direct naar inhoud van Regels

Theresia-Loven-Besterd 2016, 5e herziening (Zuid-Oosterstraat 22a-23)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2019006-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016 ingediend ten behoeve van het realiseren van maximaal 34 grondgebonden woningen, maximaal 9 appartementen en enige kleinschalige bedrijvigheid, zulks met bijbehorende tuinen, bergingen, ontsluitingen en parkeerplaatsen met groenvoorzieningen op de kadastrale percelen, bekend als gemeente Tilburg, sectie N, nummers 16432 en 17008.

 
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de kadastrale percelen, bekend als gemeente Tilburg, sectie N, nummers 16432 en 17008, en wordt globaal begrensd door de Zuid-Oosterstraat, de Leliestraat, de Jasmijnstraat en de Rozenstraat.

 

 [image]

Afbeelding: ligging plangebied (rood gebiedje) in Tilburg

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016, dat de gronden in kwestie de bestemming Bedrijventerrein geeft. De ontwikkeling, die grotendeels gericht is op wonen, past niet binnen die bestemming.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

 

Ruimtelijke structuur

 

Het plangebied valt in de wijk Theresia-Loven-Besterd. Daarbinnen kan ruimtelijk onderscheid worden gemaakt tussen de linten en de woonbuurten.

 

De linten worden conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (2013) onderscheiden in bedrijvige linten en rustige linten. De Veldhovenring, het Rosmolenplein, de Van Meterenstraat, het NS-plein, de Besterdring en de Koestraat zijn bedrijvige linten. In deze straten worden bedrijvigheid, detailhandel, horeca en andere voorzieningen gecombineerd met wonen. De linten vormen met hun gedifferentieerde straatbeeld en functies de dragers van de wijk. De Besterdring heeft een belangrijke functie voor o.a. de dagelijkse boodschappen. Verder liggen verspreid over de wijk enkele kleinere maatschappelijke en detailhandelsfuncties.

De Enschotsestraat is een rustig lint, waar de nadruk ligt op wonen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tussen de linten liggen de woonbuurten. Deze zijn over het algemeen monofunctioneel van opzet en hebben een vrij hoge bebouwingsdichtheid. Dit resulteert in vrij veel verharding, relatief weinig groen en kleine tuinen. Dat maakt de kwaliteit van het openbaar gebied extra belangrijk en tegelijkertijd kwetsbaar. Daaraan wordt bij nieuwe ontwikkelingen, binnen de budgettaire mogelijkheden, extra aandacht geschonken.

 

Het Molenbochtplein en omgeving kan worden beschouwd als een uitzondering op deze wijkopzet. Hier is vooroorlogse woningbouw gerealiseerd in een meer tuindorpachtige architectuur.

 

Programmatisch-functionele structuur

 

Loven-Besterd bestaat programmatisch uit een mix van binnenwijkse bedrijvigheid en woningbouw. In Theresia-Loven-Besterd is de woningbouw voornamelijk orthogonaal gestructureerd (rastervormig stratenpatroon). Een aantal bedrijventerreinen is geherstructureerd naar appartementenbouw. Een voorbeeld daarvan is het terrein van de textielfabriek Jansen Horion, dat in de jaren '80 vrijkwam. Dit terrein wordt gereconstrueerd tot woongebied. Ook de R.K. Kerk aan de Koestraat wordt gesloopt en op het vrijkomende terrein zijn gestapelde woningbouw en een basisschool verrezen. Op de locatie van de (gesloopte) kerk aan de Enschotsestraat is, met behoud van de Kerktoren, een nieuw wooncomplex gebouwd.

 

Groenstructuur

 

Naast het eerder genoemde Molenbochtplein is nog een aantal groene ruimtes aanwezig, die in vorm, omvang en gebruik variëren: Rozenstraat en Rozenplein, Rosmolenplein, Javastraat, Sint Willebrordplein en Insulindeplein. Het plangebied kent geen duidelijke groenstructuur. Er is evenmin sprake van een herkenbaar patroon dat zich in de verschillende wijkdelen herhaalt. Het aanwezige groen is een optelsom van verschillende groene plekken en elementen.

 

Stedenbouwkundige opzet van het plan

 

Het plangebied is een verouderd bedrijventerrein met voornamelijk auto-gerelateerde bedrijfjes. Er is wel behoefte aan kleinschalige binnenstedelijke bedrijvigheid, maar ook aan meer kwaliteit en een sterkere relatie met en een betere inpassing in de woonomgeving. De bedrijfjes in het plangebied worden verplaatst of hebben hun activiteiten gestopt. Er komt in de nieuwe plannen enige ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid terug.

 

Bij de herontwikkeling van de planlocatie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

- goede aansluiting op de omgeving,

- grondgebonden woningen, 20% sociale woningbouw,

- voldoende afstand tot het spoor (vanwege geluid en externe veiligheid),

- behoud van de karakteristieke schoorsteen.

 

De opzet van het plan gaat uit van bouwen aan de Zuidoosterstraat, met een entree naar een cul-de-sac, die de woningen in het binnengebied ontsluit. De entree wordt aan een zijde gemarkeerd met een bescheiden appartementenblokje van 3 bouwlagen, waarin 9 betaalbare huurwoningen zijn opgenomen. Aan de Zuidoosterstraat staan daarnaast nog 9 grondgebonden woningen van 3 bouwlagen, alsmede een strookje voor kleinschalige bedrijvigheid van 1 bouwlaag met een bescheiden opbouw van 2 bouwlagen. Aan de cul-de-sac staan in totaal 23 grondgebonden woningen in een meer industriële stijl, van 2 bouwlagen met kap. In de Leliestraat komen nog 2 bijzondere, in de specifieke situatie ingepaste, grondgebonden woningen van 2 bouwlagen.

