Plan: | Kloosterpark |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0858.BPkloosterpark-VA01 |
In het kader van de ontwikkeling Kloosterpark is door Inpijn-Blokpoel een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (Watertoets Plan “Kloosterpark” te Valkenswaard, Geohydrologisch onderzoek, Inpijn Blokpoel, 16 april 2012). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1 Geohydrologisch onderzoek bij deze toelichting. Onderstaand is de watertoets uit het onderzoek integraal opgenomen.
De onderzoekslocatie is gelegen in het centrum van de bebouwde kom van Valkenswaard en wordt begrensd door de Luikerweg aan de noordzijde, de Molenstraat aan de westzijde, de bestaande bebouwing aan de Peperstraat – Maastrichterweg aan de oostzijde en het parkeerterrein aan de zuidzijde.
Het maaiveld ter plaatse varieert van circa 24,60 m + tot 25,40 m + NAP, het toekomstige peil van de nieuwbouw is vastgesteld op 25,40 m + NAP.
De ondergrond bestaat tot een diepte van circa 3 m – mv uit zeer fijn, matig tot sterk siltig zand. Tussen 1 en 2 m – mv wordt vrijwel overal een leemlaag aangetroffen met een dikte van 0,3 tot 0,5 meter.
Op basis van lokale en regionale grondwatergegevens wordt verwacht dat de gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) zich bevinden op een niveau van respectievelijk circa 24,0 en 23,0 meter + NAP (1,40 m en 2,40 m ten opzichte van toekomstig peil).
De doorlatendheid van de bodemlagen waarin geïnfiltreerd dient te worden is met behulp van veld- en laboratoriumonderzoek vastgesteld op circa 1,5 m/dag.
Uitgaande van de richtlijnen “Hemelwater binnen de perceelgrens”, ISSO-publicatie 70-1, biedt de bodem, gezien de geschatte gemiddeld hoogste grondwaterstand mogelijkheden voor infiltratie en retentie van hemelwater. De bodem wordt geschikt geacht voor infiltratie van hemelwater middels zowel oppervlakkige als ondergrondse infiltratievoorzieningen.
De aanwezigheid van een leemlaag op circa 1,5 à 2 diepte vermindert de mogelijkheden tot infiltratie aanzienlijk. Het toepassen van infiltratiesystemen lijkt vooralsnog alleen mogelijk, indien stagnatie boven deze laag kan worden voorkomen. Geadviseerd wordt om ter plaatse van de voorziening de leemlaag te doorgraven en te vervangen door een goed doorlatend zandpakket met een dikte van minimaal ca. 0,5 m.
Voor de voorgestelde retentie- en infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een IT-riool bestaande uit 2 parallelle buizen Æ 350 mm, gelegen binnen een infiltratiekoffer van 1,1 m x 1,6 m, omsloten door geotextiel. Voor het aanvulmateriaal van de drainagekoffer wordt uitgegaan van lavastenen of een vergelijkbaar materiaal. De voorziening is gedimensioneerd op een ontwerpbui T=10+10% (40 mm in 240 minuten), waarbij rekening gehouden wordt met een toegestane afvoer van 1,33 l/s/ha.
Op de voorziening wordt zowel het verhard oppervlak van de nieuwbouw aangesloten als van het naastgelegen parkeerterrein. In onderstaande tabel is een overzicht van het verharde oppervlak weergegeven.
Overzicht verhard oppervlak in nieuwe situatie
Met een gemiddelde afvloeiingscoëfficiënt van 0,75, bedraagt het effectief afwaterend oppervlak 7.500 m2.
In de huidige situatie is het terrein waarop de nieuwbouw plaatsvindt slechts gedeeltelijk verhard. Ook is het Kloosterplein grotendeels verhard. Het effectief afwaterend oppervlak in de huidige situatie is bepaald op circa 3.500 à 4.000 m2. Indien rekening wordt gehouden met aftrek van bestaande verhard oppervlak resteert een toename van het effectief afwaterend oppervlak met circa 4.000 m2.
Op basis van de HNO-tool (Hydrologisch Neutraal Bouwen) van het waterschap is bij een afvoercoëfficiënt van 1,33 l/s/ha de bergingsopgave bij een ontwerpbui T=10+10% bepaald op 190 m3.
