Plan: | Velmolen Oost fase 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0856.BPVelmolenoost-VA01 |
Globale ligging plangebied
Uit oogpunt van de continuïteit van de woningbouwproductie is het van belang dat binnen de gemeente Uden de locatie aan de oostzijde van Velmolen Oost tot ontwikkeling komt. In het vooralsnog geldende bestemmingsplan “Velmolen Oost” heeft dit gebied de uit te werken bestemming "Woongebied uit te werken -WG-U-". In deze bestemming worden uitwerkingsregels gegeven voor de toekomstige ontwikkeling in het plangebied. Op grond van artikel 8 van dat plan geldt er een bouwverbod zolang er geen uitwerkingsplan is vastgesteld. De idee was destijds de nieuwbouwlocatie Velmolen Oost in verschillende fasen uit te werken en te realiseren.
Het nu voorliggende bestemmingsplan "Velmolen Oost fase 3" heeft betrekking op het gebied aan de oostkant van Velmolen. Doel van het plan is ruimte te geven aan nieuwe initiatieven door voor bepaalde delen van het plangebied een hoge mate van flexibiliteit te introduceren. De economische crisis heeft een grote impact op de woningmarkt. De markt is als gevolg daarvan omgeslagen naar een vragersmarkt, hetgeen vraagt om aanbodflexibiliteit en –differentiatie. Nieuwe woningbouwinitiatieven dienen zowel kwantitatief als kwalitatief goed aan te sluiten bij de actuele (regionale) behoefte. In het woningbouwbeleid van de gemeente zijn maatregelen opgenomen om een antwoord te kunnen geven op deze opgave. De belangrijkste maatregelen om de diversiteit te vergroten zijn: het verruimen van het aanbod, het verkleinen van de kloof tussen huur en koop, het vergroten van de flexibiliteit in aanbod en programma, het stimuleren van (collectief) particulier opdrachtgeverschap en het realiseren van nieuwe woonconcepten. Met het nu voorliggende bestemmingsplan wordt hier zoveel mogelijk invulling aan gegeven.
Aangezien de nagestreefde flexibiliteit niet (geheel) mogelijk is binnen de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in het vooralsnog geldende bestemmingsplan is gekozen voor het opstellen van dit bestemmingsplan en niet voor het opstellen van een uitwerkingsplan op basis van het vooralsnog geldende bestemmingsplan.
Ligging plangebied "Velmolen Oost fase 3"
Het plangebied ontleent zijn naam aan een buurtschap aan de zuidkant van Uden en is gelegen tussen de Lippstadtsingel (N264), de Morgenweg en de Boekelsedijk. Aan de westkant van het plangebied ligt een van de recente nieuwbouwwijken van Uden Zuid: Velmolen (Fase 1). In bovenstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Het grootste deel van het plangebied bestaat uit agrarische gronden en één perceel bos. Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de Morgenweg. Langs de weg staat nog een aantal (voormalige) boerderijen. Deze worden meegenomen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, net als een aantal bestaande reguliere woningen.
Voor het plangebied geldt voor het overgrote deel vooralsnog het bestemmingsplan "Velmolen Oost", vastgesteld door de gemeenteraad van Uden op 27 juni 2007 en door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk goedgekeurd op 22 januari 2008. Voor een klein deel van het plangebied nabij de westelijke plangrens geldt het Uitwerkings- en wijzigingsplan Velmolen Oost, 1e fase, vastgesteld door burgemeester en wethouders van Uden op 13 mei 2008.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan heeft in het vooralsnog geldende bestemmingsplan grotendeels de bestemming "Woongebied uit te werken -WG-U-". Deze gronden hebben een ruime bestemmingsomschrijving. De gronden zijn bestemd voor:
De aan de betreffende bestemming verbonden uitwerkingsregels omvatten programmatische en inrichtingsaspecten en uiteraard kaders voor de maatvoering van bebouwing.
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' diende bij uitwerking opgaande beplanting te worden gerealiseerd, als structurerend element in het plangebied. In het plangebied is verder een bestaand bosperceel aanwezig, dat in het geldende plan is bestemd als 'Bos'.
Voor de aanduiding 'markante route' is in de uitwerkingsregels geen regeling opgenomen. Volgens de toelichting van het bestemmingsplan wordt de Morgenweg in het plan opgenomen als een karakteristieke langzaamverkeersroute tussen Eikenheuvel en Volkel. Voor de Morgenweg wordt gestreefd naar een landelijk beeld met een groen-blauwe uitstraling en (half)vrijstaande woningen aan weerszijden van het lint.
In het geldende plan is verder voorzien in een zone met de aanduiding Landschappelijke Zone. Deze zone geeft inhoud en vorm aan de integratie van stad en land. De gekozen opzet betreft een vanuit het buitengebied doorgaande overwegend groene zone tot aan de Lippstadtsingel, aansluitend aan de structuur met groenelementen die als een wig doorlopen tot aan het centrum van Uden.
Gemeente dienen bij de invulling van hun beleid en ook bij ruimtelijke plannen , rekening te houden met de beleidskaders van andere overheden. Verder is het natuurlijk zaak dat ruimtelijke plannen passen binnen de gemeentelijke beleidskaders. Door toetsing aan Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Noord-Brabant worden in dit hoofdstuk kort weergegeven, waarna toetsing van dit planvoornemen aan het betreffende beleid plaatsvindt..
Op 23 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren (“decentraal, tenzij”).
In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.
De bereikbaarheid van Nederland dient verbeterd, gewaarborgd en ruimtelijk zeker gesteld te worden. Hierbij zal de gebruiker voorop staan. Dat wil zeggen dat een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem met voldoende capaciteit gerealiseerd moet worden. Dit kan door de huidige infrastructuur beter te benutten, maar ook door slim te investeren in het hoofdnetwerk. Regio's moeten met elkaar en hun achterland verbonden worden en multimodale vervoersknooppunten dienen versterkt te worden. Om de deur-tot-deur bereikbaarheid verder te verbeteren is het van belang om ook voor fiets- en langzaam verkeer een fijnmazig netwerk te creëren. Ten slotte is ook een transitie naar duurzame mobiliteit gewenst en dit zal dan ook zo veel mogelijk gefaciliteerd moeten worden vanuit de overheid.
Het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid zal gepaard gaan met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving. Het behouden en waar nodig versterken van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden is hierbij van groot belang. Daarnaast zal ook ruimte geboden moeten worden voor militaire activiteiten en een efficiënt gebruik van de ondergrond.
Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Naast deze regio zijn ook andere gebieden in deze regio, zoals de haven van Moerdijk, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, het chemiecluster in Sittard-Geleen en de medische cluster in Maastricht, belangrijk voor de concurrentiekracht van de regio. Het optimaal benutten en verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze regio's via weg, water, spoor en lucht is hierbij van groot belang.
Daarnaast dienen de waterveiligheid, -kwaliteit en zoetwatervoorziening geborgd te worden op zowel korte als lange termijn. Verder zal de (herijkte) Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden, verder tot stand gebracht en beschermd worden. Tenslotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergienetwerk (380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.
Een goed vestigingsklimaat kan worden bereikt door hoogwaardige stedelijke woonmilieus, stedelijke voorzieningen en variërende toegankelijke groengebieden rond het stedelijk gebied te realiseren. Op deze manier wordt de regio aantrekkelijker voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers om hier te komen werken en/of zich hier te vestigen. Dit geldt voornamelijk voor de regio Eindhoven.
In Noordoost- en Zuidoost-Brabant is voorts een drietal militaire luchtvaartterreinen gelegen, namelijk Vliegbasis Volkel, Vliegbasis de Peel en Vliegbasis Eindhoven. Het functioneren van deze drie luchtvaartterreinen vraagt om beperking van ruimtelijke ontwikkelingen die het functioneren daarvan kunnen belemmeren. Ook de werking van het radarstation dat bij Vliegbasis Volkel aanwezig is vraagt om bepaalde regels die voorwaarden stellen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De gebieden waarvoor deze beperkingen gelden en welke beperkingen dat zijn, zijn nader geconcretiseerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, die hierna aan de orde zullen komen.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 145 woningen in diverse categorieën en worden gerealiseerd in een groene omgeving aan de rand van de kern van Uden. Het betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling, variërend van appartementen tot vrijstaande woningen. Door voor flexibiliteit te kiezen in het plan wordt aangesloten op de behoefte van initiatiefnemers. Zo wordt een bijdrage geleverd aan het creëren van een aantrekkelijk en hoogwaardig woonmilieu in het Brainport Zuidoost-gebied. Op de belangen van en eventuele beperkingen vanwege de genoemde militaire vliegbases wordt in navolgende paragraaf nog nader ingegaan. Kortgezegd blijkt daaruit dat door het borgen van de betreffende belangen en beperkingen in dit bestemmingsplan wordt voldaan aan c.q. geen sprake is van een inbreuk het ruimtelijk beleid van het Rijk voor deze terreinen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
In totaal gaat het om dertien nationale belangen, te weten: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de EHS.
Militaire vliegbases
Zoals al aangegeven in paragraaf 2.2.1 dient bij ruimtelijke ontwikkelingen in Noordoost- en Zuidoost-Brabant rekening te worden gehouden met een drietal militaire luchtvaartterreinen. De drie Vliegbases - Volkel, De Peel en Eindhoven - kennen ieder een tweetal geluidzones in respectievelijk dB(A) en Kosteneenheden (Ke) en een obstakelbeheergebied, welke gebieden zijn begrensd op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het Rarro. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het obstakelbeheersgebied van Vliegbasis Volkel, maar buiten de geluidszones rondom die basis.
