Piushavengebied 2009, 11e wijziging (Wolstad)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2020004-e001 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan binnengekomen voor de ontwikkeling van deelplan 'Wolstad' in de gebiedsontwikkeling Piushaven. Dit deelplan is gesitueerd aan de Havendijk 36-38-40. In het deelplan zullen 2 appartementengebouwen met in totaal 20 + 6 appartementen en een commerciële ruimte worden gerealiseerd.
Figuur: ontwerp appartementengebouw
In het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009' is de mogelijkheid opgenomen om het geldende bestemmingsplan onder voorwaarden te wijzigen. Het plangebied is gelegen in WRO-zone wijzigingsgebied 6. Zie voor de voorwaarde paragraaf 6.2 van deze toelichting. Dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming 'bedrijf' naar 'Gemengd'.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen aan de Havendijk 36-38-40 en wordt globaal begrensd door de Havendijk in het noorden, de Jan van Rijzewijkstraat in het oosten en het Antoon van Rijenplein in het westen. Het perceel is in het verleden in gebruik geweest voor bedrijvigheid en momenteel tijdelijk als restaurant.
Figuur: ligging plangebied in Piushaven
1.3 Ruimtelijke en functionele structuur
Piushaven
In 1923 is de Piushaven geopend. Vanaf die tijd vindt rondom de Piushaven een verdere verstedelijking plaats. De haven wordt gaandeweg omringd door bedrijventerreinen en woonbuurten. Al deze gebieden zijn afzonderlijk en in verschillende tijdvakken gerealiseerd. Mede daardoor presenteert het ruimtelijke totaal van het gebied zich nu als een verzameling van stedelijke fragmenten.
In de afgelopen decennia is het gebruik en daarmee de betekenis van de Piushaven veranderd. De haven vervult geen rol meer als logistieke faciliteit voor de omliggende bedrijvigheid. In de 80-er jaren is de zuidelijke havenkom gedempt en is op die plek woningbouw gerealiseerd (De Residentie van Woonzorg Nederland). De beroepsvaart is uit de haven verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een meer recreatief en cultureel gebruik. De haven biedt tegenwoordig ligplaatsen aan ondermeer enkele 'museumschepen' (historische bruine vloot), de watersporter (passanten) en een horeca boot.
In stedenbouwkundige zin heeft de haven een waardevolle betekenis als een brede blauwgroene 'inprikker' vanaf de oostelijke stadsrand bij Moerenburg tot aan het centrumgebied. Het westelijke deel van de haven heeft een enigszins stedelijk karakter door de aanwezigheid van kaden. Het oostelijke deel ademt een meer natuurlijke sfeer door de groene taluds met bijbehorende bermen.
Fatima
Het plangebied ligt in de noordoostelijke hoek van Fatima. Fatima is een kleinschalig woongebied met overwegend grondgebonden woningen. Een groot deel is gerealiseerd in de jaren ’50. Het stratenpatroon is vrij dicht en rechthoekig en wordt verbonden door kleine pleintjes, waar van oorsprong buurtvoorzieningen aanwezig waren (nog steeds, maar duidelijk in mindere mate). Groen bevindt zich vooral aan de randen waar de wijk een ruimere verkavelingsopzet heeft. Centraal in de wijk, niet ver ten zuiden van het plangebied liggen belangrijke voorzieningen zoals het wijkcentrum en de basisschool, evenals woonzorgcentrum Satijnhof (De Wever).
Fabriekskwartier-Noord:
Direct ten oosten van het plangebied ligt Fabriekskwartier-Noord. Dit transformatiegebied ligt tussen de Piushaven, de Wethouder Baggermanlaan, de Fatimastraat en de Hoevenseweg. De percelen aan de oude lint van de Hoevenseweg behoren niet tot het transformatiegebied.
De locatie gaat transformeren naar een gevarieerd centrumstedelijk milieu met een grote mix van woon- en werkprogramma en buurtvoorzieningen. De stedenbouwkundige opzet draagt bij aan het ontwikkelen van ruimtelijke relaties tussen de Piushaven en (de hoven van) het monumentale AaBé-complex.
De bebouwing aan de randen sluit in hoogte en typologie aan bij de bestaande omgeving van de Havendijk en de Hoevenseweg. In het gebied komt een groene oost-west as te liggen die wordt opgespannen tussen 2 hogere accenten. Het groene gebied krijgt diverse aansluitingen met de bestaande omgeving en wordt op die wijze toegankelijk voor voetgangers. Auto’s blijven aan de randen van het gebied door slimme, flexibele en toekomstbestendige parkeeroplossingen.
Wolstad
Wolstad ligt aan de kop van het bouwblok dat gevormd wordt door de Jan van Rijzewijkstraat, de Havendijk en het Antoon van Rijenplein. Deze locatie van een voormalige wolververij ligt direct aan de haven, op een prominente plek.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 26 woningen mogelijk gemaakt.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren. In de stedelijke ontwikkelstrategie waar momenteel aan gewerkt wordt zullen we de concrete opgave nader duiden.
Het plan tot de bouw van 26 woningen in het gebied Piushaven – Wolstad past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave zie paragraaf 3.4 (Volkshuisvesting) van deze toelichting.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.
2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een
actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke
onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar
2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet
rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke
2.2.3 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Volgens de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken. Een uitzondering hierop is de ladder voor duurzame ontwikkeling (zie paragraaf 2.1.3).