Bij een ontwerpbui T=100+10% dient rekening te worden gehouden met een extra volume hemelwater ter grootte van 70 m3. Een dergelijk volume kan tijdelijk binnen het projectgebied “op straat” worden opgevangen, resulterend in een waterhoogte van circa 5 cm.
De voorziening heeft een totale lengte van 255 m, verdeeld over een drietal strengen, twee van 95 m lengte gelegen ter weerszijde van de aan te leggen verbindingsweg tussen Molenstraat en Maastrichterweg en één van 65 m, gesitueerd ter plaatse van het looppad, dat de oostelijke begrenzing vormt van het plangebied. De verschillende delen zijn middels een blinde buis met elkaar verbonden.
De bergingscapaciteit van het systeem bedraagt tenminste 189 m3, de blinde delen van de leidingen niet meegerekend. De leeglooptijd van het systeem bedraagt circa 5 uur.
De berekende capaciteit is circa 10% hoger dan de bergingsopgave berekend met behulp van de HNO-tool. Dit betekent dat binnen het systeem ruimte is om circa een derde van de extra te bergen hoeveelheid van 62 m3 te verwerken.
Om in extreme neerslagsituaties wateroverlast te voorkomen wordt de voorziening op meerdere locaties uitgebreid met een noodoverloop. Het overtollige water kan worden afgevoerd naar het openbaar (regenwater)riool of naar nabijgelegen oppervlaktewater.
Teneinde verstopping van de infiltratievoorziening zoveel mogelijk te beperken, is het van groot belang dat het instromend water vrij is van slib, zand en bladeren. Het systeem dient derhalve te worden voorzien van een zand- en slibvang en van bladafscheiders aan de instroomzijde van de voorziening.
Ten behoeve van het onderhoud dient de voorziening te worden uitgerust met voldoende doorspuitpunten.
Voor de ontwikkeling van het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken verricht. Het betreft ten eerste een verkennend bodemonderzoek voor de Luikerweg 9 t/m 19 (Verkennend bodemonderzoek locatie aan de Luikerweg 9 t/m 19, Lankelma Geotechniek Zuid BV, 3 februari 2005). Ten tweede betreft het een verkennend bodemonderzoek voor de Luikerweg 5 – 7 (Locatie aan de Luikerweg 5-7 te Valkenswaard, Verkennend NEN-bodemonderzoek, Inpijn Blokpoel ingenieursbureau, 18 augustus 2006). Ten derde betreft het een nader bodemonderzoek voor de Molenstraat 1, 3 en 7 (Locatie aan de Molenstraat 1, 3 en 7 te Valkenswaard, nader bodemonderzoek, Inpijn Blokpoel ingenieursbureau, 25 april 2007). Tot slot betreft het een verkennend bodemonderzoek voor de Luikerweg 1 en 1A (Locatie aan de Luikerweg 1 en 1A te Valkenswaard, verkennend NEN-bodemonderzoek, Inpijn-Blokpoel ingenieursbureau, 5 juni 2009). De vier onderzoeksrapporten zijn opgenomen in bijlage 2 Bodemonderzoeken bij deze toelichting op het bestemmingsplan. De conclusies van de onderzoeken zijn onderstaand weergegeven.
Luikerweg 9 t/m 19
Uit het onderzoek blijkt dat formeel gezien de bodem op de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging, alsmede de afwezigheid van humane risico's, is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van het handhaven van de huidige situatie dan wel een wijziging hiervan. Ten aanzien van het onderzoek kan het volgende worden opgemerkt.
Op het perceel waren diverse garageboxen/schuurtjes aanwezig die niet op de kadastrale kaart zijn weergegeven. Het is niet bekend of er in deze opstallen activiteiten plaatsvinden, tevens waren deze niet toegankelijk en er is aldus inpandig niet geboord.