Ligging geluidzones en obstakelbeheersgebieden vliegbases ten opzicht van plangebied
De maximale hoogte voor objecten binnen een obstakelbeheersgebied dient op grond artikel 2.6.4, lid 4 van het Barro in overeenstemming te zijn met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens. Dat Besluit strekt ertoe om met betrekking tot militaire luchthavens uitvoering te geven aan de Wet luchtvaart. Dit besluit is in feite primair een herschikking van reeds geldende regels die vanuit diverse regelgeving in dit besluit bijeen zijn gebracht. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van een aantal verschillende obstakelvlakken:
Uitsnede kaart met obstakelvlakken invliegfunnel en ICHS bij Luchthavenbesluit Volkel
Invliegfunnel
De funnel, gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken waarvan de hoogte oploopt tot 64 meter boven NAP. In elke baanrichting ligt een landingsvlak en een startvlak waarvan de hoogte oploopt met 1:50. Omdat het beginpunt van beide vlakken verschillend kan zijn (afhankelijk van de ligging van de landingsdrempel) kunnen beide vlakken verschoven ten opzichte van elkaar liggen. De toegestane hoogtes gelden ten opzichte van de hoogte van de desbetreffende landingsdrempel. De funnel ligt niet over het plangebied, een beschermende regeling is dan ook niet aan de orde.
Inner Horizontal Conical Surface
Het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS), eveneens gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak dat gelegen is op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 kilometer rond de landingsdrempel met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 164 meter boven NAP. Ter waarborging van de bij de IHCS behorende hoogtebeperking is in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ihc’ opgenomen met daaraan gekoppeld planregels die de bouwhoogte ongeacht de ter plaatse geldende bouwregels op grond van de daar voorkomende bestemmingen beperken tot max 64 meter boven NAP. Overigens bedraagt het maaiveldniveau binnen het plangebied volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland ca 16,6 meter + NAP waardoor er in elk geval geen belemmeringen te verwachten te zijn voor de realisatie van de beoogde woningbouwplannen.
Het Instrument Landing System-gebied (ILS)
Het Instrument Landing System-gebied (ILS) dat verband houdt met het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen. In het ILS-gebied moeten objecten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Bestaande objecten kunnen aanleiding zijn tot verstoring van het ILS en resulteren in restricties op het vliegen. Nieuwe bouwplannen in het ILS-gebied moeten worden getoetst aan de ter plaatse geldende obstakelvrije hoogte. Bouwplannen die voldoen aan deze obstakelvrije hoogte zijn mogelijk, daarvoor gelden geen beperkingen. In het bestemmingsplan kan een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen voor bouwplannen die de obstakelvrije hoogte overschrijden. Afhankelijk van de mate van verstoring kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor grotere hoogtes dan de toetswaarden. Hiervoor dient vooraf schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij het ministerie van defensie. In het bestemmingsplan is ter borging van het voorgaande voorzien in een gebiedsaanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ils1. De daaraan gekoppelde regels corresponderen met hetgeen hiervoor is beschreven.
Uitsnede kaart obstakelgebied ILS bij Luchthavenbesluit Volkel
Radarverstoringsgebied radarstation Volkel
Het plangebied is ook gelegen binnen het radarverstoringsgebied, dat is begrensd op kaartmateriaal dat behoort tot het Rarro. In deze gebieden geldt op grond van artikel 2.4 lid 1 van het Rarro een maximale bouwhoogte voor bouwwerken. Deze maximale hoogte wordt bepaald door een denkbeeldige lijn vanaf de top van de radarantenne, die over een afstand van 15 kilometer oploopt onder een hoek van 0,25 graden. Voor radarstation Volkel bedraagt de hoogte van de top van de radarantenne 49 meter ten opzichte van NAP. De maximale bouwhoogte voor onderhavig plangebied, dat is gelegen op een afstand van circa 4,5 kilometer, bedraagt dan circa 19,6 meter + de hoogte van de top van de antenne (49m+NAP), hetgeen uitkomt op een bouwhoogte boven NAP van ca 68,6 meter. Gezien de ligging van het plangebied op ca 16,6 meter boven NAP en de maximale bouwhoogtes die in onderhavig plan worden toegestaan, kan voor de beoogde woningbouw ruimschoots voldaan aan artikel 2.4 lid 1 van het Rarro. Volledigheidshalve wordt op de verbeelding voorzien in een aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied', met daaraan gekoppeld regels waarin wordt geborgd dat bouwwerken voldoen aan de maximale bouwhoogte zoals die voortvloeit uit artikel 2.4,lid 1 Barro, waarbij - met enige marge - wordt uitgegaan van een maximum bouwhoogte van 65 meter boven NAP.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormen de beperkingen vanwege Vliegbasis Volkel geen belemmering voor onderhavig planvoornemen en wordt in dit plan voorzien in borging van de betreffende belangen door het opnemen van beschermende regelingen.
Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling een beschrijving te bevatten, waaruit blijkt dat:
Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan een dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Omdat het hier een uitbreiding van het aantal woningen betreft ten opzichte van het oorspronkelijke aantal van ca 145 woningen is een toets noodzakelijk. Hieronder is de beschrijving gegeven waaruit blijkt dat het realiseren van woningen in het plangebied gerechtvaardigd is.
Trede 1 - Actuele regionale behoefte?
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het vooralsnog geldende bestemmingsplan 'Velmolen Oost'. Dat plan voorziet in een uit te werken bestemming die invulling met woningen toestaat. Die uit te werken bestemming is in voornoemd plan toegekend aan een groter gebied dan waarop het nu voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft. Voorts is het nu gewenst meer woningen te realiseren dan het geldende plan toestaat.
De gemeente Uden wil graag een gastvrije en uitdagende stad zijn, vooral voor jongeren die starten op de woningmarkt, of ze nu kiezen voor een carrière of een gezin. Daarnaast is er uiteraard ook aandacht voor andere doelgroepen als senioren, allochtonen of minder validen die ook goed moeten kunnen leven en werken in Uden. De woningvoorraad binnen de gemeente dient zowel kwantitatief als kwalitatief aan te sluiten bij de woonwensen van deze en andere doelgroepen binnen de gemeente en de regio waarin de gemeente is gelegen. Uit de provinciale “Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2014” blijkt dat de gemeente tot 2030 nog een bevolkingsgroei kent van ongeveer 5 %. Op basis van de provinciale Verordening Ruimte, voornoemd provinciaal behoefteonderzoek en een in 2015 uitgevoerd woningmarktonderzoek zijn binnen de regio kwantitatieve woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2014-2024. Voor Uden geldt dat in voornoemde periode tot en met 2025 2.270 woningen aan de voorraad mogen worden toegevoegd, waarvan jaarlijks 180 binnen de kern Uden. De maximaal 145 woningen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan dragen bij aan het dekken van die actuele behoefte en passen ook binnen voornoemde regionaal afgestemde programmering en de gemeentelijke invulling daarvan in het Woningbouwprogramma, actualisatie 2015.
Het planvoornemen is op te delen in een drietal ontwikkelingen. Er worden maximaal 38 kavels uitgeven die door particulieren zelf zijn te bebouwen en waarvoor een hoge mate van flexibiliteit geldt voor de vormgeving van de woningen, waardoor ruime mogelijkheden bestaan kwalitatief goed aan te sluiten bij de behoefte (bestemmingen Wonen - 1, Wonen - 3 en Woongebied - 1). Verder er wordt een deel projectmatig ontwikkeld door beleggers, binnen welk project maximaal 71 woningen kunnen worden gerealiseerd (bestemming Woongebied - 2), waarvan 60 huurwoningen in zowel het goedkope (10), midden (29) als dure segment (21). Daarnaast wordt een deel ontwikkeld door een woningbouwcorporatie, waarbij ook ruimte wordt geboden voor tijdelijke woningen (Wonen - 2). In dit deel van het plangebied kunnen óf 36 gestapelde (huur)woningen worden gerealiseerd, óf 24 grondgebonden woningen.
Conclusie
De woningen die binnen dit plangebied mogelijk worden gemaakt (maximaal 145, waarvan 109 grondgebonden woningen en 36 gestapelde woningen) sluiten zowel kwantitatief als kwalitatief aan bij de actuele regionale behoefte.
Trede 2 - Bestaand stedelijk gebied?
Uit het Besluit ruimtelijke ordening blijkt dat onder bestaand stedelijk gebied moet worden verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Uit de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de implementatie van 'de ladder' in het Besluit ruimtelijke ordening blijkt dat aan de hand van de feitelijke situatie moet worden beoordeeld of een bepaald gebied als stedelijk gebied wordt ervaren. De ter plaatse geldende bestemmingsplannen en provinciale verordeningen kunnen daarbij ondersteunend werken.
Uitsnede luchtfoto met aanduiding ligging plangebied
Mede door de ontwikkeling van Uden Zuid / Velmolen door de jaren heen in onderhavig plangebied inmiddels geheel omsloten door stedelijk gebied, bestaande uit woningbouw, bedrijventerreinen, sportvelden en infrastructuur. Ten zuiden van de plangebied is zeker door de woningbouw aan onder meer de Morgenweg, Helmteken en Hellebaard voorzien in een duidelijke afbakening c.q. afronding aan de zuidzijde van de kern Uden en vindt een verbinding plaats tussen Uden enerzijds en Volkel anderzijds. Het Zuiderpark markeert hier duidelijk de grens tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Nu de resterende agrarische gronden binnen het gebied Velmolen waarop dit bestemmingsplan betrekking geheel is omsloten door stedelijke functies, bestaande uit hoofdzakelijk woningbouw, ligt inbreiding binnen onderhavig plangebied en daarmee afronding van het plan Velmolen voor de hand.
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl voor Uden en en Volkel met aanduiding ligging plangebied
Uit het hiervoor afgebeelde kaartbeeld dat afkomstig is van de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl blijkt hetzelfde. Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied en inbreiding op deze locatie leidt tot een logische afronding van het stedelijk gebied aan de zuidzijde van de kern Uden en de aansluiting van Uden-Zuid bij Volkel.
Volgens de provinciale Verordening Ruimte 2014 ligt het plangebied weliswaar niet binnen de begrenzing van het zogenoemde 'stedelijk concentratiegebied', maar is het wel aangeduid als zoekgebied verstedelijking. De provincie geeft daarmee duidelijk aan dat - hoewel nu nog geen sprake is van feitelijk bestaand gebied, zij wel ruimte ziet c.q. wil bieden voor invulling ervan met stedelijke functies.
Conclusie
Door ontwikkelingen rondom onderhavig plangebied is het betreffende gebied onderdeel geworden van het stedelijk gebied van Uden en ligt inbreiding op deze plek voor de hand als afronding van het gebied Velmolen. De grens tussen stedelijk gebied en het buitengebied ligt daarbij ter hoogte van het Zuiderpark.
