Enschotsebaan-Zuid (woningbouw)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2018025-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Ten westen van de kern van Berkel-Enschot, naast de N261 ligt het plangebied 'Enschotsebaan Zuid'. Dit is het laatste deelgebied van de grote ontwikkeling 'Overhoeken' in Berkel-Enschot, welke dateert uit 2008. In deze toelichting wordt een verantwoording gegeven voor het bestemmingsplan waarmee medewerking wordt verleend aan het initiatief om het plangebied (verder) te ontwikkelen als woonwijk. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde ruimtelijke en milieukundige onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied is onderdeel van één van de inbreidingslocaties van Berkel-Enschot, genaamd 'Enschotsebaan'.
Het plangebied omvat in totaal 211 woningen, waarvan ca. 60 woningen bestaand zijn.
Aan de westzijde grenst het plangebied aan de N261 (Burg. Bechtweg), aan de noordzijde aan de Enschotsebaan en aan de zuidzijde aan de woningen langs de Bosscheweg. In het oostelijk deel van het plangebied is de infrastructuur al aangelegd en zijn er op veel plekken al huizen gebouwd. Die bestaand opzet is uitgangspunt voor dit plan. Het plangebied wordt doorkruist door hoogspanningsmasten.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
Bestemmingsplan Beheerverordening Enschotsebaan en omgeving (onherroepelijk per 7-7-2013);
Enschotsebaan Hoogspanningsverbinding (herstelbesluit) (onherroepelijk per 4-4-2018).
1.4 Ruimtelijke structuur
Het dorp Berkel-Enschot is ontstaan rondom de twee oude dorpskernen Berkel (Molenstraat, Sint Willebrordstraat) en Enschot (driesprong Kerkstraat, Enschotsebaan, 't Zwaantje). Kenmerkend voor de bebouwing langs deze wegen zijn evenwijdig aan de straat gepositioneerde voorgevels van woningen met een wisselende rooilijn. Het achtergelegen gebied is vanuit de historie in gebruik als landbouwgrond. Aan de achterzijde van de linten zijn in de loop der tijd steeds nieuwe bebouwingsclusters gerealiseerd. Op deze wijze hebben de kernranden zich verplaatst ten koste van buitengebied en zijn de dorpen Berkel en Enschot op den duur aan elkaar gegroeid. Op de scheidslijn zijn voorzieningen als het voormalige gemeentehuis, het (oude) winkelcentrum en de ouderenzorg (Torentjeshoef) neergestreken.
De Enschotsebaan is ruimtelijk en beeldend de identiteitsdrager van het plangebied. Het profiel is ruim van opzet en biedt een riante toegang tot het dorp. Het plangebied Enschotsebaan – zuid ligt ten zuidwesten van de dorpskern Berkel en ten zuidwesten van Enschot. De dorpsrand is verweven met het landschap. Het dorp houdt niet op bij de rand, maar is onderdeel van een dorpslandschap. In de dorpsrand zijn er zichtrelaties met het buitengebied. Een netwerk van informele paden met aansluiting op het buitengebied is onderdeel van de dorpse structuur.
1.5 Functionele structuur
In het plangebied zijn de volgende functies aanwezig: woningen, basisschool met bijbehorende voorzieningen, agrarische bedrijven en agrarische gronden. Binnen en aan de rand van het plangebied bevinden zich de volgende wegen: Klaproosstraat, Enschotsebaan, Heggenwikke, Jakobsladder, Ranonkel, Meester Binkstraat, Kattendoorn, Meester Zeelandstraat, Meester van Mensvoortstraat, Guldenroede. Door de toename van het aantal woningen is extra infrastructuur nodig in de wijk, deze wordt gerealiseerd met de planontwikkeling.
1.5.1 Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om:
Bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding van Tennet:
De hoogspanningsmasten hebben veel invloed op de indeling van het gebied. Door de waterloop prominent midden door het gebied van de hoogspanning te leggen wordt de ruimte onder de hoogspanning ondergeschikt aan de groenzone. De veiligheidszones van de hoogspanningsleiding krijgen hiermee een logische functie binnen het plangebied.
Ondergrondse 10 kV middenspanning van ProRail:
De westzijde van het gebied wordt doorkruist door een ondergrondse 10 kV leiding van ProRail.
1.6 Beschrijving plangebied
1.6.1 Dorpswonen
De Overhoek hoort bij Berkel-Enschot; het is dorps wonen in een stedelijke regio. De Burgemeester Bechtweg maakt de grens van de invloedssfeer van Berkel-Enschot duidelijk: ten oosten ervan heerst er een dorpse sfeer, ten westen ervan begint de stedelijke sfeer. Het woonprogramma heeft een dorpse mix tussen rijwoningen, tweekappers en gelijkvloerse woningen. De nabijheid van het centrum van Berkel-Enschot is belangrijk en wordt versterkt door middel van betere langzaamverkeersroutes. Het fietspad in de wijk wordt doorgetrokken naar het bestaande pad langs het talud van de Burgemeester Bechtweg en er worden goede fiets- voetgangersverbindingen gemaakt van en naar school.
1.6.2 Veilige wijk, uitnodigend om te bewegen
Het oostelijke deel en het westelijke deel worden voor auto's niet met elkaar verbonden. Zo ontstaat rond de centrale waterberging en groenzone een autovrije omgeving die verkeersveilig is. De school ligt in deze zone en veel langzaamverkeersverbindingen komen er op uit. Hiermee worden optimale omstandigheden voor wandelaars en fietsers gecreëerd waarmee duurzame en gezonde beweging wordt bevorderd.
1.6.3 Continuïteit van de groenzone
In het plan voor de 'Overhoeken' is een grote doorgaande groene zone met fietspad de ruimtelijke drager. In deze groene zone is veel ruimte gemaakt voor water; het regenwater dat in het gebied valt wordt voor het grootste deel gebufferd, waarna het langzaam (vertraagd) wordt afgevoerd. Dit functionele wateruitgangspunt is daarmee een van de grootse ruimtevragers en draagt, via de groene ruimte die het oplevert, voor een belangrijk deel de opzet van het plan. Door de groenzone te verbinden met het talud van de Burgemeester Bechtweg is het talud tevens de beëindiging van de groenzone.
Door het bestaand groen in de achtertuinen van de woningen aan de Bosscheweg benutten, krijgt de groenzone een extra groen karakter. De bestaande waterloop blijft intact zodat de bestaande bomen voldoende water kunnen opnemen. Om de bestaande vorm van de waterloop te respecteren zal parallel aan de bestaande waterloop de nieuwe waterloop met de groenzone gesitueerd worden.
Vanuit de groenzone is er zicht op de kerktoren van Berkel-Enschot zodat de buurt daar ook ruimtelijk echt toe behoort.
1.6.4 Ruimte onder de hoogspanningsmast moet ondergeschikt zijn aan de groenzone
De hoogspanningsmasten hebben veel invloed op de indeling van het gebied. Door de waterloop prominent loodrecht en midden door het gebied van de hoogspanning te leggen wordt de ruimte onder de hoogspanning vanuit het straatbeeld ondergeschikt aan de groenzone: de hoofdfunctie van dit deel wordt als 'groen' en niet als 'leidingstrook' beleefd.
1.6.5 Duidelijke eigen entree voor het westelijk deel
Het westelijk deel wordt een eigen buurt met vista's op de groene zone met waterloop. Om de vista's zo groen mogelijk te kunnen inrichten is ervoor gekozen om in het middelste blok te parkeren op een binnenplaats. In het zuidelijkste puntje is een hof gemaakt met een ruime parkeergelegenheid onder de bomen waardoor er in het hofje zelf niet geparkeerd hoeft te worden. Het westelijk deel heeft een eigen entree met een eenvoudige opzet van de straten. De centrale laan biedt toegang tot de verschillende woonstraten. Bij calamiteiten kan ook gebruik gemaakt worden van de (langzaamverkeers)verbinding tussen het oostelijk- en het westelijk deel, deze wordt uitgevoerd in een halfverharding.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De SVIR heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan. Wel wordt met dit plan voldaan aan de uitgangspunten van de SVIR, in die zin dat de ontwikkeling bij draagt aan de woningbehoefte en de ontwikkeling op duurzame wijze is ingepast binnen het bestaande stedelijke weefsel.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het Barro heeft geen direct gevolgen voor onderhavig plan.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017. In de periode 2017-2027 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tussen 2009 en 2019. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt gemiddeld op 850-900 woningen per jaar; het gemeentelijke bouwprogramma is hierop afgestemd. Het plan tot de bouw van in totaal 110 middeldure huurwoningen, past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro).
De woningbouwopgave voor Tilburg kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. De gemeente Tilburg wil met de planontwikkeling Enschotsebaan Zuid voorzien in de bouw van 151 nieuwe woningen.
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied; het oostelijke deel van het plangebied is reeds in ontwikkeling (en deels voltooid), het westelijke deel is reeds lange tijd in meerdere plannen opgenomen als te ontwikkelen woongebied. De begrenzing van het bestaand stedelijk gebied is in het verleden dan ook reeds aangepast op het nu voorliggende plan.
Het plan voldoet aan de eisen vanuit de 'ladder voor duurzame verstedelijking': er is vraag naar het woningprogramma en deze vraag is goed regionaal afgestemd. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor er per saldo geen sprake is van een ontwikkeling buiten het bestaande stedelijk gebied.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe Omgevingsvisie, zijn zo veel als mogelijk meegenomen.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.
Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen:
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan De ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Toetsing plan Enschotsebaan Zuid
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. Stedelijke ontwikkelingen dienen in eerste instantie binnen deze in de Verordening ruimte (Vr) benoemde structuur een plek te krijgen (zie artikel 4.2 Vr). Met onderhavig plan wordt hieraan voldaan. In geval van nieuwbouw van woningen dient tevens aangegeven te worden dat het initiatief past binnen de regionale afspraken over nieuwbouw (zie artikel 4.3 Vr). In paragraaf 2.1.3 is reeds aangegeven dat dit het geval is. Tot slot kent de Vr een algemene zorgplicht voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit (zie artikel 3.1 Vr), waarbij aangegeven dient te worden dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de naaste omgeving. Door de opgave binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De instandhouding en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is aangetoond in deze toelichting. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Verordening ruimte.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden. In een tijdsbestek van minder dan 10 jaar worden de woningbouwlocaties Oostkamer, Koningsoord, Enschotsebaan, Den Bogerd, Dalem en Reeshofweide ontwikkeld. Deze locaties zijn ook aangeduid in de Omgevingsvisie.
Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan de uitgangspunten en doelstellingen uit de Omgevingsvisie, onder meer door invulling te geven aan de opgave om binnen 10 jaar de genoemde woningbouwlocaties te ontwikkelen, waarbij de doelstellingen uit de stadsstrategie zijn verwerkt in het ruimtelijk ontwerp.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Voor het plan 'Enschotsebaan' is in het verleden een beeldkwaliteitsplan opgesteld (MTD, november 2008). Dit beeldkwaliteitsplan geldt nog steeds als het toetskader voor beeldkwaliteit voor de totale ontwikkeling van Enschotsebaan, waaronder het onderhavige plangebied. Aanpassingen die gedaan zijn, zijn verwerkt in het nieuwe vastgestelde stedenbouwkundige plan. Dit stedenbouwkundige plan is bijgevoegd in de bijlage.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied was in het verleden overwegend agrarisch in gebruik en wordt visueel omsloten door de huidige kern Berkel-Enschot in het oosten, de bebouwing langs de Bosscheweg in het zuiden en het dijklichaam van de Burgemeester Bechtweg in het westen. Vooral het dijklichaam is daarbij een erg dominant element in het landschap. Verspreid in het gebied is bebouwing aanwezig. Door de aanwezigheid van bovenstaande elementen heeft het projectgebied een kleinschalig en landelijk karakter. Alhoewel de Burgemeester Bechtweg is aangelegd, is de Enschotsebaan als monumentale dorpstoegangsweg nadrukkelijk aanwezig. De kenmerkende kransakkerstructuren ten westen van de oude kern van Berkel-Enschot lopen in delen van het gebied als vanzelfsprekend door in het bestaande dorp (Raadhuisstraat, Molenstraat, Hoolstraat). Met de kransakkerstructuur wordt bedoeld de kenmerkende structuur van wegen welke fijnmazig door het akkerlandschap lopen en deze akkers omzomen. De Enschotsebaan vormt een karakteristiek lint in het gebied en vormt van oudsher de verbinding van het dorp met het platteland. De Enschotsebaan is dan ook een cultuurhistorische waardevolle drager van het gebied, zowel in ruimtelijke als in functionele zin. Het geeft de identiteit van het gebied aan. Het gehele profiel van deze weg, inclusief bomenrijen en bermsloten, en de bebouwing speelt daarbij een rol. Enkele bestaande panden langs de Enschotsebaan (waarvan één, Enschotsebaan nr. 27 binnen het plangebied) zijn in het verleden dan ook als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt.
3.3.2 Archeologie
Het plangebied heeft hoge archeologische verwachtingswaarde. Binnen het plangebied zijn in het verleden reeds diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd:
2004 booronderzoek;
2009 proefsleuven oostelijk deel en nadere opgraving (het oostelijke deel is inmiddels archeologisch vrijgegeven);
2019 bureauonderzoek westelijk deel.
Het oostelijke deel van het plangebied is in het verleden vrijgegeven maar voor het westelijk deel dient nader onderzoek plaats te vinden. Derhalve is voor dit westelijke plandeel (zie onderstaande figuur) een dubbelbestemming ter bescherming van eventuele archeologische waarden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Archol BV heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar dit plangebied (zie bijlage 8). Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen herinrichting van het plangebied als woonwijk en de hiermee gepaard gaande graaf- en sloopwerkzaamheden. De verwachte verstorings-/ontgravingsdiepte is dieper dan 0,5 m. Doel van dit bureauonderzoek is om vast te stellen of de werkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Op basis van de landschappelijke ligging en de historisch-geografische gegevens geldt een hoge archeologische verwachting voor het plangebied. Deze verwachting is breed en niet nader te specificeren in tijdsvakken en/of complextypen. Resultaten van diverse archeologische onderzoeken in de directe omgeving en in vergelijkbare landschappelijke setting wijzen voor onderhavig plangebied op eventuele archeologische resten uit de gehele periode mesolithicum t/m vroege Nieuwe tijd, met een hoge kans op het aantreffen van resten uit de late prehistorie en middeleeuwen-Nieuwe tijd. Op basis van historisch kaartmateriaal dient tevens rekening gehouden te worden met oude middeleeuwse/Nieuwetijdse voorgangers rondom de boerderij aan Enschotsebaan 27.
Uitgaande van de resultaten van naastgelegen onderzoeken en het reeds uitgevoerde booronderzoek dient rekening gehouden te worden met een opbouw van fluvioperiglaciale afzettingen in de basis, al dan niet met een (lokaal) eolisch dek, met daarboven een antropogeen dek (inclusief bouwvoor) van ca. 0,5 m dikte. Het archeologisch vlak bevindt zich direct onder het antropogene dek. De geplande werkzaamheden vormen
daarmee een bedreiging voor eventuele archeologische resten.
Op grond hiervan wordt voor het vrijwel het gehele plangebied een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht: een proefsleuvenonderzoek. Uitgezonderd zijn enkele diep verstoorde zones; hier zijn naar verwachting geen archeologische resten bewaard gebleven. Er dient bij het proefsleuvenonderzoek in ieder geval rekening gehouden te worden met:
Mesolithicum:
kleinschalige en kortdurende activiteiten (“losse” vondsten en houtskoolkuilen met verglaasd materiaal).
Neolithicum:
kleinschalige en kortdurende activiteiten (“losse” vondsten);
bewoning;
ambachtelijke activiteiten;
geïsoleerd liggende graven.
Bronstijd t/m Nieuwe tijd:
bewoning (sporen van huizen, bijgebouwen, spiekers, waterputten, kuilen);
landgebruik en - inrichting (greppels, akkerlagen, karrensporen);
ambachtelijke activiteiten (afvalkuilen, stookkuilen, brandplekken, leemwinningskuilen);
geïsoleerd liggende graven en grafvelden.
Anorganisch vondstmateriaal (aardewerk, steen, metaal, glas e.d.) kan daarbij in spoorcontexten en het antropogene dek worden verwacht. Op basis van de geomorfologische context (lage pH in dekzand en antropogeen dek) en bodemkundige kenmerken van het bestemmingsplangebied (GWT VI) worden geen goed geconserveerde, onverbrande of onverkoolde archeozoölogische en botanische resten of organische artefacten (hout, textiel, leer) verwacht. Deze zijn alleen onder permanent zuurstofarme (waterverzadigde) omstandigheden bewaard gebleven. Omstandigheden die alleen in diepe grondsporen, zoals waterputten, mogen worden verwacht. Verbrand botmateriaal, verkoolde plantenresten en pollen kunnen ook in niet-waterverzadigde contexten aanwezig zijn.
Proefsleuvenonderzoek
Archol heeft in het kader van de ontwikkeling van plangebied Enschotsebaan-Zuid 3 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 15). Een van de kerndoelen van het inventariserend veldonderzoek was het bepalen van de paleogeografische en bodemkundige situatie van het onderzoeksgebied. Er blijkt sprake van een ongeaccidenteerd dekzandlandschap dat in zuidoostelijke richting enkele decimeters zakt naar een ondiepe dalvormige laagte. Op veel plaatsen dagzomen leemrijke afzettingen in het aanlegvlak maar er zijn lokaal ook zones met een dun dek van relatief siltarme zanden aanwezig: deze zanden zijn als afzettingen van Jong Dekzand te interpreteren. Er ontbreken aanwijzingen voor de aanwezigheid van voormalige (geëgaliseerde) dekzandopduikingen van enige betekenis. Wel heeft het dunne dek van Jonge Dekzanden overal geleid tot een zandige bouwvoor. Omdat er sprake is van sterke kryoturbatie, waarbij leemrijke lenzen vanuit de ondergrond in het afdekkende zand zijn doorgedrongen, is de grens tussen beide pakketten niet altijd duidelijk.