 

Aan de Zuidoosterstraat en de cul-de-sac wordt haaks geparkeerd voor bewoners en bezoekers. Er is daarnaast voldoende ruimte aan de cul-de-sac om het woongebied een groene, uitnodigende uitstraling mee te geven. De inpassing van de schoorsteen speelt hierin een belangrijke rol. Op termijn kan, in nauw overleg met de omwonenden en gebruikers, worden nagedacht aan integratie tussen de groene cul-de-sac en het bestaande parkje.

 

De woningen aan de Zuidoosterstraat en het appartementenblokje hebben een robuuste, hedendaagse uitstraling. De materialisering sluit aan bij de omgeving. De woningen aan de cul-de-sac krijgen een meer industriële uitstraling: grijze baksteen. Deze woningen krijgen ook een intensievere relatie met de straat waaraan ze liggen. Omdat deze woonstraat redelijk rustig is, wordt interactie tussen de bewoners gestimuleerd, met bijvoorbeeld zitelementen in de architectuur.

De woningen in de Leliestraat krijgen een meer eigen behandeling, omdat het straatbeeld hier meer diffuus is.

Alle tuinen hebben voldoende maat voor bruikbaarheid, bezonning en eventuele aan- en bijgebouwen. De appartementen krijgen loggia's.

 

Het programma bestaat in totaal uit 34 grondgebonden woningen, 9 appartementen (betaalbare huur) en ca 450 m2 bedrijfsruimte.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie.

Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd.

 

De woningbouwopgave voor Tilburg kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden.

 

Het plan tot de bouw van in totaal 43 woningen in het gebied Oud-Noord past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave meer in Hoofdstuk 3 van deze plantoelichting.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s.

Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een Interim omgevingsverordening gemaakt. In deze verordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De Interim omgevingsverordening is in 2019 - beleidsarm - vastgesteld. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie zijn meegenomen.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in de aanloop naar inwerkingtreding van de Omgevingswet een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid.

In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Omgevingsvisie bindt de Interim omgevingsverordening de gemeenten wèl rechtstreeks (via instructieregels).

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

 

Project in relatie tot Interim omgevingsverordening

Met betrekking tot het voorliggende project zijn er uit oogpunt van provinciaal beleid en de Verordening ruimte geen bijzonderheden te noemen.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die menen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

 

Het voorliggende plan voorziet niet in hoogbouw.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

 

3.3.2 Archeologie

 

Met betrekking tot archeologie is een bureauonderzoek uitgevoerd, met nadruk op het in kaart brengen van de mogelijke verstoring van de oude en huidige bebouwing in het plangebied. Op basis van de uitkomst van het onderzoek is een verkennend booronderzoek (proefboring) uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie is aan de hand van de beide onderzoeken in het plan verwerkt.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Met betrekking tot archeologie is een bureauonderzoek uitgevoerd, met nadruk op het in kaart brengen van de mogelijke verstoring van de oude en huidige bebouwing in het plangebied. Op basis van de uitkomst van het onderzoek is een verkennend booronderzoek (proefboring) uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie is aan de hand van de beide onderzoeken in het plan verwerkt.

3.4 Volkshuisvesting

 

Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO

 

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

 

We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.

 

De voorliggende ontwikkeling kan worden getypeerd als een rustige stadswijk in een groene setting. We spreken van een stedelijk-buiten centrum woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de behoefte in de stad omdat sprake is van een gevarieerd programma waarin zowel ruimte is voor 34 grondgebonden koopwoningen als voor 9 appartementen in de sociale huur onder de 1e aftoppingsgrens.

 

In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.

 

Woonadvies specifiek voor plangebied

 

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan, benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten .

 

Appartementen

Toevoeging van nieuwe appartementen moet bijdragen aan een van onze kwalitatieve woningbouwopgaven. In dit geval betreft het sociale huurappartementen die door een corporaties in verhuur worden genomen onder de aftoppingsgrens. Aan uitbreiding van de voorraad betaalbare sociale huurwoningen is behoefte.

 

Betaalbare (huur)woningen

In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. In dit plan is 20% van de woningen een sociale huurwoning. Deze zijn gezien de oppervlakte van de woningen geschikt voor 1 en 2 persoonshuishoudens. De appartementen dienen op basis van de afspraken met de corporaties een huurprijs te hebben tot de 1e aftoppingsgrens en een oppervlakte van minimaal 50m2 GBO conform de gemeentelijke prijs- en productdifferentiatie 2018.

 

Levensloopbestendig / nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk geschikt en nultreden te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. De appartementen zijn in het bijzonder geschikt voor deze doelgroepen. De appartementen zijn voorzien van een lift en door het plaatsen van schuifdeuren in plaats van draaideuren zijn ruimtes toegankelijker gemaakt. Het is wenselijk de geschiktheid van de woningen bij de verdere planuitwerking verder te optimaliseren.

 

 

 

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

3.5 Groen

 

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.6.4 Verkeersadvies project

 

Omliggende wegenstructuur

Aan de zuidzijde ligt de Zuidoosterstraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h. Aan de oostzijde ligt de Leliestraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h en met eenrichtingsverkeer van noord naar zuid.

 

Ontsluiting van het plangebied

Het plangebied kan ontsloten worden op zowel de Zuidoosterstraat als op de Leliestraat.

 

Fietsroutes en -stalling

De locatie is voor fietsers te bereiken via de erftoegangswegen.

Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.

 

Openbaar vervoer

Het gebied ligt nabij het openbaar vervoersknooppunt waar het NS-station en het busstation liggen. Op loopafstand liggen enkele bushaltes.

 

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg.

