direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Aalst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00142-0301

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van niet meer dan één agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de in deze bestemming begrepen gronden mogen maximaal één bedrijfswoning, agrarische bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak met een maximaal bebouwingspercentage van 50% en met inachtneming van onderstaande bepalingen.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 4,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 meter;
  • c. de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen bedraagt minimaal 5 meter;
  • d. de hoogte van silo's bedraagt maximaal 10 meter.

3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van één bedrijfswoning gelden de volgende regels:

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van mestbassins bedraagt maximaal 7,50 meter;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1,80 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub c ten behoeve van de minimale onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen, indien zulks mogelijk is vanuit een oogpunt van (brand)veiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen;
  • b. het gebruik van gronden en/of opstallen voor detail- en/of groothandel, behoudens de verkoop in het klein als niet-zelfstandig onderdeel van het agrarisch bedrijf, mits deze verkoop beperkt blijft tot in het bedrijf geproduceerde goederen;
  • c. het gebruik van gronden en/of opstallen voor het beproeven van of racen of crossen met motoren of motorvoertuigen;
  • d. het bedrijfsmatig stallen van caravans en duurzaam opslaan van goederen, welke niet meldingsplichtig c.q. vergunningplichtig zijn op grond van de Wet Milieubeheer, anders dan als nevenactiviteit waarvan een omgevingsvergunning is verleend door het bevoegd gezag op grond van artikel 3.5;
  • e. het gebruik van een bouwperceel als standplaats voor meer dan één kampeermiddel;
  • f. opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of produkten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • h. opslagplaats voor bouw- en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4sub d voor medegebruik van bedrijfsgebouwen als nevenactiviteit ten behoeve van:

  • a. duurzame opslag van goederen welke niet meldingsplichtig c.q. vergunningplichtig zijn op grond van de Wet Milieubeheer mits de activiteiten in de bedrijfsgebouwen plaatsvinden en geen bouwkundige aanpassingen inwendig dan wel uitwendig van het desbetreffende gebouwbehoeft plaats te vinden;
  • b. stalling van caravans mits dit plaatsvindt in de bedrijfsgebouwen en geen bouwkundige aanpassingen inwendig dan wel uitwendig van het desbetreffende gebouw behoeft plaats te vinden.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied-1' in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', onder de volgende voorwaarden:

  • a. er zijn maximaal 8 woningen toegestaan;
  • b. de goothoogte van de woningen bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de regels van de artikelen behorende bij 'Wonen' en 'Tuin' zijn voor zover mogelijk van van overeenkomstige toepassing;
  • d. er is geen belemmering van milieuhygiënische aard aanwezig voor de functieverandering;
  • e. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente en de provinciale woningbouwprogrammering.