Het meest zuidoostelijk deel tegen de rand van het onderzoeksgebied kent een naar verhouding wat lagere ligging (tot maximaal 40 cm lager). In deze dalvormige laagte ligt de Bollekesloop. Dit betreft een gegraven historische waterloop. De laagte waarin deze is aangelegd, lijkt eerder het resultaat van lokale uitwaaiing dan dat het een werkelijk smeltwaterdal betreft.
Dankzij het proefsleuvenonderzoek zijn in het vrijwel vlakke dekzandlandschap van Enschotsebaan-Zuid 3 zes sporenclusters te onderscheiden. Het gaat hierbij om vijf clusters met nederzettingssporen uit de (volle) middeleeuwen en een cluster met leemwinningskuilen, die op grond van de aansluiting op een reeds gedocumenteerde kuilencluster in het aangrenzende oostelijke gebied, eveneens in de middeleeuwen
(8e -14e eeuw) is te plaatsen. De vijf bewoningsclusters (sporenclusters 1 t/m 5) lijken deel uit te maken van een grote vindplaats (vindplaats 1): als onderdeel van een uitgestrekt middeleeuws nederzettingslandschap dat doorloopt buiten het onder- zoeksgebied en waarvan delen al zijn onderzocht in het kader van de ontwikkeling van Enschotsebaan Noord, Enschotsebaan Zuid 1 en Enschotsebaan Zuid 2. De nederzettingssporen binnen het huidige onderzoeksgebied (vindplaats 1) concentreren zich men name op de wat hoger gelegen gronden. Op basis van een gering aantal scherven zijn de aangetroffen middeleeuwse nederzettingssporen voorlopig te dateren tussen de 10e en 13e eeuw, met een zwaartepunt in de 12e en 13e eeuw. Op basis van de fysieke en inhoudelijke kwaliteit van de sporen en de goede mogelijkheden voor onderzoek naar dit bijzondere en uitgestrekt nederzettingsterrein, is vindplaats 1 aan te merken als behoudenswaardig. Sporencluster 6 betreft een cluster van leemwinningkuilen die zich concentreert in het noordoostelijk deel van het onderzoeksgebied (vindplaats 2): langs de voornoemde natuurlijke laagte waar in de middeleeuwen de Bollekesloop is gegraven.
Het kuilencluster sluit aan bij een kuilencluster dat in 2009 uitvoerig is onderzocht tijdens archeologisch onderzoek voorafgaand aan de ontwikkeling van deelgebied Enschotsebaan-Zuid 2. Het proefsleuvenonderzoek heeft het vervolg en de begrenzing van dit kuilencluster binnen het onderzoeksgebied kunnen vaststellen. De aard en omvang van de kuilen, alsmede de inhoud konden op basis van een coupe van een van de kuilen worden vergeleken. Deze blijken overeenkomstig met de sporen in oostelijk gebied Enschotsebaan-Zuid 2. Aangezien het kuilencluster in dit laatste gebied al uitvoerig is onderzocht, zal nader onderzoek van de kuilen in het onderhavige onder- zoeksgebied naar verwachting weinig nieuwe informatie opleveren. Op basis van met name de lage inhoudelijke kwaliteit (geringe informatiewaarde) kan het kuilencluster van vindplaats 2 als niet behoudenswaardig worden aangemerkt. Het onderhavige onderzoeksgebied schept overigens wel mogelijkheden om op de overgang van het kuilencluster naar het nederzettingsterrein in het noordoosten (ter hoogte van werkput 1) nader onderzoek te doen naar de onderlinge chronologische en functionele relatie van de twee vindplaatsen.
Advies
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de start (bouwrijp maken) van het geplande bouwproject de reeds onderscheiden, behoudenswaardige sporenclusters van vindplaats 1 door middel van een archeologische opgraving ex situ te behouden, conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4.1); protocol
4004 Opgraven. Concreet houdt dit in dat de vijf onderscheiden sporenclusters met bewoningssporen van vindplaats 1 vlakdekkend worden onderzocht: op grond van het proefsleuvenonderzoek bestrijkt dit gebied in totaal naar schatting 12.500 m2 . De exacte begrenzing van de sporenclusters dient echter tijdens het vervolgonderzoek vastgesteld te worden. Een voorstel voor dit onderzoek is te vinden in Figuur 8.1.
Ter hoogte van het meest noordoostelijke sporencluster dient men bij het plannen van de opgravingsputten rekening te houden met de te respecteren veiligheidsbuffer van 5 m rondom te voet van de hoogspanningsmast en dient met het onderzoek vooraf aan te melden bij netbeheerder Tennet. Het kuilencluster van vindplaats 2 is volgens Archol te bestempelen als niet behoudenswaardig. Geadviseerd wordt dan ook om in deze zone geen vervolgonderzoek uit te voeren. Wel verdient het aanbeveling om bij eventueel vervolgonderzoek van het nederzettingsterrein van vindplaats 1, in het overgangsgebied van sporencluster 1 naar sporencluster 6 (met kuilen van vindplaats 2) ter hoogte van werkput 1, extra aandacht te geven aan de functionele en chronologische relatie tussen de nederzetting en de kuilencluster. Mogelijk zal men bij vervolgonderzoek reeds binnen het gebied van sporencluster 1 (ca. 1000 m2 ) van vindplaats 1 sporen van de kuilencluster aantreffen. De kans is echter groot dat het overgangsgebied van sporencluster 1 en sporencluster 6 (met kuilen van vindplaats 2) deels direct ten zuiden van sporencluster 1 ligt. Archol adviseert daarom bij vervolgonderzoek van sporencluster 1 (ca. 1000 m2 ) rekening te houden met een extra buffer van 1000 m2 voor het opgraven van dit overgangsgebied. De gemeente zal op basis van de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek een selectiebesluit nemen. Op basis van het te nemen selectiebesluit zal dan moeten
worden bepaald wat de vervolgstappen zijn met betrekking tot het veiligstellen van de aanwezige archeologische waarden. Indien de gemeente besluit tot een vervolgonderzoek, dan dient voorafgaand aan de start van het onderzoek een door de gemeente geaccordeerd Programma van Eisen (PvE), conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 4.1) beschikbaar te zijn.
De gemeente Tilburg neemt het selectie-advies uit het onderzoeksrapport niet volledig over in het selectiebesluit.
De zone van de kuilencluster is behoudenswaardig en dient wel onderzocht te worden. In principe de kuilen zelf niet maar wel op andere aspecten zoals onder andere de begrenzing van de cluster, de ruimtelijke relatie met de bewoning en die met de depressie van de Bollekensloop enz.
Verder wordt in het rapport nog steeds uitgegaan van delen van de nederzetting in plaats van het geheel van de nederzetting. Op dit punt is het advies niet in overeenstemming met wat elders in het rapport staat waar wel op een juiste manier wordt geformuleerd dat er sprake is van een grote nederzetting of een nederzettingslandschap met een samenhang tussen de gebieden Enschotsebaan Zuid 2 en zuid 3. Van dit laatste gaat het selectiebesluit uit, in de zin dat het proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat het hele plangebied een hoge archeologische waarde heeft en een dubbel bestemming waarde archeologie krijgt in het bestemmingsplan en in principe verder onderzocht dient te worden.
Het advies in het rapport om verder vlakdekkend onderzoek op te zetten vanuit de sporencluster is een strategische en technische uitwerking en wordt niet overgenomen in het selectiebesluit.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. Binnen het plangebied zijn er geen monumenten gelegen. De boerderij aan de Enschotsebaan nr. 27 (bouwjaar 1880) is in het verleden wel geclassificeerd als cultuurhistorisch waardevol. Dit pand blijft in de onderhavige ontwikkeling gehandhaafd. Er zijn binnen het plangebied geen bomen aanwezig die zijn opgenomen in de Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB) .
3.3.4 Conclusie
Op basis van de onderzoeken wordt geconstateerd data het oostelijk deel van het plangebied reeds vrijgegeven is van archeologie. Uit het proefsleuvenonderzoek kan als resultaat komen een locatie van een behoudenswaardige archeologische vindplaats. Als dat het geval is neemt het Bevoegd Gezag een selectiebesluit hetgeen kan resulteren in een volledige opgraving van die vindplaats indien deze niet behouden kan worden in de bodem vanwege de voorgenomen bouwkundige ingrepen. Het hoeft dus voor de helderheid niét zo te zijn dat "het klaar is met de archeologie" na afloop van het proefsleuvenonderzoek. Het westelijk deel van het plangebied zal nader archeologisch moeten worden onderzocht en om die reden is een dubbelbestemming opgenomen op deze gronden. De cultuurhistorisch waardevolle boerderij aan de Enschotsebaan nr. 27 wordt conserverend ingepast in het bestemmingsplan. Er zijn daarnaast geen cultuurhistorisch of architectorisch waardevolle objecten aanwezig en er zijn geen monumentale bomen.
3.4 Wonen
3.4.1 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.
In de verdere onderbouwing kunnen we verwijzen naar de 9 woonmilieus zoals onderscheiden in het KWBO: Binnenstad, Levendige Stadswijk, Rustige Stadswijk, Luxe Stadswijk, Woonwijk laag- en hoogbouw, Woonwijk laagbouw, Luxe woonwijk, Dorps en Landelijk.
Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een dorps woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de stedelijke behoefte waarbij sprake is van een tekort aan dorps woonmilieu.
In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
Woonadvies specifiek voor plangebied
Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.
Bijzondere doelgroepen
Zeker in de dorpen zijn we op zoek naar voor ouderen geschikte (nultreden) woningen. In dit plan wordt daarin voorzien in de vorm van patiowoningen. Bij de verdere uitwerkingen geven wij mee deze te laten voldoen aan de criteria die gelden voor nultredenwoningen.
Goedkope (huur)woningen
In voorliggend plan zijn geen goedkope huurwoningen voorzien. Dit is vooraf in de exploitatie overeenkomst vastgelegd.
Levensloopbestendig
Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen.
In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo goed mogelijk invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving. Het plan Enschotsebaan Zuid zal aan de criteria van het PKVW voldoen.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (Bijlage 14). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Langs de Enschotsebaan zijn enkele waardevolle bomen gelegen; deze hebben in de boomwaardezonering een 'Eco-waarde' en zijn derhalve beschermd. De rest van het plangebied heeft in de boomwaardezonering een basiswaarde. Tevens wordt niet verwacht dat hier bomen gekapt hoeven te worden. Indien dit wel het geval is, zal worden voldaan aan de regels uit de Bomenverordening Gemeente Tilburg 2017.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;
de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
De uitgangspunten vanuit deze nota zijn in het stedenbouwkundig plan verwerkt
3.6 Bedrijvigheid
3.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie;
kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven;
lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Onderhavige ontwikkeling heeft geen beperkend effect op de omliggende bedrijvigheid. Daarnaast worden enkele (woon)werk kavels gerealiseerd waarbinnen categorie 1 en 2 bedrijven gerealiseerd kunnen worden. E.e.a. is nader onderzocht in het bijgevoegde onderzoek 'Bedrijven en milieuzonering Enschotsebaan-Zuid te Berkel-Enschot'.
3.6.2 Regionale Agenda Werken
De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 zijn de regionale afspraken bedrijventerreinen vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De regionale afspraken bedrijventerreinen bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.
De regionale afspraken bedrijventerreinen zijn gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.
In opdracht van de provincie zijn in 2014 nieuwe prognoses voor de ruimtevraag naar bedrijventerreinen opgesteld, op basis waarvan in 2015 de kwalitatieve ruimtevraag nader in beeld is gebracht. In juni 2016 is de visie bovenregionale afstemming zeer grootschalige logistiek vastgesteld. Op basis van deze stukken hebben de Hart van Brabant gemeenten en de provincie bij het RRO van 7 juli 2016 de principes voor de nieuwe regionale afspraken bedrijventerreinen vastgesteld. Vervolgens is een aantal elementen nader uitgewerkt en bij het RRO/gecombineerd portefeuillehoudersoverleg ROV/EZ &RT van 22 september 2016 vastgesteld.
De hoofdlijnen van de regionale afspraken bedrijventerreinen zijn als volgt:
Over de programmering van de grootschalige logistiek is een akkoord bereikt tussen regio en provincie over de volgende terreinen:
Wijkevoort (Tilburg): Er wordt een totaal masterplan voor Wijkevoort ontwikkeld, waarvan 30 ha. op groen staat als beginvolume (hiervoor mag een bestemmingsplan worden ontwikkeld) en de tweede fase op oranje staat en vraaggericht tot ontwikkeling wordt gebracht. Provincie denkt hierin mee. De ontwikkeling van fase 2 is onderhavig aan regionale afstemming c.q. provinciale afstemming. Mocht blijken dat een omvang van 30 ha financieel economisch gezien niet toereikend is om een uitvoerbaar bestemmingsplan op te stellen, dan wordt de mogelijkheid van een verbrede reikwijdte op grond van de Crisis en Herstelwet samen opgepakt. In december 2016 (RRO) of ander passend moment in het planproces wordt de context van de vraag scherper in beeld gebracht (peilen concrete vraag/behoefte in de markt). Provincie en gemeente Tilburg treden als partners op om de kwalitatieve invulling van Wijkevoort mede vorm te geven (o.a. inzet taskforce Economie en Natuur) zodat de conceptontwikkeling van Wijkevoort passend is bij de ambitie om een modern werklandschap te realiseren, goed ingebed in en verbonden met de omgeving.
Zwaluwenbunders (Tilburg): Zwaluwenbunders staat op oranje en zal vraaggericht worden ontwikkeld. De provincie denkt mee in de opstelling van een concept bestemmingsplan (stadium vóór het voorontwerp) voor Zwaluwenbunders.
Haven Acht (Waalwijk): Haven acht staat op oranje en wordt vraaggericht tot ontwikkeling gebracht. Provincie denkt mee in de geïntegreerde ontwikkeling van windmolens op het bedrijventerrein. Zo nodig in combinatie met een pilotaanvraag in het kader van de Crisis en Herstelwet.
Voor de andere bedrijventerreinen is een overzicht vastgesteld met daarop:
Groene bedrijventerreinen: dit is reeds uitgeefbare ruimte op bestaande terreinen.
Oranje terreinen, waarbij wordt aangegeven op welke plekken er kwalitatief gezien goede mogelijkheden zijn voor lokaal maatwerk in aansluiting op / afronding van bestaande terreinen (met name voor de gemeenten zonder direct uitgeefbaar terrein). De oranje terreinen zijn voorwaardelijk; deze kunnen in overleg met regio en provincie van oranje op groen gezet bij (aantoonbare) vraag.
Rode terreinen, waarbij in beeld gebracht wordt welke terreinen worden gedeprogrammeerd.
De behoeftebepaling en handelswijze volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgangspunt om als regio en provincie met elkaar te zorgen voor het zicht houden en borgen van voldoende ruimte.
Met dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) werklocaties ontwikkeld. Er hoeft dan ook geen regionale afstemming op dit punt plaats te vinden.
3.6.3 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Daar werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Daarom is behoud en versterking van deze vestigingsplaatsen vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van die typen bedrijvigheid tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.
De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
het gewenste woonmilieu ter plaatse;
ruimte op basis van het bestemmingsplan.
De nota verspreide bedrijvigheid maakt bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht onderscheid in verschillende soorten woongebieden:
woongebieden met lage functiemenging;
woongebieden met gemiddelde functiemenging;
woongebieden met hoge functiemenging;
concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
In dit bestemmingsplan worden enkele (woon)werkkavels mogelijk gemaakt. Deze passen binnen de gemengde structuur die het oude lint Enschotsebaan kenmerkt. Tevens is bij de eerdere planontwikkeling van de Overhoek Enschotsebaan reeds een functionele indeling gemaakt in woon- en werkgebieden. De woonwerkkavels sluiten functioneel en ruimtelijk aan op het bedrijventerrein Enschotsebaan en vormen daardoor een overgang tussen woonwijk en bedrijventerrein.
3.6.4 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen
Het college heeft op 17 mei 2016 definitief de Aanpak verkleuring Tilburgse bedrijventerreinen vastgesteld. Voorafgaande hieraan heeft de Raadscommissie Vestigingsklimaat op 14 maart 2016 de aanpak verkleuring Tilburgse bedrijventerreinen besproken en haar wensen en bedenkingen gegeven.
Verkleuring is kort gezegd het fenomeen waarbij (toekomstige) eigenaren en gebruikers op bedrijventerreinen activiteiten willen ontplooien of zodanig willen veranderen dat het gebruik daardoor anders wordt dan oorspronkelijk beoogd. De gemeente wil enerzijds ruimte bieden aan de economische dynamiek die de economische kracht van de stad en de regio versterkt. Maar de gemeente wil ook zorgen voor 'de juiste functies op de juiste plek'. De stad wil duurzaam verstedelijken en leegstand en verdringing tegengaan. Ook wil de gemeente onderlinge hinder van bedrijven en functies en kwaliteitsverlies op andere locaties in de stad voorkomen.