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
In verband met de beperte omvang van de ontwikkeling wordt hier uitsluitend de Stadsstrategie toegelicht.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie het volgende aan:
Het Piushavengebied is onderdeel van het stedelijk weefsel. De Piushaven zelf is aangemerkt als groene inprikker. Groene 'inprikkers'(groene verbindingen) en aantrekkelijke fiets- en wandelroutes zorgen voor een goede verbinding van de stads met omliggende stadsregionale parken en buitengebied, en omgekeerd.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Stedenbouwkundige visie
De eerste stedenbouwkundige visie voor de Piushaven is in 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. De stedenbouwkundige visie houdt rekening met de lange ontwikkelingstijd van het Piushavengebied. De ruimtelijke kaders en het procesmatige karakter van het project zijn in dit document op elkaar afgestemd. Deze visie wordt elke twee tot drie jaar worden verfijnd of bijgesteld op basis van nieuwe feiten, ontwerpervaringen en inzicht in planningsrisico’s. De laatste visie dateert van 2018 (zie bijlage 1).
3.2.2 Uitgangspunten Wolstad
Op het schaalniveau van de wijk Fatima wordt de locatie beschouwd als hoeksteen van de wijk.
Door de aanleg van het Havenpark en de realisatie van de nieuwe ontsluitingsweg de Wethouder Baggermanlaan met de door John Körmeling ontworpen ophaalbrug “D’n Ophef” is de context van deze ontwikkellocatie grondig veranderd. Als gevolg van deze structuurverbeteringen heeft de locatie Wolstad een prominente positie in het havengebied gekregen. De planontwikkeling moet daarom inspelen op het versterken van de kwaliteit van de wand van de Havendijk als waterfront en op de hoeksituatie met de nieuwe brug.
Binnen bovenstaande condities kan de locatie transformeren naar een centrumstedelijk milieu, waarbij de woonfunctie centraal staat. Een combinatie met een commerciële ruimte in de plint is mogelijk en gewenst.
De uiteindelijke omvang van het programma wordt mede bepaald door de geldende parkeernormen. De parkeerbehoefte moet opgelost worden op eigen terrein, met uitzondering van het bezoekersparkeren dat in het openbaar gebied een plaats moet krijgen.
In overleg tussen Triborgh, de BNA en het projectbureau is in 2009 een ideeënprijsvraag gehouden voor de locatie Wolstad.
De context voor de opgave werd gevormd door:
De hoekpositie bij de nieuwe gebiedsontsluitingsweg, de brug en het water;
De hoekpositie van Fatima als een homogene volkswoningbouwwijk uit de jaren 50;
De programmatische wensen van Triborgh.
De wedstrijd heeft drie laureaten opgeleverd. Afgesproken is dat in overleg met het Kwaliteitsteam Piushaven een uitwerking van het prijsvraag winnende ontwerp van DAT (De Architectenwerkgroep Tilburg) wordt gemaakt.
De uitwerking van het plan:
Opdrachtgever Triborgh heeft het volgende programma van eisen meegegeven:
Mix aan woningtypen, bijzondere appartementen;
Royale balkons/ dakterrassen;
20 ruime appartementen met eigen bergingen en parkeerplaatsen op hoek havendijk – Jan cvan Rijzewijkstraat;
6 kleinere appartementen op de hoke Havendijk - Antoon van Rijenplein;
Optimaal gebruik maken van uitzicht, bezonning, privacy en belendende kavels ontzien;
Aansluiten bij kleur, materiaal en andere kenmerken D’n Ophef.
Dit is uitgewerkt in een plan van maximaal 9 bouwlagen in een zink coating op een doorlopende gemetselde plint. Deze plint verbindt het plan met de belendende percelen aan de Jan van Rijzewijkstraat en Antoon van Rijenplein. De plint is aan de oost en noordzijde1 bouwlaag om de verticale werking van de hoogbouw te benadrukken. Aan de westzijde wordt met een 3 laags volume aangesloten bij de bestaande straatwand. Dit volume wordt doorgezet tot aan de havendijk, waar op de hoek een commerciële ruimte komt.
De hoge delen staan op afstand van de bestaande woningen.
De kapvormen refereren zowel aan het industriële verleden van de locatie als aan de overwegende bouwvorm in Fatima.
Wolstad vanuit het Noordoosten gezien
Wolstad vanuit het Noordwesten gezien
3.2.3 Hoogbouwbeleid
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Voor dit plan geldt dat sprake is van hoogbouw, waardoor op basis van de Handreiking Hoogbouw een aantal motiveringen wordt gevraagd. Daarbij maakt het hoogbouwbeleid onderscheid tussen een gebiedsprofiel en een projectprofiel.
Gebiedsprofiel
Ruimtelijke oriëntatie en silhouet/skyline:
Hoogbouw moet ten goede komen aan de ruimtelijk oriëntatie in de stad, ook wel ‘leesbaarheid’ genoemd. Daarnaast moet het een positieve bijdrage leveren aan de skyline van de stad (indien hoger dan 35 m).
De uitbreiding speelt een relatief kleine rol in de ruimtelijke oriëntatie in de stad. Het plan kan worden gezien als een bescheiden uitbreiding van een gebouwencomplex dat al een bouwdeel met een aanzienlijk grotere hoogte kent.