Ter plaatse van boring B-10 is in de puinhoudende toplaag een asbestverdacht plaatje aangetroffen. Vermoedelijk is er in het verleden op diverse plaatsen een puinverharding aangebracht waarvan de herkomst onbekend is. Het is derhalve niet uit te sluiten dat er op meerdere plaatsen asbestverdacht materiaal aanwezig is. In het algemeen kan worden opgemerkt dat de hergebruiksmogelijkheden van asbesthoudend puin zéér beperkt zijn. Het ontgraven van asbesthoudend materiaal is aan strikte regels gebonden.
Inpandig zijn geen boringen geplaatst. In het kader van dit onderzoek is niet specifiek gekeken naar het voorkomen van asbest in de bodem.
Op het perceel met kadastraal nummer 3410 is een peilbuis van een ander onderzoeksbureau aangetroffen. Op onderhavig perceel is dus in het verleden een ander bodemonderzoek verricht. In het archief van de gemeente waren hiervan geen gegevens voorhanden. Om een eerste indruk te krijgen van de hergebruiksmogelijkheden van eventueel op de locatie vrijkomende grond is de 'Ministeriële vrijstellingsregeling grondverzet' aan de orde. Hiertoe zijn de verkregen analyseresultaten vergeleken met de kwaliteitsnormen zoals opgenomen in de genoemde vrijstellingregeling. Bij deze vergelijking blijkt dat een aantal van de onderzochte stoffen in een gehalte boven de samenstelling schone grond (> factor 2) is aangetoond. Om deze reden zou eventueel vrijkomende grond mogelijk kunnen worden beschouwd als 'categorie 1' grond. Opgemerkt wordt dat het slechts een indicatieve toetsing betreft. Afhankelijk van de bestemming en toepassing kan bij de afvoer van de grond om een onderzoek conform het protocol uit het Bouwstoffenbesluit worden gevraagd.
Luikerweg 5 – 7
Voor de locatie Luikerweg 5-7 is in het onderzoeksrapport geconcludeerd, dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en geen belemmering vormt voor de geplande herontwikkeling.
Molenstraat 1,3 en 7
Voor de locatie Molenstraat 1, 3 en 7 is in het onderzoeksrapport geconcludeerd dat verspreid over de locatie sprake is van lichte tot sterke verontreiniging. Een sanering kan hier eenvoudig bestaan uit het wegnemen van de verontreiniging middels ontgraving, dan wel afdekken (isoleren) van de verontreiniging middels een gesloten verharding.
Luikerweg 1 en 1A
Voor de Luikerweg 1 en 1A blijkt uit het onderzoek dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de herontwikkeling. Een en ander uiteraard ter beoordeling van het bevoegd gezag, de gemeente Valkenswaard. Wel dient er bij eventuele afvoer van gronden rekening mee te worden gehouden dat de vrijkomende grond niet multifunctioneel toepasbaar is buiten het perceel.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. In beide wetten zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In ruimtelijke plannen mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Valkenswaard. Er is geen sprake van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet ter plaatse of in de nabijheid van het initiatief. Wel kunnen in beperkte mate beschermde soorten in de bebouwde kom worden verwacht, waardoor rekening dient te worden gehouden met de Flora- en faunawet. Relevante soortgroepen zijn in dit kader vooral broedvogels en vleermuizen. Andere streng beschermde soorten zijn door de ligging en het karakter van de locatie niet te verwachten.
Het plangebied bestaat uit lintbebouwing aan de Molenstraat en Luikerweg, met de daarbij behorende achtertuinen. In deze tuinen is enige opgaande beplanting aanwezig in de vorm van bomen, coniferen en struiken, die als gevolg van de bouwplannen zal verdwijnen. Naar boombestand heeft een inventarisatie plaatsgevonden. In het plangebied staan 10 bomen, van verschillende soort en omtrek. Alle bomen zijn begroeid met clematis. Vanwege een zeer rommelige omgeving en slechte standplaats is het merendeel van de bomen in het gebied minder goed en fraai ontwikkeld. De beeldbepalende waardes van de bomen zijn derhalve van mindere kwaliteit. Voor de huidige bomen wordt een kapvergunning aangevraagd. Bij de herontwikkeling van het gebied wordt een binnenplein ontwikkeld, waar nieuwe bomen een goede standplaats krijgen in een groene setting. Het waardevolste groen in de directe omgeving is de volgroeide bomenrij langs de Maastrichterweg, die aansluit op de bomenstructuur rond de kerk. De belangrijkste ruimtelijke ingreep bestaat uit de realisatie van nieuwe woningen waarbij bomen en enig groen (tuinen) zal verdwijnen. Gezien het karakter van de aanwezige beplanting is met name de aanwezigheid van broedende vogels (vooral algemene soorten) niet uit te sluiten. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn daarentegen niet te verwachten. Met algemene broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden. Indien concreet broedgevallen aanwezig zijn dienen eventuele sloopwerkzaamheden uitgevoerd te worden buiten de broedtijd (circa maart t/m juli). Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Er kan dus verwacht worden dat de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is zonder op bezwaren te stuiten vanuit de Flora- en faunawet. Daartoe is echter in het uitvoeringstraject aandacht voor de mogelijke aanwezigheid van vogels gewenst.