Trede 3 - Multimodaal ontsloten locatie buiten het stedelijk gebied?
Gezien het voorgaande is een toetsing aan trede 3 niet meer aan de orde, aangezien sprake is van een inbreidingslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Volledigheidshalve kan wel worden opgemerkt dat de locatie via de bestaande infrastructuur goed wordt ontsloten voor zowel gemotoriseerd als ongemotoriseerd verkeer en dat de locatie ook door middel van openbaar vervoer goed bereikbaar is. Uden heeft weliswaar geen treinstation, maar is per bus wel goed bereikbaar. Via die (snelle) busverbindingen zijn onder andere steden als Eindhoven en Den Bosch en Oss goed bereikbaar, waar aansluiting bestaat op het spoornetwerk.
Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden:
Een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn;
Behoud in situ:
Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tast- en goed zichtbaar blijven;
Verstoorder betaalt:
Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Het verdrag van Malta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in enkele Nederlandse wetten zoals de Monumentenwet 1988 en de Ontgrondingenwet. In paragraaf 3.8 wordt nader ingegaan op de aanwezige en mogelijk te verwachten archeologische waarden in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Kortgezegd wordt het belang van de archeologische monumentenzorg in dit bestemmingsplan geborgd door het opnemen van een dubbelbestemming waarmee in de vergunningfase een volwaardige toets op archeologische aspecten plaatsvindt. Aanvullend archeologisch onderzoek vindt plaats parallel aan dit bestemmingsplantraject.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitat-richtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen. Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.
Voor ieder definitief aangewezen natuurgebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.
In een omtrek van ca 20 kilometer van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden, waardoor redelijkerwijs kan worden gesteld dat de bescherming van deze gebieden geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
De provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. Met deze structuurvisie is de in 2010 vastgestelde visie geactualiseerd. De provincie heeft in de structuurvisie een aantal belangrijke beleidswijzigingen doorgevoerd. Hieronder vallen beleidswijzigingen die betrekking hebben op de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in de provincie Brabant. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Het doel is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 heeft de provincie een aantal structuren opgenomen, te weten de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren is een aantal perspectieven onderscheiden. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen het structuurvisiegebied 'Stedelijk concentratiegebied en deels in 'Gemengd landelijk gebied' met tevens de aanduiding 'Zoekgebied verstedelijking'.
Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie RO
In het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen. Het stedelijk concentratiegebied vangt per saldo het migratieoverschot van de hele provincie op. De provincie Noord-Brabant heeft meegewerkt aan het realiseren van het bestemmingsplan Velmolen Oost. In dit plan wordt een woningbouwprogramma voorzien waaraan in dit plangebied invulling wordt gegeven. Het planvoornemen geeft daarmee invulling aan de verstedelijkingsopgave en voorziet in de regionale en lokale behoefte aan woningen. Bovendien betreft het planvoornemen een inbreiding en wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte door aan te sluiten op de behoefte in de woningbouwmarkt. Met name door te kiezen voor een flexibele invulling van het plan. Het planvoornemen voldoet dan ook aan het beleid uit de structuurvisie RO.
De Verordening Ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening Ruimte geregeld op welke wijze het Regionaal Ruimtelijk Overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd. Naast deze direct bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal bindende regels voor burgers. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen in de zogenaamde extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Verordening Ruimte.
Uitsnede Themakaart stedelijke ontwikkeling Verordening Ruimte 2014
Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de verordening zijn de navolgende aspecten van belang voor onderhavig bestemmingsplan:
Bevordering van ruimtelijke kwaliteit
Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering van het gebruik van of hergebruik van bestaande bouwpercelen. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie daarnaast dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van het relatief recent ontwikkelde woongebied Velmolen Oost en is als gevolg van de gefaseerde ontwikkeling van Velmolen Oost inmiddels geheel omsloten door stedelijke functies. Met de realisatie van fase 3, waarop dit bestemmingsplan betrekkking heeft, wordt voorzien in een logische afronding van de gehele woningbouwontwikkeling en vindt een efficiënt en duurzaam grondgebruik plaats. Hoewel de totale ontwikkeling van het project Velmolen Oost is te zien als een uitbreidingslocatie is fase 3, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, in feite aan te merken als inbreiding. Het gebied is inmiddels reeds geheel omsloten met stedelijke functies en er wordt geen extra beslag gelegd op het 'maagdelijk' buitengebied. Door eerdere woningbouwontwikkelingen binnen het project Velmolen Oost is met het Zuiderpark een duidelijke grens tussen buitengebied en het stedelijk gebied ontstaan.
Binnen het gehele woningbouwproject Velmolen Oost is de nodige aandacht besteed aan de relatie met het buitengebied dat direct ten zuiden van de wijk is gelegen. Dat blijkt onder meer uit het vele groen dat de woningen omzoomt, zeker in het zuidelijk deel nabij Krombos en in de vorm van het Zuiderpark. Bestaande groenstructuren zoals bomenrijen zijn zoveel mogelijk behouden gebleven en hebben een plek gekregen in de stedenbouwkundige opzet van de totale ontwikkeling. Deze groenstructuren zijn ook verankerd in het plan door middel van een passende bestemming (bestemming Groen). Concreet voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt hetzelfde. Het bestaande bosgebied langs de Morgenweg wordt weliswaar met beleid uitgedund, maar blijft behouden en sluit daarmee (in lijn) aan op de bestaande bomenrij aan de overzijde van de Morgenweg.
Hetzelfde geldt voor de bomenrij langs het perceel Morgenweg 36, welke bomenrij buiten de plangrens verder doorloopt richting het zuiden, langs de bestaande watergang verder het buitengebied in. Voorts worden de kavels van west naar zuidoost steeds ruimer van opzet. Waar met name in het westelijk deel van het plangebied ruimte is voor bijvoorbeeld aaneengesloten en gestapelde bebouwing, is in het (zuid)oostelijk deel van het plangebied ruimte voor ruime kavels voor vrijstaande woningen met ruimte voor veel groen op zowel particulier terrein als in de openbare ruimte. De noodzakelijke geluidwerende voorzieningen zullen eveneens worden geïntegreerd in het landschap. Waardevolle elementen uit het landschap zijn geïntegreerd in het plan en vormen belangrijke dragers voor de structuur van het plangebied. Uitgangspunt is een landelijke en groene verkaveling die moet aansluiten op de omgeving. Die omgeving is stedelijk aan de westzijde, agrarisch aan de zuidzijde, een landelijke overgangszone aan de oostzijde en infrastructuur gevolgd door stedelijk groen en sport aan de noordzijde. Het plangebied is zo vorm gegeven dat het invulling geeft aan deze overgangen.
Gezien het voorgaande neemt de ruimtelijke kwaliteit en de relatie met c.q. de overgang naar het buitengebied een belangrijke plaats in in de planvorming en wordt daarmee voldaan aan het bepaalde in de Verordening Ruimte 2014.
Bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied
Stedelijke ontwikkelingen zoals woningbouw dienen in beginsel te worden geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied. Voorziet een bestemmingsplan in een dergelijke ontwikkeling dan dient in de toelichting te worden ingegaan op de wijze waarop de ontwikkeling past binnen de afspraken die in het Regionaal Ruimtelijk Overleg zijn gemaakt en hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de reeds beschikbare harde plancapaciteit voor nieuw te bouwen woningen.
Op dit aspect is reeds ingegaan in paragraaf 2.2.3. Daaruit volgt kortgezegd dat het aantal woningen dat met dit plan mogelijk wordt gemaakt past binnen de regionaal gemaakte afspraken en binnen de gemeentelijke programmering (Woningbouwprogramma, actualisatie 2015) waarmee invulling wordt gegeven in de woningbouwopgave voor Uden. In voornoemde gemeentelijke programmering is behalve de behoefte ook de harde en zachte plancapaciteit in beeld gebracht en daaruit blijkt dat de woningbouwopgave voor Uden niet kan worden opgevangen binnen het stedelijk concentratiegebied. Om die reden is gekozen voor uitbreiding aan de zuidzijde van de kern Uden in de vorm van Velmolen Oost, waarvan onderhavig planvoornemen onderdeel uitmaakt onder de noemer 'fase 3'.
Gemengd landelijk gebied en Gebieden integratie stad - land
Binnen dit gebied gelden regels voor agrarische bedrijven die zich hier willen vestigen, die binnen dat gebied willen uitbreiden en/of willen omschakelen naar een andersoortig agrarisch bedrijf. Stedelijke ontwikkelingen als onderhavige woningbouwontwikkeling horen in dit gebied in beginsel niet thuis. In gebieden die tevens zijn voorzien van de aanduiding 'Gebieden integratie stad - land' zijn daarvoor wel mogelijkheden, mits wordt voldaan aan de voorwaarden als benoemd in artikel 9.1 van de Verordening:
Ad 1) Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 145 woningen en sluit aan op de woningbouw ten zuiden en ten westen van het plangebied. In relatie tot artikel 3 van de Verordening Ruimte is eerder in deze paragraaf reeds ingegaan op de relatie met het landschap en de nabijgelegen buitengebied. Er is bewust gekozen voor groene landschapsontwikkeling, aansluitend op de bestaande groenstructuren in de omgeving. Binnen het gehele plan Velmolen Oost, waarvan dit plan als fase 3 onderdeel uitmaakt, wordt in totaal 6,5 hectare aan nieuwe groenvoorzieningen gecreëerd. Aangezien de bodem in dit gebied sterk waterdoorlatend is en de bodem bovendien ijzerhoudend is, is afgezien van de aanleg van oppervlaktewater. De samenhang en evenredigheid met een groene en landschappelijke ontwikkeling blijkt uit de prominente plek die de Boekelsedijk in het plan heeft. Deze bestaande verbindingsroute vanuit het buitengebied met het centrum van Uden behoudt zijn landelijke uitstraling. De open structuur van erven langs een laan blijft behouden en wordt ook zo bestemd en beschermd. Op deze manier loop het buitengebied door naar de woonwijk. De Boekelsedijk is tevens de scheiding tussen Uden-Zuid en Volkel. Hoewel de fysieke afstand tussen de woonbebouwing van Uden en Volkel is afgenomen, blijft met de integratie van de Boekelsedijk in zijn oorspronkelijke vorm de scheiding tussen de twee kernen duidelijk beleefbaar. Hiermee wordt voldaan aan voorwaarde 1.