 

Noodhulpdiensten

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid

worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.

beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer

dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het

plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk

genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na

het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen direct effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op 3,3 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Vanaf 16 mei 2017 is het door de wijziging van de mer-richtlijn verplicht om een aanmeldnotitie te schrijven (indien de gemeente niet zelf initiatiefnemer is) voor activiteiten die onder de drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. vallen. Het Besluit m.e.r. is aangepast vanwege de richtlijn en in werking getreden op 7 juli 2017. Eén van de bedoelde activiteiten is: “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” (categorie 11.2).

 

Er heeft een vormvrije m.e.r. beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage). Uit deze beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

 

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Binnen het plan is er sprake van een menging van functies, waarbij woningen en bedrijven naast elkaar bestemd zijn, gedeeltelijk aanpandig. Daarom is voor de functie 'Bedrijf' aansluiting gezocht bij de lijst Functiemenging, die speciaal bedoeld is voor dergelijke gebieden. Bedrijven uit categorie A worden rechtstreeks toegelaten. Er is hiermee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011;

  3. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Omgevingsonderzoek externe veiligheid: Plangebied Zuid-Oosterstraat te Tilburg (AGEL, mei 2019) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Boxtel/Vught en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage, evenals een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Boxtel/Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron(nen) is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Omgevingsonderzoek externe veiligheid: Plangebied Zuid-Oosterstraat te Tilburg).

De brandweer Midden- en West-Brabant heeft 21 mei 2019 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het bestemmingsplan maakt de functie wonen en bedrijvigheid mogelijk. Ten aanzien van het wegverkeerslawaai is de geluidbelasting berekend op de planologische geluidgevoelige bestemmingen (woningen). Tevens is in het akoestisch onderzoek (AGEL D02, 10 juli 2019) een berekening gemaakt m.b.t. het voorgenomen bouwplan op de locatie. Dit betreft een ontwerp van DR+ architecten.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de planologische bestemming wonen met 5 dB wordt overschreden. Dit betreft de geluidbelasting ten gevolge van de Spoorlaan.
De maximale optredende geluidbelasting op het bouwvlak bedraagt 52 dB. De cumulatieve geluidbelasting op de planologische bestemming wonen varieert tussen de 32 en 59 dB.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het nemen van maatregelen om de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai bezwaren ontmoet vanuit financiële/civieltechnische en stedenbouwkundige aard.

Voor het bestemmingsplan is een hogere waarde besluit genomen. Dit hogere waarde besluit is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het bestemmingsplan maakt de functie wonen en bedrijvigheid mogelijk. Ten aanzien van het wegverkeerslawaai is de geluidbelasting berekend op de planologische geluidgevoelige bestemmingen (woningen). Tevens is in het akoestisch onderzoek (AGEL D02, 10 juli 2019) een berekening gemaakt m.b.t. het voorgenomen bouwplan op de locatie. Dit betrekt een ontwerp van DR+ architecten.

 

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op de planologische bestemming wonen met maximaal 13 dB wordt overschreden. De maximale optredende geluidbelasting op het bouwvlak bedraagt 68 dB. De cumulatieve geluidbelasting op de planologische bestemming wonen van weg- en railverkeerslawaai samen varieert tussen de 49 en 64 dB. De milieukwaliteit bij de bestemming wonen varieert hiermee van goed tot tamelijk slecht. De classificatie "tamelijk slecht" is alleen aanwezig op de zuidzijde van de bouwvlakken direct gelegen aan de Zuid-Oosterstraat. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het nemen van maatregelen om de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai bezwaren ontmoet vanuit financiële en stedenbouwkundige aard. Voor het bestemmingsplan is een hogere waarde besluit genomen. Dit hogere waarde besluit is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een beperkt aantal woningen (43) en enkele bedrijfsunits. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Verder onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.8.2 Agrarische geurhinder

In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.

4.9 Trillingen

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is.

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.

 

Er zijn een aantal richtlijnen en beleidsregels die worden gebruikt:

SBR-richtlijn

Beleidsregel trillinghinder spoor

Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen

Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening

 

 

 

SBR-richtlijn

Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

 

Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2). Er wordt in deze richtlijn veel aandacht besteed aan het meten van trillingen. Over het algemeen wordt dan ook verwezen naar deze richtlijn wanneer een trillingsonderzoek is voorgeschreven en uitgevoerd. Naast aandacht voor de meting van trilling bevat de richtlijn ook een beoordelingssystematiek.

De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken. Dat is ook het beoordelingscriterium voor deel A (schade aan gebouwen). Bij deel B (hinder voor personen in gebouwen) worden de trillingen gemeten op vloeren, omdat daar de hinder optreedt. Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is (en dus overdracht via de lucht). Hiervoor gelden de richtlijnen niet.

 

Beoordeling trillingshinder
Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en het langtijdgemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs e.d.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden.

Met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder. Hoewel de waarden internationaal gezien redelijk streng zijn zullen er nog steeds mensen de trillingen onder de streefwaarden als hinderlijk kunnen ervaren.

 

Door AGEL adviseurs is een trillingsonderzoek uitgevoerd. Het betreft het onderzoek trilling-onderzoek ten gevolge van Spoortraject 561, rapportnummer 20190010, 27 februari 2019. Dit onderzoek is door de OMWB beoordeeld. Vervolgens heeft AGEL adviseurs een aanvullende Memo gemaakt d.d. 29 mei 2019. Mede naar aanleiding van het advies van de OMWB.

 

De volgende conclusies kunnen worden getrokken:

 

Conclusie is dat in voorgenomen situatie wordt voldaan aan de streefwaarden voor trillingen m.b.t. herhaald voorkomende trillingen voor bestaande situaties. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van een gewijzigde situatie conform de SBR richtlijn. Bovenstaande betekent niet dat trillingen niet voelbaar kunnen zijn. Geadviseerd wordt dan ook om bij de WABO omgevingsvergunning bouwen aandacht te schenken aan het voorkomen van trillings-hinder.