De uitbreiding is lager dan 35 m, waardoor de invloed op de skyline van de stad beperkt is. De hoogte wordt gemotiveerd vanuit de prominente ligging: aan de Piushaven, aan de noordoostelijke hoek van Fatima, ten westen van het fabriekskwartier-Noord en nabij de belangrijke ontsluitingsweg Wethouder Baggermanlaan. De hoogte van ca 30 m past bij deze locatie en is ondergeschikt aan de Havenmeester (ca 50 m).
Inpassing in de omgeving:
Hiermee wordt gevraagd om de inpassing in de gebouwde omgeving te motveren. Dit beleidsuitgangspunt is bedoeld om de bijdrage van hoogbouw aan het ensemble van de straat en/of omgeving te motiveren. Met afstand tot de bestaande tuinen, oriëntatie van de appartementen, een slimme indeling van de kavel en een passend overgangsvolume aan het Antoon van Rijenplein wordt rekening gehouden met de belangen van de bestaande woningen ten zuiden van Wolstad.
Draagvlak en functiemenging:
Hoogbouw kan in de stad een positieve bijdrage leveren aan het draagvlak voor voorzieningen, bijvoorbeeld in een winkelcentrum of bij een vervoersknooppunt. Daarvan is hier geen sprake, dus dit beleidsuitgangspunt is niet van toepassing. Wel wordt met een commerciële ruimte in de plint gezorgd voor extra programma buiten de woonfunctie.
Projectprofiel:
Hierbij worden in het hoogbouwbeleid de volgende criteria gehanteerd: windhinder, schaduwwerking, uitzicht, privacy, schaalsprong, plint/ openbare toegankelijkheid. Deze criteria zijn grotendeels toegespitst op hoogbouwontwikkelingen in de bestaande woonomgeving. Omdat hier sprake is van een hoogbouwontwikkeling die vanwege het programma geen stedelijke aantrekkingskracht heeft, zijn alleen de eerste 4 criteria van toepassing.
Ten behoeve van een toets aan mogelijke windhinder is een windhinderonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2).
In dit onderzoek is het windklimaat rond de nieuwebouw van het appartementencomplex geanalyseerd op het gebied van windhinder en windgevaar.
De analyse van het lokale windklimaat laat zien dat met de aanwezigheid van voornamelijk windhinderklasse A er sprake is van een luw windklimaat in de zomer en een matig klimaat in de winter. In geen van de situaties ontstaat een risico tot windgevaar. Geconcludeerd wordt dat na de realisatie van de nieuwbouw de gemiddelde situatie over het jaar een acceptabel beeld van het windklimaat laat zien.
Om te bepalen of sprake is van een niet acceptabele schaduwwerking naar de omliggende percelen is en schaduwstudie (bijlage 3) uitgevoerd. De handreiking hoogbouw hanteert de Haagse norm voor schaduw/bezonning. Deze norm heeft als uitgangspunt dat opo de toetsingsdata tussen 19 februari en 21 oktober een minimale potentiele bezonningsduur van 2 uur per dag op de gevel aanwezig moet zijn, onafhankelijk van de plaats van de ramen.
Uit de schaduwstudie blijkt dat de nieuwbouw zijn schaduw nagenoeg steeds en nagenoeg volledig op het openbaar gebied werpt, dat wil zeggen het maaiveld en het water. En derhalve nie top de omliggende woningen en hun achtertuinen. Slechts in de winterperiode, in de vroege ochtend, heeft het hoekpand op de hoek van de Havendijk en het Antoon van rijenplein enige schaduw op de gevel, maar die is vrij snel na 08.00 uur in de ochtend weer verdwenen. Geconcludeerd wordt dat ruim voldaan wordt aan de gestelde norm in de handreiking Hoogbouw.
Uitzicht - privacy
Het nieuwe gebouw is aan de oostzijde gelegen aan de Jan van Rijzewijkstraat, aan de noordzijde aan de Havendijk en aan de westzijde aan het Antoon van Rijenplein. Op deze plek staat momenteel een utiliteitsbouwwerk dat één bouwlaag hoog is. Aan de zuidzijde grenst het perceel direct aan de woningen en achtertuinen van de belendende buurt. De woningen in die buurt bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Het nieuwe gebouw is dus substantieel hoger dan de bestaande omgeving. De voorgestelde bouwhoogte van het nieuwe gebouw is te rechtvaardigen, en zelfs wenselijk, in relatie tot de transitie die de Piushaven momenteel doormaakt, van “restplek” tot nieuwe woonomgeving.
Wat betreft het uitzicht en privacy t.o.v. het nieuwe gebouw en de omgeving:
Aan de zuidzijde grenzen de belendende woningen en achtertuinen direct aan het kavel van Wolstad. Omzichtigheid is hier dus geboden. Om te beginnen is daarom de bouwmassa zoveel mogelijk aan de noordzijde van het perceel geplaatst, aan de Havendijk. Om verder de gevoeligheid van de privacy weg te nemen, zijn aan de zuidzijde van het gebouw de slaapkamers gepositioneerd (zie het oranje vlak in de figuur) en zijn in de gevel slechts kleine vensters gemaakt.
Aan de oostzijde ligt momenteel de busremise, aan de overkant van de wethouder Baggermanlaan. Deze laan heeft een breed straatprofiel met een groene strook en grote bomen. Daar liggen geen gevoeligheden.
Aan de westzijde liggen de nieuwe woningen aan het Antoon van Rijenplein. De nieuwe bebouwing is hier 3 lagen met een kap, hoogte 11 meter. Het straatprofiel is hier ter plaatse gemiddeld 25 meter breed tot aan de overliggende woningen. Dit geeft een straatprofiel met een verhouding van 1 op 2,3 hetgeen in stedelijk gebied uiterst ontspannen is.