Ad 2) Onderhavig plan heeft geen betrekking op een bedrijventerrein of bedrijfsmatige functies. Deze functies worden in onderhavig bestemmingsplan ook niet mogeljik gemaakt.
Ad 3) Het plangebied grenst aan drie zijden aan het bestaand stedelijk gebied. Aan de westzijde grenst het aan het woongebied Velmolen-Oost, aan de oostzijde grenst het aan Volkel en aan de noordzijde aan de bestaande kern van Uden.
Ad 4) Het plangebied grenst aan Velmolen-Oost aan de westzijde en aan de Boekelsedijk aan de oostzijde. De Boekelsedijk is een (langzaamverkeer)verbinding naar de kern van Uden. De Boekelsedijk is een landelijke weg, waarlangs nog de oorspronkelijke agrarische verkaveling zichtbaar is. Door ten opzichte van de Boekelsedijk een bebouwingsvrije zone aan te houden wordt de uitstraling van deze weg met het agrarische en landelijke karakter als belangrijk element opgenomen in de planvorming. Op deze manier blijft het landelijke gebied beleefbaar in Velmolen-Oost fase 3. De Boekelsedijk trekt het buitengebied het plangebied in. Velmolen-Oost fase 3 is een stedelijke uitbreiding binnen het gehele plan Velmolen-Oost, maar heeft een groenere en landelijkere uitstraling dan de andere deelgebieden binnen Velmolen-Oost. De gekozen woningtypologie draagt ook bij aan de instandhouding van de groene uitstraling.. Er is ruimte voor ruime woningen op riante kavels, waardoor hier meer groen terugkomt in de woonomgeving. Dit resulteert in een lage bebouwingsdichtheid voor een stedelijk woonmilieu. Naast de Boekelsedijk dragen ook bestaande groenstructuren hieraan bij. Deze groenstructuren krijgen een plek binnen het plangebied.
Ad 5) Binnen onderhavig bestemmingsplan worden bestaande en nieuw te realiseren groenstructuren voorzien van de bestemming 'Groen', waardoor 'rode' ontwikkelingen hier worden uitgesloten. Er is daarnaast op die plekken waar de groene uitstraling van belang is, zoals in de nabijheid van de Boekelsedijk en de Morgenweg, gewerkt met diepe voortuinen en een extensieve verkaveling.
Ad 6) Van de genoemde artikelen is voor deze ontwikkeling alleen artikel 4.3 van belang. Dit artikel stelt aan de toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouwmogelijkheden voor woningen de eis dat wordt verantwoord hoe het plan zich verhoudt tot de in het Regionaal Ruimtelijk Overleg gemaakte afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit. Daaraan wordt voldaan in paragraaf 2.2.3. De betreffende aspecten zijn ook eerder in deze paragraaf reeds aan de orde gekomen onder het kopje 'Bestaand stedelijk gebied / stedelijk concentratiegebied'.
Ad 7) De betreffende groenstructuren krijgen de bestemming 'Groen', waardoor gebruik van die gronden door 'rode' functies is uitgesloten. Van een bedrijventerrein of andere bedrijfsmatige functies is geen sprake. De planregels die zijn verbonden aan de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen staan dergelijke ontwikkelingen ook niet toe.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt met onderhavig bestemmingsplan voldaan aan het bepaalde in de Verordening Ruimte.
Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld, die (tevens) de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan de het bereiken van die doelstellingen.
Onderhavig plangebied is aangeduid als 'Woongebieden in de kern Uden'. Voor deze gebieden wordt behoud van een prettig woon- en leefklimaat nagestreefd alsmede het bieden van voldoende aanbod aan duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle relevante doelgroepen. Daarnaast zijn goede verbindingen van belang, zowel met het openbaar vervoer als met de fiets of de auto. Het voorzieningenniveau moet op peil blijven en waar mogelijk worden versterkt. Bij nieuwe initiatieven speelt duurzaamheid een nadrukkelijke rol in de afweging.
Uitsnede visiekaart
Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de functie woongebied die in de structuurvisie aan het gebied is toegekend. De woningen zullen zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten bij de actuele behoefte van de juiste doelgroepen woningenzoekenden. Met dit plan wordt een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van het goede woon- en leefklimaat in de gemeente Uden.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan staat geluidsgevoelige functies toe in de vorm van woningbouw. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de zone van wegen, waardoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk c.q. gewenst is.
Een akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de wegen en het beoordelen of er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied ligt ten zuiden van de provinciale weg Rondweg Zuid (N264/Lippstadtsingel) buiten de bebouwde kom van Uden, maar door de invulling van het plangebied met woningbouw gaat het gebied onderdeel uitmaken van de bebouwde kom. Indien de geluidsbelasting op de gevels van het pand boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt, kan een zogenoemde hogere grenswaarde worden vastgesteld door burgemeester en wethouders van Uden. In dat geval kan op grond van het Bouwbesluit ook een (bouw)akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn om te beoordelen of de gevels ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de woningen een voldoende geluidwering wordt geboden om te kunnen voldoende aan de zogenoemde 'binnenwaarde' van maximaal 33 dB.
Door Econsultancy is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan, dat als bijlage is opgenomen bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat zonder het treffen van maatregelen binnen een groot deel van het plangebied niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde vanwege geluid afkomstig van verkeer op de Lippstadssingel / N264 en dat binnen een deel van het plangebied ook de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. Om de geluidsbelasting op het plangebied te verminderen is bezien in hoeverre een geluidscherm de geluidbelasting kan terugbrengen, zonder (onevenredig) afbreuk te doen aan het stedenbouwkundig plan voor het gebied. Dat blijkt mogelijk door een geluidscherm te realiseren van 6,7 meter hoog. Daarmee kan binnen een groot deel van het plangebied worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en wordt nergens binnen het plangebied de maximale ontheffingswaarde overschreden. Voor delen van het plangebied blijft een hogere grenswaarde noodzakelijk vanwege een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de tweede verdieping. Op de lagere verdiepingen wordt nagenoeg overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
In de regels van dit plan is door middel van een voorwaardelijke verplichting geborgd dat voornoemd geluidscherm dient te worden gerealiseerd en in stand dient te worden gehouden alvorens de nieuw te bouwen woningen in gebruik mogen worden genomen. Parallel aan de procedure voor dit bestemmingsplan zal de procedure voor noodzakelijke hogere grenswaarden worden ingezet. Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen binnen het plangebied zal in de vergunningfase moeten worden aangetoond dat ook het vereiste binnenniveau van 33 dB op grond van het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald. Aangezien bij moderne bouw al snel een karakteristieke gevelwering van 20 à 25 dB wordt geboden, kan redelijkerwijs worden gesteld dat dat niet tot belemmeringen zal leiden.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat voor de overige (lokale) wegen in de omgeving van het plangebied (waaronder ook 30 km/u-wegen) geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde voor een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
In de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen dat de ontwikkeling op zichzelf beschouwd kan worden aangemerkt als NIBM-project, gezien het bepaalde in de Regeling NIBM. Naar aanleiding van ingekomen zienswijzen is na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanvullend onderzoek verricht naar het aspect luchtkwaliteit, waarbij ook recente ontwikkelingen in de omgeving van onderhavig plangebied zijn meegenomen. Dit door Econsultancy verrichte onderzoek is als bijlage is opgenomen bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit, rekening houdend met recente ontwikkelingen in de omgeving, geen belemmering vormt voor dit planvoornemen. Op de toetspunten nabij de relevante wegen vinden geen overschrijdingen plaats van de grenswaarden. Daarnaast blijkt dat de concentraties ruim onder de grenswaarden blijven en daarnaast zullen in de toekomst de (achtergrond) concentraties verder afnemen. Er kan dus worden gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, een wijziging daarvan of een projectbesluit moet -ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening- worden onderzocht of een eventuele bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingen belemmert en de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie “wonen”.
Op 15 december 2011 is de bodemkwaliteitskaart regio Noordoost Brabant vastgesteld door de gemeenteraad. Uit de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de gemiddelde bodemkwaliteit van de ontwikkelingslocatie voldoet aan de achtergrondwaarde (AW2000), hetgeen betekent dat de grond in beginsel geschikt voor een woonfunctie. Binnen het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken verricht. Aangezien een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan nog niet was onderzoch en een aantal van de in het verleden verrichte onderzoeken inmiddels zijn gedateerd, is in oktober/november 2015 een nieuw verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Lankelma. Dit nieuwe bodemonderzoek heeft betrekking op het gehele plangebied van dit bestemmingsplan. IN het betreffende onderzoek, dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, is rekening gehouden met de resultaten uit eerdere onderzoeken. Dit bodemonderzoek is als bijlage bijgevoegd.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond zeer plaatselijk licht verontreinigd is met koper. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Plaatselijk zijn koper, cadmium, nikkel en zink aangetroffen. Gezien de aard en mate van de aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater is een nader onderzoek echter niet noodzakelijk.
Op de locatie zijn in het verleden diverse stallen gesloopt. Aangezien in deze stallen destijds asbesthoudende materialen aanwezig waren is aanvullend onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd ter plaatse van de voormalige stallen aan de Morgenweg 28 en 36 en Boekelsedijk 27. Uit het onderzoek blijkt dat er geen asbest in de bodem aanwezig is.
Tijdens de veldwerkzaamheden van het milieukundige bodemonderzoek zijn voorts asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen ter plaatse van de Boekelsedijk 23. Uit het daarop volgende aanvullend onderzoek is echter gebleken dat de grond geen asbest bevat. Voorafgaande aan graafwerkzaamheden dienen eventuele asbesthoudende materialen van het maaiveld verwijderd te worden door middel van hand-picking. Deze werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een daarvoor erkend bedrijf. Voor zover er na hand-picking tijdens graafwerkzaamheden nog asbesthoudende materialen worden aangetroffen, dan is van belang dat uit het onderzoek is gebleken dat de concentratie in de grond lager is dan 100 mg/kg, waardoor dit geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik.
