Spoorzone 2019
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2018005-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
De Spoorzone is het gebied waar voorheen de Werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen aanwezig was. Sinds het vertrek van de werkplaats in 2011 is dit gebied in ontwikkeling tot een compleet nieuw stadsdeel. De basis voor de tot nu toe uitgevoerde plannen vormt het Masterplan uit 2012 en het bestemmingsplan Spoorzone uit 2008. In verband met gewijzigde marktomstandigheden en nieuwe inzichten in de ontwikkelingen in de stad is de gemeente tot de conclusie gekomen dat de Spoorzone een nieuwe koers verdient. Dit heeft geleid tot de opstelling van het Koersdocument Spoorzone Tilburg (vastgesteld 25 maart 2019). Het Koersdocument is een richtinggevend beleidsdocument. Deze nieuwe koers maakt het ook noodzakelijk om voor de nog te ontwikkelen delen van de Spoorzone een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de nog te ontwikkelen delen van de Spoorzone. Het plangebied wordt globaal begrensd door de achterzijde van de percelen aan de Lange Nieuwstraat en de noordzijde van de Burgemeester Brokxlaan in het noorden, het NS plein en de Wagenstraat in het oosten, de spoorlijn Breda-Den Bosch in het zuiden en de Fraterstraat in het westen. De gebieden stationsplein met restaurant Eve, PlanT en Lochal maken geen onderdeel uit van dit plan. Hiervoor zijn al aparte planologische procedures gevolgd.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt voor het plangebied het bestemmingsplan "Spoorzone", vastgesteld 20 juni 2008, onherroepelijk geworden 20 januari 2010.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied beslaat grotendeels de locatie van de voormalige werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen. Het gebied bevat nog een groot aantal oorspronkelijke gebouwen die een tijdelijke of definitieve nieuwe functie hebben gekregen. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van het Koersdocument.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop de ontwikkeling aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Omdat het Koersdocument op veel onderdelen van deze toelichting ingaat en het Koersdocument actueel is (25 maart 2019 vastgesteld) (zie bijlagen 1, 2 en 3)wordt in deze toelichting, daar waar dit mogelijk is, verwezen naar de tekst in het Koersdocument en dient de tekst waarnaar verwezen wordt als ingelast in deze toelichting te worden beschouwd.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Woningbouw, kantoren en overige voorzieningen zijn al mogelijk in het geldende bestemmingsplan
Op basis van het vigerende plan is de ontwikkeling van woningbouw, kantoren en overige voorzieningen mogelijk. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Spoorzone met de diverse bestemmingen Centrum en Gemengd, uit te werken. Binnen deze uit te werken bestemmingen is onder andere detailhandel, kantoren, maatschappelijke instellingen, horeca I, II en III, binnen-recreatie en sport, zorg- en dienstverlening, bedrijven en wonen gestapeld toegestaan. De bouwhoogte varieert. In dit bestemmingsplan wordt minder totaal programma mogelijk gemaakt dan op grond van het geldende bestemming, na uitwerking, mogelijk is. Dit komt met name omdat besloten is veel meer bestaande gebouwen te handhaven en te transformeren. Hierdoor is minder nieuwbouw mogelijk dan op grond van het geldende bestemmingsplan.
Behoefte aan kantoren
Tegen de achtergrond van een zorgvuldige ruimtelijke ordening is eerder al bepaald dat de locatie Spoorzone - voor Tilburg dé locatie is waar aan de ontwikkeling van kantoren en daarmee de dienstverlenende sector in de stad ruimte wordt geboden. De locatie is opgenomen op de regionale kaart kansrijke kantoorgebieden die deel uitmaakt van de "Regionale afspraken kantoren Hart van Brabant" (RRO december 2016) (bijlage 4) waarin de regio als uitgangspunt neemt een keuze te maken voor kansrijke en toekomstbestendige bestaande en nieuwe kantoorlocaties. Hiertegenover spant zij zich in om het regionale overaanbod terug te gaan dringen. Deze keuze is mede gebaseerd op het rapport "Naar een gezonde kantorenmarkt voor Hart van Brabant" (Stec groep mei 2015). Eén van de conclusies hieruit is dat er een actuele regionale behoefte is aan nieuwe kantoorruimte en het merendeel van die vraag gericht is op centrum / stationsmilieu. Desalniettemin is het ook van belang om bestaande verouderde kantoren te onttrekken van de markt en toe te werken naar een afname van de kantorenvoorraad en ook een afname van de leegstand naar frictie niveau.
In totaal maakt dit plan de realisatie van maximaal 30.000 m2 kantoorruimte mogelijk. Deze kantoren zullen zich onderscheiden van de bestaande voorraad kantoren door de ligging nabij het station.
Op grond van de eerste resultaten van het onderzoek Kantorenstrategie Tilburg van Bureau BUITEN is de conclusie dat de Spoorzone binnen de Tilburgse kantorenmarkt een uitstekende uitgangspositie heeft. Met name voor bepaalde doelgroepen is de Spoorzone een gewilde omgeving. Specifiek zijn dit vier doelgroepen:
startende bedrijven in de creatieve industrie;
doorgroeiers in de creatieve industrie;
progressieve zakelijke dienstverleners;
en onderwijsinstellingen.
Bij die laatste gaat het om cross-over concepten gericht op ondernemerschap zoals MindLabs. (zie uitgangspunten notitie kantoren inde Spoorzone bijlage 5).
De kantoren voorzien derhalve door de kwalitatieve toevoeging aan het bestaand kantorenareaal in Tilburg in een regionale behoefte.
Geconcludeerd wordt dat uit onderzoek blijkt dat er behoefte is aan kantoorruimte in de Spoorzone. Dat dit plan past in de regionale afspraken m.b.t. kantorenontwikkeling. Tevens blijkt dat de kantoorontwikkeling onderscheidend is ten opzichte van bestaand aanbod en dat vrees voor structurele leegstand van bestaande kantoren niet terecht is omdat het enerzijds niet in onevenredige mate aan de orde is en anderzijds omdat transformatie naar een andere functie voor die panden op basis van vigerende bestemmingsplannen veelal mogelijk is. Uit de praktijk blijkt bovendien dat transformaties reeds plaatsvinden.
Behoefte aan woningbouw
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie.
Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd.
De woningbouwopgave voor Tilburg kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden.
De wens om met de Spoorzone een aantrekkelijk woonmilieu te bieden voor verschillende doelgroepen die als overall kenmerk hebben dat ze graag stedelijk willen wonen past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). De samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave wordt beschreven in de paragraaf Volkshuisvesting.
Behoefte aan Hotels
In 2015 is een uitgebreid accommodatie onderzoek voor Tilburg uitgevoerd. In 2019 is dit onderzoek geactualiseerd. Het aanbod, de plannen en de vraag zijn in kaart gebracht. Het onderzoek en de analyse laten zien dat in Tilburg nog marktruimte is voor nieuwe hotelkamers. De beleidsuitgangspunten uit de beleidsnota Verblijfsaccommodaties 2016 zijn nog steeds actueel, de marktruimte die er is, wordt benut om een kwalitatieve slag te maken in het aanbod. Het hotel in de Spoorzone past met 100 kamers binnen de beleidsuitgangspunten en binnen de marktruimte.
Daarnaast blijft er nog marktruimte over voor kleinere onderscheidende overnachtingsvoorzieningen in het centrum van de stad. Voorbeelden zijn boutique-hotels en combinaties met shortstay en longstay.
Ook hiervoor biedt de Spoorzone ruimte.
Behoefte aan Horeca en Detailhandel
De bestaande horecazaken worden als zodanig bestemd en er wordt een beperkt aantal extra horeca gelegenheden toegestaan. De horeca bedient uiteenlopende doelgroepen en geeft levendigheid op de verschillende plekken. De komst van nieuwe horeca-initiatieven is passend wanneer ze de identiteit van het gebied versterken en wanneer ze niet kannibaliserend uitwerken op andere locaties in de stad. Het gaat om maximaal 3 extra horeca gelegenheden.
M.b.t. Detailhandel zijn er slechts in beperkte mate bepaalde initiatieven mogelijk, en alleen
wanneer deze de gebiedsidentiteit gaan versterken. Te denken valt aan alternatieve concepten die een
toegevoegde waarde hebben voor het gebied, en de levendigheid van plinten komen versterken.
Deze detailhandel wordt niet rechtstreeks toegestaan maar via een binnenplanse afwijking waarbij de behoefte aangetoond dient te worden.
Voor een uitgebreide onderbouwing van de behoefte aan het programma in de Spoorzone wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van het Koersdocument.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, die wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied.
2.1.4 Crisis- en herstelwet
De gemeente Tilburg heeft de Spoorzone aangemeld bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als één van de "Innovatieve duurzame experimenten" in het kader van de Crisis- en herstelwet. Bij ministeriele regeling van 1 juli 2019 is de Spoorzoen angewezen als project bedoeld in artikel 7c van het besluit Uitvoering Crisis- en herstelwet.