4.10 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

 

Op de projectlocatie (voormalige bedrijfslocatie) worden 34 woningen, 9 appartementen en kleinschalige bedrijvigheid gerealiseerd.

 

Er zijn geen bodemonderzoeken aangeleverd en evenmin voldoende gegevens bekend om een uitspraak te kunnen doen over de betreffende bodemkwaliteit. Ter plaatse van de locatie is enkel een historisch vooronderzoek (TBG, rapportcode AA085517251) uitgevoerd, waaruit blijkt dat er een textielververij aanwezig is geweest, hetgeen nader onderzoek behoeft.

 

In verband met een te verwachten "sloop- en bouwaanvraag" (Wabo/Omgevingsvergunning), is vanuit dit perspectief ook alvast naar de aanvraag gekeken.

 

De locatie is (nog) grotendeels bebouwd. Gelet op het nieuwbouwplan is zullen de bestaande panden worden gesloopt. Tijdens de sloop zal gekeken moeten worden naar de asbesthoudendheid van de gebouwen op de locatie. De aanvrager (of ontwikkelaar) zal, gelet op de (maatschappelijke-) financieel-economische toets, rekening moeten houden met extra ontwikkelkosten.

 

Conclusie

Op basis van de geraadpleegde bronnen kan de huidige en/of algemene bodemkwaliteit van het te ontwikkelen gebied niet worden vastgesteld. Ter plaatse van het gebied is een voormalige textielververij aanwezig geweest die niet is onderzocht. Daarnaast staan er diverse gebouwen op het perceel en is het onbekend of deze asbesthoudend zijn.

Op basis van de huidige gegevens kan dus geen uitspraak worden gedaan of dat er een risico bestaat voor de volksgezondheid en/of het milieu die de ontwikkeling mogelijk belemmeren. Voordat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd kan worden is het noodzakelijk een bodemonderzoek uit te laten voeren e.e.a. conform de NEN5740 en NEN5707.

Het vervolgonderzoek, bij voorkeur pas uit te voeren na sloop, zal worden verlangd, ook voor de te verwachten Wabo/Omgevingsvergunningsaanvraag '(ver) bouwen van een bouwwerk' ("bouwvergunning"). Indien sprake van een saneringssituatie dan wordt sanering ook gereguleerd via de WABO-omgevingsvergunning. Er wordt dan een bouwvergunning-onder-voorwaarden afgegeven met een koppeling naar de Wet bodembescherming (Wbb). In deze wet is vooralsnog bodemsanering verankerd.

 

Het voorliggende plan wordt gecoördineerd mnet de omgevingsvergunning. In dat kader zijn inmiddels de benodigde bodemonderzoeken verricht. Zie hiervoor de (ontwerp)omgevingsvergunning met bijlagen.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

 

Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'.

 

Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijkheden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld 'Bodemkwaliteit Plangebied' (navolgend).

4.11 Natuur en ecologie

 

4.11.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.11.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op 3,3 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,6 km afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 7 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen.

 

In het plangebied is een boom aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze boom zal moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Het plangebied is vrijwel geheel verhard en bebouwd. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

 

 

 

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. Het plangebied is in de bestaande situatie in gebruik als bedrijventerrein.

 

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

ca. 7.705 m²

Terreinhoogte

Tussen NAP+13,7m en NAP+ 14,0m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+ 11,8m

Ontwateringdiepte

1,9 m á 2,2 m

Bodem

Sterk lemig, matig fijn zand

Riolering

Gemengde riolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Niet van toepassing

Keur beschermde gebieden

Niet relevant (zie afbeelding 1)

Tabel 1. Gebiedskenmerken

 

In de omgeving van het plangebied is gemengde riolering aanwezig. Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg.

 

De oppervlakte van het plangebied is in de huidige situatie volledig verhard. Naast de daken van de bedrijven is er sprake van enkele bijgebouwen en erfverharding op maaiveld. In tabel 2 zijn de bestaande oppervlakken weergegeven.

Oppervlakken *

Onverhard (m²)

Verhard (m²)

Totaal

(m²)

Daken

0

4.725

4.725

Bijgebouwen

0

155

155

Erfverharding

0

2.825

2.825

Totaal (m²)

0

7.705

7.705

Tabel 2. Afvoerende oppervlakken in de bestaande situatie

 

* Bron: KRT en luchtfoto[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 1. Ligging plangebied ten opzichte van de keur beschermde gebieden. Het plangebied is weergegeven met een rode ster

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur, die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

 

Toekomstige situatie

De bestemmingsplanwijziging maakt de bouw van 34 grondgebonden woningen, 9 appartementen en 1 bedrijfsgebouw mogelijk. In tabel 3 zijn de afvoerende oppervlakken weergegeven. De totale afwaterende verharde oppervlakte neemt ca. 1.815 m² af.

 

Oppervlakken *

Onverhard (m²)

Verhard (m²)

Totaal (m²)

Bedrijfsgebouw

0

390

 

Bestrating

0

1.490

1.490

Parkeren en rijbaan

0

1.090

1.090

Groen

1.225

0

1.225

Appartementengebouw

0

310

310

Daken + berging woningen

0

1.720

1.720

Tuinen woningen

590

890 (60%)

1.480

Totaal (m²)

1.815

5.890

7.705

Tabel 3. Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

 

* Bron: verbeelding en tekening stedenbouwkundig plan

 

5.3 Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte ruim voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

 

In 2019 is / wordt beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De voorgenomen bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch positief (her)ontwikkelen van Tilburg.