Aan de noordzijde grenst Wolstad aan het brede profiel van de Piushaven, met aan weerszijden de havendijk die gekenmerkt wordt door de grote, aanwezige bomen. De woonkamers en balkons (de groene vlakken in de figuur) van Wolstad zijn op de haven gericht. De afstand van het nieuwe gebouw tot aan de overliggende bebouwing (die het dichtst aan het water is gesitueerd) is 76,5 meter. Dit geeft, met de voorgestelde bouwhoogte van Wolstad ook een ontspannen profiel van 1 op 2,6.
Figuur: omgeving Wolstad
Conclusie:
De gevoeligheden wat betreft uitzicht en privacy zijn door positie in de situatie en maatregelen in de gevel zoveel mogelijk weggenomen. Dit vanwege de gebouwplaatsing, gebouwindeling en gevelindeling voor wat betreft de zuidzijde, en vanwege de afstanden en stedenbouwkundige profielen (hoek van inkijk) voor wat betreft de overige windrichtingen.
3.2.4 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het Piushavengebied bevindt zich in het zuidoosten van de bebouwde kom van Tilburg.
Het Piushavengebied is grotendeels gelegen op een dekzandrug ten noorden van het stroomgebied van de Nieuwe Leij, al dan niet met een oud landbouwdek. Daarnaast komt ook de aan de Korvelse Waterloop gerelateerde beekdalglooiing voor. Op de zuidoever van de Korvelse waterloop liepen onder andere delen van de Fatimastraat en de Stevenzandstraat. Een belangrijke route die de wegen op de noord- en zuidoever met elkaar verbond, lag iets ten westen van het plangebied ter hoogte van de huidige Lanciersstraat. Deze route, in de zestiende eeuw bekend als Die Donckerstraat, stak het beekdal over op een plaats waar dit het smalst was en de waterloop zelf ondiep.
De Korvelse Waterloop verdween uit het plangebied bij de aanleg van de Piushaven tussen 1921 en 1923.
In de late middeleeuwen waren ten noorden en oosten van het plangebied de kleine gehuchten Hogendries en Hoeven gelegen. De rest van het gebied was zo goed als onbewoond. In het noordelijk deel bevond zich de gemeenschappelijke heide (gemeijnt) met enkele leemputten.
Op de kaart van Diederik Zijnen uit 1760 is te zien dat het plangebied vrijwel geheel in gebruik is als akkerland en mogelijk deels als grasland. Dit gebruik gaat mogelijk zelfs terug tot de prehistorie maar in ieder geval tot de middeleeuwen. Slechts een klein deel aan de oostzijde van het Piushavengebied behoorde tot de bebouwde stadskern. Sinds de middeleeuwen was langs de oude linten al enige bebouwing te vinden, met name langs de Oude Beekse Dijk (Lanciersstraat-Kruisvaardersstraat), langs de huidige Prinsenhoeven (het gehucht Hogendries) en langs de Hoevenseweg (het gehucht Hoeven). Achter de bebouwing bevonden zich tot aan het begin van de twintigste eeuw weiden en akkers.
Na de aanleg van de haven (1921-1923) die aantakte op het zojuist gereedgekomen Wilhelminakanaal, vestigden zich in hoog tempo bedrijven aan beide oevers van de haven. De belangrijkste hiervan was de ten zuidoosten van het plangebied gelegen AaBe-fabriek die een groot terrein in beslag nam en in verschillende fases vanaf 1930 is gebouwd. Tussen 1930 en 1950 werden grote delen ten noorden en ten zuiden van de Piushaven volgebouwd met woningen.
Het plan wordt ontwikkeld op de locatie van te slopen bedrijfsbebouwing uit het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw. Direct ten noordoosten van het plangebied werd in 2013 de brug Den Ophef in gebruik genomen. De hefbrug over de havenarm is een ontwerp van de Eindhovense kunstenaar John Körmeling.
3.3.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK. Ruim ten oosten van het plangebied bevinden zich in het gebied Moerenburg enkele op de AMK gewaardeerde terreinen.
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Het plangebied ligt midden in het dal van de Korvelse Waterloop. Waar de flanken van het dal een middelhoge archeologische waarden kunnen bezitten, is dat voor centrum niet het geval.
De Piushaven werd in 1923 gegraven als een zijtak van het kort daarvoor aangelegde Wilhelminakanaal. Rondom de haven bevond zich vooral aan water gerelateerde bedrijfsbebouwing. Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw transformeert het gebied in hoog tempo tot een stedelijk gebied waar naast bedrijven ook ruimte voor woningen en horeca is. Het nieuwe paviljoen bevindt zich op de locatie van een tussenpier die in 1923 is aangelegd en de kop van de haven opdeelde in een noordelijk en een zuidelijk deel. In 1983 werd de zuidelijke arm van de kop van de haven gedempt en werd er een groot flatcomplex opgericht. De tussenpier is het noordelijke deel van wat sinds 1983 de Hopliedenkade is.
In 2001 is in opdracht van de gemeente Tilburg door Fontys Hogescholen/BILAN een Standaard Archeologische Inventarisatie uitgevoerd voor het plangebied Piushaven (J. van Gestel, Standaard Archeologische Inventarisatie SAI, Piushaven gemeente Tilburg), rapport 2001/12.