Ontwikkeling van de Spoorzone is niet goed mogelijk met een traditionele aanpak van planning en programmering. Het terrein is daarvoor te groot en te complex en de risico's zijn te groot. Het Masterplan uit 2012 voorzag in een planmatige en projectgewijze ontwikkeling van het gebied. Waar het plan niet in voorzag was dat in korte tijd omstandigheden kunnen veranderen en daarmee ook de kijk op wat het gebied zou moeten bieden. Steden bewegen continu en een strak keurslijf is voor een stedelijk gebied in transitie niet erg bruikbaar. De Spoorzone is volop in beweging, en bij elke nieuwe ontwikkeling en intrede van nieuwe gebruikers verandert het gebied van kleur. Dit is vanzelfsprekend een doorgaand proces, ook morgen en overmorgen.
De onvoorspelbaarheid van gebeurtenissen vraagt om meer flexibiliteit in de planvorming. Het kompas voor de herontwikkeling moet niet een gefixeerd ruimtelijk plan zijn, maar veeleer een wensbeeld van wat de Spoorzone als ‘plek in de stad’ zou moeten zijn. Dat gaat dus meer over een ‘nieuwe identiteit’ voor het gebied waarbinnen alle ruimte is voor veranderende ideeën. Flexibiliteit en aanpasbaarheid van de plannen zijn onontbeerlijk. Met de experimenten status kan de gemeente vooruitlopen op de Omgevingswet.
Op de volgende onderdelen wordt vooruitgelopen op de Omgevingswet.
We werken met open normen die uitgewerkt worden in beleidsregels. Dit betreft normen ten aanzien van onder andere de ruimtelijke structuur, de evenementen, externe veiligheid, aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het parkeren.
Fasering van de onderzoeken. Dit bestemmingsplan maakt een breed scala aan functies mogelijk. We hebben niet alle mogelijke varianten die gerealiseerd zouden kunnen worden onderzocht. We hebben aan de hand van de stedenbouwkundige uitwerking uit het Koersdocument onderzocht of het plan uitvoerbaar is. We hebben derhalve niet de maximaal planologische situatie onderzocht maar de nu bekende stedenbouwkundige uitwerking. Bij de planvorming per deelgebied wordt pas duidelijk hoe de plannen precies vorm zullen krijgen. Op dat moment vinden er, voorzover noodzakelijk, aanvullend onderzoeken plaats.
We leggen procesafspraken vast in het bestemmingsplan. Bij de planvorming van de deelplannen zal de omgevingsdialoog plaatsvinden via zogenoemde planteams. Die worden per deelplan gevormd uit direct betrokkenen. Deze planteams hebben een gekwalificeerd adviesrecht. Dat wil zeggen dat het planteam een advies uitbrengt, via het kwaliteitsteam, aan het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur zal gemotiveerd op dat advies moeten beslissen. Daarnaast zal er een kwaliteitsteam gevormd worden die de plannen toetst aan de overall visie op de Spoorzone. De beide teams zijn verankerd in de regels van het bestemmingsplan.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
In artikel 4 van de provinciale Verordening ruimte is het volgende bepaald:
Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied
4.1 Omschrijving
Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:
stedelijk concentratiegebied;
kernen in landelijk gebied.
4.2 Stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
4.3 Nieuwbouw van woningen
De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
4.4 Ontwikkeling van bedrijventerreinen en kantorenlocaties
De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop:
de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg als bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
het beoogde netto ruimtebeslag zich verhoudt tot de afspraken, bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
zorgvuldig ruimtegebruik op het terrein of de locatie wordt bevorderd.
2. Onder harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties waarover een gemeente beschikt, die:
wordt uitgedrukt in het netto ruimtebeslag van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd, betreft in het bijzonder het opnemen van regels:
om een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bij de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie te bevorderen;
die een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag voor bedrijven in verschillende milieucategorieën bevorderen;
over de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels;
over een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte;
die oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegengaan.
Onder oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt bij een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:
bedrijfswoningen;
bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en deze zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf met een omvang van meer dan 5000 m2.
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van kantoren, maatschappelijk voorzieningen, woningen enz. in bestaand stedelijk gebied. Er wordt voldaan aan artikel 4.2. en volgende van de Verordening. In paragraaf 2.1 en 4.4. is aangegeven dat de woningbouw voldoet aan de kwantitatieve woningbouwopgave die regionaal is afgesproken. In paragraaf 2.1 en 4.6. is aangegeven dat de realisatie van de kantoren past in de regionale afspraken kantoren Hart van Brabant 15-12-2016. Door het intensief ruimtegebruik is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Conclusie:
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. De ontwikkeling past in het provinicaal beleid en voldoet aan de Verordening ruimte.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Specifiek voor dit plan staat in de Omgevingsvisie
De Spoorzone is onderdeel van de Binnenstad van de 21e eeuw. De Spoorzone is één van de vijf sfeergebieden te weten een hoogstedelijk gebied waar een kenniscampus met creatieve economie en kleinschalige bedrijvigheid de dragers zijn.
De Spoorzone biedt ruimte aan woon- en kantoorgebouwen. Delen van de Spoorzone zijn nog ruw, met oude, verlaten fabriekspanden. Cultuurhistorische kwaliteiten dienen als inspiratiebron voor ontwikkeling. Dankzij een hoogstedelijk, hip en creatief woonmilieu, met publieksgerichte voorzieningen en aandacht voor lifestyle, lukt het studenten, talenten en een jonge, hoogopgeleide beroepsbevolking aan te trekken en te behouden.
2.3.2 Koersdocument
In hoofdstuk 3 van het Koersdocument staat het gemeentebrede beleid dat effect heeft op de Spoorzone beschreven.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Vertaling in het bestemmingsplan
In hoofdstuk 5 van het Koersdocument worden 3 niveau's van hoogbouw onderscheiden. Bij de planuitwerking voor hoogbouwlocaties moet aandacht besteed worden aan het zogenoemde projectprofiel uit het Handreiking Hoogbouw.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Archeologie
Inventarisatie.
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die voorkomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Op de IKAW is het plangebied en de omgeving niet gekarteerd.
ArWaTi: het plangebied maakt deel uit van een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Onderzoeken:
Ten noorden van het plangebied heeft onderzoek plaats gevonden vooruitlopend op de bouw van het Clarissenhof. In het gebied zijn geen archeologische waarden aangetroffen (Transect-rapport 571. Tilburg, Clarissenhof. Gemeente Tilburg (Noord-Brabant). Archiefonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (verkennende fase), 2014).
Tijdens de aanleg van de Burgemeester Brokxlaan is in 2014 een kleine noodopgraving uitgevoerd waarbij een deel van een middeleeuwse nederzetting uit de periode rond 1000 is onderzocht (Tilburg, Burgemeester Brokxlaan. Sporen van een nederzetting uit de volle middeleeuwen en percelering uit de nieuwe tijd zijn aangetroffen bij een Archeologische Begeleiding onder Protocol Opgraven. BAAC-rapport A-13.0191 november 2016).
In het kader van de opstelling van dit bestemmingsplan Spoorzone is een archeologisch verstoringsonderzoek annex bureauonderzoek uitgevoerd. Het plangebied is ingedeeld in vier zones: A: zeker verstoord; B: hoge verwachting met deels intacte bodem; C: onbekend en [D]: delen van het plangebied waar nooit is gebouwd (ARTEFACT! RAPPORT 405. Tilburg Spoorzone. Gemeente Tilburg. Archeologisch verstoringsonderzoek, 2018).
Conclusie
Het archeologisch verstoringsonderzoek 2019 toont aan dat een deel van het plangebied Spoorzone een hoge archeologische verwachting bezit met (deels) intacte bodem (zones B en D). Voor een deel van het plangebied is de mate van verstoring getypeerd als 'onbekend' (zone C). Voor de zones B en C wordt aanvullend archeologisch onderzoek geadviseerd.
Het advies voor aanvullend onderzoek om de mate van verstoring te onderzoeken in de zones B en D wordt niet overgenomen. Nut en noodzaak wordt sterk betwijfeld omdat het gaat om kleine gebieden aansluitend bij grote delen die als 'verstoord' worden omschreven. Verder onderzoek in combinatie met het opnemen van een dubbelbestemming waarde archeologie in het bestemmingsplan Spoorzone voor de zones C en D leidt in deze situatie tot een versnipperd ensemble van kleine gebieden waar behouden en verder onderzoek van archeologische waarden niet zinvol wordt geacht.
Deze argumenten gelden niet voor een deelgebied tussen de Burgemeester Brokxlaan en de spoorlijn ter hoogte van het voormalig tijdelijk busstation en het ten westen daarvan gelegen parkeerterrein. Hiervoor wordt een dubbelbestemming waarde archeologie opgenomen. Het bewuste gebied is nooit bebouwd en in 2014 is hier de aanwezigheid van middeleeuwse nederzetting uit de 10e eeuw vastgesteld.