Het college heeft daarom een aantal uitgangspunten over het al dan niet toestaan van nieuwe soorten gebruik op bestaande bedrijventerreinen vastgesteld:
Industrie en logistieke bedrijven optimaal bedienen in hun verkleuringswensen.
Stedelijke economie en consumentgerichte stedelijke functies soms faciliteren op sommige terreinen
Geen nieuwe solitaire kantoorfuncties; uitzondering voor kleinschalige kantoren 'in de industriële keten'.
Ondergeschikte consumentendiensten bij werkplaatsen en ateliers mogelijk (tot 20% van vloeroppervlak)
Zelfstandige horeca: in principe niet.
Stedelijke functies: bij voorkeur in de stad. Alleen als zij op een bedrijventerrein beter passen mag het daar.
Wonen op bedrijventerreinen is niet gewenst, met uitzondering van bedrijfswoningen.
Geen nieuwe solitaire detailhandel op bedrijventerreinen, focus op clustering, saldo 0 benadering.
Afhaalpunten (binnen strikte definitie) toegestaan.
Branchering. Géén verruiming. Concentratie woninginrichting op Leijpark / AaBé
NB: de visie PDV/GDV die eveneens voorjaar 2016 wordt uitgebracht gaat dieper in op de punten 8,9 en 10.
Op de verschillende Tilburgse bedrijventerreinen spelen verschillende vormen van verkleuring. We maken een driedeling in typen terreinen:
Type 1: Terreinen voor Moderne Industrie en Logistiek
We werken mee aan de ontwikkelingen en vragen van bedrijven (verbreding en verdieping van bedrijfsactiviteiten die passen bij de economische speerpunten van modern industrieel en logistiek cluster en kennisintensieve activiteiten). We werken dus mee aan de verkleuring en menging als onderdeel van de transitie van bedrijfsprocessen. Daarbij denken we vooralsnog aan shared services met opleidingscentra, laboratoria, een restaurant of informele werkplek met vergaderfaciliteiten etc.
Deze terreinen zijn niet bedoeld voor wonen en stedelijke functies als (perifere) detailhandel, studio's en ateliers, feestzalen, et cetera.
Type 2: Terreinen voor gemengde bedrijven in stedelijk gebied
Op de terreinen voor gemengde bedrijven in stads- of dorpsgebied zien we steeds meer vermenging van functies ontstaan. We werken mee aan ontwikkelingen die passen bij het aantrekken van hoogwaardige productie- en kennisintensieve werkgelegenheid. Hiertoe staan we een grotere mate van 'kantoorachtige' werkgelegenheid toe, mocht dit gewenst zijn. Denk hierbij aan installatiebedrijven, die ook het ontwerp en de voorbereiding doen. Nieuwe solitaire kantoren en detailhandelsfuncties staan we hier echter niet toe. We zetten op sommige deelgebieden in op een grotere mate van stedelijke functies dan bij andere. Hoe dichter in en op de woonomgeving, hoe minder er sprake mag zijn van (verkeers- en geluids)hinder.
Type 3: Detailhandelslocaties: GDV/ PDV
We willen per saldo geen toevoeging van vierkante meters detailhandel. We staan geen brancheverruiming toe op de PDV-locaties. Leijpark / AaBé terrein is het de enige woonboulevard waar nieuwe woninginrichting en GDV-branches worden toegestaan. De visie PDV/GDV die eveneens voorjaar 2016 wordt uitgebracht gaat dieper op deze materie in.
Werkbare regels: het bestemmingsplan
Ons instrumentarium en onze werkwijze zijn flexibel genoeg om gewenste verkleuring te kunnen accommoderen. Het is tevens helder genoeg om, waar nodig, duidelijke grenzen te trekken. We tornen daarom niet aan de Tilburgse systematiek en werkwijze. Wel zijn hier en daar aanpassingen van bestemmingsplannen nodig (zoals dat de afgelopen jaren ook het geval was), maar dat hoeft niet te leiden tot een geheel andere aanpak of een nieuwe systematiek.
Binnen het bestemmingsplan worden niet dusdanige oppervlakten van bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Tevens is er geen sprake van transformatie van een bedrijfsfunctie naar wonen.
3.7 Verkeer en parkeren
3.7.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
Ontsluiting in Enschotsebaan Zuid
Autoverkeer
Het plangebied wordt voor het autoverkeer aangesloten op de Enschotsebaan. Via de Zwartrijt kan vervolgens snel de Burgemeester Bechtweg worden bereikt en ook het nieuwe winkelcentrum in Koningsoord. De Enschotsebaan biedt verder een ontsluiting richting Kerkstraat, Bosccheweg en Eikenboschweg. Het plangebied wordt oostelijk ontsloten via de Akelei naar de Enschotsebaan. Dit deel is ook te bereiken via de Klaproosstraat welke uitkomt op de Kerkstraat. Het westelijke deel wordt ontsloten via de Meester van Mensvoortstraat en Schoolmeesterstraat naar de Enschotsebaan.
De wegen in het plangebied worden ingericht als een 30km/u-zone en sluiten waar mogelijk aan op de bestaande wegenstructuur. Deze 30km/u-zone past in het dorpse karakter van Berkel-Enschot.
Bij calamiteiten kan de ontsluiting bij de school in twee richtingen als vluchtweg gebruikt worden. Ook het pad onder de hoogspanningszone tussen het oostelijke en westelijk deel (uitgevoerd in halfverharding) en het onderhoudspad langs de Burgmeester Bechtweg kunnen gebruikt worden bij calamiteiten. De wegen in het plangebied zijn zo ontworpen dat hulpdiensten, vuilniswagens en verhuiswagens voldoende manoeuvreerruimte hebben. De school wordt ontsloten via de Meester van Mensvoorstraat en de mogelijkheid om uit te rijden via de Schoolmeester-straat. Op deze weg krijgt het fietsverkeer voorrang waar de auto juist te gast is.
Met de toevoeging van het woonprogramma in Enschotsebaan-zuid levert dit extra verkeersstromen op. Dit heeft effect op de hoeveelheid verkeer op de Enschotsebaan. De huidige intensiteit op de Enschotsebaan is 6600 mvt/etmaal en 7200 mvt//etmaal op het gedeelte buiten de bebouwde kom. De prognose m.b.v. het verkeersmodel op het gedeelte binnen de bebouwde kom ligt op 5100 mvt/etmaal. Die daling wordt veroorzaakt doordat de weg wordt ingericht als 30 km/u zone en de nieuwe Koningsoordlaan. Door de splitsing tussen oost en west ontstaat er geen ongewenste autocirculatie in de verblijfsgebieden.
Fietsverkeer
Bij de verdere uitwerking van de deelgebieden is aandacht vereist voor de fietsbewegingen van en naar de basisschool. Deze school is bereikbaar door een autoluwe weg waar fietsers voorrang krijgen en voldoende snelheid remmende voorzieningen maatregelen zijn. Doordat de woonwijk wordt ingericht als 30km/u-zone is fietsverkeer op de rijbaan mogelijk. Langs het talud van de Burgemeester Bechtweg ligt een in asfalt uitgevoerd onderhoudspad van 3,50 meter breed met riolering eronder. Dit pad loopt vanaf de Bosscheweg in een rechte lijn over een lengte van ongeveer220 meter. Dit pad is lang genoeg om het aan te laten sluiten op het fietspad dat door de wijk loopt. Het fietspad dat nu door het plangebied langs de school en de waterloop loopt, wordt verbonden met dit pad. Hiermee ontstaat een goede doorgaande fietsroute door de wijk. In de onderstaande figuur zijn de fietsroutes met stippelarcering weergegeven.
Openbaar vervoer
De huidige busverbinding naar Tilburg ligt aan de Bosscheweg of Kerkstraat (zie bovenstaande figuur). Beide busstations liggen op ca. 400 meter van het plangebied. Op groter afstand is in het plangebied Koningsoord nabij het nieuwe winkelcentrum een ruimtereservering opgenomen voor een nieuw NS-station aan de spoorlijn Tilburg-Den Bosch. De situering hiervan maakt een ruimtelijke koppeling mogelijk tussen het dorpscentrum en het mogelijk nieuwe station. In de reservering is rekening gehouden met ruimte voor een perron, wachtruimte, een voorrijgelegenheid, stallingsruimte voor fietsen en ca 110 parkeerplaatsen.
Verkeerssituatie nabij de school
In dit plan is ook de ontsluiting bij de school opgenomen. De veiligheid van de voetganger, en daarmee de naar schoolgaande kinderen, is vooropgezet. De opzet van dit plandeel werkt vanuit een bepaalde volgorde van keuzes:
In eerste instantie is het belangrijk dat er veilige en zo direct mogelijke loop- en fietslijnen vanuit de wijk naar de school lopen. Daartoe is een centraal verzamelpunt gemaakt.
De parkeerplaats bij de school is van een behoorlijke omvang. Vanuit de parkeerplaats zullen er veel bewegingen zijn, dus is het belangrijk om je op de parkeerplaats als voetganger zo veilig mogelijk te voelen. Dit betekent dat je rondrijbewegingen wil voorkomen met een duidelijke scheiding tussen aan- en afvoerlijnen.
Ten derde moet er een zo comfortabel en functioneel mogelijke kiss & ride voorziening komen. Deze mag geen afbreuk doen aan de eerste twee eisen.
De kiss & ride voorziening ligt los van de hoofdontsluiting van het westelijke deel. Hierdoor mengt het verkeer uit de wijk zich nauwelijks met het naar schoolgaand verkeer. De kiss & ride is een éénrichtingstraat, met een losse uitstapstrookzone waar plaats is voor 9 auto's op hetzelfde niveau als het schoolplein. Langs de éénrichtingstraat staan aan beide kanten een blokhaag die ervoor zorgen dat er geen ruimte is om ook daar in- en uit te stappen. De kiss & ride kruist met de oversteek van en naar de naastliggende parkeerplaats. De oversteek wordt dermate breed en opvallend gemaakt zodat deze overzichtelijk is voor zowel de automobilist als de overstekende kinderen. Om de school te bereiken moet men over de hoofdontsluitingsweg van het westelijk deel. Alvorens de kiss & ride te betreden komt men langs de parkeerplaats waar de kinderen rustig afgezet of opgehaald kunnen worden. De parkeerplaats is aan de oostzijde voorzien van een overzichtelijke oversteekplaats richting de school. Vanuit de parkeerplaats kan via diezelfde weg teruggereden worden. Op de parkeerplaats bevinden zich 79 parkeerplekken, waarvan 2 plekken voor mindervaliden. De parkeerplaats is zo eenvoudig mogelijk opgezet; je kunt aan een kant in- en uitrijden en aan de achterzijde is er het verzamelvoetpad. Er is steeds één lus om kerend verkeer te vermijden. Het verzamelvoetpad ligt aan de 'lijzijde' van de parkeerplaats en het sluit aan op de oversteekplek naar de school.
3.7.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto's, elektrische auto's en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.7.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven. Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Parkeerbehoefte in het plan
In het stedenbouwkundig ontwerp is het parkeervraagstuk integraal mee ontworpen. Hierbij is gekeken welke parkeerbehoefte het plan genereert en op welke wijze de parkeervraag ingevuld kan worden. In het ontwerpproces is dit reeds afgestemd tussen initiatiefnemers en de gemeente Tilburg. Tevens is het plan verdeeld in bouwvelden. Per bouwveld is bepaald hoeveel parkeerplaatsen er (benodigd) zijn. Het plan voldoet aan de actuele parkeernormen van de gemeente Tilburg en voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Op basis van de verkavelingssuggestie en het document 'parkeernormen Tilburg 2017' is het aantal benodigde parkeerplaatsen per bouwveld bepaald. Voor het plangebied geldt een parkeernorm van maximaal 1,7 parkeerplaats per woning (inclusief bezoekersparkeren). Met de ontwikkeling van 211 woningen (waarvan 60 reeds bestaand) resulteert dit in een totale parkeerbehoefte voor Enschotsebaan Zuid van 211x1,7= 359 parkeerplaatsen. Dit is een worst case benadering en een minimaal aantal benodigde parkeerplekken.
Parkeren vindt plaats in koffers, langs de straat en op eigen kavel. Uit de parkeerbalans in het stedenbouwkundig plan (zie onderstaande afbeelding) blijkt dat de verkavelingssuggestie voldoende parkeerplaatsen bevat en dat ze in hoofdlijnen op de juiste wijze verspreid zijn over het plangebied, waarbij rekening is gehouden met de loopafstanden; in het stedenbouwkundig plan zijn nu 402 parkeerplaatsen ingetekend (waarvan 158 op eigen terrein). Het parkeren langs de straat vindt plaats in een parkeerstrook waarbij geen individuele vakken worden aangegeven. Het aanbod kan daarom op sommige plekken hoger worden dan de vraag. De koffers worden ingepast met groene erfafscheidingen zoals is bepaald in het beeldkwaliteitsplan. De aangrenzende zij- of achtertuinen worden afgerasterd met Hedera voor een groen karakter van de koffer. Bij de ingang komt een beukenhaag die grenst aan de voortuinen van de omliggende bebouwing. De koffers zijn ruim opgezet waardoor er geen auto voor de aangrenzende rooilijn komt te staan. In de verdere uitwerking wordt het exacte aantal parkeerplaatsen nader bepaald, waarbij wordt voorzien in de totale parkeerbehoefte van 359 parkeerplaatsen binnen het plangebied. Het totale aanbod is 402 parkeerplaatsen in het plan.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad 1.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad 2.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied bevindt zich op meer dan 2 kilometer ten zuiden van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.2.2. onderzocht en beoordeeld.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de verschillende Overhoeken rondom Berkel-Enschot heeft de gemeente Tilburg een milieueffectrapportage op laten stellen. Vanwege het feit dat er in het originele plan in totaal een ontwikkeling van meer dan 2.000 woningen is voorzien, is het gehele project Overhoeken m.e.r.-plichtig conform het Besluit milieueffectrapportage 1994. Het milieueffectrapport (MER), welke de resultaten van de milieueffectrapportage bevat, heeft gelijktijdig met de reeds doorlopen vrijstelling ex artikel 19 WRO voor de 1e overhoek, te weten Enschotsebaan; ter inzage gelegen. Omdat de vrijstelling ex artikel 19 WRO een bevoegdheid is van het college en het aanvaarden van het MER een bevoegdheid van de gemeenteraad, is het MER Overhoeken pas ter aanvaarding aan de gemeenteraad voorgelegd bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Enschotsebaan' het eerste bestemmingsplan voor de Overhoeken dat aan de gemeenteraad ter vaststelling is aangeboden.
Het MER is indertijd gesplitst in een 'MER deel A' voor de totale Overhoeken (dit MER was, alhoewel formeel een project-MER, meer ingestoken op plan-MER niveau) en een 'MER deel B' waarin per Overhoek een nadere toetsing wordt gedaan op de effecten op natuur en milieu, en waarin wordt onderzocht of afdoende wordt voldaan aan de toetsingsnormen uit deel A.
Voor de Overhoek Enschotsebaan in zijn geheel is een MER deel B opgesteld in 2008, ten behoeve van de toenmalige artikel 19 procedure waarmee de ontwikkeling van het Overhoek Enschotsebaan planologisch-juridisch was verankerd. Gelet op de wijziging van het Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 tevens is een vormvrije m.e.r.- beoordeling opgesteld (zie navolgend).
4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling
De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:
In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C beval activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:
Voor deze ruimtelijke onderbouwing/ dit bestemmingsplan is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:
D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordelingsplicht voor deze categorie bedraagt minimaal 100 ha of minimaal 2.000 woningen.
Het beoogde bestemmingsplan behelst de realisatie van 151 nieuwe woningen met bijbehorende infrastructuur. Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-MER als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand (ca. 2,1 km) van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen: de afstand tot het meest nabij gelegen Natura2000 gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen bedraagt ca. 2,1 km en de afstand tot de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen bedraagt ca. 4,3 km. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn er negatieve effecten op de nabijgelegen NNB (voorheen EHS) en Natura2000-gebieden te verwachten. Tijdens de gebruiksfase zijn geen significante effecten aan de orde (stikstofdepositie is kleiner dan 0,00 mol/ha/jr). De bouwfase heeft daarentegen een effect van meer dan 0,00 mol/ha/jr op Natura-2000 gebieden.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 Wet milieubeheer. De criteria betreffen:
Een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;
Een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
Een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.
Toetsing:
Fysieke kenmerken van het plan/project:
Het plan heeft betrekking op de realisatie van 151 nieuwe woningen en bijbehorende openbare ruimte (60 woningen en de school zijn reeds bestemd, vergund en gerealiseerd).
Plaats van het plan/project:
Het plan wordt uitgevoerd op een locatie die nu in gebruik is als bouwterrein (deels) / agrarisch gebied (deels). Het gebied gaat gebruikt worden als woonwijk. De locatie ligt niet in of nabij gevoelige gebieden, zoals NNB-gebied.
Kenmerken van de potentiële effecten:
Navolgend wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.
Bodem:
Verwezen wordt naar paragraaf 4.9 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat er geen verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn. Wel is er mogelijk sprake van verspreid asbest in puin. Als gevolg van de ontwikkeling zal dit, indien aanwezig, worden opgeruimd. Het plan heeft dan ook een neutraal tot positief effect op bodem.
Archeologie en cultuurhistorie:
Verwezen wordt naar paragraaf 3.3 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat het oostelijke deel van het plangebied reeds is vrijgegeven (na uitvoerig archeologisch onderzoek). Voor het westelijke deel dient dit onderzoek nog plaats te vinden. Met het toepassen van de archeologische dubbelbestemming is ook publiekrechtelijk zeker gesteld dat de nodige stappen worden genomen voordat grondroering als gevolg van bouwwerkzaamheden zal plaats vinden. De archeologische belangen zijn hiermee veilig gesteld. Er zijn verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig, die mogelijk aangetast worden.