Gebiedsbescherming
De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000) is niet aan de orde. In het kader van gebiedsbescherming (Natura 2000/EHS) is er geen nadere toetsing noodzakelijk.
Noodzaak tot nader onderzoek
Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie Flora en fauna
De locatie herbergt slechts beperkte natuurwaarden. Belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet kunnen naar verwachting eenvoudig worden voorkomen, waardoor geen belemmeringen voor het project aan de orde zijn.
In voorliggend plan is sprake van de mogelijkheid tot de bouw van woningen. De woningbouwlocatie is gelegen in de zone van de Luikerweg, Markt, Peperstraat, Maastrichterweg en Molenstraat. De onderzoekszone van deze wegen is 200 meter aan weerszijde van de weg. Conform de Wet geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe woningen binnen de zone van een weg. Uitzonderingen daarop zijn wegen die bestemd zijn als woonerf of opgenomen zijn in een 30 km-zone. Voor de eerder genoemde wegen zijn deze uitzonderingen niet van toepassing. Voor de ontwikkeling van het Kloosterpark is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Rapport akoestisch onderzoek Kloosterpark (Luikerweg 9 -19) te Valkenswaard, Croonen Adviseurs b.v., 23 maart 2010/13 april 2012). Het akoestisch onderzoek, dat als bijlage 3 Wegverkeerslawaai is toegevoegd, heeft tot doel de geluidbelasting op de gevels van de te projecteren woningen te bepalen en te toetsen aan de grenswaarden die in de Wet geluidhinder (artikel 76 en 77 Wgh) zijn gesteld. Indien niet aan de grenswaarde wordt voldaan moet worden bezien of geluidsbeperkende maatregelen te realiseren zijn. Daarnaast is het van belang dat er, in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In voorliggend onderzoek is sprake van nieuw te projecteren geluidsgevoelige bebouwing. Volgens de Wet geluidhinder geldt voor alle nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een grenswaarde van 48 dB. Wanneer deze waarde wordt overschreden en geluidsbeperkende maatregelen niet mogelijk en/of doelmatig zijn, kan het college van Burgemeester en Wethouders, onder voorwaarden, een hogere maximaal toelaatbare geluidbelasting vaststellen. De waarden zijn aan de in de Wet geluidhinder opgenomen maxima gebonden. Belangrijke eisen bij de afweging zijn:
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat vanwege de Luikerweg 53 appartementen niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Van genoemde appartementen voldoen 8 appartementen ook niet aan de voorkeursgrenswaarde vanwege de Markt/Peperstraat.
Vanwege de Maastrichterweg voldoen 5 appartementen niet aan de voorkeursgrenswaarde en vanwege de Molenstraat voldoen 12 appartementen niet aan de voorkeursgrenswaarde.
Voor de woningen welke niet aan de voorkeursgrenswaarde voldoen wordt bij het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde verzocht.
Er is sprake van het opvullen van een open plek ter verbetering van de stedenbouwkundige structuur en er is sprake van het opvullen van een open plek tussen de aanwezige woonbebouwing, deels na amovering van de huidige bebouwing (vervangende nieuwbouw).
Maatregelen aan de weg en in het overdrachtsgebied zijn verkeerstechnisch, stedenbouwkundig en financieel niet haalbaar en, voor de appartementen aan de Luikerweg, niet doelmatig.