3.3.2 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Het industriële erfgoed
Het industrieel erfgoed in het plangebied is één van de kwaliteitsdragers van het gebied. In elk geval moeten de beschermde en waardevolle objecten en structuren worden behouden. Deze moeten in samenhang met de omgeving een goede plaats krijgen in de nieuwe ontwikkelingen, zowel ruimtelijk als functioneel. Belangrijke delen van de NS Werkplaats zijn inmiddels aangewezen als gemeentelijke monumenten. In de komende periode wordt bepaald welke status andere gebouwen krijgen. In het Koersdocument is de richting aangegeven.
Achtergrond
Op en bij het plangebied ontwikkelde zich vanaf 1860 een werkplaats voor de Nederlandse spoorwegen. De komst van het spoor (dwars door de stad) en van de werkplaats (een groot terrein tussen de kernen, met nieuwe arbeid, werknemers en gebouwen) had voor Tilburg een grote impact, sociaal-economisch én ruimtelijk. Die effecten zijn nog steeds herkenbaar en geven een bijzonder karakter aan het gebied en de omgeving. Het geheel is cultuurhistorisch gezien een uniek complex vanuit meerdere perspectieven. Het complex is meer dan een verzameling industriële gebouwen en is vooral bijzonder als totaalcomplex met een eigen logica en logistiek. Het was een transversale werkplaats waar via sporen in een oost-westrichting het te reviseren materieel binnenkwam en via dwarse bewegingen (kranen/rolbanen) naar de reparatiebestemming gebracht werd.
Het complex bood ook op sociaal-cultureel gebied een bijzonder en onderscheidend werkmilieu ten opzichte van de destijds alom aanwezige textielwerkgelegenheid in Tilburg. De sociaal-democratische arbeidersbeweging in Tilburg heeft wortel geschoten in de NS Werkplaats.
Waardering complex NS Werkplaats
Het gehele complex is van algemeen belang. Het heeft cultuurhistorische waarde omdat het een belangrijke schakel in het verhaal van Tilburg is. Fysiek, ruimtelijk, geografisch, sociaal-economisch en demografisch markeert de werkplaats een belangrijke transitie naar de moderne industriestad die Tilburg zou worden en illustreert zo een essentiële fase in het verhaal van de stad. Het heeft ensemblewaarden als onderdeel van de stedelijke ontwikkeling van Tilburg, in het bijzonder de ontwikkeling tot een industrieel spoorwegknooppunt.
Het is relatief gaaf bewaard gebleven en is een voorbeeld van een samenhangend 'spoorweglandschap' binnen een stedelijke structuur.
Het complex is vooral belangrijk als unieke representant van een typologische ontwikkeling van lijnwerkplaatsen, namelijk die van een transversale werkplaats. Het heeft architectuurhistorisch waarde als voorbeeld van de sobere en doelmatige vormgeving van spoorwegwerkplaatsen. Belangrijk is de samenhang van ex- en interieur, een geïntegreerd stelsel van infrastructuur en hoge hallen met zowel functioneel als ruimtelijk bijzondere interieurs. Het geheel is dan ook een staalkaart van utilitaire bouw- en constructietechnieken die in Nederland de afgelopen 140 jaar zijn toegepast. De ruimtelijke oriëntatie en beleving van de verschillende hallen geeft het complex een bijzondere betekenis voor de stad.
De kernkwaliteit van de hallen is dat de bouwkundige structuur en daarmee onlosmakelijk verbonden ruimtelijke structuur vooral het gevolg zijn van de oorspronkelijke functies en processen van de transversale werkplaats. Samen met aspecten als de ruimtebeleving in de open hallen, de robuuste en soms ook imperfecte omgeving en bebouwing en natuurlijk de samenbindende infrastructuur en artefacten (rails, wissels, smeerputten, stootblokken, seinpalen, leidingen, kranen, rolwagen) zijn dit wezenlijke thema's met een toegevoegde waarde voor het verhaal van de werkplaats en de afleesbaarheid daarvan in de toekomst.
De verschillende ensembles hebben steeds een bijzondere betekenis in de geschiedenis van de werkplaats. Samen vormen die ensembles een aaneenschakeling van erfgoed dat zorgt voor de herkenbaarheid van de historische werkplaats.
Van hoge cultuurhistorische waarde is verder de infrastructuur op het terrein van de NSWerkplaats. Het stelsel van rails en transportlijnen is een belangrijke identiteitdrager binnen dit complex, een industrieel landschap. De historische ontwikkeling en cultuurhistorische waarden in de Spoorzone zijn vastgelegd in enkele specifieke rapportages.
Algemeen beleidskader.
Eerdere onderzoeksrapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf. Er wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de desbetreffende rapporten.
Meest relevant:
Monumentenwet 1988 / Erfgoedwet
Monumentenverordening Tilburg
Routekaart ruimtelijk cultureel erfgoed (2016-2019)
Register met beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten
SPZ013. 1. Voormalige NS Werkplaats in cultuurhistorisch perspectief' Cultuurhistorische Verkenning
Koersdocument Spoorzone Tilburg
Cultuurhistorisch waardevolle objecten.
Hiervoor is reeds ingegaan op de historische kwaliteiten van het gebied. In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten. Hieronder de lijst met waardevolle bebouwing inclusief de beschermde monumenten (GM = gemeentelijk monument; RM = rijksmonument) (zie kaart):
Plangebied:
Gebouw 65, Ketelhuis (1948) GM
Gebouw 76, Koperslagerij (1869)
Gebouw 79, Draaierij (1868-1934)
Gebouw 81, Medisch centrum (1962)
Gebouw 82, Motoren proefstand; was- en kleedruimte (1954) GM
Gebouw 83, Smederij (1868) GM
Gebouw 84, Verensmederij en bankwerkerij (1874/1902) GM
Gebouw 88, Draaierij (bg) en zadelmakerij en zolder (verdiepingen)(1868/1913) GM
Gebouw 90, Wagenmakerij, inclusief rails etc. aan zuidzijde (1868/1871) GM
Gebouw 92, Wagenmakerij II en bankwerkerij inclusief rails etc. aan zuidzijde (1891/1902) GM
Gebouw 95, Koepelhal, wagenmakerij III inclusief rails etc. aan zuidzijde (1902) GM
Nabije omgeving:
Lange Nieuwstraat 156-158, 2 villa's: Casa Cara en Villa Anna (1902) RM
Lange Nieuwstraat 168-170, Schakelstation PNEM (1955) GM
Lange Nieuwstraat 172-174, IJzergieterij en Stoomketelfabriek Deprez (ca. 1880) GM
Muur aan Lange Nieuwstraat, muur tussen 172 en 196
Vm Tehuis St. Annahof, Lange Nieuwstraat 196-200 (1927) GM
Burgemeester Brokxlaan e.o.:
Gebouw 41, Houtloods en kraanbaan (1867 e.v.) GM
Gebouw 46, Polygonale hal en draaischijf inclusief rails etc. (1937 en1929) GM
Gebouw 60 B&C, LocHal, locomotievenstelplaats incl. rails etc. aan zuidzijde (1932) GM
Gebouw 66, Laswerkplaats, gevels (1932/1944) (gevel GM)
Gebouw 70, Locomotievenwerkplaats, o.m. draagconstructie (1867-1943)
Spoorlaan, Station NS, Stationscomplex van architect Van der Gaast (1965) RM
Kaart met beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten (infoGIS 2019)
Kaart met waardevolle objecten (BOEi 2008)(een aantal gebouwen is reeds gesloopt)
Aanpak
In het Koersdocument zijn ambities en wensen vastgelegd, met onder meer het hergebruiken van erfgoed voor uiteenlopende gebruikers en functies en het behouden van het industriële karakter (rauw, stoer en ongepolijst). Zo wordt aangegeven dat het erfgoed ook in de toekomst een belangrijke rol zal spelen. De historie van de plek heeft dus een prominente rol in de nieuwe identiteit van de Spoorzone: erfgoed (en het behoud daarvan) als identiteitsdrager. De Spoorzone wordt gezien als kansrijke plek voor kennis en onderwijs waarbij kruisbestuivingen kunnen worden gelegd. In het bijzonder is het een omgeving die uitnodigt tot ontmoeting en uitwisseling van ideeën, talent en expertise waarbij de kwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed essentieel zijn. In het Koersdocument is ook de ambitie uitgesproken om de Spoorzone goed doorwaadbaar te maken en publiektoegankelijke plekken te realiseren. Het industriële erfgoed vormt zo het decor voor die nieuwe stedelijkheid.
De elementen en hun samenhang zijn medebepalend voor de identiteit van het gebied. De aanwezige cultuurhistorische waarden bieden mogelijkheden, zijn inspiratie voor nieuwe ontwikkelingen en kunnen bijzondere stedelijke activiteiten huisvesten.