Water:
Verwezen wordt naar hoofdstuk 5 van het bestemmingsplan. Uit de waterparagraaf blijkt, dat in het plan een waterhuishoudkundig systeem wordt ontworpen waarin de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd. Ook bij extreme buien is er sprake van een goed functionerend waterhuishoudkundig systeem. Het plan heeft dan ook geen negatief effect op het waterhuishoudkundig systeem.
Natuur/Ecologie:
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura-2000 gebied. Het meest nabijgelegen gebied betreft het gebied De Kampina & Oisterwijkse Vennen. Dit ligt op ca. 2 kilometer afstand. Veel Natura 2000 gebieden, waaronder de Kampina & Oisterwijkse Vennen zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbeschermingvergunning (Wnb-vergunning). In het ecologisch onderzoek is aangegeven dat mogelijke negatieve effecten door het plan op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden kunnen plaatsvinden. Middels intern salderen kan de stikstofemissie echter worden gemitigeerd. Dit kan ook worden geeffectueerd. Het salderen moet echter blijken uit de Wnb vergunning die hiervoor dient afgegeven te worden. Deze Wnb vergunning moet worden vastgesteld waarna het bestemmingsplan vastgesteld kan worden door de gemeenteraad.
Uit het uitgevoerde ecologische veldonderzoek blijkt, dat er geen wettelijk beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn die aangetast worden.
Geluid:
Verwezen wordt naar paragraaf 4.6 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanuit de Burgemeester Bechtweg (en in beperkte mate vanuit de Enschotsebaan) wordt overschreden, maar dat de maximaal toelaatbare geluidsniveau niet worden overschreden. Voor de woningen waar de geluidsbelasting hoger is dan 48 dB (met name op de zolderverdiepingen), worden hogere waarden aangevraagd.
Luchtkwaliteit:
Verwezen wordt naar paragraaf 4.7 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat het project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit.
Geurhinder:
Verwezen wordt naar paragraaf 4.8 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat er nabij het plangebied geen geurhinderveroorzakende functies aanwezig zijn. Op het industrieterrein Loven kunnen mogelijk wel geurhinderveroorzakende bedrijven aanwezig zijn, maar dit bedrijventerrein ligt op (ruim) voldoende afstand.
Externe veiligheid:
Verwezen wordt naar paragraaf 4.4 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat er geen sprake is van negatieve effecten vanuit externe veiligheid.
Conclusies en advies
Het doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
In het reeds uitgevoerde MER deel A voor de Overhoeken, MER deel B voor de ontwikkeling van de overhoek Enschosebaan en de bovenstaande vormvrije mer-beoordeling is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van het voornemen. Gelet op de kenmerken van het plan, de locatie van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten moet worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het plangebied en de directe omgeving ervan. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure. Voorgesteld wordt dan ook om geen (nieuw) milieueffectrapport voor dit plan op te stellen.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Naar de bedrijven in en om het plangebied heeft onderzoek plaatsgevonden. De resultaten zijn terug te vinden in het rapport 'Bedrijven en milieuzonering Enschotsebaan Zuid te Berkel-Enschot” welke is bijgevoegd als bijlage 2 bij deze toelichting. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en daarmee een goed woon- en leefklimaat binnen de woonbestemming van het plangebied.
De woon werk kavels vormen, conform de VNG Bedrijven en milieuzonering, geen belemmering voor de omliggende woningen. Enerzijds door de ruime afstand tot de woningen, anderzijds door de toegestane functie. De lijst richtafstanden sport en recreatie is opgenomen in de bijlage.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
Om in kaart te brengen welke mogelijke relevante risicobronnen aanwezig zijn in en rondom het plangebied, is een quick scan externe veiligheid opgesteld (zie bijgevoegde bijlage 10 bij deze toelichting). Navolgend zijn de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
Transport over het water
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een waterweg. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over water vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van een nabijgelegen weg waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Wel bevindt het plangebied zich binnen een afstand van minder dan 200 meter van de N261. Op basis van de vuistregels uit de HART is geconcludeerd dat de 10% van de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico derhalve niet kwantitatief inzichtelijk hoeft te worden gemaakt. Wel geldt voor deze weg een verantwoording van het groepsrisico.
Ook bevindt het plangebied zich binnen in het invloedsgebied van de A65 en A58, waardoor de risico's als gevolg van de transporten over deze weg moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Transport over het spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van een nabijgelegen spoorweg waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Wel bevindt het plan zich binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg aansl. – Vught, waardoor de risico's als gevolg van de transporten over deze spoorlijn moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Op een afstand van circa 400 meter westelijk van het plangebied is de spoorlijn Tilburg aansl. – Boxtel gelegen. Ook deze spoorlijn is opgenomen in he Basisnet spoor. Gezien de ruimtelijke scheiding vormt het plaatsgebonden risico en het PAG van dit spoor geen aandachtspunten voor de planvorming en is het niet noodzakelijk de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van buisleidingen. Ten aanzien van de K1-leiding die in de nabijheid van het plangebied ligt, is geconcludeerd dat gezien de personendichtheid er geen sprake is van een groepsrisico. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Indicatieve zone/magneetveldzone
In het (rijks)beleid rond hoogspanningsleidingen spelen twee zones een rol; de indicatieve zone en de belemmeringenstrook. Op grond van het voorzorgbeginsel, heeft het ministerie van VROM met een brief d.d. 3 oktober 2005 gemeenten, provincies en netbeheerders geadviseerd om nieuwe situaties waarbij kinderen worden blootgesteld aan magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde) zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden. Het gaat hierbij om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. 'Zoveel als redelijkerwijs mogelijk' houdt in dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden. De voor- en nadelen en de specifieke lokale omstandigheden kunnen ertoe leiden dat er besloten wordt om dergelijke functies toch binnen de zone toe te staan. Gemeenten, provincies en het rijk moeten hierbij hun eigen verantwoordelijkheid nemen bij het maken van keuzes. Een magneetveldzone is een zone waarbinnen geen woningen, scholen, kinderopvang en creches gewenst zijn. Uit onderzoek (zie bijlage 9) blijkt dat tussen specifieke vak segmenten 109 en 110 een afstand van 2 X 45 meter in dit geval aangehouden kan worden. Dit is de zogenaamde indicatieve zone. Er kan daarom afgeweken worden van de 'gebruikelijke' 2 X 80 meter. Dit onderzoek geeft tevens weer dat er voor vak segmenten 110 en 111 een afstand van 2 X 40 meter aangehouden kan worden.
Belemmeringenstrook/zakelijke rechtstrook
Daarnaast is er de belemmeringenstrook of wel de zakelijke rechtstrook. Binnen deze zone is in principe geen bebouwing (of werkzaamheden) toegestaan en is altijd schriftelijke toestemming van de netbeheerder noodzakelijk. Deze zone is kleiner dan de indicatieve zone en is opgenomen om onder meer het onderhoud aan leidingen te kunnen plegen. De verbinding en masten dienen te allen tijde bereikbaar te zijn en blijven vanaf de openbare weg met groot materieel. Bij een belemmeringenstrook (2 X 17,5 meter) waarbinnen geen bebouwing is toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.
Ook bij het realiseren van een openbaar verblijf dient terughoudend te worden omgegaan door de aanwezigheid van de hoogspanningsleiding. Ook zijn er restricties op het gebruik van bomen met betrekking tot de hoogspanningsleiding. In het ruimtelijk ontwerp is rekening gehouden met deze beschermingszone, door geen woningen binnen deze zone te plannen.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Hoogspanningsleiding
Een aandachtspunt is de 150 kV hoogspanningsleiding die door het plangebied loopt. Deze heeft een 2x 17,5 meter brede belemmeringsstrook. Tevens heeft de hoogspanningsleiding een indicatieve zone, zoals deze voor de 150 kV is berekend (zie bijlage). Deze indicatieve zone is 2 X 45 en 2 X 40 meter.
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
De transporten over de weg (N261, A65 en A58) en de spoorlijn Tilburg – aansluiting Vught dienen in het kader van het groepsrisico verantwoord te worden. In de bijlage 11 bij deze toelichting is de uitwerking van de verantwoordingsplicht opgenomen.
4.4.3 Conclusie en restrisico
Voor het inrichten van een gebied met kwetsbare bestemmingen verdiend het aanbeveling om zoveel mogelijk afstand te bewaren tot aan de risicobronnen. De risicobronnen waarvan het invloedsgebied over het plangebied ligt zijn de spoorlijnen Tilburg-Vught en Tilburg-Boxtel, de Burgemeester Bechtweg, A58 en A65. Aangezien hier uitsluitend sprake is van woningen (kwetsbare objecten), kan geen afstand/afscherming worden gecreëerd middels beperkt kwetsbare objecten. Vanwege de afstand tot aan de risicobronnen moet bij het ontwerpen rekening gehouden worden met een incident waarbij sprake kan zijn van een plasbrand, BLEVE (gaswolkexplosie) dan wel toxisch gas of een combinatie van deze stoffen. Concrete maatregelen zijn bijvoorbeeld het openbaar gebied zo inrichten dat een plasbrand niet over het gebied kan verspreiden, of het goed ontwerpen van riolering, zodat niet bij een incident de gevaarlijke stoffen zich via het rioolstelsel verspreiden en alsnog zorgen voor gezondheidsproblemen in de wijk. In het ruimtelijke ontwerp is hiermee rekening gehouden: in geval van een plasbrand op de Burgemeester Bechtweg (als enige direct naastgelegen transportroute gevaarlijke stoffen) zal de plasbrand tegengehouden worden door het aanwezige geluidsscherm. Mocht hier de brand doorheen 'lekken', dan vangt de zaksloot onderaan het talud de plasbrand op. De plasbrand kan hierdoor niet tot in de wijk komen. Het rioolstelsel heeft geen directe verbinding met de zaksloot en het achtergelegen talud, waardoor de zaksloot (en het geluidsscherm) ook hier zorgen voor 'gescheiden buffer' tot het rioolstelsel in geval van een incident.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk. Deze zijn dan ook niet voorzien in het plan.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. Gezien de omliggende mogelijk relevante geluidbronnen (wegen, spoorwegen en industrieterrein) is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in de bijlagen 3 bij deze bestemmingsplantoelichting.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen van het plan zijn (deels) gesitueerd binnen de wettelijke geluidszones van de Burgemeester Bechtweg, de Enschotsebaan en de Bosscheweg. Daarnaast is er een invloed van het verkeer op de woonstraten binnen het plangebied; de 30 km/uur-wegen. Uit het onderzoek naar het wegverkeerslawaai volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Bosscheweg voldoet aan de norm. Daarnaast blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-wegen voldoet aan de grenswaarde voor een goed woon- en leefklimaat. Voor deze wegen is het treffen van geluidsbeperkende maatregelen daarom niet nodig.
De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Enschotsebaan resulteert bij vijf woningen op de zolderverdieping in een geluidsbelasting van maximaal 49 dB. Daarmee wordt de norm met 1 dB overschreden. Op basis van dit resultaat wordt aanbevolen om voor deze woningen ontheffing voor een hogere grenswaarde aan te vragen. In geval de betreffende woningen op de zolderverdieping aan de noordzijde worden voorzien van een dove gevel of als op de zolder geen geluidsgevoelige binnenruimten worden ingericht, dan is ontheffing niet nodig. De woningen kunnen dan zonder verdere maatregelen worden gerealiseerd. Uit het onderzoek volgt verder dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Burgemeester Bechtweg bij 66 woningen resulteert in een normoverschrijding. De maximale geluidsbelasting is 59 dB waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Als mogelijke geluidsbeperkende maatregel is alleen het verhogen van het langs de weg aanwezige geluidsscherm een realistische mogelijkheid. Het scherm dient in dat geval over een lengte van circa 400 meter te worden verhoogd/vervangen. Uit het onderzoek volgt dat, om alle normoverschrijdingen weg te nemen, een schermhoogte van meer dan 10 meter nodig is. Om bij alle woningen op de eerste verdieping te kunnen voldoen aan de norm is een schermhoogte van circa 7,5 meter nodig. Beide opties zijn, vanwege de inspanning en kosten in relatie tot het effect niet reëel. De mate van geluidsreducerend effect van verschillende varianten van schermverhoging is nader in het akoestisch onderzoek beschreven. Er is dan ook voor gekozen om voor de woningen, waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, een hogere waarde aan te vragen.
De benodigde ontheffing voor een hogere grenswaarde geldt voor in totaal 66 woningen, in de bandbreedte van 49 tot en met 59 dB. Omdat wordt voldaan aan het criterium voor de aanwezigheid van geluidsluwe zijden c.q. buitenruimten bij elk van deze woningen, is het verlenen van ontheffing mogelijk. Bij besluit van 12 januari 2021 is hogere waarden vastgesteld (zie bijlage 16). Elk van de woningen met een geluidsbelasting hoger dan 53 dB ten gevolge van de Burgemeester Bechtweg heeft de beschikking over een gevel/buitenruimte met een totale (gecumuleerde) geluidsbelasting die voldoet aan maximaal 55 dB (volgens het gemeentelijke geluidsbeleid).
Voor alle woningen waarvoor ontheffing wordt verleend moet bij omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen nader onderzoek worden verricht naar de (benodigde) geluidwering van de gevels. Aangetoond moet worden dat, met de beoogde bouwwijze, voldaan wordt aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde volgens het Bouwbesluit 2012. Bij het uitvoeren van deze toets van de bouwplannen dient te worden uitgegaan van de totale, ongecorrigeerde geluidsbelasting van het wegverkeer.
Met:
de benodigde beschikking hogere grenswaarden voor maximaal 66 woningen ten gevolge van het geluid van de Burgemeester Bechtweg;
een beschikking hogere grenswaarden voor maximaal 5 woningen ten gevolge van het geluid van de Enschotsebaan;
en de toets van de geluidwering gevels voor de woningen met een ontheffing hogere grenswaarde;
kan de nieuwbouw van plan, vanuit het aspect geluid(hinder), zonder aanpassingen en/of nadere maatregelen worden gerealiseerd.
4.6.2 Railverkeerlawaai
Het plangebied 'Enschotsebaan' ligt deels binnen de wettelijke geluidszone van de spoorbanen Tilburg- 's-Hertogenbosch en Tilburg-Boxtel. Voor de woningen binnen deze geluidszones is de te verwachten geluidsbelasting op de gevels berekend. Uit de berekeningen volgt dat de geluidsbelasting van het verkeer op beide spoorbanen voldoet aan de norm van 55 dB. De maximale geluidsbelasting ten gevolge van de spoorbaan Tilburg-'s-Hertogenbosch is 52 dB. De maximale geluidsbelasting ten gevolge van de spoorbaan Tilburg-Boxtel is 55 dB. Omdat de wettelijke geluidsnorm niet wordt overschreden is nader onderzoek naar c.q. het treffen van geluidsbeperkende maatregelen voor deze situatie niet nodig.
4.6.3 Industrielawaai
Het plan 'Enschotsebaan' ligt voor een klein deel binnen de 50 dB(A)-contour van het gezoneerde bedrijventerrein 'Loven'. Voor de woningen binnen de zone is de geluidsbelasting berekend met behulp van het zonebewakingsmodel van de gemeente Tilburg. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting van het bedrijventerrein op de nieuwe woningen maximaal 44 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de norm van 50 dB(A). Nader onderzoek naar c.q. het treffen van maatregelen is voor deze situatie niet nodig.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Vanuit de Wet luchtkwaliteit is nader uitgewerkt in welke gevallen er sprake kan zijn mogelijk relevante gevolgen vanuit ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM (niet in betekenende mate) is de bovengrens voor een woningbouwproject bij 1 ontsluitingsweg, op 1.500 woningen gesteld. Dit betekent, dat als er sprake is van de ontwikkeling van maximaal 1.500 woningen (die alleen op 1 ontsluitingsweg ontsluiten), er geen sprake is van 'in betekenende mate' gevolgen voor de luchtkwaliteit. De oprichting van 151 woningen kan dan ook worden aangemerkt als een niet in betekenende mate (NIBM) project. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen. Dit blijkt ook uit de NIBM-tool, waarmee op basis van de verwachte verkeersgeneratie van 151 woningen (met een worst case verkeersgeneratie van 7,5 motorvoertuigbewegingen per woning per etmaal) is doorgerekend of er al dan niet sprake is van een niet in betekenende mate bijdrage (zie onderstaand).
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geur
Ten noordwesten van het plangebied ligt het industrieterrein Loven. Op dit industrieterrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 5.1 toegestaan. Hier kunnen ook geurproducerende bedrijven bij zitten. De afstand van het plangebied tot de rand van het bedrijventerrein bedraagt minimaal 385 m ter plekke waar milieucategorie 4.1 is toegestaan en minimaal 580 m ter plekke waar milieucategorie 5.1 is toegestaan. De maximale hinderafstanden voor milieucategorie 4.1 en 5.1 bedragen respectievelijk 300 en 500 m. Het plangebied ligt dan ook buiten de milieuzonering van het bedrijventerrein. In en direct rondom het plangebied is verder geen zware industrie toegestaan. Er zal dan ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.8.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Voor het plangebied is een geuronderzoek uitgevoerd (zie bijgevoegd bij deze toelichting). Voor het gehele plan op basis van de achtergrondbelasting sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'.
