Artikel 5 Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer, groen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven. Deze bestemming geldt voor de woningen langs de Prinsenstraat. Om de parkeerbalans passend te krijgen, is voor één woning een aanduiding opgenomen, die verplicht dat het bewonersparkeren op eigen terrein moet worden gerealiseerd.
Artikel 7 Woongebied
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied'. Dit betreft een globalere bestemming dan 'Wonen' aangezien de exacte ontwikkelingsvoornemens nog onvoldoende concreet zijn en er vanuit die optiek is gezocht naar flexibiliteit. De gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, wegen en straten, langzaamverkeerroutes en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Met een aanduiding is aangegeven waar langzaamverkeerroutes zijn toegestaan. Deze zijn niet toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer.
Artikel 8 Leiding - Water
Ter bescherming van een aanwezige drinkwatertransportleiding is een dubbelbestemming opgenomen, waarbinnen bouw- en aanlegbeperkingen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen en parkeren.
Artikel11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waarmee wordt geborgd dat de kwaliteitsverbetering van het landschap dient te worden gerealiseerd conform het landschapschapsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
De tweede voorwaardelijke verplichting borgt dat alvorens de gronden in gebruik worden genomen voor de woonbestemming de bodemkwaliteit geschikt is gemaakt voor deze functie.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbepalingen geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Artikel 14 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure voor het stellen van een nadere eis dan wel voor het besluit tot wijziging van het plan vastgelegd.
Artikel 15 Overgangsrecht
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 16 Slotregel
In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor 'Wonen' als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is.
Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie tot woonlocatie. Gelet hierop dient de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt te worden.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat. Hieronder valt ook de bouw van een of meer woningen.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. De gemeente Zundert en de ontwikkelaar hebben voor dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig. Als aanvulling op deze overeenkomst wordt bij vaststelling van onderhavige bestemmingsplan een “allonge” aangegaan met de ontwikkelaar waarin nadere (werk) afspraken zijn vastgelegd betreffende de aanleg en beheer van de compensatiezone.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' verstuurd aan de verschillende instanties. Naast de overlegpartners hebben ook burgers en overige belanghebbenden de gelegenheid gekregen om hun visie op dit bestemmingsplan te geven. In dit kader heeft het plan op basis van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 23 juni 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen.
Van het gevoerde vooroverleg en de inspraak is een verslag gemaakt dat ter vaststelling aan het college wordt voorgelegd. Dit verslag is openomen als Bijlage 10.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' is in het kader van de zienswijzen voor een periode van 6 weken (16 februari 2017 t/m 29 maart 2017) ter inzage gelegd voor ingezetenen van de gemeente Zundert en belanghebbenden.
Er zijn zes zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan. De ingediende zienswijzen zijn in Bijlage 11 beschreven en voorzien van een beantwoording. Tevens is ingegaan op de eventuele wijzigingen voor het vast te stellen bestemmingsplan.