Naast de instandhouding van de diverse beschermde monumenten wordt gelet op de cultuurhistorische waarden van het gebied als geheel en de samenhang in het complex, waaronder ook de infrastructuur. Hierbij wordt uitgegaan van doorontwikkeling: met respect voor de essentiële waarden worden de gebouwen ingezet voor nieuwe functies.
Voor verdere informatie zie:
'SPZ013. 1. Voormalige NS Werkplaats in cultuurhistorisch perspectief' (juni 2015)
Bouwhistorisch onderzoek BOEi
https://docplayer.nl/8214873-Centrale-spoorwegwerkplaats-tilburg.html
Spoorweginfrastructuur
https://issuu.com/railtrash/docs/tilburg_rapport_definitief
Cultuurhistorische verkenning & Cultuurhistorische effectrapportage, Fontys Hogescholen/BILAN
http://www.fontys.nl/bilan/cherweb/archive.htm
3.4 Volkshuisvesting
Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.
In de Spoorzone vinden we het belangrijk dat gebouwd wordt in een Centrum-stedelijk woonmilieu.
Woonadvies specifiek voor De Spoorzone
Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de opgave in de Spoorzone waarde aan hechten. Deze zijn ook opgenomen in het Koersdocument Spoorzone.
In de Spoorzone zal stedelijk worden gewoond. De diversiteit in het gebied en de stedenbouwkundige opzet geeft ruimte aan verschillende samenhangende woonomgevingen en woontypen. De wens is immers dat de Spoorzone aantrekkelijk gaat zijn voor uiteenlopende doelgroepen die als overall kenmerk hebben dat ze graag stedelijk willen wonen. Het betekent dat er een mix van woningen nodig is die varieert naar uiterlijk, inhoud, omvang en karakter. Deze mix past ook bij het gemeentelijke beleid om te streven naar een inclusieve stad waarbij verschillende doelgroepen en leefstijlen met elkaar samenleven. Het betekent onder meer specifieke aandacht voor het realiseren van woningen in de sociale huursector en middeldure woningen, een goede mix van huur en koop, aantrekkelijke en veilige woonmilieus, en de kwaliteit en duurzaamheid van woningen.
Door het bijzondere karakter van de Spoorzone liggen hier ook kansen voor het creëren van een woonomgeving die onderscheidend is. Die Tilburg nog niet heeft. Gekoerst wordt op het creëren van een hoogstedelijke omgeving waar het wonen gemengd is met andere functies. Het gebied is groot genoeg om daarbinnen te kunnen variëren naar woonmilieus zodat er voor veel verschillende doelgroepen een plek is. Waarbij de wens is om homogene buurten te creëren in een heterogene omgeving. Voor het verkrijgen van een zo groot mogelijke afzet van woningen is het creëren van deelgebieden met een eigen sfeer essentieel.
Betaalbare (huur)woningen
Vanuit de ambitie om een inclusieve stad te zijn zal in de Spoorzone minimaal 20% van de woningen onder de aftoppingsgrenzen worden gerealiseerd, bij voorkeur te verhuren door een van de vier Tilburgse woningcorporaties. Dit betreft de hele ontwikkeling Spoorzone. Omdat een deel van de opgave reeds gebouwd is in het deel van de Spoorzone dat buiten de plangrens van dit bestemmingsplan ligt (Clarissenhof fase 1) is de opgave voor dit bestemmingsplan lager (13%).
Daarnaast geldt een doelstelling om 15% van de woningen te realiseren in het (lage) middeldure huursegment. Deze ambitie is hoger dan genoemd wordt in de Verordening Middeldure huur (waar gesproken wordt over 10% middeldure huur bij grotere ontwikkelingen i.c. meer dan 50 woningen) gezien de ligging nabij het station en andere centrumvoorzieningen. Voor de kwaliteitseisen (verhouding tussen oppervlakte en huurprijs) van het middeldure programma verwijzen we naar de eerder genoemde verordening.
Overige prijssegmenten
Een kleiner deel van de vraag richt zich op het duurdere segment, in zowel koop als huur. De Spoorzone biedt een kans om ook voor deze doelgroep een onderscheidende kwaliteit te maken.
Programma
Een belangrijk deel van de stedelijke vraag bestaat uit eengezinswoningen. Vanuit de wens om hier een inclusieve omgeving te ontwikkelen is de komst van gezinnen ook van grote betekenis. Bij de ontwikkeling van de deelgebieden zal onderzocht worden waar en hoe ook aan de behoefte naar gezinswoningen kan worden voorzien. Hierbij zal het gaan om nieuwe vormen van gezinswonen, passend bij de woningaantallen en dichtheden.
Tenslotte biedt de Spoorzone een aantrekkelijke omgeving voor de vestiging van kennis- en onderwijsfuncties en daarbij passende huisvesting van studenten en pas afgestudeerden (starters op de woningmarkt). Tilburg zet in op het verder uitbouwen van de kenniseconomie waarbij het behouden van afgestudeerden prioriteit heeft.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Dezedocumenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Daarnaast is een kaart gemaakt van behoudenswaardige bomen (zie bijlage 6). Bij de planuitwerking per deelgebied zal aandacht besteed moeten worden aan de aanwezige bomen.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5.4 Klimaatadaptatie
Voor klimaatadaptatie geldt dat het regenwater niet voor overlast zorgt in het gebied zelf, maar ook geen effect heeft op de rest van de stad. Dat betekent, zoveel mogelijk vasthouden van het regenwater in het gebied zelf. Naast voorkomen van wateroverlast gaat het om voorkomen van hittestress en verdere verdroging. Water vasthouden draagt bij aan voorkomen van verdroging. Hittestress voorkomen kun je doen door rekening te houden met de gebouwen in relatie tot de luchtstromen, materiaalgebuik, koele spots en verbindingen inrichten: aangename plekken met grote (klimaat)bomen, groen en water, buffering en infiltratie van regenwater, variatie in beplanting, hoge biodiversiteit. Gebouwen kunnen ook functioneren als 'koele spot'. Waar groen niet mogelijk is kun je werken met zonneschermen, luifels en pergola's tegen de zon. Fijnmazige groenstructuren (en zo min mogelijk verharding) dragen bij aan het voorkomen van hittestress: groen gevels, hagen, linten van bomen, groene pergola's, ed).
De gemeente is een project gestart met een externe adviseur dat moet leiden tot een aantal ontwerprichtlijnen ter voorkoming van hittestress.
3.6 Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de Stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de Stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
Na een evaluatie in 2001 is het beleid bijgesteld in de Nota Ruimte voor Kantoren 2001 omdat het slechts gedeeltelijk effect had. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
het loslaten van het restrictief beleid buiten de Stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen.
Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
kleine en middelgrote eigenaar-gebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Het Laar (westentree). Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Regionale afspraken kantoren Hart van Brabant 15-12-2016
Omdat de kantorenmarkt in Brabant onder druk staat heeft de provincie aan de regio's verzocht op regionaal niveau afspraken te maken. De kantorenmarkt in de regio Hart van Brabant kampt met leegstand en overprogrammering, maar er is geen sprake van een groot regionaal probleem. Dat neemt niet weg dat er wel een opgave is, omdat we in de regio hechten aan een goed functionerende kantorenmarkt. Deze opgave ligt vooral op het bord van de grotere gemeenten met enig kantorenprofiel, maar gaat ook de overige gemeenten aan. Om die reden is afgesproken dat we in Hart van Brabant het regionale overaanbod gaan terugdringen waarbij we kijken naar plancapaciteit en aanbod en tevens meer vraaggericht gaan werken. Daarbij ligt de focus op een aantal kansrijke regionale kantoorlocaties die voor de regio als toekomstbestendig worden gezien. Op lokaal niveau vindt de uitwerking plaats. De afspraken zijn vastgelegd in het RRO van 15 december 2016 en hebben een looptijd van 4 jaar. Tenminste een keer per jaar wordt de voortgang besproken in de portefeuilehoudersoverleggen.
Maatregelen in bestemmingsplan
De Spoorzone is één van de locaties van de binnenstad waar gemeente Tilburg de ontwikkeling van de stedelijke economie/economische functies of werklocaties de ruimte kan bieden. Dit van oorsprong NS werkgebied wordt sinds begin van deze eeuw herontwikkeld tot multifunctioneel woon-, werk en verblijfsgebied in een evenwichtige mix van behoud van de kenmerkende historische bebouwing en bijpassende moderne nieuwbouw in een aantrekkelijke en kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte.
Profiel Spoorzone: Intercity stations halte en multifunctionele omgeving
De ligging (en ontsluiting) aan het centraal station en nabijheid van voorzieningen maakt de locatie bij uitstek gewild voor gebruikers van werkruimte die hechten aan een dynamische en multifunctionele omgeving met ruimte voor ontmoeten en uitwisselen waar synergie makkelijker ontstaat en de creativiteit en het innovatief vermogen stimuleert. De ontwikkeling van moderne werkplekken die aansluit bij deze behoefte is na de vraaguitval als gevolg van de economische crisis enkele jaren terug weer opgepakt. Zo is Plan T in voorbereiding, waar 10.000m2 BVO gerealiseerd gaat worden voor deze doelgroep en is ook Station 88 eind 2017 in gebruik genomen als ondernemershuis voor starters en bedrijven met groeiambities en enkele andere Tilburgse bedrijven.