Ook uit de eerder verrichte bodemonderzoeken (van voor 2010) blijkt dat er op de destijds onderzochte locaties geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de bodem. Het grondwater was plaatselijk licht verontreinigd met koper, maar dat vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Gezien het voorgaande vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen en is het plan op dit punt uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het gewenst, zo niet noodzakelijk, in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder in het kader van de zogenoemde 'watertoets'. Ten behoeve van het bestemmingsplan is in dat kader onderzoek vereist naar de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor het watersysteem. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Naar de effecten voor het watersysteem is onderzoek verricht door Econsultancy. De watertoets is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Uit onderzoek blijkt dat de bovengrond tot op wisselende diepten voornamelijk bestaat uit matig siltig, matig fijn zand. De toplaag is bovendien zwak humeus. In de ondergrond wordt overwegend matig tot zeer grof zand aangetroffen. De ondergrond is bovendien wisselend matig tot sterk grindig. Tijdens de veldwerkzaamheden is de grondwaterstand in de boorgaten eenmalig opgenomen. Op basis van grondwatermetingen uit het archief van TNO, actuele grondwaterstandsmetingen en de hydromorfe kenmerken wordt ingeschat dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) voor de onderzoekslocatie is gelegen op circa 15,5 m +NAP. De bodem binnen de onderzoekslocatie wordt op basis van textuur en de onderzoeksresultaten geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.
In de huidige situatie is het plangebied, op enkele woonpercelen na, nagenoeg geheel onverhard. Het planvoornemen ziet op herontwikkelen van de locatie ten behoeve van woningbouw. De exacte invulling van het plangebied ligt niet concreet vast, aangezien het gewenst is een bepaalde mate van flexibiliteit te bieden. Voor de bepaling van het toekomstig verhard oppervlak wordt er daarom vooralsnog van uitgegaan dat 50-75% van het totale plangebied in de toekomstige situatie onverhard zal zijn (gemiddeld 62,5%). Op basis van de kenmerken van een suburbaan gebied en de relatie tussen ruimte en milieu is, op basis van het planoppervlak, vooralsnog uitgegaan van een toekomstig verhard oppervlak van circa 37.500 m2.
Het projectgebied is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Aa en Maas en de gemeente Uden. Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist. Samen met het waterschap is door de gemeente Uden de "Watertoets Uden" opgesteld. Op basis van dat beleid en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (vGRP+) dienen nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Uden hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Dit dient per perceel te worden uitgevoerd. Per perceel dient 60mm/m2 verhard oppervlak aan regenwater te worden geborgen c.q. geïnfiltreerd te worden. Het meerdere aan hemelwater dient - voor zover dat afvloeit naar het openbaar gebied - bovengronds te worden afgevoerd.
Binnen het plangebied zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder. De wateropgave ten aanzien van het plan bedraagt - uitgaande van de hiervoor genoemde uitgangspunten - 2.250 m³. Op basis van de gebiedsbrochure Velmolen-Oost wordt ten aanzien van de berging van hemelwater uitgegaan van een toepassing van een water-passerende bestrating. Het beschikbare wegoppervlak (inclusief parkeren) dient tenminste 9.375 m2 te bedragen om de gehele wateropgave te kunnen verwerken. Het is gezien het gemeentelijk beleid echter gewenst tenminste 60 mm per m2 verhard oppervlak op het eigen perceel op te vangen. Tijdens de verdere planvorming zal het hemelwaterafvoersysteem in een waterhuishoudingsplan nader uitgewerkt moeten worden in overleg met de gemeente Uden.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater toe nemen (300 liter per woning per dag). Hier dient bij de uitwerking van het rioolstelsel rekening mee te worden gehouden.
Op basis van bovenstaande randvoorwaarden en uitgangspunten kan het hemelwater verwerkt worden conform de uitgangspunten van de waterbeheerders en bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het plan op dit punt niet uitvoerbaar is. Gezien de in het plan aangebrachte flexibiliteit en het feit dat per perceel een infiltratie/bergingsseis geldt kan vooralsnog geen concrete invulling worden gegeven aan de exacte wijze van infiltratie c.q. berging. Dat zal bij de verdere concretisering van de ontwikkeling van het gebied een plaats krijgen in het proces, conform de hiervoor beschreven uitgangspunten.
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid van de gemeente Uden (DHV, 2011) is gericht op het bieden van een veilige leefomgeving voor haar burgers. Het minimale uitgangspunt is voldoen aan wet- en regelgeving. Waar mogelijk wordt invulling gegeven aan het scheiden van risicovolle activiteiten van woon-, leef- en (zo mogelijk) werkomgevingen. Ook wordt nagestreefd de aanwezigheid van verminderd zelfredzame personen binnen 100%-letaliteitscontouren uit te sluiten. Voor transportassen (wegen) wordt uitgegaan van plasbrandaandachtsgebieden van 30 meter meter vanaf de rand van de weg.
In deze paragraaf worden de relevante externe veiligheidsrisico's beschouwd. Daaruit volgt dat er voor onderhavig plangebied geen belemmeringen zijn op dat punt. Ten aanzien van een eventueel plasbrandaandachtsgebied wordt opgemerkt dat dit - voor zover al aan de orde voor de N264 - voor een deel binnen onderhavig plangebied valt. Een groot deel van die overlap vindt voorts plaats met gronden die zijn bestemd als 'Groen' en waarop ingevolge een voorwaardelijke verplichting in de regels een geluidsscherm dient te worden gerealiseerd van 6,7 meter hoog. Ook blijkt uit navolgende beschouwing dat de plaatsgebonden risicocontour binnen de begrenzing van de weg zelf blijft en het groepsrisico beneden 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Gezien het voorgaande wordt geen aanleiding een plasbrandaandachtsgebied op te nemen op de verbeelding.
Aangezien met onderhavig plan nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt die kunnen worden aangemerkt als kwetsbaar object is door Econsultancy onderzoek verricht naar risicobronnen in de omgeving van het plangebied, die van invloed kunnen zijn op de haalbaarheid van het planvoornemen. Uit het onderzoek, dat als bijlage is opgenomen bij deze toelichting, blijkt het navolgende.
Uitsnede risicokaart met aanduiding relevante risicoafstanden
Uit de inventarisatie van de provinciale risicokaart blijkt dat het plan nabij de provinciale weg N264 (Gennep-Uden), de hogedruk aardgastransportleiding Z-542-01, LPG-tankstation Industrielaan en het zwembad Zeesterbad is gelegen.
Provinciale weg N264
De provinciale weg N264 (Lippstadt-singel) is niet opgenomen in de Regeling Basisnet en niet in het Hoofdrapport Basisnet Wegen van oktober 2009. Van de Risicokaart kan wel worden opgemaakt dat de plaatgebonden 10-6/jaar-contour 0 meter bedraagt en daarmee niet binnen onderhavig plangebied valt. Het plangebied ligt wel grotendeels binnen een afstand van 200 meter van de weg. Om die reden is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd, die is opgenomen in hoofdstuk 5 van bijgevoegd onderzoek. Daaruit blijkt dat het groepsrisico door onderhavige ontwikkeling met minder dan 10% van de oriëntatiewaarde toeneemt en ook lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er kan derhalve worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Daar wordt verderop in deze paragraaf op ingegaan.
Aardgastransportleiding
De hogedruk aardgastransportleiding Z-542-01 is een regionale hogedruk aardgastransportleiding die door Gasunie Transport Services B.V. wordt beheerd en is gelegen ten noordwesten van het plangebied. De leiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een diameter van 10 inch. De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leiding en reikt derhalve niet tot onderhavig plangebied. Ook de 100%-letaliteitsgrens die is gelegen op een afstand van 60 meter van de leiding reikt niet tot aan het plangebied. De 1%-letaliteitsgrens ligt op 120 meter meter afstand van de leiding en valt daarmee wel voor een klein deel wel samen met onderhavig plangebied (zie uitsnede risicokaart). De gronden waarvoor die overlap aan de orde is is in dit plan bestemd als 'Groen' en binnen die bestemming worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Voor zover overlap plaatsvindt tussen het invloedsgebied van de leiding en de bestemming 'Woongebied - 2' kan gezien de beperkte oppervlakte worden gesteld dat hier één woning kan worden gerealiseerd. Uitgaande van 1,2 aanwezige personen in de dagperiode en 2,4 personen in de nachtperiode en de grote hoeveelheid woningen, bedrijven en andere gebruiksintensieve functies binnen het inventarisatiegebied van 1,3 kilometer rondom het plangebied kan worden gesteld dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico door onderhavig planvoornemen niet zal toenemen. Wel is een beperkte verantwoordingsplicht van het groepsrisico aan de orde. Daar wordt verderop in deze paragraaf op ingegaan.
LPG-tankstation
Aan de Industrielaan is een LPG-tankstation gevestigd. Het invloedsgebied van het vulpunt en de ondergrondse tank bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt op circa 330 meter afstand. Geconcludeerd kan worden dat er geen overlap bestaat tussen het invloedsgebied van het LPG-tankstation en het plangebied.
Zwembad De Zeesterbad
Ten noorden van het plan ligt het zwembad De Zeesterbad. Het gebruik van chloor als desinfectiemiddel is voorgeschreven door de Wet Hygiëne en Veiligheid Badinrichtingen en Zwemgelegenheden (WHVBZ). In een conventioneel zwembad wordt natriumhypochloriet (chloorbleekloog) als desinfectiemiddel gebruikt. Chloorbleekloog levert risico's op in het kader van externe veiligheid. De theoretische effectafstand van de opslag van chloorbleekloog bij het vrij komen van chloorgas bedraagt 60 meter. Het plangebied ligt op 260 meter afstand. Geconcludeerd kan worden dat er geen overlap bestaat tussen het invloedsgebied van het zwembad en het plangebied.
Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat vanwege de overlap tussen het plangebied enerzijds en de invloedsgebieden van de N264 en de aardgastransportleiding anderzijds, op grond van het bepaalde in respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes en Besluit externe veiligheid buisleidingen invulling dient te worden gegeven aan de beperkte verantwoordingsplicht.