Voor deze planontwikkeling is in 2020 door KSP Archeologie een Archeologisch bureauonderzoek Havendijk 36-40 te Tilburg, gemeente Tilburg uitgevoerd (zie bijlage 4).
Op basis van de hoge archeologische verwachting voor verschillende perioden, ondersteund door archeologische onderzoeken uit de directe omgeving, wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van archeologische begeleiding (protocol opgraven met een eventuele doorstart naar een opgraving) tijdens de sloopwerkzaamheden. Daarmee kan de archeologische verwachting getoetst worden. Medio januari 2021 is een programma van eisen opgesteld voor de archeologische begeleiding en is het onderzoek aanbesteed.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Het zich op 170 meter ten noordwesten van het plangebied bevindende pand Piushaven 1; een in 1935 naar ontwerp van de architect Jos Schijvens voor de firma A.C. van Loon en Zn. Coöperatieve Meelfabriek gebouwd bedrijfsgebouw met kantoor en woonhuizen. Is een rijksmonument.
Op circa 200 meter ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het gebouwencomplex van de voormalige wollenstoffenfabriek AaBe. De oudste delen van dit complex met ketelhuis en schoorsteen dateren uit 1930 en zijn rijksmonument. In het complex is sinds 2017 een winkelcentrum gevestigd.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen enkele panden voor uit die periode. Dit zijn: Piushaven, nrs. 4 (bedrijfsruimte ca. 1930), 5-6 (woonhuis/ bedrijfspand uit 1940), 22 (het voormalige café Havenzicht, nu Burgemeester Jansen uit 1923). Aan de noord- en zuidzijde van de havenkop bevinden zich nog twee vooroorlogse transformatorhuisjes.
Op circa 300 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich bij de draaibrug nog een waardevol ensemble van bebouwing en objecten uit de ontstaanstijd van de Piushaven: een draaibrug, een voormalige pastorie, een brugwachterswoning en een wachthuisje.
Historische structuren. Met name de ten oosten van het plangebied gelegen Lanciersstraat die mogelijkerwijs al in de Bronstijd een belangrijke noord-zuid route was van waaruit de Korvelse Waterloop en de Leij overgestoken konden worden, is een historisch-geografische lijn van zeer hoge waarde. Ook de haven zelf kan worden beschouwd als een historisch geografische structuur van hoge waarde. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. De te slopen bebouwing heeft geen beschermende status of aanduiding als cultuurhistorisch waardevol.
Voor wat betreft de archeologie wordt vanwege de archeologische verwachting geadviseerd om de sloop van de bedrijfsbebouwing en sanering van het gebied archeologisch te begeleiden. Dit onderzoek loopt en zal afhankelijk van de resultaten een eventueel vervolg krijgen in een definitieve opgraving. Gelet op het lopende onderzoek is de opname van een dubbelbestemming archeologie in het wijzigingsplan niet nodig.
3.4 Volkshuisvesting
3.4.1 Kwaliteit
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een centrum stedelijk woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de behoefte aan ook dit type woonmilieu in de stad.
In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
3.4.2 Woonadvies
Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.
Appartementen
Toevoeging van nieuwe appartementen moet bijdragen aan een van onze kwalitatieve woningbouwopgaven. Het heeft de voorkeur van de gemeente deze woningen minimaal levensloopbesteding en zo mogelijk levensloop geschikt te ontwerpen zodat deze ook geschikt zijn voor ouderen om lang zelfstandig thuis te kunnen wonen. De hier beoogde appartementen kunnen hier een kwalitatieve bijdrage aan leveren. Dit betekent dat aandacht wordt gevraagd voor de toe- en doorgankelijkheid van woningen.
Betaalbare (huur)woningen
In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. In de raamovereenkomst Piushaven zijn afspraken gemaakt over het aandeel sociale huur in het gebied. Op deze locatie wordt een bijdrage geleverd aan betaalbaar wonen door 10% van de woningen in de middenhuur tot €950 te realiseren. Op deze woningen is de Verordening Middenhuur van toepassing. Om te borgen dat de middeldure huurwoningen voorzien in voldoende kwaliteit zijn kwaliteitseisen opgenomen. Ook zijn voor de toekomstig huurders inkomenseisen van toepassing.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels van het moederplan wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 8 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Uit de boomwaardekaart blijkt dat voor 1 boom (hoek Havendijk/Antoon van Rijenplein) dat deze met de beschermingszone voor een beperkt gedeelte over het plangebied valt. Voor deze boom is een boom effect analyse uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit de BEA is gebleken dat wanneer de werkzaamheden conform de gestelde randvoorwaarden worden uitgevoerd, de boom duurzaam in stand kan worden gehouden.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Toets parkeren in het plan
Volgens de parkeereis genoemd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' dient voor appartementen met deze afmeting 1 parkeerplaats per woning aan te worden gelegd. Voor 26 appartementen betekent dit 26 parkeerplaatsen. Van de parkeereis van 1,0 parkeerplaats per woning, dient 0,3 parkeerplaats openbaar toegankelijk te zijn voor bezoekers. Dit zijn 8 parkeerplaatsen.
Op het eigen terrein worden 24 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan voldoet daarmee voor het parkeren voor bewoners, er worden meer parkeerplaatsen gemaakt dan nodig. Aangezien het terrein niet openbaar toegankelijk is, moeten er 8 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gemaakt.