Voor een uitgebreidere beschrijving wordt verwezen naar het onderdeel Werken in de Spoorzone van hoofdstuk 7 van het Koersdocument.
3.7 Detailhandel
3.7.1 Visie detailhandel
Uitgangspunten
In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd:
Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur.
In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.
Winkelen en boodschappen doen
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.
Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen
Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Het beleid ten aanzien van deze winkels is in 2016 vastgelegd in de nota Aanvulling detailhandelsbeleid: Perifere en Grootschalige detailhandel (PDV/GDV). Deze locaties bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en het van ondergeschikte betekenis is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte.
Nieuwe ontwikkelingen
Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.
Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.
Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels met showroom en/of winkelfunctie.
Kaart Detailhandelsvisie 2013
Ontwikkelingsrichting Detailhandel en Horeca Spoorzone
Winkels en horeca kunnen een bijdrage leveren aan de gewenste levendigheid van de Spoorzone als deel van de binnenstad. De Spoorzone is echter geen deel van het kernwinkelgebied of het Dwaalgebied. Detailhandel en horeca moeten daarom niet als dragende functies worden ingezet, maar ondersteunend zijn aan functies zoals het station en de verschillende bedrijfs- en kantoorgebouwen. Hoewel er ook een aanzienlijk aantal woningen worden gerealiseerd levert dat onvoldoende extra inwoners om als basis voor de ontwikkeling van winkels en horeca te dienen, zeker gelet op de korte afstand tot de XL en Aldi en de horeca nabij het station en in het horecaconcentratiegebied.
Gewenste ontwikkeling van detailhandel in de Spoorzone
De Spoorzone is niet specifiek benoemd in het detailhandelsbeleid. Alleen de concentratie van de XL is in het beleid als bijzondere concentratie opgenomen. Het is daarom niet wenselijk om buiten (de omgeving van) het station en rondom de XL nieuwe winkels toe te voegen. In het geval dat er winkels worden toegevoegd moeten deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het gebied, denk hierbij aan ondersteunende winkels bij het station of kleine gemakswinkels gericht op reizigers en eventueel op mensen die in het gebied werken. Daarom is in het bestemmingsplan voor Plan T (gelegen net buiten het plangebied) dan ook opgenomen dat een gemakswinkel/kleine supermarkt maximaal 250 m2 wvo mag bedragen. Meer van dit soort winkels (die ook op het station mogelijk zijn) zijn niet gewenst.
In het bestemmingsplan wordt vanwege de wens tot het beperkt toestaan van detailhandel dan ook uitsluitend detailhandel mogelijk gemaakt via een binnenplanse afwijking. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat detailhandel kan worden toegestaan als deze:
Beperkt is in omvang;
Ten dienste staat van de belangrijkste functies in het gebied (OV-reizigers, werknemers van in de Spoorzone gevestigde bedrijven)
Vestiging niet in strijd is met het uitgangspunt van het detailhandelsbeleid om de nabijgelegen winkelgebieden, te weten het kernwinkelgebied en de Besterd, te versterken.
3.8 Horeca
3.8.1 Algemeen
De raad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen.
"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden. Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners en bezoekers. Onderscheidende horecaconcepten, al dan niet in combinatie met een bijzondere locatie, moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
3.8.2 Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie I (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie II (Droge horeca):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.
Categorie III (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar
hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie IV (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie V (Uitgaan & Zalen):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek.
Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.
Categorie VI (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
3.8.3 Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)
Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel-)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.
Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkeloppervlakte in te richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de Drank en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings-)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening mogelijk is.
3.8.4 Ondersteunende horeca
Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels een Drank- en Horecavergunning.
3.8.5 Maatregelen in bestemmingsplan
In het horecabeleid is specifiek voor de Spoorzone het volgende opgenomen:
"In de Spoorzone dragen de monumentale panden bij aan een onderscheidende en eigen karakter, waarbij vernieuwende horeca een impuls kan geven aan de kwaliteit van het gebied. Er dient dan ook voornamelijk ingezet te worden op ontwikkeling op de bijzondere plekken, zoals de monumentale gebouwen en ander historisch erfgoed en de nabije omgeving van het station. In de bijlage is een kaart opgenomen met de huidige en mogelijke locaties van horeca in het gebied".
Bij het uitwerken van het Koersdocument Spoorzone is geconcludeerd dat, voor de ontwikkeling van een levendig centrum stedelijk stadsmilieu, de in het horecabeleid opgenomen kaart met 11 locaties voor horeca een te strak keurslijf oplevert. Zowel de beperking van het aantal als de beperking tot slechts de momenten van horeca belemmert de mogelijkheid om verder te onderzoeken hoe invulling te geven aan voornoemde doelstelling. De grote hoeveelheid begane grond ruimten aan bij voorkeur aantrekkelijke levendige openbare ruimtes vraagt om meer flexibiliteit voor invulling van deze ruimten.
In het Koersdocument wordt derhalve aangegeven dat Spoorzone geen uitgesproken uitgaanscentrum moet worden in concurrentie met de binnenstad. Daarom gaan we uit van een beperkte uitbreiding van het aantal locaties met drie, binnen beperkte categorieën zoals opgenomen in de beleidsnota van 30 januari 2017:
Categorie 1: Daghoreca (alle typen horeca met beperkter openingstijden)
Categorie 2: Droge horeca (fastfood, snackbar, grillroom e.d.). Indien er alcohol geschonken wordt valt het onder categorie 3
Categorie 3: Restaurants (restaurants, brasserie, bistro, café-restaurant, grand café e.d.)
Categorie 6: Verblijfsrecreatie (hotel nabij het station). (zie hierna onder paragraaf 3.8.6)
Op basis van het Koersdocument is het hieronder staande kaartje als het ontwikkelingskader voor horeca in de Spoorzone opgenomen. De genoemde oppervlakten zijn indicatief en bedoeld om de orde van grootte aan te geven. In het kader van de ontwikkeling van de Spoorzone kan de locatie van de horeca vestiging nog wijzigen, echter het aantal zal niet toenemen.
De bestaande horeca vestigingen en die voorzien zijn in het Koersdocument zijn als zodanig in dit bestemmingsplan bestemd. Er is tevens een wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van horeca opgenomen.
3.8.6 Verblijfsaccommodatie
In 2016 is door LAgroup onderzoek verricht naar de verblijfsaccomodatiemarkt in Hart van Brabant.
Dit is in 2019 geactualiseerd.
Het onderzoek toont aan dat het Tilburgse hotelaanbod in een aantal opzichten is verbeterd. Met het Van der Valk Hotel is een sterk en bekend merk, dat zich bovendien richt op een brede doelgroep, toegevoegd aan de stad. Het budget- en jeugdaanbod is verruimd door Hostel Roots. Ook is er iets meer aanbod in het stadscentrum (Roots, diverse b&b’s), hoewel dat in aantal kamers en diversiteit nog steeds vrij mager is. Door de vernieuwing van Mercure en Bastion is het gemiddelde kwaliteitsniveau verbeterd.
Het onderzoek toont ook aan dat er nog ruimte is voor nieuwe hotelkamers. Hier gaan we wederom zorgvuldig mee om door de beleidsregels uit 2016 te handhaven met een sterke focus op de binnenstad, de verbetering van de diversiteit (segment/type hotel en doelgroep) waarbij het college een vinger aan de pols houdt voor wat betreft marktruimte en uitbreidingen, zonder aantallen kamers te noemen.
Maatregelen in dit bestemmingsplan
Voor het deelgebied Zwijsen II is de mogelijkheid voor de vestiging van een hotel nabij het station opgenomen In het ketelhuis is de mogelijkheid om een boutique-hotel te vestigen.
3.9 Verkeer en parkeren
3.9.1 Mobiliteitsconcept Spoorzone
Voor de beschrijving van het Mobiliteitsconcept voor de Spoorzone wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van het Koersdocument.
3.9.2 Parkeerkader Spoorzone
Binnen de Gemeente Tilburg wordt een parkeervisie gehanteerd als beleidskader voor parkeervraagstukken. In de door de raad vastgestelde parkeervisie is opgenomen dat grootschalige stedelijke ontwikkelingen de vrijheid hebben een autonoom beleidskader op te stellen. Zo wordt maatwerk geleverd voor specifieke gebiedsontwikkelingen. Op 25 maart is het Parkeerkader Spoorzone 2019 vastgesteld. Middels dit "Parkeerkader Spoorzone 2019" wordt hier voor de gebiedsontwikkeling "Spoorzone" invulling aan gegeven. In dit kader zijn de ontwikkelprincipes verwoord en ook de te hanteren parkeernormen. Zowel voor auto- as fiestparkeren.