Buisleiding
Op de te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied is in de vorige paragraaf reeds ingegaan. Er kan binnen onderhavig plan binnen dat gebied één woning worden gerealiseerd. Daarbij is tevens vermeld dat het groepsrisico door onderhavige ontwikkeling niet zal toenemen. Over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied is advies ingewonnen bij de regionale brandweer, waarvan de resultaten hierna zullen worden beschreven.
Provinciale weg N264
Uit het door Econsultancy uitgevoerde onderzoek blijkt dat het groeprisico niet meer bedraagt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Derhalve kan worden volstaan met een beperkte verantwoording aan de hand van de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. Over deze aspecten is advies ingewonnen bij de regionale brandweer, waarvan de resultaten hierna zullen worden beschreven.
Advies regionale brandweer
Op 29 februari 2016 is advies uitgebracht door de regionale brandweer. Het advies is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De bestrijdbaarheid wordt als matig beoordeeld. De bereikbaarheid is goed, maar de bluswatervoorziening ter plaatse is onvoldoende om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te kunnen bestrijden. De zelfredzaamheid wordt als goed beoordeeld. De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is redelijk. Er kan nu alleen in westelijke richting via de Gulden en Muntmeester ontvlucht Aangenomen wordt dat de bewoners goed in staat zijn om zich zelf in veiligheid te brengen. Het plangebied is nog niet nader ingedeeld waardoor geen beoordeling van de binnenplanse bereikbaarheid mogelijk is. De brandweer adviseert op dat punt te voorzien in een onafhankelijke calamiteitenroute aansluitend op de Morgenweg en bij de verdere uitwerking van het gebied uit te gaan van de Handreiking bluswater en bereikbaarheid (Brandweer Nederland, november 2012).
Verder adviseert de brandweer extra aandacht aan risicocommunicatie te besteden. Voor maatgevend scenario BLEVE (op de N264) geldt dat vluchten de beste optie is. Om het vluchten te optimaliseren zijn twee zaken noodzakelijk: 1) voldoende vluchtmogelijkheden en 2) mensen moeten zich bewust zijn van het risico en weten hoe men het beste kan handelen ten tijde van een incident. Deze informatie kan bijvoorbeeld deel uit maken van informatie/documentatie die (potentiele) kopers en gebruikers ontvangen. Hiermee wordt optimaal invulling gegeven aan eigen verantwoordelijkheid en het risicobewustzijn van de burger.
Voornoemde adviezen zullen bij de verdere planontwikkeling worden opgevolgd. Er komt geen reguliere ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer richting Muntmeester, maar binnen de bestemming 'Groen' wordt wel voorzien in een calamiteitentroute.Voorts is van belang dat tussen beide risicobronnen en onderhavig plangebied een geluidsscherm wordt gerealiseerd met een hoogte van 6,7 hoogte, hetgeen een afschermende werking heeft.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. Door Econsultancy is een inventarisatie uitgevoerd naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor onderhavig planvoornemen. De rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Het plangebied grenst direct aan de Lipstadtsingel, een doorgaande provinciale weg. Beoogd wordt dat in de toekomst de weg wordt afgeschermd door een geluidswal of een geluidsscherm. Uit de geluidsberekeningen van deze weg blijkt dat er op de 1e en 2e verdieping van de schil langs deze weg te realiseren woningen weliswaar een overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde plaatsvindt, maar vanwege de te realiseren afschermende maatregelen kan de wijk toch worden aangemerkt als een rustige woonwijk.
Milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied zijn het bedrijventerrein Loopkant - Liessent en een sportcomplex, welke functies allen zijn gelegen ten noorden van het plangebied en van de Lippstadstsingel. Ten aanzien van het bedrijventerrein constateert Econsultancy dat op het terrein het principe van inwaartse zonering wordt toegepast. Dat houdt in dat de zwaarste bedrijven in het midden van het terrein zijn gevestigd en langs de rand lichtere bedrijven van maximaal categorie 3.1. Voor bedrijven van milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter, aan welke afstand wordt voldaan ten opzichte van de binnen het plangebied te realiseren woningen.
Voor het sportcomplex geldt ook een richtafstand van 50 meter, maar daar wordt niet aan voldaan, aangezien de afstand slechts 30 meter bedraagt. Langs de Lippsstadtsingel wordt echter een geluidwerende voorziening gerealiseerd van (minimaal) 6,20 meter hoog. De geluidsbelasting van de Lippstadtsingel op het geluidsscherm bedraagt meer dan 65 dB (zie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai). Deze geluidsbelasting bedraagt significant meer (10 dB(A) )dan de geluidsbelasting ten gevolge van de sportvelden. Het geluid van de weg is een (vrij) continu geluid. Aannemelijk is daarom dat door de weg en door de hoge afscherming het geluid van de sportvelden wordt gecamoufleerd, waardoordit geluid niet waarneembaar is op de nieuwe woningen. Om die reden kan ondanks het feit dat niet wordt voldaan aan de richtafstand toch sprake zal zijn van een voldoende woon- en leefklimaat in en rond de nieuwe woningen binnen het plangebied.
Tot slot gaat Econsultancy nog in op een tuinbouwbedrijf aan de Boekelsedijk. Aangezien wordt voldaan aan de daarvoor geldende richtafstand van 30 meter (het tuinbouwbedrijf is aan te merken als een bedrijf van milieucategorie 2) vormt ook dit bedrijf geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten en leefgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. Op nationaal niveau zijn met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora en faunawet van belang, waarbij de eerste wet betrekking heeft op de leefgebieden (gebiedsbescherming) en de Flora en faunawet op de bescherming van soorten (soortenbescherming).
Er is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd binnen het plangebied met als doel in te schatten of er binnen het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben (zie bijlage). Deze kunnen mogelijk verstoring ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen plannen invloed hebben op gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd en/of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland of gelegen zijn in de provinciale Groenblauwe mantel.
De aanwezigheid van geschikt habitat binnen het plangebied voor de verschillende soorten en soort-groepen zoals geïnventariseerd door Econsultancy is weergegeven in navolgende tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Soortgroep | Geschikt habitat | Ingreep verstorend | Nader onderzoek | Ontheffings-aanvraag | Bijzonderheden / opmerkingen | ||||
Broedvogels algemeen | ja | ja | nee | nee | het verwijderen van nestgelegenheden buiten het broedseizoen uitvoeren | ||||
Broedvogels jaarrond beschermd |
ja | mogelijk | ja | afhankelijk van nader onderzoek | heeft betrekking op roofvogelnesten in naastgelegen bosperceel en steen- en kerkuil op nabijgelegen erven woningen met eventuele nesten van huismus etc. blijven behouden |
||||
Vleermuizen verblijfplaatsen | ja | nee | nee | nee | huidige bebouwing blijft behouden | ||||
Vleermuizen foerageergebied |
ja | nee | nee | nee | geen verlichting op bosranden | ||||
Vleermuizen vliegroutes | nee | nee | nee | nee | - | ||||
Grondgebonden zoogdieren | ja | mogelijk | ja | nee | controle op eekhoornnesten en aandacht voor zorgplicht | ||||
Amfibieën | minimaal | incidenteel mogelijk | nee | nee | aandacht voor zorgplicht | ||||
Reptielen | nee | nee | nee | nee | - | ||||
Vissen | nee | nee | nee | nee | - | ||||
Ongewervelden | nee | nee | nee | nee | - | ||||
Vaatplanten | nee | nee | nee | nee | - | ||||
Gebiedsbescherming | Gebied aanwezig | Ingreep verstorend | Nader onderzoek | Vergunning- plicht |
Bijzonderheden/ opmerkingen | ||||
Natuurbeschermings-wet 1998 | op ± 13 km | nee | nee | nee | - | ||||
Natuurnetwerk Nederland (EHS) | op ± 1,3 km | nee | nee | nee | - | ||||
Groenblauwe mantel | op ± 1,0 km | nee | nee | nee | - |
Overzicht (potentieel) aanwezige beschermde soorten / gebieden en te nemen vervolgstappen
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is, mits het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht worden genomen. Voor een aantal soorten kan worden voldaan aan die wet door te handelen conform de zorgplicht of door eventuele werkzaamheden uit te voeren buiten de kwetsbare (broed)seizoenen. Ook met betrekking tot de gevolgen voor c.q. op beschermde gebieden worden geen belemmeringen voorzien voor (de uitvoerbaarheid van) het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de aanwezigheid van mogelijke jaarrond beschermde nesten binnen het bosgebied aan de Morgenweg dat zal worden uitgedund en waardoor die nesten mogelijk worden verstoord, is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Ook vanwege de mogelijke aanwezigheid van nesten van steenuil en/of kerkuil en het verlies aan geschikte gronden voor hun voedselvoorziening voor die soorten dient nader onderzoek te worden uitgevoerd.
Gezien de hiervoor vermelde conclusies is door Econsultancy aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde roofvogelnesten in het bosgebied aan de Morgenweg en de aanwezigheid van nesten van en foerageergebied voor steenuil en kerkuil.
Jaarrond beschermd nest
Tijdens de uitgevoerde veldbezoeken is geconstateerd dat zich binnen het bosperceel een broedgeval van een buizerd bevindt. Ondanks dat het bosperceel fysiek behouden blijft, zullen de voorgenomen plannen (uitdunning en gebruik als speellocatie) een dusdanig verstorend effect hebben, dat dit bosperceel niet meer geschikt zal zijn voor de buizerd om in te broeden. Er is in dat geval sprake van verstoring van een vaste rust- en nestplaats van de buizerd. Aangezien een dergelijke verstoring op basis van de huidige plannen niet kan worden voorkomen, dient een ontheffing van de Flora- en fauna-wet te worden aangevraagd.