Er is een parkeeronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt dat er een beperkt overschot aan openbaar parkeren in het onderzoeksgebied aanwezig is. Dit is onvoldoende om de benodigde 8 parkeerplaatsen voor bezoekersparkeren op te lossen. Aan de overzijde van de wethouder Baggermanlaan ter hoogte van de Havendijk is dezelfde ontwikkelaar gestart met de ontwikkeling 'Fabriekskwartier'. De ontbrekende parkeerplaatsen van de ontwikkeling 'Wolstad' zullen in deze ontwikkeling mee worden genomen. De tweede fase van het project 'Fabriekskwartier' ligt recht tegenover het project 'Wolstad' en hier zullen 8 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit zal worden geborgd in de anterieure overeenkomst die voor de ontwikkeling 'Fabriekskwartier' wordt opgesteld.
Voor de commerciele ruimte op de begane grond is de norm 3,1 parkeerplaats per 100m2 bvo, dat wil zeggen 2 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen voor de commerciele ruimte liggen in het openbaar gebied aan de Havendijk en vallen weg tegen de bestaande behoefte.
Figuur: situatie met parkeerplaatsen
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is
m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of
meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Voor het project heeft een vormvrije mer beoordeling plaatsgevonden (zie paragraaf 4.2.2.).
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied
betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op een afstand van 3 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling
Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 7). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten
Op 20 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het initiatief bouwen van 26 woningen en een commerciële ruimte gelegen aan de Havendijk 36-38-40 geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De omliggende bedrijven rondom het plangebied zijn in beeld gebracht en getoetst aan de daarvoor geldende richtafstanden. De toetsing is opgenomen in het rapport “Appartementen ‘Wolstad’ aan de Havendijk te Tilburg – Luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering”, rapportnr. SLM009167.NOT002.AC.NG, d.d. 9 oktober 2020 van Lievense WSP. (Bijlage 8)
Uit deze toetsing volgt dat voor alle bedrijfsbestemmingen in de omgeving van het plangebied wordt voldaan aan de richtafstand. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten voor een ‘goede ruimtelijke ordening’ en vormt Milieuhinder van bedrijven geen beperking voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
De planlocatie is gelegen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. De voorgenomen ontwikkeling betreft echter de realisatie van woningen in binnenstedelijk gebied en kan daarmee gezien worden als een zogenaamde ‘inbreidingslocatie’. In het geitenmoratorium is opgenomen dat woningbouwontwikkelingen in stedelijk gebied (zogenaamde inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan. Het geitenmoratorium is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
De situatie externe veiligheid is beschreven in de memo Luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering. Aanvullend hierop wordt opgemerkt dat het plangebied binnen het toxisch invloedsgebied van het spoortraject Breda – Tilburg – Vught en de Rijksweg A58 ligt. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid en er worden geen specifieke maatregelen ten aanzien van externe veiligheid opgenomen in het bestemmingsplan.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda – Tilburg – Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen geldt een groepsrisicoverantwoording.
Er is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de brandweer Midden- en West-Brabant, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Aangezien het plan op >800 meter van de relevante transportroutes gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem) en NL-Alert biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe appartementen worden gerealiseerd binnen de zone van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:
• Wethouder Baggermanlaan (voor zover gedeelte 50 km/h)
Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de realisatie van de appartementen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (“Appartementen ‘Wolstad’ aan de Havendijk te Tilburg – Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai”, Lievense Milieu BV, d.d. 1 oktober 2020, rapportnummer SLM009167.RAP001.AC.NG, versie 1) (Bijlage 9) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op 11 van de 26 appartementen uit het plan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van de Wethouder Baggermanlaan wordt overschreden. De maximale geluidbelasting op één appartement (nr. 16) bedraagt 55 dB.
Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is het Hogere Waardenbeleid van de gemeente Tilburg van toepassing. In het akoestisch onderzoek wegverkeer is het plan getoetst aan dit beleid. Omdat de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt, dient een Hogere Waardenbesluit genomen te worden. Voor woningen met een geluidbelasting van meer dan 53 dB gelden daarnaast aanvullende voorwaarden ten aanzien van een geluidluwe gevel en buitenruimte. Enkel voor appartement 16 is de geluidbelasting meer dan 53 dB. Dit appartement voldoet aan de aanvullende voorwaarden voor wat betreft geluidluwe gevel en buitenruimte. Daarmee voldoet het plan aan het Hogere Waardenbeleid van de gemeente Tilburg.
Gezien de beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zal bouwen conform het vigerend Bouwbesluit voldoende zijn om te kunnen voldoen aan de eisen ten aanzien van het binnenniveau (33 dB).
4.6.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Het betreft 26 appartementen. Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van een van de binnen de gemeente Tilburg gelegen spoortrajecten. (Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-’s-Hertogenbosch). De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6.5 Trillingen
Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. De toetsing is opgenomen in het rapport “Appartementen ‘Wolstad’ aan de Havendijk te Tilburg – Luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering”, rapportnr. SLM009167.NOT002.AC.NG, d.d. 9 oktober 2020 van Lievense WSP. (Bijlage 8) Het plan voorziet in de realisatie van 26 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook voor het aspect luchtkwaliteit geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante industriële geuremissie. Industriële geur is daarmee geen belemmering voor dit plan.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante agrarische geuremissie. Agrarische geur is daarmee geen belemmering voor dit plan.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Ter plaatse van de Havendijk 36-38 zijn in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Tevens is een actueel bodemonderzoek ingediend (verkennend bodem- en asbestonderzoek, Moerdijk bodemsanering BV, kenmerk 2272.04.201.R1, 08-04-20) dat voortborduurt op de resultaten en conclusies uit voorgaande onderzoeken. Ter plaatse zijn in huidig en voorgaande onderzoeken licht tot sterk verhoogde gehalten aangetoond. Ook ter plaatse van de ondergrondse tanks is sprake van bodemverontreiniging, echter kleiner dan 25m³. Op basis van de omvang is geconcludeerd dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is geen sprake van saneringsplicht, echter wordt geadviseerd om het verwijderen van de ondergrondse tanks in een plan van aanpak te beschrijven waarbij eventuele bodemverontreiniging ook wordt meegenomen.