Verwezen wordt naar bijlage 7 , Parkeerkader Spoorzone 2019.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.
In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C beval activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege kaderstelling:
Voor dit plan is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:
D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject
Dit bestemmingsplan behelst de ontwikkeling van het Spoorzone gebied met realisatie van woningen, kantoren en andere voorzieningen. Dit plan blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst middels een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-MER als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op circa 3,7 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen EHS en Natura2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf Natuur/ecologie. Zie ook bijlage 12 Natuurtoets Gebiedsbescherming
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 Wet milieubeheer. De criteria betreffen:
Een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;
Een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
Een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.
Toetsing:
Het plan heeft betrekking op de realisatie van een centrum stedelijk gemengd gebied met woningen, kantoren en andere voorzieningen in een hoogstedelijk gebied. Het huidige bestemmingsplan laat deze ontwikkeling ook toe. Dit is een hoogbelaste locatie met name vanwege wegverkeer- en spoorweglawaai en externe veiligheid. In het gebied is horeca aanwezig en worden evenementen gehouden. In de hierna volgende paragrafen wordt per milieu aspect ingegaan op de effecten van het plan.
Conclusie:
Het doel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
In het kader van dit bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de Spoorzone. Gelet op de kenmerken van het plan, de locatie van het plan en de kenmerken van de potentiele effecten moet worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het plangebied en de directe omgeving ervan. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het gebied Spoorzone heeft zich sinds het vertrek van de NS-werkplaats ontwikkeld tot een dynamisch gebied. Doordat de ontwikkeling wat langer op zich heeft laten wachten zijn de panden/opstallen verhuurd aan diverse ondernemers. Hierdoor is een gebied ontstaan met een eigen karakter en dynamiek.
Binnen de bestemming Gemengd wordt net als in het vorige bestemmingsplan bedrijvigheid uit de lijst functiemenging toegestaan. Het wordt immers een gemengde omgeving waarbij het wonen en werken (recreëren en vrij tijd) naast elkaar mogelijk worden. Voor activiteiten die niet in de lijst functiemenging zijn toegestaan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Voor de randvoorwaarde voor de binnenplanse afwijking wordt getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Aangezien het gebied zich kenmerkt vanwege de verscheidenheid aan activiteiten zijn wij van mening dat dit acceptabel is voor het woon- en leefklimaat.
Voor de bestaande bedrijven die niet passen binnen de lijst functiemenging wordt middels een tijdelijke afwijking de voorzetting van de activiteiten gegarandeerd totdat de woningbouw ontwikkeld gaat worden. In de tussentijd kunnen de bedrijven onder de voorwaarde van de afwijkingsmogelijkheid bekijken of ze een permanente plek in het gebied kunnen krijgen.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Het plan Spoorzone ligt niet binnen de contouren van het Geitenmoratorium.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. Er is een onderzoek externe veiligheid opgesteld door Antea Group getiteld 'Bestemmingsplan Spoorzone Tilburg - Externe veiligheid' (10 mei 2019) (zie Bijlage 8). In deze rapportage zijn de relevante risicobronnen beschouwd, is het groepsrisico van de spoorlijn berekend en is een aanzet gedaan voor de groepsrisicoverantwoording. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende onderdelen van deze groepsrisicoverantwoording.
1. Maatregelen aan de risicobron
Het treffen van maatregelen aan het spoor ligt buiten de focus van het bestemmingsplan. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is landelijk georganiseerd in het Basisnet. In het Basisnet is een balans gezocht tussen veiligheid, vervoer en ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan sluit de vestiging van (nieuwe) risicovolle inrichtingen in het plangebied uit.
2. Maatregelen in het brandaandachtsgebied
Het risico waaraan personen worden blootgesteld is groter naarmate de afstand tot het spoor kleiner is. In het bestemmingsplan zijn daarom geen verblijfsgebouwen voorzien binnen de wettelijke 30 meter van het brandaandachtsgebied (BAG). Onder bepaalde voorwaarden kan hiervan voor beperkt kwetsbare functies worden afgeweken. Daarnaast zal in de te ontwikkelen delen van de Spoorzone worden bekeken in hoeverre een plasbrand te beperken is door ruimtelijke veiligheidsmaatregelen te treffen in het brandaandachtsgebied.
3. Maatregelen in het explosieaandachtsgebied
Binnen het brand- en explosieaandachtsgebied zijn zeer kwetsbare functies en gebouwen uitgesloten. In bijzondere gevallen kan hiervan bij aantoonbare borging van het beschermingsniveau worden afgeweken. Om specifiek ruimtelijk te kunnen sturen is in de beleidsvisie externe veiligheid deze categorie reeds afgesplitst van de wettelijke definitie voor kwetsbare objecten. In de Omgevingswet wordt dat principe nu overgenomen.
Nieuwe functies binnen het explosieaandachtsgebied zijn slechts toegestaan indien een voldoende beschermingsniveau wordt geboden. Zo is in het Koersdocument Spoorzone aangegeven dat geanticipeerd wordt op de komst van de bouwkundige eisen tegen scherfwerking van glas met de komst van de Omgevingswet. De invulling van een 'voldoende beschermingsniveau' wordt in beleidsregels uitgewerkt.
4. Maatregelen in het gifwolkaandachtsgebied
Bij een (dreigend) incident met toxische stoffen is het van belang dat mensen kunnen schuilen en van buiten naar binnen kunnen vluchten. Een belangrijke maatregel om te voorkomen dat de toxische stof niet via de deuren, ramen of ventilatie naar binnen kan komen is het uitschakelen van de mechanische ventilatie.
De geschiktheid als schuillocatie wordt verhoogd wanneer mechanische ventilatie voorzien wordt van een (centraal bediende) noodschakelaar. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn. In het Koersdocument Spoorzone is voor deze maatregel - die gaat gelden als landelijke algemene bouw-eis voor nieuwe bouwwerken - eveneens aangegeven te anticiperen op de Omgevingswet. Deze maatregel zal onderdeel uitmaken van het pakket maatregelen waarmee een voldoende beschermingsniveau kan worden bereikt.
5. Organisatorische maatregelen
De aanwezigheid van voldoende vluchtroutes is van belang bij een brand in een gebouw of bij
een (dreigend) incident met gevaarlijke stoffen buiten het gebouw. Omdat vooraf niet aangegeven kan worden waar een incident plaats zal vinden, dienen er zo mogelijk meerdere routes aanwezig te zijn waarmee de personen zichzelf in veiligheid kunnen brengen. Omdat bij een dreigend incident de risico belaste zijde niet gebruikt kan worden om te vluchten, dient de vluchtcapaciteit die hierdoor wegvalt, gecompenseerd te worden aan de risicoluwe zijde.
De combinatie bouwplan/omgeving is hierbij bepalend. Deze combinatie is nog niet bekend ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan, daarom geldt een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het treffen van een goede vluchtvoorziening op bouwplanniveau.
De omgang met evenementen in de Spoorzone is vastgelegd in de evenementenmatrix. Dit is een juridische uitwerking van het evenementenbeleid. Bij de eerstvolgende herziening van het beleid worden in de bijbehorende evenementenmatrix per locatie aandachtspunten en maatregelen beschreven vanuit externe veiligheid. Deze aspecten worden bij een procedure voor een evenementenvergunningen afgewogen.
Risicocommunicatie is het middel bij uitstek om het handelingsperspectief van personen te verbeteren. Van belang is dat mensen geïnformeerd zijn over wat te doen bij een calamiteit en dat ze snel gealarmeerd worden wanneer zich een calamiteit voordoet. Bij een (dreigend) incident wordt in Nederland gebruik gemaakt van een NL-Alert, waarbij mensen via hun mobiele telefoon geïnformeerd worden.
6. Bestrijdbaarheid
Bij een (dreigend) incident met gevaarlijke stoffen is het noodzakelijk dat hulpdiensten adequaat
kunnen handelen en de incidentlocatie kunnen bereiken. Optimale bereikbaarheid draagt bij aan
de snelheid waartoe de hulpdiensten het (dreigende) incident kunnen bestrijden. Bij de invulling van een deelgebied en/of bouwplan dient - voor of na het gekwalificeerd advies van de Veiligheidsregio en/of in overleg met de Veiligheidsregio - inzichtelijk te worden gemaakt hoe de bereikbaarheid wordt gewaarborgd. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van (fysieke) obstakels. Het in principe uitsluiten van verblijfsgebouwen binnen het brandaandachtsgebied is ook voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten een effectieve veiligheidsmaatregel.
Bij een incident waarbij de brandweer moet blussen is het van belang dat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. Het is daarbij eveneens van belang om obstructievorming
rondom de bluswatervoorziening zo veel mogelijk te beperken. In specifieke situaties kan de brandweer oordelen dat aanvullende voorzieningen nodig zijn. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het in gebruik nemen van gebouwen uitsluitend is toegestaan indien voorzien wordt in voldoende bluswatervoorzieningen.
