Plan: | Heuvelse hof |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0866.BP00161-0301 |
Algemeen
Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische “bodemarchief”. De Wet op de archeologische monumentenzorg is sinds 1 september 2007 van kracht en legt de verplichting op om de archeologische waarden van de grond te betrekken in de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunt van de wet is het archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in-situ) te bewaren.
Het plangebied
In mei 2010 en in september 2011 zijn twee archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het onderzoek uit mei 2010 was een bureau- en inventariserend veldonderzoek en het onderzoek uit 2011 was een bureau- en karterend veldonderzoek. Deze onderzoeken zijn opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan. De belangrijkste onderzoeksresultaten staan hieronder beschreven.
Het plangebied ligt binnen een relatief laag gedeelte in het dekzandlandschap op de overgang van de hogere dekzandruggen ten zuiden en oosten van het plangebied naar het lager gelegen beekdal van de Dommel ten westen van het plangebied. Naar verwachting komen in het plangebied enkeerdgronden voor. Op basis van de landschappelijke ligging is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de middeleeuwen.
De natuurlijke veldpodzolgrond die verwacht werd onder het plaggendek is tijdens het veldonderzoek in het hele plangebied niet aangetroffen. Naar verwachting is de oorspronkelijke bodem door ploegwerkzaamheden opgenomen in het plaggendek. Dit betekent dat vuursteenvindplaatsen, die voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen bestaan, niet meer in situ liggen. De hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen kan daarom naar laag worden bijgesteld.
Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C-horizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het veldonderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op ernstige verstoring van de bodem tot in de C-horizont. Eventuele archeologische resten kunnen onder het plaggendek nog aanwezig zijn. Daarom kan de hoge verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de nieuwe tijd aan te treffen voor het plangebied gehandhaafd blijven.
Geadviseerd wordt om een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren om de aanwezigheid van eventuele archeologische resten uit te sluiten. Dit proefsleuvenonderzoek moet binnen het gehele plangebied uitgevoerd worden, met uitzondering van de noordwestelijke rand van het plangebied. Hier is sprake van diepe bodemverstoringen, waardoor eventuele aanwezige archeologische resten al verloren zijn gegaan.
Conclusie
Ten behoeve van de uitvoering van het plan wordt een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Voorafgaand aan dit proefsleuvenonderzoek wordt een Programma van Eisen opgesteld dat goedgekeurd moet worden door de gemeente. Voordat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, moet de PvE en moeten de resultaten van het proefsleuvenonderzoek worden voorgelegd aan de gemeente. Om dit juridisch te regelen heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' gekregen.