Bodemkwaliteit Plangebied
In 2018 is een verkennend bodemonderzoek in het gebied uitgevoerd (VO): (Verkennend bodemonderzoek conform NEN5740, Enschotsebaan te Berkel-Enschot, kenmerk: 25.18.00049.1, d.d. 24 april 2018), zie bijlage 4.
Het VO is conform genoemde NEN uitgevoerd, aanvaard en als bijlage toegevoegd. Op grond van dit onderzoek kan met een kleine kanttekening geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorziene functies: de tot ten hoogde licht verhoogde gehalten aan diverse stoffen in zowel grond als grondwater, vormen geen belemmering voor het voorgenomen herbestemming/gebruik.
De kanttekening is dat er zintuiglijk bijmengingen met puin (en kolengruis) zijn waargenomen. Dit puin is, gelet op de NEN 5707, onder E.2.6, niet eenduidig en als onverdacht gedefinieerd. Daardoor is de puinhoudende grond asbest-verdacht. Deze grond dient dan conform de voornoemde NEN aanvullend te worden onderzocht. Mede gelet op dat in Tilburg zelden (te hoge) asbestgehalten worden aangetroffen, is het onderzoeksrapport voor de bestemmingswijziging voldoende uitgevoerd, maar zal voor een omgevingsvergunningsactiviteit '(ver)bouwen van een bouwwerk' aanvullend asbest-in-grond-onderzoek worden verlangd (na sloop). Mocht er onverwacht (te veel) asbest aanwezig zijn dan kan door een vorm van sanering de locatie geschikt worden gemaakt voor de beoogde bestemming/gebruik. Indien dit aan de orde is wordt sanering gereguleerd via voornoemde vergunning (WABO).
Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de ontwikkeling belemmeren ondanks dat nog aanvullend onderzoek (na sloop) dient plaats te vinden van puinhoudende grond op asbest. Immers, door een vorm van sanering is de locatie geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Indien daar sprake van is dan wordt sanering gereguleerd via de WABO-omgevingsvergunning. Er wordt dan een bouwvergunning-onder-voorwaarden afgegeven met een koppeling naar de Wet bodembescherming (Wbb). In deze wet is vooralsnog bodemsanering verankerd.
Op aanvoer van grond of afvoer van overtollige, overwegend licht verontreinigde grond, is het landelijk Besluit bodemkwaliteit van toepassing en de gemeentelijke bodembeheerplan/bodemkwaliteitskaart, indien de overtollige grond binnen Tilburg wordt hergebruikt/toegepast.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);
Overige inheemse broedvogels;
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Op enige afstand van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden, het betreft de de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (op ca. 4 km afstand ten noorden van het plangebied) en Kampina & Oisterwijkse Vennen (ca. 2 km ten zuiden van het plangebied). De gebieden behoren tot de hogere zandgronden en hebben habitats zoals stuifzandgronden, naaldbos, eikenbos, en zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen.
Door de afstand van 2 respectievelijk 4 km tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden is het initiatief ver genoeg verwijderd om directe effecten op Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten te kunnen veroorzaken door geluid, licht en trilling. De verstoring van vogels vindt pas plaats binnen ongeveer 200 meter. Heiwerkzaamheden die naast geluid ook trillingen veroorzaken hebben doorgaans een iets grotere verstoringsgevoelige afstand tot 1 km. De hoeveelheid extra licht door de ontwikkelingen op de het plangebied is nihil om effecten te veroorzaken op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Door de afstand van 2 á 3 km tussen de onderzoekslocatie en de Natura 2000-gebieden is het initiatief tevens ver genoeg verwijderd om directe effecten op habitattypen, Habitatrichtlijn- en Vogelricht-lijnsoorten te veroorzaken door optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.
Wel kan er mogelijk sprake zijn van verzuring en vermesting door stikstofdepositie uit de lucht. Om dit in beeld te brengen, is een berekening gemaakt van de mogelijke stikstofdepositie en eventuele effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden middels de Aerius Calculator. Zie hieronder.
Soortenbescherming
Ecologisch Adviesbureau Cools heeft in maart 2018 het plangebied onderzocht op beschermde natuurwaarden; dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen in het onderzoek van Ecoconsultancy (bijlage bij dit bestemmingsplan). Op basis van dit uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
De kleine watersalamander, bruine kikker, gewone pad en bastaardkikker hebben mogelijk binnen het plangebied een voortplantingsplaats in enkele sloten. Van de huisspitsmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bosmuis zullen er binnen het plangebied zeer waarschijnlijk enkele vaste verblijfplaatsen voorkomen. Haas, konijn, vos, hermelijn en wezel zullen het plangebied zeer waarschijnlijk alleen als foerageergebied of als 'doortrekroute' gebruiken. De functies die het plangebied actueel bezit voor genoemde soorten zullen door de geplande activiteiten verdwijnen. In de provincie Noord- Brabant zijn de genoemde soorten vrijgesteld. Rust- en verblijfplaatsen van de hermelijn en wezel zijn niet vrijgesteld, echter het plangebied wordt door deze zoogdiersoorten zeer waarschijnlijk alleen gebruikt als foerageergebied of als 'doortrekroute'.
Het plangebied is een foerageer- en/of rustgebied voor diverse (zeer) algemene vogelsoorten, zoals de houtduif, tortelduif, zwarte kraai, kauw, ekster, merel, groenling, roodborst, koolmees, heggenmus, spreeuw en vink. Af en toe zullen er in het gebied ook zeer waarschijnlijk (iets) minder algemene soorten foerageren zoals de torenvalk, buizerd, groene specht, boerenzwaluw en gierzwaluw.
De haag op het terrein van een boomkwekerij/hoveniersbedrijf wordt door huismussen gebruikt als rustplaats. Als broedgelegenheid kunnen de woningen (voormalige boerderijen) langs de Enschotsebaan dienst doen, met in totaal waarschijnlijk ca. 3-5 territoria. Deze woningen blijven gehandhaafd; indien deze woningen worden gesloopt dan is nader onderzoek naar huismussen noodzakelijk.
Door het ontbreken van geschikte gebouwen is het de verwachting dat er binnen het plangebied geen rust- en/of broedplaatsen van de kerkuil voorkomen. Wel zou het plangebied als foerageergebied door de kerkuil kunnen worden gebruikt. Voor steenuil is de verwachting dat het plangebied te klein is, en tevens inmiddels teveel ligt ingeklemd binnen de stedelijke invloedssfeer.
Voor de gierzwaluw is de aanwezige bebouwing binnen het plangebied niet geschikt en ligt het plangebied te geïsoleerd van andere broedlocaties.
Vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen in voormalige boerderijen langs de Enschotsebaan kunnen voorkomen. Deze woningen blijven gehandhaafd; indien deze woningen worden gesloopt dan is nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Op basis van het veldbezoek en een deskundigenoordeel kan worden bepaald dat het plangebied een foerageergebied zal zijn voor met name de gewone dwergvleermuis en af en toe ook voor de laatvlieger en rosse vleermuis. Een essentieel foerageergebied voor vleermuizen zal het plangebied niet zijn.
Op basis van dit vooronderzoek kan derhalve geconcludeerd worden dat er geen sprake is van aantasting van wettelijk bekende soorten. De mogelijke verblijfsplaatsen in bestaande woningen langs de Enschotsebaan blijven gehandhaafd. Indien hier toch sloopwerkzaamheden gaan plaatsvinden, dan is nader onderzoek naar vleermuizen en gebouwbewonende vogelsoorten (met name de huismus) noodzakelijk.
Aeriusberekening
Het is op voorhand niet uit te sluiten dat stikstofemissies ten gevolge van het project een negatief effect hebben op de in Natura 2000-gebieden gelegen stikstofgevoelige natuur. Een onderzoek in de vorm van stikstofdepositie-berekeningen is nodig om te controleren of sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een even-tuele vergunningsplicht ingevolge de Wet Natuurbescherming (Wnb). Er is door De Essentie onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie (zie bijlage 6a, bijlage 6ben bijlage 6c). De rapportage geeft de uitgangspunten, resultaten en conclusies van de stikstofdepositieberekeningen.
Uit de uitgevoerde Aeriusberekeningen voor de bouwfase blijkt dat er sprake is van een significante stikstofdepositie. In de bouwfase is er een depositie te weten 0,01 mol/ha/jr op Natura2000-gebied de Kampina & Oisterwijkse Vennen. In de gebruiksfase is er geen sprake van een relevante stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. De realisatie van de nieuwbouw én het in gebruik hebben van de woonwijk zal leiden tot mogelijke significante negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Conform de Ecologische voortoets stikstof van Witteveen+Bos met kenmerk 124075 (zie bijlage 7) is gebleken dat de kleine mate van stikstofdepositie geen negatieve gevolgen heeft op de Kampina & Oisterwijkse Vennen. Met het selecteren van een aannemer zal de eis om STAGE lV werktuigen in te zetten benadrukt worden. Tevens zal benadrukt worden tijdens het selecteren van de aannemer zij zo veel als mogelijk elektrische hijskranen inzet.
4.11 Geitenmoratorium
Gemeentelijk beleid Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet bij bepaalde aspecten (bijv. geur) ook aan de zogenaamde omgekeerde werking worden getoetst. Een geitenhouderij mag niet uitbreiden om de gezondheid van omwonenden niet te schaden. Omgekeerd zou dat dan ook kunnen betekenen dat nieuwe woningbouw binnen 2 km van een geitenhouderij niet zou mogen. Deze omgekeerde werking is niet geregeld in de Provinciale verordening. Het is, aldus de provincie, een bestuurlijke keuze die gemeenten zelf moeten maken om de gezondheidsrisico's die een geitenhouderij met zich meebrengt af te wegen in ruimtelijke ontwikkelingen. In en om de gemeente Tilburg zijn 9 geitenhouderijen actief met een vergunning voor meer dan 50 geiten. Binnen de 2 km-zones zijn momenteel diverse plannen in voorbereiding. In het bestuursakkoord “gezond en gelukkig in Tilburg” is de gezondheid van de inwoners van de gemeente Tilburg een belangrijk speerpunt. Het college heeft de beleidslijn “geitenmoratorium in ruimtelijke plannen” vastgesteld. Het besluit legt het volgende vast;
Besluit
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) staan we zonder meer toe;
kleine woningbouwinitatieven buiten de bebouwde komt staan we toe met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiele bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met planologische bestemming kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning staan we niet binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Bij een aantal ontwikkelingen is de ruimtelijke procedure al afgerond, zoals Den Bogerd en stadsrand Dalem. Deze plannen zijn onherroepelijk. Hiervoor is dus geen nieuwe afweging mogelijk. Een aantal grotere projecten waarvoor nog wel een ruimtelijke afweging gemaakt moet worden zijn bijvoorbeeld de Enschotsebaan-Zuid, Zorgknoop Kempenbaan en Meierijbaan. Daarnaast kunnen nog nieuwe initiatieven komen. Voor de projecten waarvoor nog een ruimtelijke afweging, zoals een bestemmingsplanwijziging, binnenplanse afwijking of kruimelgeval, moet worden gemaakt moet besloten worden hoe om te gaan met de gezondheidsrisico's van de geitenhouderij. De beleidslijn voor dit bestemmingsplan is in samenspraak met de GGD opgesteld en omliggende gemeentes zijn hierover geïnformeerd. Het plan aan de Enschotsebaan is voorgelegd waarna er in samenspraak met de GGD onderwerpen voor de gezondheidsparagraaf zijn vastgesteld. De beleidslijn is terug te vinden in paragraaf 4.12.
Gevolgen voor het plan
Het plangebied ligt binnen 2 kilometer van een geitenhouderij in Heukelom (zie onderstaande afbeelding). De hindercontouren van de geitenhouderijen in Heukelom liggen over een groot aantal bestaande woningen: het zuiden van de kern Berkel-Enschot ligt binnen de 2 km en ook zijn er diverse meer verspreid liggende woningen binnen deze afstand aanwezig – deels ook dichter bij de geitenhouderijen dan het plangebied.
Het project betreft een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, echter in bestaand stedelijk gebied. Ondanks dat dienen de gezondheidsrisico's omtrent geitenhouderijen afgewogen te worden. De huidige gezondheidsrisico's voor bestaande woningen binnen een straal van 2 kilometer worden vooralsnog aanvaard. De nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is van dusdanige omvang, en op meer dan 1 km gelegen van de geitenhouderij waardoor risicogetallen niet precies te duiden zijn. Echter wonen er momenteel binnen de straal van 2 kilometer een dusdanig aantal mensen dat met de toevoeging van deze woonwijk geen sprake is van een significante toename van het aantal bewoners binnen de 2 km cirkel in stedelijk gebied. Tevens hebben de planologische- en milieuaspecten aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.12 Gezondheid in het plan
In de voorgaande paragrafen en hoofdstukken is reeds het nodige uiteengezet over verschillende aspecten van de kwaliteit van de leefomgeving in het plan. Impliciet wordt daarmee ook inzicht gegeven in de leefomgevingskwaliteit en (deels) gezondheidsaspecten, maar wel iedere keer benaderd vanuit thema-inhoudelijk en juridisch oogpunt: “waar moet het bestemmingplan volgens de wet aan voldoen en waarom voldoen we aan deze normen?” Om een beter inzicht te verschaffen in de integrale leefomgevingskwaliteit en gezondheidsaspecten in de planontwikkeling, is in deze paragraaf een overzicht gegeven van deze aspecten, maar dan benaderd vanuit de kwaliteiten (en wellicht beperkingen) die het plan biedt voor toekomstige gebruikers. Op deze manier trachten we om meer overzichtelijk en duidelijk een beeld te schetsen van de leefomgevingskwaliteit en de gezondheidsaspecten, voor zover deze samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling.
Een gezonde leefomgeving hangt samen met meer zaken en onderwerpen dan alleen de 'ruimtelijk relevante' aspecten in de fysieke leefomgeving, die in het bestemmingsplan een plek krijgen. Om hier inzicht in te geven, heeft onder meer de GGD/GHOR het document 'Kernwaarden voor een Gezonde Leefomgeving' opgesteld. Kort samengevat houden deze kernwaarden het volgende in:
Woonomgeving:
Kinderen groeien op in een rookvrije omgeving;
De motie rookvrije omgeving (17 december 2018) bevorderd rookvrije speel, sport en leerplekken in de gemeente Tilburg. Dit plan huisvest een basisschool en speelplekken welke rookvrij getracht worden;
Voor iedereen zijn er -dichtbij en toegankelijk- aantrekkelijke plekken. Deze plekken zijn groen van aard wat de bewoners uitnodigt te sporten en bewegen. Deze groene plekken zorgt naast het gezonde karakter ook een klimaat adaptieve omgeving. Ook de toevoeging van straatmeubilair kan zorgen voor een aangename verblijfsplaats;
De leefomgeving draagt bij aan een gezond gewicht, denk hierbij aan de verkoop van gezond groente en fruit in een landwinkel op korte afstand. Ook een sportschool grenzend aan het plangebied draagt bij aan het gezonde gewicht;
Wonen en druk verkeer zijn gescheiden;
Functies (wonen, werken, voorzieningen) zijn goed gemengd, overlast gevende bedrijven staan op afstand.
Mobiliteit:
Actief vervoer (lopen en fietsen) is in beleid, ontwerp en gebruik de standaard;
Tussen kernen zijn goede (e-)fietsverbindingen. OV-verbindingen bevinden zich op ca. 400 meter van het plangebied.
Gebouwen:
Het binnenklimaat is prettig en gezond;
Minimaal één zijde (gevel) van een woning is aangenaam;
Er wordt gebouwd voor verschillende doelgroepen;
Er zijn voldoende betaalbare levensloopgeschikte woningen.
Woonomgeving
Bij het opstellen van ruimtelijk ontwerp is er nadrukkelijk gekeken naar het creëren van een veilige en gezonde leefomgeving. Binnen de kaders die de locatie stelt is gezocht naar mogelijkheden om de kernwaarden te implementeren. Die kaders, blijken onder meer uit de (indicatieve) kaarten die bijvoorbeeld in de Atlas voor de Leefomgeving te vinden zijn (zie www.atlasleefomgeving.nlhttp://www.atlasleefomgeving.nl voor meer informatie). In de onderstaande afbeelding zijn bijvoorbeeld de (indicatieve) totale geluidsbelasting, luchtkwaliteit en agrarische geurhinder weergegeven. Deze kaarten laten zien, dat bijvoorbeeld ten aanzien van deze thema's de milieusituatie acceptabel / redelijk te noemen is binnen het plangebied. Uiteraard wordt op al deze aspecten wel voldaan aan de wettelijke eisen (zie hiervoor de eerdere paragrafen over die specifieke milieuthema's). De vierde kaart (milieugezondheidsrisico) laat zien dat de algemene milieusituatie in relatie tot mogelijke effecten op gezondheid ook goed is. Alleen direct langs de Burgemeester Bechtweg is, als gevolg van geluid en luchtkwaliteit wellicht sprake van een iets hoger risico. Echter blijven deze thema's een aandachtspunt, dit is ook logisch langs een drukke weg, maar omdat ook duurzaam goed en ruim ruimtegebruik een belangrijk item is, is het niet ontwikkelen van dit deel geen duurzame keuze.
De hoeveelheid groen in het plangebied is door de aanwezig van het leidingtracé en hoogspanningsnetwerk groot. Op en nabij deze locaties mogen geen woningen ontwikkeld worden. Hierdoor is er veel ruimte voor openbaar groen en wateropslag. Deze toevoeging aan het plangebied zorgt voor een aangenaam woongebied. Hittestress is door de ruimte opzet van het plan niet van toepassing.