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant voldoet voor het gehele plangebied aan de opkomsttijden zoals vastgesteld in het dekkings- en spreidingsplan.
7. Hoogte van het groepsrisico
In het kader van de totstandkoming van het Basisnet is met het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu het ‘Feitenblad’ opgesteld. Hierin is opgenomen dat voor een deel van de Spoorzone een maximaal toekomstig groepsrisico van 5,5 maal de oriëntatiewaarde wordt berekend, een uitgangspunt dat ook in het Koersdocument Spoorzone opnieuw is bekrachtigd. Uit het voornoemde onderzoek van Antea Group blijkt dat aan deze maximale groepsrisicowaarde wordt voldaan.
Het hanteren van een groepsrisicowaarde van 5,5 heeft geleid tot een monitoring van de bijdrage
van bouwplannen aan de hoogte van het groepsrisico. Dit is in een planregel vastgelegd. Tijdens de beoordeling van een aanvraag wordt bepaald of de bijdrage aan de hoogte groepsrisico te verantwoorden is in relatie tot de overige ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied in het bijzonder en de veiligheid in de Spoorzone in het algemeen.
De kwantitatieve benadering via een groepsrisicowaarde werkt door op de ontwikkelingsmogelijkheden, maar stuurt niet op het treffen van veiligheidsmaatregelen, op de kwalitatieve benadering.
4.4.3 Verantwoording groepsrisico
Ruimtelijke ordening en groepsrisico
Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten binnen het invloedsgebied van risicobronnen (vervoer, gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen) rekening houden met normen voor risico’s van externe veiligheid. Die normen zijn zowel ‘hard’ (grenswaarde PR) als ‘zacht’ (oriëntatiewaarde groepsrisico). De oriëntatiewaarde groepsrisico is een wettelijk geaccepteerde maat (richtpunt) die staat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een incident met dodelijke slachtoffers. Na afweging van de hoogte/toename van het groepsrisico, de te nemen maatregelen en nut en noodzaak van een plan moet de gemeenteraad besluiten over de aanvaardbaarheid van het restrisico.
Basisnet Spoor
Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is per 1 april 2015 in werking getreden. Basisnet staat voor een duurzaam evenwicht tussen drie belangen: veiligheid voor omwonenden, mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen en (groei)ruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit evenwicht is het resultaat van een zorgvuldige afweging van deze drie belangen in samenwerking met alle betrokken partijen: vervoerders, verladers uit de chemische industrie, overheden, hulpverleningsdiensten en infrastructuurbeheerders.
Feitenblad Basisnet Spoor - gemeente Tilburg
De spoorlijn Breda-Tilburg-Boxtel maakt deel van het Basisnet Spoor. Over dat spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dat vervoer veroorzaakt risico's in de omgeving. Een calamiteit kan leiden tot brand, explosie of een gifwolk. Ten tijde van de inwerkingtreding van het zogenaamde Basisnet heeft het College van B&W van Tilburg afspraken gemaakt met het toenmalige Ministerie van IenM die in een brief (Feitenblad) in november 2013 zijn vastgelegd. Deze bestuurlijke afspraak komt op het volgende neer:
Voor de spoorzone van de gemeente Tilburg wordt een maximaal toekomstig groepsrisico van 5,5 maal de oriëntatiewaarde berekend. Dit 'maximaal toekomstig groepsrisico' is berekend met gebruik van enerzijds het in 2013 geldende bouwprogramma voor de Tilburgse spoorzone en anderzijds de toenmalig bepaalde cijfers voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het ministerie van VenW (nu IenW) spant zich in om een bijdrage te leveren aan het pakket aanvullende veiligheidsmaatregelen voor de gemeenten aan de Brabantroute. De winst van dit pakket komt ten goede aan de vermindering van het groepsrisico.
De gemeente Tilburg zal zich inspannen om middels een aanpassing van de bouwplannen ook een bijdrage in de beheersing van het groepsrisico te leveren.
De winst van dit gezamenlijke pakket komt ten goede aan de veiligheid van de burgers.
Groepsrisico in de Tilburgse spoorzone
In het bestemmingsplan Spoorzone 2019 bewaakt de gemeente Tilburg externe veiligheidsbelangen door:
Vroegtijdig het groepsrisico rond bouwplannen in een rekengebied groepsrisico te monitoren met het oog op het overeengekomen groepsrisicoplafond van 5,5;
de kwalitatieve veiligheid van personen te bevorderen met wettelijke regels van wettelijke kaders, ambities van eigen beleid en plan- en beleidsregels externe veiligheid. Daarmee wil de gemeente voldoen aan de in het Feitenblad opgenomen inspanningsverplichting om een bijdrage te leveren aan de beheersing van het groepsrisico.
Maximale oriënterende waarde verantwoord
Er heeft een doorrekening van het bouwprogramma op basis van het stedenbouwkundig plan plaats gevonden. Daaruit blijkt dat onder de vastgestelde maximale oriënterende waarde voor groepsrisico wordt gebleven als het plan wordt uitgevoerd conform het stedenbouwkundig schetsplan.
Onderstaand een weergave van het programma en de situering van de bouwblokken die hierbij doorgerekend zijn, zoals ook opgenomen als figuur B2.3 in bijlage 8
Op basis van de in 2013 geldende omstandigheden (bouwprogramma en vervoer) weerspiegelt de in het Feitenblad vastgestelde maximale oriënterende waarde van het groepsrisico (5,5) het kwantitatieve evenwicht tussen het belang van veiligheid, ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Met andere woorden: het voorziene bouwprogramma in de spoorzone past rekenkundig binnen dit evenwicht.
Gezien de inspanningen van zowel het Rijk als de gemeente Tilburg om te werken aan kwalitatieve veiligheid en Tilburg's ambities voor een gezonde en veilige stad acht het bestuur van de gemeente Tilburg de vastgestelde maximale oriënterende waarde van het groepsrisico verantwoord.
4.4.4 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Combinatie met gemengd of intensief gebied is mogelijk;
Niet geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Beheersbaarheid spoor en gemeentelijke wegen op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.5 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van spoorlijn Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 31 juli 2019 een positief advies uitgebracht.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Binnen de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van de spoorlijn is geen bebouwing geprojecteerd. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
De hoogte van het groepsrisico overschrijdt zowel in de huidige als de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde. Aan de groepsrisicowaarde zoals deze is opgenomen in het Feitenblad wordt voldaan;
Binnen 30 meter van het spoor zijn geen verblijfsgebouwen voorzien. Bovendien zijn binnen 200 meter van het spoor geen zeer kwetsbare functies en gebouwen toegestaan;
Nieuwe functies binnen 200 meter van het spoor zijn slechts toegestaan indien sprake is van een voldoende beschermingsniveau;
Ter bevordering van de schuilmogelijkheden worden nieuwe bouwwerken uitgevoerd met centraal afsluitbare mechanische ventilatie;
Ter bevordering van de vluchtmogelijkheden worden nieuwe bouwwerken uitgevoerd met een goede vluchtvoorziening;
In afstemming met de Veiligheidsregio wordt de bereikbaarheid en aanwezigheid van voldoende bluswatervoorzieningen beschouwd;
De brandweer voldoet in het gehele plangebied aan de opkomsttijd.
Het groepsrisico bedraagt mximaal 5,5 maal de orientatiewaarde. Dit is verantwoord omdat dit bestemmingsplan betrekking heeft op de herontwikkeling van de voormalige NS werkplaats in het centrum van de stad. Met deze herontwikkeling worden beleidsdoelstellingen als intensief ruimtegebruik, bevordering gebruik openbaar vervoer, terugdringen van autogebruik en het creëren van een hoogstedelijk woonmilieu bediend. Mede vanwege het hoge aandeel vervoer gevaarlijke stoffen door de stad heeft dit tot gevolg dat het groepsrisico tot de hoogsten van Nederland behoort. Omdat het groepsrisico hoog is zijn maatregelen ter bevordering van de veiligheid van burgers verankerd in het bestemmingsplan en de daaraan gekoppelde beleidsregel Externe Veiligheid.
Het bevoegd gezag accepteert derhalve de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Door adviesbureau Antea is akoestisch onderzoek (Antea, 26 juni 2019, projectnummer 0435073.100) (zie bijlage 9) verricht voor het bestemmingsplan Spoorzone. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn in deze paragraaf overgenomen. Wat betreft de bijlagen bij het akoestisch onderzoek is gekozen om niet alle bijlagen bij het akoestisch onderzoek te voegen. Dit vanwege de enorme hoeveelheid pagina's .
Het rekenmodel (Geomilieu) wat betreft wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai is opvraagbaar bij de gemeente Tilburg, evenals een PDF met invoergegevens aangaande het akoestisch onderzoek.