  

Vooruitlopend op het nieuwe beleid en op basis van afvoerende oppervlakken in de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op 353 m³. Als invulling wordt de toepassing van ondergrondse waterbergende voorzieningen en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De bergingsvoorziening(en) kunnen worden voorzien van een overloop op de bestaande riolering.

Er moet worden voorkomen dat het regenwater verontreinigd raakt. Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwbouw wordt afgevoerd via de bestaande en / of aan te leggen riolering. De afvoer wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Zuid-Oosterstraat.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak en aangezien de wateropgave aan de hand van het bestaande beleid eenvoudig te bepalen is, kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Bij brief d.d. 14 oktober 2019 heeft het waterschap laten weten in te stemmen met het plan en de waterparagraaf in de plantoelichting.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. Het voornemen om te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan is op 26 april 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is aangemeld bij de Provincie voor vooroverleg. Uit de aanmelding in het kader van de 'Inventarisatie belangen gemeente' op 23 augustus 2019 is gebleken dat geen sprake is van Rijks- of provinciale belangen. Het waterschap reageert in de ontwerpfase, zie hiervoor de waterparagraaf.

7.3 Omgevingsdialoog

Op 26 februari 2019 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in het Mercure-hotel te Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van de ontwikkeling. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.Een uitgebreid verslag van de Omgevingsdialoog is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.

7.4 Zienswijzen en Staat van Wijzigingen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 16 september tot en met maandag 28 oktober 2019. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijze.

 

Zienswijze 1:

Reclamanten vragen in hun zienswijze aandacht voor de volgende onderwerpen.

 

Privacy, licht en schaduwwerking

Reclamanten constateren dat het mogelijk wordt om te bouwen tot op de perceelgrens. In het op dit moment nog geldende bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd wordt een afstand van 5 meter tot de perceelgrens in acht genomen. De bebouwing rukt dus op naar nummer 22. In de huidige situatie is de maximale bouwhoogte 7 meter tot een afstand van 5 meter uit de perceelgrens, in de nieuwe situatie, zoals geschetst in het ontwerpplan, mag worden gebouwd tot op de perceelgrens tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter. Zodoende zullen reclamanten op een aanzienlijk kortere afstand dan thans het geval is, geconfronteerd worden met een fors bouwvolume, dat gezien de maximale bouwhoogtes van 5 en 10 meter evident een uitzicht geeft op hun perceel én daarvan lichtinval zal wegnemen. Het vorenstaande leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy (door het uitzicht) en op de lichtinval in hun tuin en woning, aldus reclamanten. Zij menen dat met de situering van het bestemmings- en bouwvlak, de bouwhoogte- en bouwoppervlakteaanduiding, in samenhang met de relevante planregels, zoals in het ontwerpbestemmingsplan voorzien, onvoldoende gewicht is toegekend aan hun belang bij een gezond woon- en leefklimaat, dat vanwege voornoemde inbreuken niet gewaarborgd kan worden. Bovendien leidt de situering van de (beoogde) bedrijfsbebouwing er toe dat er ter plaatse van de perceelsgrens, anders dan thans in de feitelijke situatie aan de orde is, géén mogelijkheid bestaat om de zijgevel van de woning van reclamanten te onderhouden. De strook die “vrij” gehouden wordt in het ontwerpplan is immers te smal om te betreden. Omdat de bedrijfsbebouwing echter ook niet tegen die zijgevel aan wordt gebouwd, blijft de zijgevel vatbaar voor externe invloeden die tot onderhoud nopen. Nu die onderhoudsmogelijkheid wordt ontnomen door de wijze waarop die bedrijfsbebouwing thans geprojecteerd wordt, dreigen reclamanten aanzienlijke schade te lijden, aldus hun raadsman.

 

Geluid

In de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan is weliswaar een paragraaf opgenomen met betrekking tot geluid (paragraaf 4.6) doch daarin is slecht de invloed van externe geluidsbronnen op het (ontwerp)plangebied beoordeeld. Een beoordeling van de invloed van de bedrijfsbestemming op de omgeving is niet gegeven in de plantoelichting. Reclamanten zijn van oordeel dat het ontwerpbestemmingsplan ook op dit punt onvoldoende rekening houdt met hun gerechtvaardigde belangen.

 

Luchtkwaliteit

Ten aanzien van dit aspect verwijzen reclamanten naar hetgeen zij opmerken onder de kopjes 'privacy', 'licht' en 'geluid', alsmede 'verkeer'.

 

Verkeer

Reclamanten wijzen op dat het feit dat het ontwerpbestemmingsplan voorziet in de bouw van 43 wooneenheden én 450 m2 bedrijfsfunctie, hetgeen zal leiden tot méér verkeersbewegingen dan op grond van het thans vigerende bestemmingsplan aan de orde is. Deze extra verkeersbewegingen veroorzaken meer uitstoot van gassen én meer geluid, waarvan de invloed op de omgeving niet dan wel onvoldoende is onderzocht c.q. is onderbouwd.