Ten behoeve van de permanente verstoring van de nestlocatie van de buizerd zal een ontheffing moeten worden aangevraagd. Door in een projectplan aan de Rijksdienst van Ondernemend Nederland (RVO) inzichtelijk te maken dat er geen sprake is van verstoring met "wezenlijke invloed", kan voor de buizerd deze ontheffing worden verkregen op basis van het belang de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Omdat de buizerd binnen een territorium meestal 2 of 3 horsten heeft, die in de loop der jaren rouleren qua gebruik, wordt het niet aannemelijk geacht dat het betreffende buizerdpaar enkel alleen afhankelijk is van het nest in het bosperceel binnen het plangebied. Daarbij wordt ingeschat dat in de omgeving voldoende alternatieve nestlocaties aanwezig zijn in de vorm van houtwallen of kleinschalige bosschages, die niet bezet zijn door andere buizerdparen. Tevens zullen er gezien de grootte van het foerageergebied van de buizerd (circa 1 km rondom het nest) in verhouding van de omvang van het plangebied, voldoende foerageermogelijkheden aanwezig blijven, eventueel aangevuld met beheermaatregelen in het buitengebied. Verder is de landelijk staat van de buizerd zeer gunstig. Op basis van reeds genoemde aannames is de verwachting dat de benodigde ontheffing zal worden afgegeven en de voorgenomen plannen kunnen worden gerealiseerd.
Tijdens de inspectie zijn in de bomen binnen het plangebied geen (potentiële) nesten van andere roofvogelsoorten of ransuil aangetroffen. Mede gezien de aanwezigheid van het bezette buizerdnest, kan de aanwezigheid van andere in bomen broedende vogelsoorten, waarvan het nest jaarrond is beschermd, met voldoende zekerheid worden uitgesloten.
Steenuil en kerkuil
Op basis van de veldonderzoeken en op basis van navraag bij omwonenden kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat binnen het plangebied geen broedgevallen van de steenuil aanwezig zijn. Navraag bij de Vogelwacht Uden heeft opgeleverd dat er in de nabijheid van het plangebied ter hoogte van de Boekelsedijk wel een steenuilenkoppel broedt. Aangezien de exacte locatie vooralsnog niet is vrijgegeven kan nog niet worden beoordeeld of door de uitvoering van onderhavig plan essentieel foerageergebied van de steenuil verloren gaat. Tijdens de veldbezoeken zijn echter geen steenuilen waargenomen.
Tijdens de veldbezoeken zijn binnen het plangebied geen braakballen of uitwerpselen aangetroffen in schuren op erven waar ooit een kerkuil heeft gebroed. Ook omwonenden geven aan de laatste jaren geen kerkuilen meer te hebben gezien of gehoord. Op basis van het voorgaande kan daarom worden uitgesloten dat zich binnen het plangebied een broedgeval van een kerkuil bevindt. Wel geeft de Vogelwacht aan dat met enige regelmaat foeragerende kerkuilen worden gezien in de velden en de bermen ter hoogte van de Morgenweg. Ook hier geldt dat aangezien de exacte locatie van broedlocatie(s) vooralsnog niet bekend zijn, nog niet kan worden beoordeeld of door de uitvoering van onderhavig plan essentieel foerageergebied van de kerkuil verloren gaat. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat en kerkuil een veel groter foerageergebied heeft.
Wanneer blijkt dat het plangebied of een gedeelte hiervan van essentieel belang is voor het behoudt van de huidige broedlocaties van de genoemde uilensoorten zal door uitvoering van onderhavig plan overtreding van de Flora- en faunawet plaatsvinden, omdat indirect een jaarrond beschermde nestplaats wordt verstoord. Een dergelijke verstoring kan worden verzacht of zelfs worden voorkomen door het treffen maatregelen als het creëren van nieuw foerageergebied, dan wel het opwaarderen van het restende foerageergebied. Afhankelijk van de situatie dient hiervoor mogelijk wel een ontheffing te worden aangevraagd.
Op 16 januari 1992 kwam te Valletta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed tot stand (Verdrag van Malta). Op nationaal niveau is dit verdrag vervolgens vertaald, met name door de Monumentenwet 1988 te herzien. De wijzigingswet die dit mogelijk maakte, de zogenaamde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is op 1 september 2007 in werking getreden. De Wamz is gestoeld op dezelfde uitgangspunten als het verdrag van Malta (primair een behoud van archeologische resten in de bodem, vroegtijdig rekening houden met het aspect archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen, en het ‘verstoorder betaalt’ principe). Als gevolg van de herziene Monumentenwet 1988 hebben gemeenten een kerntaak bij de uitvoering van de archeologische monumentenzorg. Archeologie is een verplicht onderdeel geworden van ieder
bestemmingsplan. Hiermee is archeologie voortaan een onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijke beleid.
Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij afwijking van bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen (de voormalige bouw-, aanleg- en sloopvergunningen) eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.
In 2005 is ten behoeve van een bestemmingsplanherziening door RAAP Archeologisch Adviesbureau vanwege de aan het onderzoeksgebied toegekende verwachtingswaarde reeds een bureauonderzoek en een veldinspectie uitgevoerd, waarbij in het bureauonderzoek ook is ingegaan op onderhavig plangebied. Naar aanleiding van dit vooronderzoek is geadviseerd om op alle percelen met een relatief intacte bodem (zoals in onderhavig plangebied) waar grondverzet gaat plaatsvinden een archeologisch onderzoek (inventariserend archeologisch onderzoek) uit te laten voeren. Dit bestaat uit een oppervlaktekartering en een karterend booronderzoek.
Gezien het voorgaande is door Econsultancy een plan van aanpak opgesteld voor een vervolgstrategie. Uitgaande van de huidige landschappelijke situatie worden drie mogelijke vervolgstrategieën voorgesteld:
In overleg tussen Gemeente en Econsultancy is als vervolgstrategie gekozen voor het uitvoeren van een proefleuvenonderzoek op basis van een vooraf op te stellen Programma van Eisen. Tijdens het door Econsultancy uitgevoerde proefsleuvenonderzoek zijn met name sporen aangetroffen die te maken hebben met de inrichting van het plangebied in de 18e, 19e en 20e eeuw (weg en percelering). Van de historische weg de Velmolen zijn van een tweetal fases de greppels gevonden. Nederzettingssporen zijn niet aangetroffen. Het in gebruik nemen van het terrein als cultuurlandschap kan gedateerd worden aan de hand van het vondstmateriaal dat is aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek. Op een scherfje roodbakkend aardewerk na kunnen alle vondsten gedateerd worden vanaf de 18e eeuw. Vermoedelijk is het terrein dan ook in de 18e eeuw in gebruik genomen.
De aangetroffen sporen zijn conform de waarderingstabel als niet behoudenswaardig beschouwd. Het selectieadvies van Econsultancy is daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het gehele plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling, waarbij ook wordt geadviseerd om die percelen (111, 112, 1716 en 2870) die niet onderzocht zijn tijdens het proefsleuvenonderzoek en tussen de wegen de Muntmeester, Morgenweg, Boekelsedijk en de N264 ook vrij te geven wat betreft archeologie. Dit selectieadvies is overgenomen door de gemeente Uden. Het selectiebesluit is genomen op 8 november 2016. Om die reden is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" die was opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, geschrapt uit het plan.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Dit planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van maximaal 145 woningen en valt niet onder één van de in lijst C genoemde activiteiten, waardoor er voor dit plan geen m.e.r.-plicht geldt. Wel is mogelijk een beoordelingsplicht aan de orde, aangezien de ontwikkeling kan worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject, als genoemd in lijst D. De indicatieve drempel daarvoor is gesteld op - voor zover hier relevant - een oppervlakte van 100 hectare of meer, dan wel een aantal woningen van 2.000 of meer. Naarmate die drempel dichter wordt benaderd geldt een zwaardere beoordeling.
Voornoemde drempel wordt ruim onderschreden (145 woningen ten opzichte van 2.000 woningen). Uit eerdere paragrafen in dit hoofdstuk blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.
Velmolen Oost heeft een carrévormige ontsluitingslus waarmee de wijk Velmolen ontsloten wordt via de provinciale weg. In het gebied dat in totaal een omvang van ongeveer 50 hectare beslaat worden in totaal ongeveer 650 woningen gerealiseerd. Aan de binnenzijde van het carré bevindt zich een wat dichtere, compactere bebouwing met een stevige rand. Aan de buitenzijde, waartoe het plangebied Velmolen Oost fase 3 behoort liggen lossere buurten, die naar het buitengebied toe steeds 'opener' worden zodat een geleidelijke overgang naar het landschap ontstaat. De open ruimtes hebben daarbij een groen karakter. Aan de noordzijde en westzijde van het plangebied wordt de te realiseren geluidswal geintegreerd in het groen. Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via Muntmeester en via de Morgenweg.
Het plangebied is te verdelen in een aantal verschillende gebieden met elk hun eigen invulling voor wat betreft woningtypologie. In het noordwestelijk deel van het plangebied vindt een projectmatige ontwikkeling plaats door beleggers (bestemming Woongebied - 2). Hier kunnen in een gebied van ca 19.500 m2 maximaal 71 woningen worden gerealiseerd. Dit gebied zal grotendeels projectmatig worden ontwikkeld door één partij.
Indicatieve schets verkaveling noordwestelijk deel (Woongebied - 2)
Ten oosten en ten zuidoosten daarvan ligt het gebied dat wordt aangeduid als 'Voor Elk wat Wils' (bestemming Woongebied - 1). Hier worden in een gebied van ca 21.500 m2 maximaal 30 kavels uitgegeven. Flexibiliteit in verkaveling is hier gewenst. Verder richting het zuidoosten worden nog een tweetal ruime kavels in het groen gecreëerd van respectievelijk ca 1.100 m2 en 1.500 m2 (bestemming Wonen - 3). Van west naar oost c.q. zuidoost vindt dus duidelijk verdunning plaats.
Schets indicatieve verkaveling oostelijk deel plangebied (Voor Elk Wat Wils) en kavels langs Morgenweg
In het zuidwestelijke zal een deel van de ontwikkeling van het plangebied worden ingevuld door woningcorporatie Area. Area ziet de vraag naar betaalbare huurwoningen en daarmee de wachttijden toenemen. Om aan de vraag te kunnen voldoen wenst Area tijdelijke woningen toe te voegen aan haar woningvoorraad. Een deel daarvan wordt binnen onderhavig plangebied voorzien, in het zuidwestelijk deel, dat is bestemd voor Wonen - 2. Het bestemmingsplan biedt voor deze locatie zowel ruimte voor de gewenste 36 tijdelijke woningen die naar verwachting zo'n 20 jaar zullen blijven staan, maar ook voor de invulling daarna, met maximaal 20 grondgebonden woningen. Een combinatie van beide woningtypologieën is niet toegestaan.