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'.
Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijkheden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld 'Bodemkwaliteit Plangebied' (navolgend).
Conclusie
Op basis van de onderzoeken kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorziene functies. Wel moet men voor het verwijderen van de ondergrondse tanks een plan van aanpak opstellen, waarbij ook rekening wordt gehouden met eventuele bodemverontreiniging rondom de tanks. Dit plan is ook nodig aangezien sloop beschouwd wordt als een bodembedreigende activiteit.
Op aanvoer van grond of afvoer van overtollige, overwegend licht verontreinigde grond, is het landelijk Besluit bodemkwaliteit van toepassing en de gemeentelijke bodembeheerplan/bodemkwaliteitskaart, indien de overtollige grond binnen Tilburg wordt hergebruikt/toegepast.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Het plangebied ‘Wolstad’ in het Piushavengebied van Tilburg is gelegen tussen de Jan van Rijzenwijkstraat, Havendijk en Anron van Rijenplein te Tilburg. Het plangebied betreft in de huidige situatie een restaurant en winkelierszaak in één pand. Het pand is opgebouwd uit bakstenen met een bitumen plat dak en een betonnen dakrand. Het gebouw dient gesloopt te worden om er daarna een gebouw voor terug te plaatsen waarin 20 appartementen moeten komen. Het appartementencomplex wordt in de plannen aangeduid als ‘Wolstad’. Voor de ontwikkeling is door onderzoeksbureau ‘Ecoplanning’ een quickscan flora en fauna en een nader onderzoek naar vleermuizen en blaasvaren uitgevoerd (zie bijlage 10).
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Kampina & Oisterwijkse Vennen op 3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen 800 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Door onderzoeksbureau Ecoplanning is reeds een quickscan en nader onderzoek (vleermuizen en blaasvaren) uitgevoerd in het plangebied. In de rapportage van Ecoplanning (C.M. Bonder, 2021) valt te lezen dat geadviseerd wordt om gebruik te maken van de gebiedsgerichte ontheffing van gemeente Tilburg met betrekking tot vogels en vleermuizen. Hieronder worden per soortgroep de resultaten uit het rapport van Ecoplanning behandeld.
Vleermuizen en broedvogels
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van voldoende verblijfplaatsen en nestgelegenheid van vleermuizen, huismus en gierzwaluw.
Rond het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels (anders dan huismus en gierzwaluw) in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze planten hoeven niet verwijderd te worden, maar verstoring van eventueel aanwezige nesten in deze beplantingen als gevolg van de ontwikkeling is op voorhand niet uit te sluiten. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
Vaatplanten
Door Ecoplanning is nader onderzoek verricht naar het voorkomen van de blaasvaren. Uit het onderzoek blijkt dat deze soort in het plangebied niet aanwezig is. Negatieve effecten op deze soort zijn daarom uitgesloten.
Andere soort(groep)en
Op basis van de door Ecoplanning uitgevoerde quickscan flora en fauna is uitgesloten dat andere beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied voorkomen.
Conclusie
Als gevolg van de ontwikkeling zijn negatieve effecten uit te sluiten op:
Natura 2000-gebieden;
NNN-gebieden;
Vaatplanten
Grondgebonden zoogdieren;
Amfibieën en reptielen
Vissen
Insecten en andere ongewervelden
Met betrekking tot vleermuizen, huismus en gierzwaluw wordt gebruik gemaakt van de gebiedsgerichte ontheffing van gemeente Tilburg. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van voldoende verblijfplaatsen en nestgelegenheid van vleermuizen, huismus en gierzwaluw.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.2 Bestaand en duurzaam watersysteem
Om de waterbelangen van de ontwikkeling in beeld te brengen en vast te stellen hoe daarmee in de ontwikkeling rekening mee is gehouden is door de initiatiefnemer een waterparagraaf opgesteld (Memo 16 oktober 2020, SLM009167.MEMO1_v2 Lievense WSP (bijlage 11).
In de waterparagraaf zijn de gebiedskenmerken van het bestaande watersysteem en de toekomstige situatie opgenomen.
5.3 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Indeling van de regels
In dit wijzigingsplan worden de regels van het moederplan 'Piushavengebied 2009' van toepassing verklaard. In het eerste artikel wordt de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding benoemd en wordt geregeld dat deze voor de betreffende percelen in de plaats treedt van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009'. Op de verbeelding is de bestemming 'Gemengd' toegekend. Tevens zijn de aanduidingen 'erf' en 'parkeerterrein' opgenomen.