 

Parkeren

Reclamanten stellen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In art. 15.2 van de planregels is een parkeerregeling (sub a) opgenomen, waarin is bepaald dat op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s. Kortom: het bestemmingsplan schrijft parkeren op eigen terrein voor. In art. 15.2 sub b van de planregels is bepaald dat voldaan dient te worden aan de normen uit de als bijlage 3 bij het (ontwerp)bestemmingsplan gevoegde nota “Parkeernormen Tilburg 2017”. Blijkens bijlage 2 bij die nota, ligt het plangebied in zone B. Uit bijlage 1 bij die nota volgt dat binnen zone B de volgende voor het onderhavige plangebied relevante parkeernormen gelden:

Reclamanten gaan, op basis van de planregels en -toelichting en de verbeelding van de te realiseren woningen en bedrijfsruimte, uit van 9 appartementen in de laagste categorie, 34 woningen in de middencategorie en 450 m2 aan bedrijfsverzamelgebouw (hoewel ook 9/10 verdedigd kan worden dat (deels) sprake is van commerciële dienstverlening), hetgeen leidt tot de volgende parkeerbehoefte:

Uit de verbeelding van de bouwplannen volgt dat op eigen terrein 42 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Hiermee wordt - ruimschoots - niet voldaan aan de parkeerregeling zoals op genomen in art. 15.2 van de planregels, zodat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Een afwijking hiervan is niet vergund en kan, gelet op de reeds bestaande parkeerdruk in de omgeving waarin de ‘ontbrekende’ 13 parkeerplaatsen niet beschikbaar zijn, ook niet vergund worden, gelet op de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

 

Natuur, milieu, ecologie

In paragrafen 4.2 en 4.11 van de plantoelichting is ingegaan op respectievelijk de noodzaak/verplichting tot een milieueffectrapportage en de gevolgen van het plan voor natuur en ecologie. In beide gevallen is relevant dat wordt gesteld dat het plangebied is gelegen op een afstand van 3,3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Kampina en Oisterwijkse Vennen” en dat gezien deze afstand en de “zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling” negatieve effecten op dat Natura 2000-gebied “op voorhand redelijkerwijs uitgesloten” zouden kunnen worden. Tot de bijlagen bij het ontwerpbestemmingsplan behoort de “Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling bij het bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016, 5e herziening (Zuid-Oosterstraat 22-23) d.d. 21 augustus 2019 en de “Quickscan flora en fauna Bedrijventerrein Zuid-Oosterstraat Tilburg” d.d. 7 maart 2019. In de Aanmeldnotitie wordt gesteld dat gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden geen negatieve effecten op de nabijgelegen EHS en Natura 2000-gebieden te verwachten zijn, dat ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase niet aan de orde zullen zijn en dat significante gevolgen daarom kunnen worden uitgesloten.

In de paragraaf “Natuur/Ecologie” wordt in eerste instantie verwezen naar de hiervoor besproken paragraaf 4.11 van de plantoelichting. Voorts is opgemerkt dat veel Natura 2000-gebieden gevoelig zijn voor stikstofdepositie en dat een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten’ op de beschermde natuurgebieden, hetgeen alleen is toegestaan met een Wnb-vergunning.

Daarnaast wordt verwezen naar de Quickscan waarin is bepaald dat de stikstofuitstoot binnen het plangebied na realisatie van de nieuwbouw minder zal zijn dan thans het geval is. Hierop wordt de conclusie gebaseerd dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn. In paragraaf 5.1.1 van de Quickscan wordt opgemerkt dat in het op 3,3 km afstand gelegen Natura 2000-gebied “Kampina en Oisterwijkse Vennen” zeldzame planten- en diersoorten leven en dat verdroging en stikstofdepositie de voornaamste bedreigingen van het gebied zijn. Voorts meldt de Quickscan dat niet “verwacht” wordt dat de stikstofgevoelige habitat-typen in het gebied binnen de invloedsfeer van het plan liggen, dat de verwachte stikstofuitstoot verwaarloosbaar zou zijn ten opzichte van de al aanwezige uitstoot van verkeer op de autowegen en dat eveneens “verwacht” wordt dat de stikstofuitstoot binnen het plangebied na realisatie minder zal zijn ten opzichte van de huidige situatie. Om die reden zou er geen “verdere PAS-beoordeling nodig” zijn.

Reclamanten stellen vast dat de “verwachtingen” waarop de conclusie, dat er geen sprake zal zijn van een significant negatief effect op het Natura 2000-gebied, is gebaseerd, op geen enkele wijze cijfermatig zijn onderbouwd in de plantoelichting en de daarbij behorende bijlagen. Noch de huidige stikstofdepositie op basis van het thans planologisch toegelaten gebruik, noch de te verwachten stikstofdepositie op basis van het door het ontwerpbestemmingsplan gefaciliteerde toekomstige gebruik, is berekend en uitgedrukt in de waarde mol/ha/jr, via een AERIUS-berekening, een en ander zoals voorgeschreven door de Rijksoverheid en zoals

opgenomen als “stap 1” in het door haar uitgegeven factsheet “Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten”. Pas na de voortoets kan eventueel de conclusie worden getrokken dat significante effecten al dan niet uitgesloten zijn, er dus geen vergunningplicht bestaat en er dus in dat kader geen passende beoordeling behoeft plaats te vinden. Overigens blijkt uit het “Beheerplan Kampina & Oisterwijkse vennen” uit januari 2017 dat de huidige stikstofbelasting reeds vrijwel overal binnen dat Natura 2000-gebied te hoog is (paragraaf 6.3.6), terwijl uit de Effectenindicator voor dat gebied volgt dat naast “verdroging” en “verzuring door stikstof’ ook “vermesting door stikstof’ een ernstige bedreiging vormt.

Bovendien volgt uit de “Gebiedsanalyse Kampina en Oisterwijkse Vennen (133)’’ d.d. 15 december 2017 dat met name in het westelijke en noordwestelijke deel van het gebied, derhalve de delen die het dichtst bij het plangebied zijn gelegen, sprake is van sterke overbelasting door stikstofdepositie. Daling van de stikstofdepositie in de periode 2014-2030 wordt met name in het oostelijk deel van het gebied verwacht.