Langs de zuidrand van het plangebied, gelegen aan de Morgenweg wordt tot slot ruimte geboden voor enkele vrijstaande woningen.
Overzicht woningbouwprogramma
Prijssegment | Aantal | ||
Goedkope koop- en/of huurwoningen | 46, hoofdzakelijk huur | ||
Middeldure koop- en/of huurwoningen | 40, hoofdzakelijk huur | ||
Vrije sector koop- en/of huurwoningen | 59, hoofdzakelijk koop |
De groenstructuur is voor een belangrijk deel gebaseerd op bestaand groen. Het bosperceel aan de Morgenweg blijft behouden in de huidige vorm, maar zal worden uitgedund. Tevens zullen hier speelvoorzieningen worden gerealiseerd. Daarnaast worden groenstroken in het plangebied aangebracht, zodanig dat er verbinding vanuit het midden van het plangebied naar de Morgenweg zal ontstaan. De exacte situering daarvan wordt aan de hand van de uiteindelijke verkaveling bepaald. Daarnaast worden op een aantal centrale plekken in het plangebied groenelementen toegevoegd. Langs de Lippstadtsingel is een geluidwerende voorziening noodzakelijk. Aan de zichtzijde van de Lippstadtsingel zal deze uit een zogenaamde korvenconstructie bestaan.
Indicatieve aanduidingen ontsluiting, groen en parkeren
Bij de planontwikkeling van Velmolen Oost wordt uitgegaan van een norm van 1,8 parkeerplaats per woning. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen, gemeente Uden en gemeente Veghel, van 24 oktober 2006. Door middel van een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van parkeren wordt geborgd dat de aanleg van parkeerplaatsen kan worden afgedwongen in het kader van de noodzakelijke omgevingsvergunningen. Voor de bestemming Wonen - 2 zijn specifieke parkeernormen opgenomen voor de voorziene gestapelde woningen. Voor die bestemming wordt uitgegaan van 1 parkeerplaats voor een woning van maximaal 30 m2 en 1,3 parkeerplaatsen voor woningen met een oppervlakte groter dan 30 m2.
Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.
Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.
Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.
De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.
Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.
Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.
Het binnen het plangebied aanwezige structurele groen is voorzien van de bestemming Groen. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde van beperkte omvang. Voor het vellen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtopstanden geldt een verbod, tenzij een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verkregen. Binnen de bestemming zijn voorts de aanwezige c.q. benodigde geluidwerende voorzieningen aangeduid.
Voor één bestemmingsvlak geldt dat daar een calamiteitenroute voor hulpdiensten wordt gerealiseerd. Daarvoor is een specifieke aanduiding opgenomen op de verbeelding (specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute).
Voor alle woonbestemmingen, met uitzondering van Woongebied - 1 en Woongebied - 2, geldt dat de gronden voor de voorgevelrooilijn zijn voorzien van de bestemming Tuin. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot erkers aan de voor- en of zijgevel van woningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 1 meter hoogte.
De binnen het plangebied aanwezige wegen en voor de aan te leggen wegen en parkeervoorzieningen, voor zover de begrenzing daarvan bekend is, is voorzien in de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de betreffende bestemming en van beperkte omvang.
Binnen het plangebied zijn bestaande watergangen aanwezig. Deze zijn voorzien van de bestemming Water. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de betreffende bestemming en van beperkte omvang.
De bestemming Wonen - 1 is toegekend aan de kavels die worden gerealiseerd aangrenzend aan de Morgenweg, waarbij de bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de regels die gelden voor de zuidzijde van die weg. Er wordt ruimte geboden voor vrijstaande woningen, waarbij de toegelaten goot- en bouwhoogte zijn afgestemd op maximaal 2 bouwlagen met een kap.
De bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn afgestemd op de gebruikelijke regeling voor omringende woonpercelen binnen Velmolen, echter met dien verstande dat in dit plan meer uitwisselbaarheid mogelijk is tussen bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde enerzijds en overkappingen anderzijds. Dat houdt concreet in dat naast de gebruikelijke 25m2 aan overkappingen mag worden vergroot met de onbenutte toegelaten oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
Ten aanzien van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken geldt dat de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het fictieve bouwvlak voor de woning niet wordt meegerekend bij het bepalen van de restende toegelaten oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken aan de hand van de reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken. De rest van de maatvoering is grotendeels afgestemd op de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken, door de primaire woonfuncties te concentreren binnen een schil van 4 meter van het hoofdgebouw, door buiten die schil en op d e eventuele tweede bouwlaag geen verblijfsgebieden toe te staan en door dezelfde formule te hanteren voor het bepalen van de maximale bouwhoogte, als wordt gehanteerd in artikel 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Ten oosten van Muntmeester is voorzien in een vlak met de bestemming Wonen - 2. Hier mogen óf 36 gestapelde woningen worden gebouwd, óf 20 grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande, twee-onder-één-kap- of aaneengebouwde woningen. Indien gestapelde woningen worden gebouwd, dan geldt een bouwhoogte van maximaal 11 meter, hetgeen correspondeert met twee bouwlagen met een kap of 3 bouwlagen met een platte afdekking. De toegelaten goot- en bouwhoogte voor grondgebonden woningen zijn afgestemd op maximaal 2 bouwlagen met een kap.
Voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken geldt bij grondgebonden woningen een flexibele regeling geldt waarbij bouwwerken die worden gerealiseerd binnen de denkbeeldige oppervlakte die wordt gevormd door de maximum breedte en diepte voor de woning niet worden meegeteld in de toegelaten oppervlakte (zie verder ook de toelichting op de bestemming Wonen - 1).
Voor een tweetal kavels in het zuidoostelijk deel van het plangebied wordt ruimte geboden voor elk één vrijstaande woning. De stedenbouwkundige uitgangspunten die door de gemeente worden gesteld voor deze kavels wijken af van de eerder besproken bestemmingen, waardoor hiervoor een aparte bestemming is opgenomen. De toegelaten goot- en bouwhoogte zijn afgestemd op één bouwlaag met een kap. De bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn afgestemd op de gebruikelijke regeling voor omringende woonpercelen binnen Velmolen. Zie verder ook de toelichting op de bestemming Wonen -1 op dit punt.
Ten westen van Muntmeester zijn recent een aantal woningen gerealiseerd op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Omwille van een logische begrenzing van onderhavig plangebied zijn de betreffende woningen meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. De planregels voor deze bestemming zijn afgestemd op het geldende Uitwerkings- en wijzigingsplan Velmolen Oost, 1e fase, wat inhoudt dat aaneengesloten woningen zijn toegestaan met een goothoogte van maximaal 7 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. De bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn afgestemd op de gebruikelijke regeling voor omringende woonpercelen binnen Velmolen. Zie verder ook de toelichting op de bestemming Wonen - 1 op dit punt.
Binnen het plangebied liggen nog een aantal bestaande woningen, anders dan de woningen als hiervoor bedoeld en voorzien van de bestemming Wonen - 4. Voor deze woningen is een passende woonbestemming opgenomen die aansluit bij de bestaande situatie en de gebruikelijke mogelijkheden voor de realisatie van bijbehorende bouwwerken. Zie verder ook de toelichting op de bestemming Wonen - 1 voor wat betreft bijbehorende bouwwerken. Voor één kavel worden mogelijkheden gezien op termijn nieuwbouw te realiseren, in aansluiting op de omliggende te realiseren woningen. Om die reden is voorzien in een bevoegdheid om de bestemming te wijzigen naar de bestemming Wonen - 1.
Bij de invulling van dit gebied is flexibiliteit gewenst, zowel in verkaveling als in bouwmogelijkheden, op basis van de zogenoemde 'Udense bouwenvelop'. Dit stedenbouwkundig kader is vertaald naar de planregels voor de betreffende bestemming.
Ook voor deze bestemming geldt dat flexibiliteit is gewenst, zowel in verkaveling als in bouwmogelijkheden. Een en ander op basis van de zogenoemde 'Udense bouwenvelop'. Dit stedenbouwkundig kader is vertaald naar de planregels voor de betreffende bestemming.
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (in dit geval een wijzigingsplan) of besluit waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.
Onderhavige woningbouwmogelijkheden zijn aan te merken als een bouwplan als bedoeld in 6.2.1 Bro, waardoor kostenverhaal aan de orde is. Het plangebied is in eigendom van de gemeente Uden. Er wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan, aangezien kostenverhaal zal geschieden door de kosten te verdisconteren in de verkoopprijs van de gronden, dan wel door het sluiten van zogenoemde anterieure overeenkomsten, waardoor het kostenverhaal (anderszins) is verzekerd. Uit de exploitatieopzet die is opgesteld voor het planvoornemen blijkt dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Het planvoornemen heeft betrekking op woningbouw in een gebied dat de afgelopen jaren is ontwikkeld voor woningbouw, waarbij onderhavig plan voorziet in een logische voortzetting c.q. afronding van die ontwikkeling. Deze ontwikkeling is ook beleidsmatig reeds enkele jaren voorzienbaar. Zoals uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting blijkt, kan het voornemen goed worden ingepast in de omgeving, zonder dat daardoor iemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Mocht iemand bedenkingen hebben ten aanzien van het plan dan kan ten aanzien van het ontwerp-bestemmingsplan een zienswijze kenbaar worden gemaakt en na vaststelling van het plan eventueel beroep worden ingesteld.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
a. Voorbereiding:
Vooroverleg met diensten van Rijk, provincie en waterschap.
b. Ontwerp:
1e terinzagelegging (ontwerp bestemmingsplan)
c. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
2e terinzagelegging (vastgesteld bestemmingsplan)
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
d. Inwerkingtreding, tenzij voorlopige voorziening
e. Beroep:
Beroep bij Raad van State
f. Onherroepelijk
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk in hoogste instantie de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Een voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voor advies toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Uden. Naar aanleiding daarvan is één reactie ontvangen, van de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft laten weten het plan te hebben beoordeeld op de doorwerking van haar (provinciale) belangen en op basis daarvan geen aanleiding te zien inhoudelijk te reageren.