De groene ruimte rondom de waterloop is het structurerende onderdeel van de Overhoeken. Kenmerkend voor de invulling van de groene gebieden is dat sommige retentiedelen voor natuur en 'ruigte' worden ingezet en buiten de hoogspanningszone een speelfunctie kan zijn. Door de opzet en de functie is de waterloop zoveel mogelijk geconcentreerd in het midden van de twee delen en in het westelijke deel met kleinere ruimtes verspreid door de wijk. In het midden van de twee delen is de grote retentiezone onder de hoogspanningszone. Dit gebied zal zodanig ingericht worden dat deze niet te veel gebruikt zal worden vanwege de risico's. Door het inzaaien van een vlindermengsel zal er op de hoge delen een minder toegankelijk gebied ontstaan.
Onder de hoogspanningszone mag in een strook van 26 meter geen bomen geplaatst worden. Juist buiten die zone is er voldoende ruimte gemaakt voor groeiruimte. Uiteindelijk bepalen bomen de groene kwaliteit van een woonwijk. Daarom komt er uitgebreide aanplant van bomen die groot kunnen worden in de grote groene eenheden, ook in de retentiegebieden m.u.v. het gebied onder de hoogspanning. Naast deze groene sfeer beoordelen we de maatschappelijke behoefte aan beweging als een belangrijk doel; beweging voor kinderen en voor volwassen. Grasvelden, een doorgaand pad door de groene ruimte, en een bijzondere speelomgeving naast de school en de 'daily mile' als mooi en aantrekkelijk gebied voor het dagelijkse ommetje, zijn om die reden onderdeel van het plan. Het centrale groene park, als groene loper, kent door de omvang een verscheidenheid aan drukkere en rustige plekken, waarbij op de juiste locaties ook speelvoorzieningen worden gerealiseerd voor jong en oud.
De menging van functies, voor zover mogelijk in een woonwijk, vindt ook plaats. Langs de wat drukkere Enschotsebaan is ruimte gezocht om, aansluitend aan de huidige functies, kleinschalige bedrijvigheid bij de woningen toe te laten. Ook ligt de school 'midden in de wijk', op een centrale plek en aan het park. Inherent aan deze locatiekeuze is het feit dat zwaardere bedrijvigheid op ruimere afstand ligt en dus geen significante invloed heeft op de leefomgevingskwaliteit.
Mobiliteit
Door de ruimtelijke opzet van de wijk, met géén doorgaande routes voor auto's tussen het oostelijke en het westelijke deel, wordt gestimuleerd dat gebruik wordt gemaakt van de fiets (en wandelen). De nabijheid van het (huidige én nieuwe) dorpscentrum, de school letterlijk om de hoek en de nabijheid op fietsafstand van het centrum van Tilburg maken het ook logisch om snel te kiezen voor de fiets of andere duurzame vervoerswijzen.
Aan de andere kant, is en blijft de wijk Enschotsebaan een dorpse wijk, waarbij autogebruik een veel logischer en grotere plek in het leven in neemt dan bijvoorbeeld in het centrum van een grote stad. Er is dan ook ruimte voor de auto, maar wel op een dusdanige wijze dat de inrichting van het openbaar gebied de automobilist gevoelsmatig te gast laat zijn en de bezoeker / bewoner verleidt om de auto uit te gaan.
Gebouwen
Het is al wettelijk verplicht om geen gasaansluiting te maken bij nieuwe woningen. Dit leidt automatisch tot de keuze om de woningen duurzaam te ontwikkelen, met gebruik van alternatieve energiebronnen en goede isolatie. Het binnenklimaat van de woningen is dan ook goed in te regelen; externe invloeden hebben slechts zeer beperkt tot geen effect. Specifiek wordt voor de woningen waar de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, ook een hogere waarde voor de zolderverdieping aangevraagd. Zodoende zijn de isolatie-eisen op deze (tweede) verdieping strenger, zodat wordt voorkomen dat een zolder, die in eerste instantie misschien niet als gebruiksruimte wordt aangemerkt, daarna alsnog als (slecht geïsoleerde) slaap- of hobbykamer benut wordt.
Ook is er specifiek aandacht voor het realiseren van minimaal één aangename gevel bij de woning. Zeker daar waar sprake is van een geluidsbelasting (met name vanuit de Burgemeester Bechtweg) is met het ruimtelijk ontwerp geborgd dat een geluidsluwe buitenruimte (meestal de achtertuinen) aanwezig is.
Tot slot is er in het ruimtelijk ontwerp ook aandacht voor een gevarieerde mix van verschillende woningtypen: rij- en hoekwoningen, twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen in verschillende prijsklassen, maar ook een relatief groot deel patiowoningen / (semi)bungalows als nultredenwoningen voor senioren. Met deze programmering is een gevarieerde toekomstige samenstelling van de wijk (jong en oud) een logisch gevolg.
Geitenhouderij en het gezondheidsrisico
De relatie tot een veehouderij en de gezondheid van omwonenden zijn onderzocht in 2016 en 2017. Uit het vervolgonderzoek uit 2018 bevestigd dat er een associatie is tussen longontsteking en het wonen in de omgeving van een geitenhouderij. In een zone van 2 km van een geitenhouderij is er aanzienlijk meer kans op het krijgen van een longontsteking dan bewoners die er verder vanaf wonen. Deze risicoverhoging is consistent gevonden over de onderzoeksjaren 2010 – 2016. Onduidelijk is wat de oorzaak is van het verhoogde incidentie longontstekingen. Ook is bekend dat vanaf 2010 de Q-koorts bacterie geen rol meer speelt. Aanvullend onderzoek is nodig om inzicht te krijgen in effectieve bronmaatregelen tegen longontsteking rondom geitenhouderijen. Dit onderzoek wordt over ca. 2 jaar verwacht.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Tussen industrieterrein Loven in Tilburg en dorpskern Berkel-Enschot, tegen de Burgemeester Bechtweg ligt het plangebied Enschotsebaan-zuid, met een bruto oppervlakte van ongeveer 16 Ha. Momenteel bestaat het plangebied uit een combinatie van agrarisch- en bouwrijp gebied. In het huidige plangebied loopt ook de watervoerende watergang De Zwarte Rijt (NL28). Het aangevoerde water stroomt onder de weg af via een bestaande duiker en verder richting zuiden tot de Voorste Stroom. De Zwarte Rijt heeft een krappe capaciteit. In de huidige situatie is ook een stelsel detailafwatering aanwezig die dienst doet voor de bestaande agrarische percelen. Deze watergang en de slootjes zorgen voor ont- en afwatering van de bestaande percelen en zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. Ook langs de burgemeester Bechtweg liggen zaksloten voor de opvang van afgewaterd regenwater afkomstig van de weg.
Het waterschap De Dommel is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder. Zij is beheerder van bovengenoemde watergangen en draagt zorg samen met de gemeente voor een schoon, veilig en natuurlijk watersysteem in deze ontwikkeling. Hiervoor wordt het watertoets-proces gevolgd.
Zwarte Rijt (NL28) en detailafwatering
De hydrologische situatie binnen het plangebied is beschreven aan de hand van het bodemkundig-hydrologisch onderzoek en voornamelijk gerapporteerd in 'Nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek Tilburg Noordoost, deelrapport deelgebieden Berkel-Enschot' (Arcadis, juli 2000). De hoogteligging in het plangebied varieert tussen ca. 11,60 m en 12,60 m + NAP. De bodemsamenstelling blijkt op hoofdlijnen te bestaan uit een zandpakket op leem. Daaronder bevindt zich wederom zand. Het bovenste zandpakket (sterk lemig zand) is doorgaans 0,5 à 1,5 m dik. Het leempakket (sterk lemig zand of zandig leem) eronder heeft een dikte van 0,5 à 1,0 m. Het onderliggende zandpakket is zeer fijn en zwak lemig van aard. Het leempakket heeft een stagnerende werking op de verticale grondwaterhuishouding. Tijdens veldonderzoek in 2000 is de doorlatendheid van de bodem geschat op basis van de textuur en de samenstelling. De geschatte doorlatendheid is 0,1 à 0,6 m/dag. Uit hooghoudmetingen is gebleken dat de doorlatendheid in de verzadigde zone 0,5 tot 2,5 m/dag is. Opgemerkt dient te worden dat de horizontale doorlatendheid in het zandpakket goed zal zijn. De verticale doorlatendheid wordt echter sterk beïnvloed door de aanwezigheid van het leempakket en is daardoor laag.
Uit het bodemkundig/hydrologisch onderzoek blijkt, dat de maatgevende hoogste grondwaterstand varieert van 11,20 m + NAP in het uiterste oosten van plangebied, tot 11,40 m + NAP in het uiterste westen van het plan. De ontwatering (maatgevende hoogste grondwaterstand ten opzichte van huidig maaiveld) is 0,7 à 1,0 m in de hogere delen (west- en oostgrens van het plan) tot circa 0,5 m -mv. bij het lage centrale deel. Deze ontwateringdiepte is weliswaar voldoende voor de agrarische functies, maar onvoldoende voor de voorziene functies in de plansituatie.
Het plangebied ligt niet in een beschermd gebied waterhuishouding. Wel op 800 m afstand van het attentiegebied. Het plangebied is in onderstaande afbeelding weergegeven ten opzichte van de beschermde en attentiegebieden waterhuishouding.
Beschermde en attentiegebieden waterhuishouding
In het plangebied is er van oorsprong geen riolering aanwezig voor de inzameling en transport van vuilwater. Er liggen rioolvoorzieningen die aangelegd zijn in het kader van de ontwikkeling van de bouwplannen ten noorden van Enschotsebaan. De bestaande bebouwing beschikt over een drukriolering, dat het vuilwater afvoert tot de bestaande riolering in Berkel-Enschot. Dit vuilwatersysteem is ontoereikend voor de nieuwe bebouwing.
5.2 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten:
beekdalbenadering;
gebruiker centraal;
samen sterker;
gezonde toekomst.
Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
De Tilburgse 'Omgevingsvisie 2040' is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd en wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen. De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Uitwerking van de omgevingsvisie en van het klimaatbeleid vindt plaats in het 'Programma Water en Riolering' (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. Daarbij wordt de lijn van vGRP 2016-2019 geactualiseerd, aangevuld en aangescherpt in vier speerpunten:
Water-robuust en klimaatbestendig
Duurzaam en levenscyclusgericht
Integraal werken
Participatie en communicatie
De vastgestelde basisopgaven spelen in op duurzaamheid, energietransitie, enz. en anticipeert op de nadelige klimaatverandering. Het vastgestelde beleid stelt daarom hoogwaardige eisen aan bestaande stedelijke gebieden, nieuwe verstedelijking en het beheer van de openbare ruimte.
5.3 Duurzaam watersysteem
Uitgangspunten waterhuishouding en riolering
Bij de planvorming zijn verschillende technische uitgangspunten geformuleerd, uit te werken in het ontwerp van het watersysteem (waterhuishoudingplan) in het kader van het bouwrijp maken en de watervergunning. De conclusies ervan zijn besproken met het waterschap De Dommel bij de verschillende uitwerkingen en in hoofdlijnen verwerkt in het bestemmingsplan. De uitgangspunten zijn uitgewerkt in het waterhuishoudingplan dat opgesteld is bij de ontwikkeling van Enschotsebaan Noord. De uitgangspunten zijn in het stedenbouwkundige plan uitgewerkt (hoofdstuk 'Water, waterberging en riolering'). De belangrijkste voor het plangebied in Enschotsebaan Zuid zijn geactualiseerd aan de hand van vigerende wetgeving en vastgesteld beleid:
Het plangebied wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld;
Door het nieuwe plangebied wordt de bestaande watergang omgebouwd tot een waterbergingsvoorziening die het regenwater opvangt voornamelijk in twee compartimenten;
De afvoercapaciteit is voldoende om geen water op straat te hebben bij een bui met een herhalingstijd van twee jaar: geen water op straat bij bui 8 van de Kennisbank Rioned;
Het plangebied is klimaatbestendig tegen extreme neerslag: geen schade of ernstig verkeershinder bij een maatgevende bui met een herhalingstijd van 100 jaar;
De bergingscapaciteit is 60 mm; de bergingsvoorziening loopt vertraagd leeg op het oppervlaktewater De Zwarte Rijt (NL28), conform eisen en vergunning van het waterschap De Dommel;
De aanvoer van overtollig regenwater afkomstig van de gebieden ten noorden van Enschotsebaan (de bergingseis voor dat gebied werd toen lager gesteld werd, namelijk 40 mm) geen overbelasting veroorzaakt van de Zwarte Rijt;
De watergang voor de afwatering van de bestaande weg Enschotsebaan wordt losgekoppeld van het watersysteem van het plangebied Enschotsebaan;
Minimale drooglegging in de waterberging van 0,30 m bij benutting van de 60 mm inhoud, gemeten bij de insteek van de waterberging;
Afwatering van de Burgemeester Bechtweg en de aangrenzende percelen, zoals aan Bosscheweg, moet ingepast worden in het nieuwe watersysteem;
Minimale ontwateringsdiepte: 0,7 m t.o.v. de maatgevende gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG+0,20 m) gemeten bij de onderkant van de vloerplaat van woningen met kruipruimte. Woningen met water- en vochtdichte vloerplaat: 0,5 m;
Ontwateringsdiepte bij van openbare wegen van 0,9 m gemeten bij de kruin van de weg;
Bouwpeil is in beginsel minimaal 0,20 m hoger dan het wegpeil, afgestemd op eventueel reeds ingerichte percelen en omgeving.
Nieuw watersysteem
Bij de uitwerking van dat ontwerp aan de hand van deze waterparagraaf, dienen de watervoorzieningen te worden gedimensioneerd in een (technisch) waterhuishoudigplan, gericht op de technische vormgeving die nodig is ter actualisering en completering van de onderbouwing van de watervergunning. Hierbij wordt het waterschap De Dommel verder betrokken.
Uit duurzaamheidsoverwegingen en om de invloed op de omgeving beperkt te houden, wordt het plangebied hydrologisch neutraal ontwikkeld. Dat houdt in dat het gebiedseigen water (grondwater en regenwater) zoveel mogelijk vastgehouden wordt in het plangebied. De minimale ontwateringdiepte wordt behaald door partieel op te hogen. Drainage is niet toegestaan onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand. Daarboven alleen toegestaan om overlast te voorkomen, die schijngrondwaterspiegels kunnen veroorzaken.
De eigenaar van de grond is verantwoordelijk voor de keuze van de terrein- en vloerhoogten binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende aspecten:
Minimale ontwateringdiepte;
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn;
Terreinhoogten moeten aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte);
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
Het vrijkomende vuil- en regenwaterstromen worden gescheiden inpandig ingezameld en verwerkt. Het gebiedseigen regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden. Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen
Groene daken
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.
Waterdoorlatende verharding
Regenwater infiltreren
Alle beetjes helpen; andere of innoverende ideeën zijn mogelijk in overleg met de gemeente.De detailontwatering wordt deels gehandhaafd (langs de rand van het plangebied), maar grotendeels gedempt (waar de nieuwe functies worden gevestigd). De bestaande watergang OWL00864 watert de agrarische percelen af. Bij de verstedelijking, wordt de afwatering gerealiseerd met gescheiden riolering. De zaksloten langs de bestaande weg Enschotsebaan en Burgemeester Bechtweg worden gehandhaafd / ingepast in het plangebied en beschikken over voldoende en minstens de bestaande bergingscapaciteit.
Het overtollig regenwater van het plangebied wordt opgavangen met behulp van een gescheiden riolering en geborgen in een waterberging, een retentievoorziening. Het noordelijke deelplan van heeft een waterberging met een capaciteit van 40 mm. Deze 40 mm blijft formeel gelden voor de al aangelegde noordelijke gebieden, zoals voor het toentertijd vastgestelde artikel 19 deel van het plangebied.
Voor nieuw verhard oppervlak ten opzichte van de oude situatie en het plangebied moet 60 mm geborgen worden. Om klimaatbestendig tegen extreme neerslag moet rekening gehouden worden met de dynamische flux van de noordelijk gelegen deelplannen: bij neerslag met een volume groter dan 40 mm stroomt overtollig regenwater in de waterberging van het plangebied. Dat mag niet leiden tot overlast in zowel het plangebied als stroomafwaarts.
In het plan is voldoende ruimte gereserveerd in de centraal gesitueerde vallei van de Zwarte Rijt. Deze watergang verliest zijn functie voor de agrarische ont- en afwatering door de gebiedstransformatie. Toch wordt het landschappelijke karakter gehandhaafd door de watergang om te vormen tot waterberging. Het begin van het opvangende oppervlaktewater wordt dan ook verplaatst tot de omgeving van de duiker onder de Burgemeester Bechtweg. De status A-watergang vervalt tot aan de stuw. Bij de verdere uitwerking zal de inrichting van de berging geoptimaliseerd worden t.b.v. o.a. grondbalans en ruimtegebruik. Hierbij is de bergingseis van 60 mm een leidend minimum. De afwaterende oppervlakken zijn in het stedenbouwkundig plan geschat op 70.626 m². De benodigde berging is dan ook 4.237 m³. Enkele delen van de bestaande Zwarte Rijt worden gehandhaafd, ontdaan van de huidige hydrologische functie en om de bestaande bomen duurzaam te handhaven.