De woningen die niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB hebben bij voorkeur een geluidsluwe gevel c.q. buitenruimte. De overige toekomstige woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
Vanwege de wegen welke zijn opgenomen in een 30 km/u-zone bljikt dat er, vanwege het akoestisch niveau, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Door de gemeente Waalre en de gemeente Valkenswaard is een Luchtkwaliteitsplan 2009 – 2014 opgesteld. Een belangrijk streven van beide gemeenten is een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in het belang van de gezondheid van de burgers te realiseren. Het luchtkwaliteitsplan is gericht op het nemen van een samenhangend pakket van maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in Waalre en Valkenswaard. Het maatregelenpakket is gericht op het voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen voor de componenten fijn stof en stikstofdioxide in 2011 respectievelijk 2015.
Uit het luchtkwaliteitsplan blijkt dat de norm voor fijnstof in 2011wordt gehaald als gevolg van de autonome ontwikkeling. Uit de berekeningen is gebleken dat de luchtkwaliteitsnorm van stikstofdioxide alleen kan worden gehaald als ook aanleg van de West-parallel en Lage Heideweg, de reconstructie van de Europalaan, het vrachtverbod op de N69 en het afwaarderen van de N69 worden uitgevoerd om in 2015 te kunnen voldoen aan de norm voor stikstofdioxide.
In het kader van de planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van de nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' is hierbij het wettelijke toetsingskader. De wet bevat grenswaarden voor luchtkwaliteit die uiterlijk in 2010 moeten worden bereikt. Conform de richtlijn van de EU gelden de grenswaarden voor de buitenlucht voor het gehele grondgebied van de lidstaten, met uitzondering van de werkplek. De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden.
De luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Na verlening van derogatie (1 augustus 2009) is het NSL in werking getreden en is bij 3% van de grenswaarde sprake van een project in niet in betekenende mate.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Voor de realisatie van woningen betekent dit dat bij projecten waarbij sprake is van één ontsluitingsweg er 1500 of meer woningen gerealiseerd worden, middels een projectsaldering moet worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de luchtkwaliteitseisen. Voor projecten waarbij sprake is van twee of meer ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, is een ondergrens 3000 woningen van toepassing.
Het initiatief betreft de realisering van maximaal 110 woningen. De drempel van 1500 c.q. 3000 woningen zal hiermee (bij lange na) niet worden gehaald. Een specifiek luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Er worden vanwege het aspect luchtkwaliteit derhalve geen belemmeringen verwacht voor de beoogde ontwikkeling.
De nieuw te bouwen woningen aan de Luikerweg zullen worden geventileerd middels WTW-units met de aanzuig aan de 'schone' zijde van het gebouw.
Voor voorzieningen in de vorm van commerciële ruimte is een dergelijke ondergrens niet beschikbaar.
In de omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven aanwezig met een hindercirkel. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal indicatoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand van de diverse indicatoren. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, onder meer in de jurisprudentie van de Raad van State.
De hindercirkels op onderstaand kaartje van de bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn gebaseerd op de hiervoor genoemde brochure. De afstanden zijn voorkeursafstanden welke aangehouden dienen te worden bij bestemmingswijziging, dus bijv. bij het inwaarts bestemmen van woningen ten opzichte van aanwezige bedrijven. De cirkels uit de VNG-brochure zijn indicatief en de werkelijke hinder kan in de praktijk per individuele situatie verschillen.
Door Jansen Raadgevend Ingenieursbureau is onderzoek uitgevoerd naar de milieuzonering (Dossier Horeca Kloosterpark, Jansen Raadgevend Ingenieursbureau, 7 mei 2007). Het rapport is opgenomen in bijlage 4 Milieuzonering bedrijven bij deze toelichting. In het rapport is aangegeven welke bedrijven mogelijk een hindercirkel hebben over het plangebied en of zij daadwerkelijk een belemmering kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Het rapport is opgesteld op basis van het toen geldende Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Inmiddels bestaat dit besluit niet meer en dient de planontwikkeling getoetst te worden aan het Activiteitenbesluit. De eisen zijn echter niet gewijzigd en het onderzoeksrapport en de conclusies zijn dan ook nog steeds van toepassing. Onderstaand zijn de conclusies uit het onderzoeksrapport weergegeven.