Reclamanten stellen zich gelet op het vorenstaande en in het bijzonder gelet op het feit dat de Quickscan is opgesteld vóór de uitspraak d.d. 29 mei 2019 van de AbRvS (ECLI:NL:RVS:2019:1603) over het PAS en die Quickscan blijkens paragraaf 2.1.1 (nog) uit gaat van de geldigheid van het PAS, op het standpunt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de invloed van het plan op Natura 2000-gebieden. Reclamanten menen derhalve dat het ontwerpbestemmingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat dit niet dient te leiden tot (ongewijzigde) vaststelling van een definitief bestemmingsplan, althans zeker niet zonder nader onderzoek en nadere motivering.

 

Standpunt gemeentebestuur:

 

Privacy, licht(toetreding) en schaduwwerking

De daglichttoetreding in de woning van reclamanten blijft in het ontwerpplan ruim voldoende. Er wordt voldaan aan de relevante artikelen van het Bouwbesluit voor toetreding van daglicht. Ook aan de relevante bepalingen van het burenrecht wordt voldaan. Uit een met betrekking tot de ontwerpverbeelding uitgevoerde Zonnestudie blijkt dat geen sprake is van ontoelaatbare schaduwwerking vanwege het ontwerpplan.

Reclamanten stellen echter terecht dat ofwel tegen hun woning aan gebouwd moet worden, ofwel voldoende ruimte tussen de percelen over moet blijven om onderhoud te kunnen plegen aan de gevel. Tilburg hanteert voor dat laatste een standaardregel in bestemmingsplannen. Deze blijft in dit plan gehandhaafd, inclusief binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Tijdens een overleg tussen initiatiefnemers, gemeente en reclamanten op 20 november 2019 hebben eerstgenoemden aangegeven dat met inachtneming van ter zake van toepassing zijnde regelgeving tegen het pand van reclamanten aangebouwd zal worden.

Ten aanzien van het aspect privacy/aanpandigheid staat voor ons voorop dat de woning van reclamanten zich bevindt in een hoogstedelijk gebied, waar rijbebouwing de norm is. Hetzelfde geldt voor functiemenging. Dat tegen het perceel/de woning van reclamanten wordt aangebouwd, achten wij derhalve - onder voorwaarde van een beperking van de toegelaten milieucategorie, zie hieronder voor meer dienaangaande - acceptabel. Het bestemmingsplan gaat op basis van de huidige situatie (bedrijfsbestemming ter plaatse en bedrijfs- en andere bestemmingen in hetzelfde blok en in de nabijheid in het algemeen) uit van zogenaamd 'gemengd gebied' (functiemenging). Daarom is een Staat van Bedrijfsactiviteiten bij de regels gevoegd, die bedrijfsactiviteiten kent in de milieucategorieën A, B en C, zulks in tegenstelling tot de reguliere categorieën 1, 2, 3.1 en zo verder. Het plan laat rechtstreeks bedrijfsactiviteiten toe in milieucategorie A. Dat komt overeen met de reguliere milieucategorie 1. Op basis van de toelichting in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, uitgave 2009, p. 178, achten wij aanpandige bedrijvigheid van milieucategorie A toelaatbaar in gemengd gebied. Wij zien geen redenen om hier de VNG-brochure, die deel uitmaakt van de standaard Tilburgse gereedschappen bij ruimtelijke besluitvorming, niet te volgen.

Los van het vorenstaande heeft initiatiefnemer naar aanleiding van de zienswijze en het genoemde overleg daarover besloten de bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing terug te brengen naar 3,6 meter. De opbouw komt te vervallen en de maximale bouwhoogte wordt in het plan strakker geregeld (3,6 meter in plaats van de in het ontwerpplan genoemde 5 meter). In deze zin wordt het bestemmingsplan aangepast (zie ook de Staat van wijzigingen). Ook in de nieuwe situatie wordt voldaan aan relevante regels in het Bouwbesluit aangaande daglichttoetreding en aan de regels met betrekking tot het burenrecht in Boek 5 van het BW én is daarnaast geen sprake van ongerechtvaardigde schaduwhinder. Door het verdwijnen van de bestaande, naburige bebouwing tot 7 meter hoog wordt de situatie dienaangaande zelfs beter.

 

Geluid

Het aspect geluid, bezien vanuit de woning van reclamanten, valt onder het kopje 'Bedrijven en milieuzonering' als opgenomen In onderdeel 4.3 van de plantoelichting. De(ze) beantwoording van de zienswijze wordt toegevoegd aan de plantoelichting, en is in die zin te beschouwen als een aanvulling daarop.

Het bestemmingsplan gaat op basis van de huidige situatie (bedrijfsbestemming ter plaatse en bedrijfs- en andere bestemmingen in hetzelfde blok en in de nabijheid in het algemeen) uit van zogenaamd 'gemengd gebied' (functiemenging). Daarom is een Staat van Bedrijfsactiviteiten bij de regels gevoegd, die bedrijfsactiviteiten kent in de milieucategorieën A, B en C, zulks in tegenstelling tot de reguliere categorieën 1, 2, 3.1 en zo verder. Het plan laat rechtstreeks bedrijfsactiviteiten toe in milieucategorie A. Dat komt overeen met de reguliere milieucategorie 1. Op basis van de toelichting in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, uitgave 2009, p. 178, achten wij aanpandige bedrijvigheid van milieucategorie A toelaatbaar in gemengd gebied. Wij zien geen redenen om hier de VNG-brochure, die deel uitmaakt van de standaard Tilburgse gereedschappen bij ruimtelijke besluitvorming, niet te volgen.