De Zwarte Rijt wordt omgebouwd tot waterberging van de nieuwe ontwikkeling en naastliggende recentelijke ontwikkeling ten noorden van Enschotsebaan. Boven de waterloop en de grote retentievoorziening wordt gerekend met 11,80 – 11,10 = 0,70 m waterschijf. Boven de overige retentie wordt gerekend met 11,80 – 11,40 = 0,40 m waterschijf. In verband met (toekomstige) begroeiing in de grote voorziening onder de hoogspanningskabels wordt hier met 90% van de inhoud gerekend. De maximale omvang van de berging in de retentievoorzieningen komt hiermee uit op ongeveer 5.500 m3.
De overcapaciteit vangt het overtollig regenwater afkomstig van het hoger gelegen compartiment enigszins. In het waterhuishoudingplan moeten de hydrologische uitgangspunten getoetst worden aan de hand van hydrodynamische berekeningen met het eventueel bijgestelde inrichtingsplan en afwaterende oppervlakken.
Het infiltratievermogen van de bodem wordt bepaald door de bodemsamenstelling en dat is zeer matig. Dat betekent dat de berging van regenwater gericht is op opvang en vertraagde afvoer. Infiltrerend regenwater zal maar deels lukken, waardoor de watervoorziening niet tijdig leeg loopt. Door het terreinverloop wordt de waterberging ingericht in twee compartimenten met de volgende stuwpeilen, te bereiken door het plaatsen van stuwen:
11,90 m + NAP nabij de bestaande weg Enschotsebaan t.b.v. deelgebieden ten noorden van het plangebied
11,60 à 11,80 m + NAP nabij de Burgemeester Bechtweg, afhankelijk van de bergingsbehoefte en grondbalans
De waterberging wordt ingericht volgens het principeprofiel zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven. Een deel van het profiel ligt onder de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Daarboven wordt er een plas/draszone op 11,10 à 11,40 m + NAP ingericht. Daar moet wel een passend beeld van het onderhoud, ecologie, landschappelijk beeld en gebruik bij komen. Onder de hoogspanningszone wordt een natuurlijker variant met ruiger terrein gerealiseerd; dit wordt een retentiegebied waar waterberging plaatsvindt.
Principeprofiel van de waterberging
De landbouwkundige afvoer is toegestaan voor de vertraagde lediging van de waterberging. Het feitelijke toegestane leeglopen van de waterberging dient verder in het waterhuishoudingplan afgestemd te worden op:
De hydrologische situatie: bergingscapaciteit moet beschikbaar zijn voor een volgende bui, maar mag het oppervlaktewater niet overbelasten;
De te vestigen functies: de locatie is ook een park waar personen circuleren en beplanting goed moet kunnen groeien.
Het plan is bestendig tegen extreme neerslag: de laagste insteek van het talud van de berging is ongeveer 12,10m+NAP. De maximale berging tot de insteek is ongeveer 7.900 m3 wat overeenkomt met 110 mm. In het waterhuishoudingplan wordt een stresstestberekening uitgevoerd met een bui T100+10% met een volume van 88 mm in 24 uur. Hiermee wordt geconcludeerd dat er voldoende ruimte is voor het bufferen van regenwater bij extreme situaties. De Zwarte Rijt wordt ook niet overmatig belast met de afwatering van het plangebied.
De uitwerking van het vuilwatersysteem vereist de aandacht: de bestaande vuilwatergemaal is ingericht bij de aanleg van de noordelijke deelplangebieden. De aan- en afvoerleidingen en de situatie rondom het gemaal zijn niet optimaal en moeten dan ook ingepast worden in het plangebied, zodat de verkregen ruimtelijke kwaliteit recht doet aan een goede leefomgeving en woongenoot van nabije woningen. Dat geldt ook voor de fasering van de verschillende bouwblokken: de benodigde waterberging en hoofdriolering moet er liggen, alvorens gestart wordt met de bouw.
5.4 Watertoets
Het waterschap de Dommel is betrokken bij de planvorming en genoemde onderzoeken. Ook bij overleggen over het nieuwe watersysteem. De uitgangspunten van de waterbeheerder zijn hierin expliciet meegewogen en -genomen. In het plangebied is de waterhuishouding, de geohydrologie en de bodemopbouw onderzocht. Een en ander zoals beschreven in het stedenbouwkundige plan van LOS. Dit waterhuishoudkundige onderzoek is in overleg tussen de gemeente Tilburg en waterschap akkoord bevonden. Enkele aandachtspunten zijn vastgelegd tussen partijen en worden meegenomen in de doorvertaling bij de civieltechnische uitwerking; waar het gehele waterhuishoudkundige systeem tot in detail ontworpen en doorgerekend wordt. Het eindconcept is voorgelegd aan het waterschap De Dommel. Het voorlopig wateradvies is verwoord in de brief van 4 februari 2020. De opmerkingen betreft voornamelijk de beschrijving van het nieuwe watersysteem. Het watersysteem zelf blijft ongewijzigd. De gestelde opmerkingen en aandachtspunten zijn besproken met het waterschap en hebben geleid tot de bijstelling van de waterparagraaf. Het waterschap De Dommel blijft betrokken bij deze uitwerkingen van het watersysteem, bij het opstellen van het waterhuishoudingplan, dat het oorspronkelijke waterhuishoudingplan completeert en actualiseert. Deze technische uitwerking van het watersysteem is de onderbouwing van de watervergunning. In de periode na 4 februari heeft het Waterschap opmerkingen gemaakt nav. het vooroverleg van het bestemmingsplan. Op 18 maart 2020 heeft het waterschap een nieuw advies gegeven. Dit advies is overgenomen en verwerkt in deze toelichting.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Standaard plansystematiek
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.
6.2.3 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.
6.2.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijkgesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:
75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;
150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;
200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m²;
terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen.
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d. In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Bedrijf, voor de kleinschalige nieuwe woonwerkkavels aan de westzijde aan de Enschotsebaan;
Groen, voor de openbare groenzone in het plangebied;
Maatschappelijk, voor de basisschool;
Verkeer – verblijf, voor de wegen binnen het plangebied;
Water, voor de sloten en retentiegebieden;
Wonen, voor de bestaande (conserverend bestemde) woningen;
Wonen – Werken, voor de bestaande woonwerkkavels langs de Enschotsebaan;
Woongebied, voor de bouwblokken waar nieuwe woningen gerealiseerd gaan worden;
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
Erf;
Bouwvlak;
Specifieke bouwaanduidingen.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:
Leiding hoogspanning, voor de ondergrondse 10 kV leiding van ProRail;
Leiding hoogspanningsverbinding, voor de bovengrondse 150 kV leiding van Tennet;
Waarde archeologie, ter bescherming van de eventuele archeologische waarden in het westelijke deel van het plangebied dat nog niet archeologisch is vrijgegeven.
In artikel 18 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Verder zijn in dit artikel de binnen het plangebied opgenomen wijzigingsbevoegdheden opgenomen die gekoppeld zijn aan specifieke gebieden ter plaatse van de aanduiding wro wetgevingszone-wijzigingsgebied. Binnen dit bestemmingsplan zijn 2 wijzigingsgebieden opgenomen.
6.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Enschotsebaan-zuid (woningbouw) op 11 januari 2019 gepubliceerd in het gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie |
Datum verzending |
Datum ontvangst reactie |
Opmerkingen? |
Waterschap De Dommel |
14-1-2020 |
19-3-2020 |
Waterparagraaf aangepast na opmerking Waterscha de Dommel |
Nederlandse Gasunie, District West |
14-1-2020 |
|
|
Enexis BV |
14-1-2020 |
|
|
TenneT BV |
14-1-2020 |
7-2-2020 |
Toelichting en regels gewijzigd na opmerkingen Tennet |
NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij |
14-1-2020 |
|
|
Petrochemical Pipeline Services BV |
14-1-2020 |
|
|
Prorail |
14-1-2020 |
|
|
Kamer van Koophandel Brabant |
14-1-2020 |
|
|
Brandweer Midden-West Brabant |
14-1-2020 |
|
|
Dorpsraad Berkel-Enschot |
14-1-2020 |
|
|
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Reactie Waterschap De Dommel
Besteed in het plan aandacht aan de toekomstige functioneren van de Zwarte Rijt. Deze watergang gaat grotendeels deel uitmaken van de retentievoorziening. De A-status van de watergang vervalt. Alleen ter hoogte van de achtertuinen van de woningen aan de Bosscheweg houdt de Zwarte Rijt een afvoerfunctie. De aansluiting van deze afvoerende watergang op de retentie of het stroomafwaarts gelegen watersysteem is een belangrijk aandachtspunt in de uitwerking. Ook dient het toekomstig beheer en onderhoud van de watergang zowel door de gemeente als het waterschap gegarandeerd worden. Er is nog onduidelijkheid over het stuwpeil van de retentievoorziening bij de Burgemeester Bechtweg. Toon in het waterhuishoudkundig plan aan dat het stuwpeil zo is gekozen, dat er geen overlast kan ontstaan bij lager gelegen percelen. Houd bovendien rekening met de gevolgen van wijziging van het stuwpeil voor de dimensionering van de retentievoorzieningen. De afmetingen van de retentievoorzieningen in het plan zijn bepaald op grond van een stuwpeil van 11,8 m +NAP. Wanneer een lager stuwpeil wordt gekozen, kan dit betekenen dat de voorzieningen een groter oppervlak moeten krijgen.
Reactie TenneT BV
Tennet heeft aangegeven dat er een onderscheid tussen een belemmeringenstrook en een indicatieve zone (magneetveldzone) gemaakt moet worden. Naar aanleiding daarvan moet in artikel 13.1 de belemmerende strook van 45 meter dan ook aangepast worden naar 17, 5 meter. Op de verbeelding kan de ubbelbestemming Leiding-Hoogspanningsverbinding dan ook aangepast worden naar een strookbreedte van 35 meter (2 x 17,5 meter). Omdat er binnen de veiligheidszone-hoogspanningsverbinding (indicatieve zone) van 2 X 45 meter (blijkt uit rapport Liandon) geen nieuwe woningen gebouwd worden is het niet noodzakelijk deze veiligheidszone nu op de verbeelding op te nemen. Voor de bestaande woningen die binnen deze veiligheidszone liggen gaan we vanwege de al lange tijd bestaande situatie geen eis opleggen dat hier geen personen jonger dan 15 jaar mogen verblijven. Het blijft van belang om juist in de toelichting goed het onderscheid tussen belemmeringenstrook en indicatieve zone (magneetveldzone) te beschrijven.
8.3 Omgevingsdialoog
Op 27 maar 2019 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in de basisschool St. Caecilia. Tijdens deze drukbezochte informatieavond is een toelichting gegeven op de aard, het doel van het bestemmingsplan en de ontwikkeling. Hiervoor zijn drie lokalen van de school ingericht. De sfeer en enthousiasme waren positief, dit is ook gebleken uit de reacties. Ook is er een presentatie gegeven waarin de volgende onderdelen aan bod kwamen:
Doel van de avond;
Het plan;
Verkeerstructuur in het plan;
Wateraspecten die terugkomen in het plan;
Het beeldkwaliteitplan;
De planning.
Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Aandachtspunten waren onder andere wat er met het gebied onder de hoogspanningsmasten zou gebeuren mochten deze verdwijnen. Aangegeven is dat de watergang en waterberging behouden zou blijven. Ten noorden en ten zuiden van de retenties zou mogelijk ruimte ontstaan voor enkele extra woningen. Bomen aan de zuidzijde van het plangebied zijn ingetekend in de achtertuinen van bestaande woningen aan de Bosscheweg. Als reactie is gegeven dat deze bomen het huidige aanwezige groen symboliseren. Dit resulteert dat het plan niet aangepast zal worden waardoor er geen bomen aangeplant worden in bestaande tuinen.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 13 juli 2020 tot en met 24 augustus 2020. Tijdens deze periode zijn er zes zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Zienswijze 1 (ontvangen op 18 juli 2020)
Reclamant dient op basis van het stedenbouwkundig plan bezwaar in tegen de parkeerplaatsen aan de Akelei, direct naast de woning aan Klaproosstraat 24. Tijdens de koop en de bouw van de woning is de ontsluiting vanuit de tuin naar de openbare weg specifiek aangepast omdat het garagedeel van de woning een zakelijke bestemming heeft. De ruimte tussen de ontsluiting en de voorzijde van de woning is destijds besproken en aangegeven te zijn voorzien als groenstrook. In het huidige plan zijn direct naast de woning parkeerplaatsen ingetekend die de uitstraling niet ten goede komen. Daarnaast is aangegeven dat er interesse is voor het bijkopen van deze groenstrook (voor eventueel bouw extra garage) waar door de ontwikkelaar en de gemeente geen duidelijk antwoord op is gekomen.
Standpunt gemeentebestuur
Bebouwing dichter op de hoek Akelei-Klaproosstraat is niet wenselijk. Het is ongebruikelijk om het straatprofiel hier te versmallen. Het zorgt voor een rommelig straatbeeld en maakt het kruispunt minder overzichtelijk. Verder zijn in- en uitritten kort op een kruispunt niet wenselijk. Daarnaast is er een parkeerbalans opgesteld om per woningveld voldoende parkeerplaatsen te kunnen realiseren. De voorlopige inrichting met langsparkeren en bomen aan de Akelei is een standaardoplossing voor een woonstraat. Dit zal in het inrichtingsplan nader worden uitgewerkt. Belangrijk is dat er goede voetgangersvoorzieningen komen, groen in de straat en dat de verkeersveiligheid geborgd is. Tot slot wordt nog opgemerkt dat het stedenbouwkundig plan puur ter indicatie is om een idee te geven hoe het plan er uit kan komen te zien. Het heeft geen juridische status. Het bestemmingsplan daarentegen wel. Het bestemmingsplan is globaal van opzet, waarbij niet gedetailleerd is aangegeven waar wel en geen parkeerplaatsen komen.
Conclusie
De zienswijze onder 1 is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijze 2 (ontvangen op 19 augustus 2020)
Het gebied grenzend aan de Akelei, welke de bestemming 'Wonen-uit te werken' heeft, geeft volgens reclamant aan hen onvoldoende zekerheid over hetgeen gerealiseerd kan worden. Men wil inzicht in specifieke ontwerp uitgangspunten. Er is een zorgvuldige inpassing geboden om het straatbeeld en daarmee de waarde van de woningen te behouden. Men wil het plan aangepast hebben door:
het type woningen te specificeren in 2-onder-1 kap en vrijstaand;
het maximaal bebouwingspercentage van de kavel te specificeren;
de locatie van de voorgevelrooilijn aan te geven: de huidige woningen aan de Akelei hebben een voorgevelrooilijn van 7 à 8 meter vanaf de perceelgrens. Dit principe moet doorgezet worden;
de situering van de hoofdgebouwen en uitritten aan te laten sluiten op de al gerealiseerde woningen aan de Akelei (geen uitritten tegenover hoofdgebouwen van reeds gerealiseerde woningen Akelei);
zo veel als mogelijk het bestaande groen (bomen) behouden en opnemen in het verkavelingsplan.
Standpunt gemeentebestuur
Op de gronden gelegen tegenover Akelei 7-9-11-13 ligt een uit te werken woonbestemming. Om meer duidelijkheid te geven aan de grondeigenaar en omwonenden wordt de uit te werken bestemming vervangen door een directe bouwtitel, waarbij twee vrijstaande woningen gebouwd kunnen worden. Verwezen wordt naar de beantwoording onder 6.
Conclusie
De zienswijze onder 2 is gegrond. Door het opnemen van een directe bouwtitel en het vastleggen van bouwvlakken wordt meer duidelijkheid gegeven waar de woningen kunnen komen.
Zienswijze 3 (ontvangen op 20 augustus 2020)
Reclamant dient bezwaar in tegen de bouwkavels gelegen tegenover Akelei 7-9-11-13. Er is geen duidelijk beeld van wat er voor bebouwing wordt toegestaan, vrijstaand of twee-onder-een kap?
Er wordt geen duidelijke rooilijn ten opzichte van de voorgevel tot grens kavel aangegeven. De wens hiervoor is minimaal dezelfde regel van de huidige bebouwing van 7 tot 8 meter te hanteren.
Er is geen duidelijkheid over de eventuele herziening of aanpassing van openbare ruimte voor de bouwkavels ten opzichte van groenstroken, trottoirs en parkeerhavens. De wens hierbij is dat er geen versobering en vermindering van deze voorzieningen plaatsvindt. Tevens kan dit door bijvoorbeeld verbreding van de openbare weg met een trottoir leiden tot een gewenste grotere afstand tot de huidige bebouwing.
Er is geen duidelijkheid over de schending van de huidige privacy van de bestaande woningen. Daarbij wordt gedacht aan inkijk in de bestaande woningen door positionering van zichtvlakken (glas, verwijdering groen en bomen). Dit zou namelijk onherroepelijk de privacy verminderen ten opzichte van de huidige situatie, wat kan leiden tot waardevermindering van de huidige woningen door beperking van het vrije uitzicht op groen en bomen. Daarnaast zal dit het woongenot verminderen, wat eveneens tot waardevermindering van de huidige woningen kan leiden.
Er is geen duidelijkheid over de positionering van eventuele opritten en ontsluitingen van privé terrein naar de openbare weg. De wens is dat er geen overlast van licht van auto's of permanente verlichting ten aanzien van de bestaande hoofdgebouw Akelei 9 wordt veroorzaakt.
De huidige summiere informatievoorziening maakt het onmogelijk om een reëel inschatting te maken wat de gevolgen zouden kunnen zijn en op voorhand kenbaar te maken wat wenselijk zou zijn om eventuele nadelige gevolgen van aanpassing van het bestemmingsplan te minimaliseren.