De horecabedrijven in de directe omgeving van het plangebied vallen onder de werkingssfeer van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. In dit besluit zijn eisen gesteld aan geluidsniveaus binnen in- en aanpandige woningen en ter plaatse van gevels van woningen ten gevolge van (muziek)activiteiten in horecagelegenheden. Het besluit kent geen mogelijkheid om voor woningen een ontheffing van de grenswaarden te verlenen. De geluidsniveaus op de beoordelingsplaatsen dienen derhalve te allen tijde te voldoen aan de grenswaarden. Op basis van dossierstudie en locatiebezoek is bepaald dat er 12 horecabedrijven zijn die relevant zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. De bestaande rechten van deze bedrijven zijn geïnventariseerd (daadwerkelijke geluidsruimte in huidige situatie op basis van vergunning Wet milieubeheer of conform het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, in combinatie met eventueel aanwezig akoestisch onderzoek).
Op basis van de dossierstudie, zowel aangaande de horecagelegenheden als plannen inzake Kloosterpark, kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Op basis van de dossierstudie, zowel aangaande de horecagelegenheden als de ontwikkeling van het plan Kloosterpark, kunnen de volgende conclusies getrokken worden: Voor de ontwikkeling van de woningen binnen het plangebied zijn er voor wat betreft de akoestisch mogelijk hinderlijke bedrijvigheid in de directe omgeving geen belemmeringen.
Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico's voor de omgeving met betrekking tot:
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Dit besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Inrichtingen
De externe veiligheid van inrichtingen heeft betrekking op de kans die bestaat om te overlijden buiten een inrichting als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Bij het bepalen van dit risico speelt de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen een belangrijke rol. In de gemeente Valkenswaard bevindt zich een brouwerij. Hierbij is sprake van opslag van gevaarlijke stoffen. Het bedrijf bevindt zich echter op een dusdanig afstand van de locatie, dat er geen sprake is van belemmeringen.
In de omgeving van onderhavig plan zijn geen bedrijven/inrichtingen aanwezig die relevant zijn in het kader van het BEVI.
Transport
In het kader van externe veiligheid is ook het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg van belang. De gemeente Valkenswaard heeft met ingang van 25 juli 2000 een route gevaarlijke stoffen ingesteld om het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg te reguleren. Hierbij werd het vervoer van gevaarlijke stoffen verlegd van de kern naar de doorgaande verkeersstroom ten zuiden van Valkenswaard. Met het instellen van deze route geldt dus voor een specifieke groep gevaarlijke stoffen, dat zij alleen mogen worden vervoerd over deze aangewezen route. Voor overige potentieel gevaarlijke stoffen geldt dat zij bij voorkeur ook over deze route worden vervoerd. Vervoer van gevaarlijke stoffen met een lokale bestemming kan incidenteel nog plaatsvinden binnen de kern, omdat op verzoek kan worden afgeweken van de route gevaarlijke stoffen. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen initiatief niet strijdig is met de geldende risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit plan geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Er zijn in het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Hiermee worden de grotere kabels en leidingen bedoeld die meestal gepaard gaan met een beschermingszone. Wel zal er een aanpassing in de huisaansluitingen plaatsvinden en een transformatorstation zal moeten worden verplaatst. Het betreft een verdeelstation en een transformatorstation. Het verdeelstation zal in de nieuwe bebouwing worden geïntegreerd. Het verdeelstation is circa 36 m2, levert geen geluidsoverlast op voor de omgeving en vormt ook geen risico vanuit gevaar. Het transformatorstation zal vrijstaand worden gesitueerd als compactstation 20H, los van de woongebouwen. Het compactstation is circa 5 m2 groot en 1,50 meter hoog.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
In het plangebied worden commerciële ruimtes en woningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan activiteit D 11.2 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r..
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit onderhavig hoofdstuk blijkt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt ten gevolge van de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.
Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied en behoort niet tot een gebied waarbinnen een rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied. Ook is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. In dit hoofdstuk zijn tevens de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Geconcludeerd kan worden dat er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten zijn en dat het daarom niet noodzakelijk is een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.