Per november 2014 is het verwijzen naar de parkeernormen uit de Bouwverordening niet meer mogelijk. Parkeernormen dienen voortaan in de ruimtelijke plannen opgenomen te worden. Derhalve zijn in dit wijzigingsplan de regels voor parkeren opgenomen. Uit het concept plan blijkt dat het parkeren opgelost kan worden. Deels zal dit (enkel ten behoeve van het bezoekersparkeren) op het naastgelegen plangebied 'Fabriekskwartier' gebeuren.
6.2 Toetsing wijzigingsvoorwaarden
In het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 zijn de voorwaarde voor de wijziging van de bestemming opgenomen (artikel 26.6). In dit artikel is bepaald dat:
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen ´Bedrijf´, Verkeer-Verblijf. en/of Groen gelegen binnen de ' Wro-zone - wijzigingsgebied 6' wijzigen in de bestemming Gemengd en/of Verkeer-Verblijf en/of Groen , onder de voorwaarden dat:
er een waterparagraaf met watertoets wordt opgesteld;
er een aanvullend onderzoek naar aanwezige flora en fauna dient plaats te vinden;
dat in de openbare ruimte slechts een beperkt aantal parkeerplaatsen voor bezoekers beschikbaar zijn vanwege de beoogde ruimtelijke kwaliteit van het Havenpark, en dat de rest van de parkeerbehoefte op eigen terrein plaatsvindt volgens de normen en andere regels uit het TVVP zoals die gelden op het moment van ondertekenen van de realisatieovereenkomst;
de ontwikkeling zal moeten inspelen op de structuur van Fatima en de hoeksituatie bij de nieuwe brug en een bijdrage leveren aan de versterking van de kwaliteit van de wand van de Havendijk als waterfront.
Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemmingen de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders bepalen via maatvoeringsaanduidingen de maximale hoogte en het bebouwingspercentage.
Toetsing aan deze voorwaarden levert het volgende op:
Voor het plan is een waterparagraaf opgesteld welke als bijlage bij deze toelichting is gevoegd (zie ook hoofdstuk 5 Wateraspecten)
Voor het plan is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd welke als bijlage bij deze toelichting is gevoegd (zie ook paragraaf 4.10 Natuur en Ecologie)
Er worden voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd voor de bewoners van de woningen. Voor het parkeren van bezoekers in het openbaar gebied worden in het nabijgelegen plangebied 'Fabriekskwartier' parkeerplaatsen gerserveerd (zie ook paragraaf 3.6 Verkeer en parkeren).
Met de uitwerking van het plan is een ontwerp ontstaan met een mix aan woningtypen met royale balkons en dakterrassen en 20 ruime en 6 kleinere appartementen in 2 gebouwen. Hierbij is optimaal gebruik gemaakt van uitzicht, bezonning en privacy, en wordt aangesloten bij de kleur en materiaal van de naastgelegen ophaalbrug ‘D’n Ophef’ (zie ook paragraaf 3.2 Stedenbouwkundige aspecten).
6.3 Procedure
Voor dit wijzigingsplan dient de procedure zoals opgenomen in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening te
worden gevolgd. Deze procedure verloopt als volgt:
het ontwerp wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage;
Burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij het college tegen het ontwerp wijzigingsbesluit, gedurende onder a. genoemde termijn;
indien tegen het ontwerp wijzigingsplan zienswijzen zijn kenbaar gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;
Burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben kenbaar gemaakt de beslissing daaromtrent mede en stellen het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd, vast.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkominge in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 18 september 2020 gepubliceerd in het gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog heeft er op 29 oktober 2020 een digitale bijeenkomst met het Planteam Piushaven plaatsgevonden. In deze bijeenkomst is het plan gepresenteerd en heeft er een dialoog tussen de aanwezige planteamleden en de ontwikkelaar plaatsgevonden (zie verslag in bijlage 12). Aandachtspunten waren daarbij het aanwezige groen, privacy en wind. De aanwezige leden van het planteam hebben aangegeven dat het gebouw een aanwinst is voor de haven. Een aanvullend overleg was voor de aanwezigen niet nodig.
Daarnaast is op 10 februari 2020 een inloopavond voor direct omwonenden aan de Jan van Rijzewijkstraat 5 t/m 31 en het Antoon van Rijenplein 6 t/m 44 gehouden. Aandachtspunten die op deze avond aan de orde zijn geweest betroffen voornamelijk de bestaande verkeers- en parkeersituatie in de wijk.. De aanwezigen waren positief over het volume van de nieuwbouw en de ruimte tussen het gebouw en hun woningen. Een verslag van deze avond is opgenomen in bijlage 13.
Het kwaliteitsteam heeft op 15 april 2021 een positief advies inzake de ontwikkeling uitgebracht (bijlage 14).
8.3 Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan en de (gecoördineerde) ontwerp omgevingsvergunning hebben, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 10 mei 2021 tot en met maandag 21 juni 2021. Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend. In de notitie behandeling zienswijzen wordt een zakelijke puntsgewijze samenvatting van de ingekomen zienswijze weergegeven en het standpunt van de gemeente hierop.
De zienswijzen zijn gedeeltelijk gegrond. Het wijzigingsplan en omgevingsvergunning zullen als volgt worden gewijzigd en aangevuld:
In de omgevingsvergunning wordt melding gemaakt van het afwijken van de parkeernorm en deze afwijking worden gemotiveerd;
In de toelichting op het bestemmingsplan wordt in paragraaf 3.2.3 (hoogbouwbeleid) nader ingegaan op de aspecten privacy en uitzicht.