Standpunt gemeentebestuur
Zie beantwoording onder 2 en onder 6. Zoals onder 2 al is aangegeven wordt de uit te werken bestemming vervangen door een directe bouwtitel en worden bouwvlakken opgenomen zodat duidelijk is waar de woningen kunnen komen. Verder wordt verwezen naar de beantwoording onder 6.
Verder wordt in aanvulling daarop het volgende opgemerkt. Wat het uitzicht betreft bestaat er in het algemeen geen recht op blijvend vrij uitzicht. In verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat bevestigd. Zo ook in de uitspraak van 3 mei 2017 (ENCLI:NL:RVS:2017:1172) waarbij op 26 meter afstand van woningen bouwwerken van 11 meter hoog worden toegelaten. Dit leidde naar het oordeel van de Afdeling niet tot onevenredige aantasting van het uitzicht. De woningen aan de westzijde van de Akelei (maximale bouwhoogte 10 meter) komen op een afstand van circa 26 meter vanaf de woningen aan Akelei 9, 11 en 13.
De inrichting van de openbare ruimte wordt in het inrichtingsplan nader vormgegeven. Daarin wordt duidelijkheid gegeven over hoe de openbare ruimte er uit komt te zien.
Wat betreft de positionering van opritten en ontsluitingen wordt opgemerkt dat het aantal verkeersbewegingen van een oprit voor één woning beperkt is.
Nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, kan een verzoek voor planschade ingediend worden mocht reclamant van mening zijn dat hij planschade lijdt.
Conclusie
De zienswijze onder 3 is gegrond voor wat betreft het vastleggen van de sitering van de woningen en het opnemen van een directe bouwtitel in plaats van een uit te werken bestemming. Voor het overige is de zienswijze ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijze 4 (ontvangen op 20 augustus 2020)
In het ontwerp plan is opgenomen dat er geen extra groen is voorzien tegen percelen grenzend aan de percelen aan de Bosscheweg. Het bestaande groen van de tuinen van de percelen van de Bosscheweg is als groen ingetekend en er is opgenomen dat daar geen groen is voorzien. In het project Meesterhof lijkt het echter zo te zijn dat er achter een aantal woningen een ontsluiting aan de achterkant van de percelen is voorzien richting het fietspad/ontsluiting naast de Burgemeester Bechtweg. Deze ontsluiting zou dan aangrenzend liggen aan erfafscheidingen van de percelen van de Bosscheweg. Gevraagd wordt wat het ontwerp van de ontsluiting is, indien deze inderdaad voorzien is, of deze wordt afgesloten voor niet bewoners en de wijze waarop deze ontsluiting ligt ten aanzien van de erfafscheidingen van de percelen aan de Bosscheweg. Als suggestie wordt een groenstrook tussen de ontsluitingen en de percelen voorgesteld.
In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat een aantal woningen over de norm voor geluidhinder heen gaat met bouwaanpassingen voor gevels tot gevolg. Het verhogen van de geluidswal bij de Burgemeester Bechtweg lijkt vanuit kostenoogpunt niet realistisch. Gevraagd wordt wat het effect is van de weerkaatsing van het geluid richting de percelen op de Bosscheweg wanneer er hoogbouw (al dan niet met speciale geluidwerende gevels) plaatsvindt tussen de Burgemeester Bechtweg en de Bosscheweg.
Standpunt gemeentebestuur
Het stedenbouwkundig plan, welke als bijlage bij de toelichting is opgenomen, laat zien dat tussen de voorziene bebouwing aan de zuidwest zijde (tussen Burgemeester Bechtweg en Bosscheweg) en de achterzijde van de woningen aan Bosschweg 92, 90 en 88 een aanduiding 'bomen nader te bepalen' is opgenomen en een voetpad/brandgang is ingetekend. Het stedenbouwkundig plan heeft echter geen enkele status. Het geeft slechts een indicatie hoe het er uit zou kunnen komen zien. Het bestemmingsplan is bepalend. Daarin zijn de gronden gelegen tussen Burgemeester Bechtweg en Bosscheweg bestemd als 'Woongebied'. Daarin zijn behalve woningen onder meer ook groenvoorzieningen, ontsluitingswegen en langzaamverkeersroutes toegestaan. Het ontwerp van de ontsluiting zal in het inrichtingsplan nader worden uitgewerkt.
Er vindt geen hoogbouw plaats tussen de Burgemeester Bechtweg en de Bosscheweg. De maximale bouwhoogte in dat bouwvlak bedraagt 10 meter, de maximale goothoogte bedraagt 7,5 m. Bovendien loopt de Burgemeester Bechtweg op een hoogte van circa 6 meter boven het maaiveld van het plangebied met een geluidscherm van 3 meter hoogte langs de weg. Voor reflecties op het 6 meter lager gelegen plangebied hoeft niet te worden gevreesd.
Conclusie
De zienswijze onder 1 is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijze 5 (ontvangen op 18 juli 2020)
Reclamant heeft uitzicht op de achterzijde van de percelen gelegen aan Enschotsebaan 21/21a. Een deel van dat perceel heeft de bestemming 'Wonen-uit te werken' gekregen. Deze bestemming maakt het onder andere mogelijk om maximaal 2 grondgebonden woningen te realiseren. Deze ontwikkeling gaat ten koste van het woongenot. De uit te werken bestemming geeft geen zicht op de ligging van de voorgevelrooilijn. De woning van reclamant ligt op een afstand van 7 m uit de rand van de weg. Als de woningen aan de overzijde aan de rand van de percelen mogen worden gerealiseerd, dan is de impact voor reclamant aanzienlijk groter dan bij een afstand van 7 m vanaf de rand van het perceel.
Het is niet duidelijk wat voor soort woningen er kunnen komen en is de ligging van de bouwvlakken niet bekend. Als dat wel bekend zou zijn, zou de impact voor wat betreft de beperkingen van het woongenot beter in te schatten.
Inkijk in de woning en tuin is dadelijk mogelijk, wat een inbreuk op de bestaande situatie en een aantasting van de privacy is. Aanpassing van het plan is nodig om privacy te beschermen. Nu hebben reclamanten uitzicht over een achtertuin met bomen. Na voltooiing van het plan hebben ze direct zicht op een enorme bouwmassa van het bouwproject, wat het bestaande uitzicht in ernstige mate aantast. Om het vrije uitzicht zoveel mogelijk te behouden is aanpassing van het plan noodzakelijk.
Op de locatie is nu voldoende parkeerruimte aanwezig. Het is niet duidelijk of de parkeerplaatsen die nu aan de overzijde van de woning van reclamanten aanwezig zijn, met dit plan daar ook blijven liggen. Indien dat niet het geval is, wordt de parkeerdruk op de omgeving wel groter met de komst van nog eens twee woningen.
Afgevraagd wordt of er tussen de woningen en de openbare weg een trottoir wordt gerealiseerd. Dit maakt dat de afstand van de nieuw te realiseren woningen tot de woning van cliënten ook wordt vergroot.
Nu bij planschadeclaims een steeds groter deel van het nadeel voor eigen risico blijft, moet dit nadeel zo klein mogelijk blijven. Een goede ruimtelijke ordening vraagt dat het nadeel van omwonenden waar mogelijk beperkt blijft.
Gevraagd wordt om het bestemmingsplan voor het perceel gelegen tegenover hen met de bestemming 'Wonen-uit te werken' niet vast te stellen danwel het plan aan te passen.
Standpunt gemeentebestuur
Zie beantwoording onder 2 en 6. Zie beantwoording onder 2 en onder 6. Zoals onder 2 al is aangegeven wordt de uit te werken bestemming vervangen door een directe bouwtitel en worden bouwvlakken opgenomen zodat duidelijk is waar de woningen kunnen komen. Verder wordt verwezen naar de beantwoording onder 6.
Verder wordt in aanvulling daarop het volgende opgemerkt. Wat het uitzicht betreft bestaat er in het algemeen geen recht op blijvend vrij uitzicht. In verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat bevestigd. Zo ook in de uitspraak van 3 mei 2017 (ENCLI:NL:RVS:2017:1172) waarbij op 26 meter afstand van woningen bouwwerken van 11 meter hoog worden toegelaten. Dit leidde naar het oordeel van de Afdeling niet tot onevenredige aantasting van het uitzicht. De woningen aan de westzijde van de Akelei (maximale bouwhoogte 10 meter) komen op een afstand van circa 26 meter vanaf de woningen aan Akelei 9, 11 en 13.
Zie de beantwoording onder 2 en 6. Er kunnen uitsluitend twee vrijstaande woningen komen. De gronden krijgen in plaats van een uit te werken bestemming een directe bouwtitel. Hierdoor is duidelijk hoe de bouwvlakken komen te liggen.
Verwezen wordt naar de beantwoording onder a.
De verkeersbestemming blijft gehandhaafd. Hierin is parkeren mogelijk. In het stedenbouwkundig plan is een parkeerbalans opgesteld voor alle woonvelden inclusief bestaande woningen aan de Akelei. In het inrichtingsplan wordt dit nader uitgewerkt en zullen voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd c.q. beschikbaar blijven voor bestaande woningen. Dit dient bovendien bij de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond te worden.
De verkeersbestemming is hier circa 13 meter breed. De rijbaan is circa 5 à 6 meter breed. In de verkeersbestemming is behalve de rijbaan plaats voor parkeren, groen en een voetpad. Hoe de feitelijke inrichting er uit komt te zien zal in het inrichtingsplan nader worden uitgewerkt.
Nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, kan een verzoek voor planschade ingediend worden mocht reclamant van mening zijn dat hij planschade lijdt. Aangezien de bedrijfsactiviteiten op het perceel eindigen, wordt verwacht dat er geen nadeel is, dan wel dat het nadeel zeer beperkt is.
Gezien het bovenstaande wordt hier geen medewerking aan verleend.
Conclusie
De zienswijze onder 5 is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijze 6 (ontvangen op 24 augustus 2020)
Reclamant exploiteerde in het verleden een fruitteeltbedrijf op de locatie Enschotsebaan 21. Bij de verkoop van de bedrijfsgronden aan diverse projectontwikkelaars ten behoeve van woningbouw is op 27 juli 2010 een vaststellingsovereenkomst tussen partijen gesloten. Daarin is overeengekomen dat de bij reclamant in eigendom blijvende gronden bestemd worden tot woningbouw. In de overeenkomst is opgenomen:
“X neemt een inspanningsverplichting op zich om te bewerkstelligen dat het bij Reclamant in eigendom zijnde perceel Enschotsebaan 21 zodanig door gemeente wordt bestemd dat:
De bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk wordt op het zuidelijke deel, welke woningen zullen zijn gesitueerd op en worden ontsloten via de nieuw aan te leggen planontsluitingsweg aan de oostzijde, zoals ter indicatie op de aangehechte situatietekening staat vermeld;
Ter plaatse van de huidige bedrijfsruimte gesitueerd aan de Enschotsebaan eveneens de bouw mogelijk wordt gemaakt van een vrijstaande woning (nr. drie), zoals ter indicatie op de aangehechte situatietekening staat vermeld."
In het huidige bestemmingsplan wordt deze afspraak onvoldoende nageleefd. Er is slechts een nader uit te werken bestemming woonbestemming opgenomen en maakt het bestemmingsplan niet de "bouw" van drie vrijstaande woningen op het perceel van reclamant mogelijk.
Verder levert de 'uit te werken' bestemming onvoldoende rechtszekerheid en zijn de kosten die voor rekening van reclamant komen vele malen hoger dan bij een directe bouwtitel. Er ontstaat afzonderlijk risico op bezwaar van omwonenden vanwege een afzonderlijke procedure, er zijn extra kosten voor noodzakelijke onderzoeken, extra kosten voor het op te stellen bestemmingsplan en voor te betalen leges in verband met de afzonderlijke procedure. Dit is in strijd met de vaststellingsovereenkomst en de intenties welke tussen partijen zijn vastgelegd.
Verzocht wordt om het bestemmingsplan aan te passen overeenkomstig de strekking van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen.
Standpunt gemeentebestuur
De gemeente is geen partij in de gesloten vaststellingsovereenkomst tussen reclamant en ontwikkelaar. Eerder is door de toenmalige rentmeester van reclamant een uit te werken bestemming akkoord bevonden. In het onderhavige ontwerp bestemmingsplan is eenzelfde invulling voor de percelen meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de vaststellingsovereenkomst.
Gezien de zienswijze en gezien de zienswijzen van omwonenden die meer zekerheid willen over wat er ontwikkeld wordt, wordt de uit te werken bestemming vervangen door een directe bouwtitel voor twee vrijstaande woningen.
Zie de beantwoording onder a.
Ze de beantwoording onder a.
Conclusie
De zienswijze onder 1 is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Wijzigingen bestemmingsplan
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen en ambtshalve zijn de volgende wijzigingen bij vaststelling aangebracht.
Wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen
Het plan wordt op de volgende onderdelen gewijzigd naar aanleiding van ingediende zienswijzen.
Verbeelding
De uit te werken bestemming vervalt en wordt vervangen door een directe bouwtitel. De gronden krijgen de bestemming Wonen. Er worden twee bouwvlakken opgenomen voor elk één vrijstaande woning. De twee bouwvlakken liggen 8 meter uit elkaar (2 x 4 m uit de zijdelingse perceelgrens). De afstand tot de andere zijdelingse perceelgrens is voor beide bouwvlakken ter hoogte van de voorgevelrooilijn gelijk. De bouwvlakken liggen op 6 m uit de voorste perceelgrens. De diepte van de bouwvlakken bedraagt 12 m. De bouwvlakken krijgen een breedte van 8 m.
Regels
De uit te werken bestemming vervalt en wordt vervangen door een directe bouwtitel. De gronden krijgen de bestemming Wonen met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 resp. 10 meter. Er wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij uitsluitend woningen gebouwd mogen worden nadat de (voormalige) bedrijfshal is verwijderd.
Ambtshalve wijzigingen
Het plan wordt op de volgende onderdelen ambtshalve gewijzigd.
Verbeelding
Aan de oostzijde tussen de straten Jakobsladder en Vrouwenmantel is in het verlengde van de Ranonkel in de bestemming 'Woongebied' een onderbreking tussen twee bouwvlakken. Hier wordt in de toekomst een voetpad aangelegd, in het verlengde van het bestaande voetpad haaks op de Heggenwikke. De gronden tussen het bestaande voetpad en de Jakobsladder en met een breedte van circa 8 meter worden bestemd als 'Verkeer-Verblijf'. De aansluitende bouwvlakken in de bestemming 'Woongebied' worden 3,5 meter teruggelegd.
De plangrens aan de noordwest zijde wordt aangepast door deze op de kadastrale grens te leggen van het meest noord-oostelijk gelegen kavel. Het betreft een strook van circa 9 x 62 meter. Het betreft hier geen afwijking welke naar aard en omgang zo groot is dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld. De gronden krijgen een bestemming 'Bedrijf' zonder een aanduiding voor bouwvlak én een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Het betreft percelen met nummers Berkel-Enschot, sectie A nummer 5562 (gedeeltelijk) en nummer 4770.
De bestemming ‘Verkeer-verblijf’ wordt ter hoogte van de Meester van Mensvoortstraat ten behoeve van kabels en leidingen aangepast. Initiatiefnemer is voornemens de kabels en leidingen ter hoogte van de Meester van Mensvoortlaan te laten liggen. Om een gunstige civieltechnische situatie te creëren dient de beoogde weg zo kort mogelijk over de leidingen te lopen. De oversteek over de kabels en leiding dient zo klein mogelijk te worden. Hieronder is de beoogde nieuwe weginrichting weergegeven.
De bestemming verkeer wordt verruimt zodat er flexibiliteit ontstaat om de weg zodanig in te richten dat de oversteek van de kabels en leidingen zo klein mogelijk wordt. Het bestemmingsvlak Woongebied wordt in noordoostelijke richting opgeschoven. De groenbestemming wordt mee aangepast. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven. In het inrichtingsplan wordt de definitieve weg en inrichting van deze straat en bijbehorend groen vorm gegeven.
Oude situatie Nieuwe situatie
De wijzigingsbevoegdheid om een gedeelte van de groenbestemming te kunnen wijzigen in een woonbestemming wordt in westelijke richting vergroot. Op de onderstaande afbeelding is de vergroting weergegeven. De wijzigingsbevoegdheid kan gebruikt worden zodra de hoogspanningsverbinding naar een andere locatie, ondergronds, is verplaatst. Door het vergroten van het gebied van de wijzigingsbevoegdheid kunnen er meer courante percelen ontstaan.
De bouwgrens van de bestemming Woongebied zoals hieronder op de tweede afbeelding met een rode pijl is aangegeven wordt circa 2 meter in noordwestelijke verruimd om de gewenste bebouwing zoals hieronder in de eerste afbeelding is aangegeven mogelijk te maken.
Regels
In artikel 10 Woongebied wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin bepaald wordt dat uitsluitend woningen gebouwd en in gebruik genomen mogen worden nadat in de bestemming 'Groen' of 'Water' voldoende waterberging is gerealiseerd. Onder voldoende waterberging wordt verstaan minimaal 60 liter per m2 verhard oppervlak.
Toelichting
De paragraaf archeologie wordt aangepast naar aanleiding van een uitgevoerd archeologisch proefsleuvenonderzoek. Dat onderzoek wordt als bijlage bij de toelichting gevoegd.
De paragraaf ecologie wordt aangepast naar aanleiding van een nieuwe Aeriusberekening en ecologische voortoets. Deze worden tevens als bijlage bij de toelichting gevoegd.
De paragraaf Geluid wordt aangepast naar aanleiding van het Besluit tot vaststelling van hogere waarde. Het besluit wordt als bijlage bij de toelichting opgenomen.