 
Luchtkwaliteit en Verkeer

De plantoelichting (onderdeel 4.7) bij het vastgestelde plan zal het volgende vermelden:

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een beperkt aantal woningen (43) en enkele bedrijfsunits. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Verder onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Dat de nieuwe situatie tot meer verkeersbewegingen en een slechtere luchtkwaliteit zal leiden, dan in de huidige situatie het geval is, onderschrijven wij niet. Het vigerende bestemmingsplan maakt immers rechtsreeks bedrijvigheid mogelijk, met alle verkeersbewegingen van werknemers, toeleveranciers et cetera van dien. Daarnaast stellen wij vast dat de stelling van reclamanten, inhoudende dat sprake zal zijn van een slechtere luchtkwaliteit, niet is onderbouwd. Voor zover nodig verwijzen wij op deze plaats tevens naar de bij de plantoelichting gevoegde stikstofonderzoeken en de vormvrije m.e.r. beoordeling.

 

Parkeren

Reclamanten stellen terecht dat de Tilburgse standaard planregels uitgaan van parkeren op eigen terrein. De bij de plantoelichting gevoegde nota Parkeernormen Tilburg 2017 stelt dat onder eigen terrein wordt verstaan: ´het bouwoppervlak waarop de ontwikkeling wordt gerealiseerd, daaronder begrepen het daarbij behorende terrein dat als parkeerterrein is bestemd.' (bijlage 4, paragraaf 2 nota Parkeernormen Tilburg 2017). Voorts stelt genoemde nota in paragraaf 3 onder b: 'de parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein (ontwikkelkavel) te worden gerealiseerd'. De voor Verkeer-Verblijf bestemde gronden maken deel uit van het ontwikkelkavel en zullen op grond van de anterieure overeenkomst in de toekomst aan de gemeente worden overgedragen. Uit bijlage 1 bij de nota Parkeernormen Tilburg 2017 volgt, zoals reclamanten terecht stellen, dat de normen van zone B gelden voor het onderhavige plangebied. De ongewogen parkeereis komt uit op 52 plaatsen. Als in overeenstemming met de nota Parkeernormen Tilburg 2017 met dubbelgebruik wordt gerekend, komt de parkeereis op het maatgevend moment, werkdagavond, uit op 42 parkeerplaatsen. Zie hiervoor de bijgevoegde, ten behoeve van het plan opgestelde Parkeerbalans. Er worden, anders dan reclamanten stellen, 43 parkeerplaatsen gerealiseerd (1 extra vanwege extra appartement).

Natuur, milieu, ecologie

In de eerste plaats stellen wij ons op het standpunt dat reclamanten hier wijzen op belangen, die niet de hunne zijn.

 

Ten behoeve van het plan zijn daarnaast, ná de PAS-uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en ná de terinzagelegging van het ontwerpplan, stikstofonderzoeken en -berekeningen uitgevoerd, zowel voor de bouwfase als voor de gebruiksfase. Beide onderzoeken leiden tot de conclusie dat er vanwege het onderhavige project geen sprake zal zijn van significant negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De beide genoemde onderzoeken worden toegevoegd aan de plantoelichting. Kortheidshalve verwijzen wij op deze plaats naar deze onderzoeken.

 

Conclusie:

In bovenstaande zin is de zienswijze deels gegrond, deels ongegrond. Voor zover sprake is van aanpassingen in het plan, zoals dat ter inzage heeft gelegen voor zienswijzen, zijn deze aanpassingen vermeld in onderstaande Staat van Wijzigingen, die ook enkele ambtshalve wijzigingen omvat.

Staat van wijzigingen

 

Ten aanzien van de verbeelding:

  1. De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwwerk geen gebouw zijnde' wordt veranderd in de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing', omdat de schoorsteen in kwestie aan te merken is als een gebouw;

  2. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie wordt van de verbeelding verwijderd, omdat uit archeologisch veldonderzoek van na de terinzagelegging van het ontwerpplan blijkt dat deze dubbelbestemming en nader onderzoek niet nodig zijn;

  3. In het bestemmingsvlak Bedrijf wordt een maatvoeringsaanduiding opgenomen, die betrekking heeft op een maximale bouwhoogte van 3,6 meter.

 

Ten aanzien van de regels:

  1. De naam van het plan wordt veranderd in Theresia-Loven-Besterd 2016, 5e herziening (Zuid-Oosterstraat 22a-23), omdat huisnummer 22 buiten het plangebied valt;

  2. In regelonderdeel 4.1.2 wordt de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwwerk geen gebouw zijnde' veranderd in de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing', omdat de schoorsteen in kwestie aan te merken is als een gebouw;

  3. Artikel 7 van het ontwerpplan, betreffende de dubbelbestemming Waarde-Archeologie, wordt uit de regels geschrapt, omdat uit archeologisch veldonderzoek van na de terinzagelegging van het ontwerpplan blijkt dat deze dubbelbestemming en nader onderzoek niet nodig zijn;

  4. Regelonderdeel 9.3.3 van het ontwerpplan (na hernummering op grond van het vorenstaande: artikel 8.3.3) zal in onderdeel e verwijzen naar regelonderdeel 8.3.2.

  5. Het regelonderdeel betreffende de regels voor parkeren, wordt vervangen door de nieuwe (standaard)regeling die wordt gekozen n.a.v. de tussenuitspraak van de RvS d.d. 6 november 2019 in de zaak over het bestemmingsplan Berkel 2008, 8e herz.

  6. Een beperkt aantal overbodige begripsbepalingen wordt geschrapt uit artikel 1.

 

Ten aanzien van de toelichting:

  1. Zienswijze (samenvatting) en reactie daarop worden toegevoegd;

  2. De instemmingsbrief van het waterschap d.d. 14 oktober 2019 wordt vermeld in de waterparagraaf;

  3. Er wordt een stikstofonderzoek toegevoegd;

  4. Er wordt een archeologisch onderzoek toegevoegd;

  5. De Parkeerbalans wordt toegevoegd;