4.5.1 Algemene beschouwing
Dat er in het plangebied van de Spoorzone 013 hoge geluidbelastingen zullen optreden is een gegeven. Dat blijkt ook uit de geprognosticeerde geluidbelastingen en GES-scores (Gezondheids Effect Screening). Uit de analyse blijkt dat het merendeel (66%) van alle rekenpunten – en daarmee ook van het te verwachten aantal wooneenheden – een GES-score van 5 (‘zeer matig’), 6 (‘onvoldoende’) of 7 (‘ruim onvoldoende’) zal krijgen.
Op het eerste oog lijken dit (erg) slechte scores, maar voor stedelijke gebied zijn dergelijke scores niet ongewoon. Uit de gemeentelijke geluidbelastingkaart valt op te maken dat de hoge geluidbelastingen in de Spoorzone niet uniek zijn voor Tilburg. In de gehele stad treden langs de hoofdwegenstructuur relatief hoge geluidbelastingen op. Dat is op zich geen excuus om de Spoorzone 013 daar nieuw aan toe te voegen, maar juist omdat de Spoorzone 013 nieuw is en is het mogelijk om op voorhand rekening te houden met het lawaai, en daarvoor afdoende maatregelen op te nemen, zodat er toch sprake kan zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Bron- en overdrachtsmaatregelen blijken niet of nauwelijks mogelijk, of hebben een te verwaarlozen geluid-reducerend effect. Maatregelen zullen daarom vooral bij de ontvanger (bouwkundig) moeten worden getroffen. Een punt van aandacht daarbij is dat het gemeentelijke hogere waardenbeleid vereist dat elke woning een geluidluwe gevel en -buitenruimte moet hebben, en dat dat naar verwachting bij ongeveer 85% van de woningen niet mogelijk zal zijn. Het beleid biedt daarentegen wel de mogelijkheid voor maatwerk oplossingen, waar veelvuldig naar uitgeweken zal moeten worden. Te denken valt aan zogenaamde verglaasde buitenruimtes, welke al eerder zijn toegepast in de directe omgeving van de spoorzone.
Een bijzonder punt van aandacht verdienen de op te nemen horeca bestemmingen, en met name de bestaande horeca inrichtingen. Uit verkennend akoestisch onderzoek van adviesbureau Cauberg-Huygen (23 mei 2019, kenmerk 04373-49414-04) (zie bijlage 14) blijkt dat de reeds bestaande horeca inrichtingen in het plangebied hun bestaande (muziekgeluid) programmering niet kunnen voorzetten wanneer er nieuwe gevoelige gebouwen in de Spoorzone 013 worden gebouwd. De benodigde bouwkundige maatregelen grenzen aan hetgeen technisch mogelijk is, en zullen gepaard gaan met hoge investeringskosten. Ten aanzien van de bestaande horeca heeft de Gemeente Tilburg al de keuze gemaakt om af te waarderen naar het bestemmingstype ‘horeca 3’, hetgeen o.a. representatief is voor horeca met achtergrondmuziek. Hogere muziekgeluidniveaus zal de Gemeente ook toestaan, mits uit een maatwerk akoestisch onderzoek blijkt hoe daarmee aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan.
4.5.2 Akoestische invloed vaststelling bestemmingsplan op de directe omgeving
In het akoestisch onderzoek is ook de "externe werking" beschouwd. Dit wil zeggen de invloed van het vaststelling van dit bestemmingsplan op de omgeving. Hierbij is gekeken naar de verkeersaantrekkende werking en de invloed van geluidsreflecties tegen de nieuwe hoogbouw.
Uit een berekening met het verkeersmodel blijkt dat de geprognosticeerde verkeersgeneratie voor de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Spoorzone 013 marginaal afwijkt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Dit betekent dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet zal leiden tot nadelige geluideffecten als gevolg van een verkeersaantrekkende werking. De geluidbelasting zal ten opzichte van de huidige toegestane planologische mogelijkheden niet verslechteren.
Om de invloed van geluidsreflecties te bepalen is een verschilberekening uitgevoerd tussen een variant met de bestaande gebouwen (zonder de voorgenomen ontwikkelingen) en het stedenbouwkundig plan.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de invloed van geluidsreflecties beperkt blijft op de meeste gevels tot een toe- of afname van ca 0,5 dB en ter plaatse van een enkele gevel/bouwlaag 0,5-1,5 dB.
Dergelijke geluidverschillen zijn voor het menselijk oor niet of nauwelijks waarneembaar. Daarnaast zal het rail- en wegverkeersgeluid door de nieuwbouw deels ook worden afgeschermd voor de achterliggende bebouwing. Wij verwachtten dan ook niet dat het vaststellen van dit bestemmingsplan zal leiden tot hinderlijke geluidreflecties.
4.5.3 Vast te stellen hogere waarden Wet geluidhinder
In artikel 7, lid c, Besluit Uitvoering Crisis- en herstelwet is voor een aantal gemeenten de mogelijkheid opgenomen om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen, waaronder die van de Spoorzone 013, het karakter van een omgevingsplan (in lijn met de in ontwikkeling zijnde Omgevingswet). Het is daarbij de nadrukkelijke wens van de Gemeente Tilburg om het bestemmingsplan flexibel te houden, waarbij – in tegenstelling tot hetgeen onder de huidige regelgeving gebruikelijk is – de exacte invulling van het stedenbouwkundige plan niet op voorhand vaststaat. De huidige wet- en regelgeving voor geluid sluit nog niet goed aan op deze systematiek, aangezien deze geschreven is voor starre plannen. Er is daarom gekozen voor een reëel geacht stedenbouwkundig plan, waarin alle gewenste functies zijn opgenomen, en op basis daarvan is getoetst aan de geluidnormen. Vanwege de gewenste flexibiliteit van het stedenbouwkundig plan is in het bestemmingsplan een nadere onderzoek plicht opgenomen in het geval van afwijkende plannen, of plannen waarin functies worden opgenomen met mogelijk conflicterende belangen (bv. wonen en horeca naast elkaar).
De keuze voor een flexibel plan maakt het evenzo onmogelijk om hogere waarden per adres vast te stellen. Daarom wordt de geprognosticeerde maximale geluidbelasting per geluidbron vastgesteld voor alle nieuwe gevoelige gebouwen in de te onderscheiden deelplangebieden, en dat bij elke toekomstige aanvraag voor een ‘omgevingsvergunning bouwen’ een maatwerk akoestisch onderzoek wordt opgeleverd waaruit blijkt dat de maximaal optredende geluidbelasting voldoet aan de in het hogere waardenbesluit op te nemen geluidbelastingen én het Tilburgse hogere waardenbeleid.
Het Bouwbesluit 2012 verplicht tot het aanbrengen van voldoende gevelgeluidwerende maatregelen, afgestemd op de vastgestelde hogere waarde. Artikel 3, lid 3, biedt een uitkomst voor onnodige (kostbare) bouwkundige ingrepen wanneer uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting lager zal zijn dan de in het hogere waardenbesluit opgenomen geluidbelastingen.
N.B. Als gevolg van het spoorverkeer zullen bij veel gevoelige gebouwen geluidbelastingen optreden van 69 dB of meer, hetgeen wettelijk niet toegestaan is. De betreffende gevels moeten ‘doof’ worden uitgevoerd of er zal met maatwerk oplossingen moeten worden aangetoond dat de geluidbelasting van de gevel wordt teruggebracht tot 68 dB of minder.
Een visualisatie van de te onderscheiden deelplangebieden.
Bron/deelplangebieden: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
Besterdring-NS-Plein-Heuvelring |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
50 |
Burgemeester Brokxlaan-Sint Ceciliastraat |
59 |
59 |
59 |
63 |
63 |
63 |
56 |
Gasthuisring |
49 |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
Hart van Brabantlaan-Spoorlaan |
49 |
51 |
- |
- |
- |
50 |
52 |
Spoorweg Eindhoven-Breda |
68* |
68* |
66 |
64 |
60 |
68* |
68* |
Vast te stellen hogere waarden [dB] per deelplangebied voor alle gevoelige gebouwen in dat gebied (inclusief 5 dB aftrek krachtens artikel 110, lid g, Wet geluidhinder; maar niet voor de spoorweg).
*In deze deelplangebieden (1, 2, 6 en 7) treden geluidbelastingen op van 69 dB en meer als gevolg van het spoor Eindhoven-Breda. Daar waar dat het geval is dient te zijner tijd een maatwerk oplossing te worden uitgewerkt, waarbij bv. gebruik gemaakt wordt van een zogenaamde ‘dove gevel’ of een andere maatwerkoplossing.
4.5.4 Inzet mitigerende maatregelen
De Spoorzone is een dynamisch gebied waarvan op dit moment niet bekend is hoe het gebied zich exact gaat ontwikkelen. Bij de verdere invulling van het plan en het openbaar gebied zal bekeken worden op welke wijze mitigerende maatregelen ingezet kunnen worden. De volgende geluid reducerende maatregelen worden als randvoorwaarden opgenomen in het hogere waardenbesluit en/of bestemmingsplan:
Bij elke aanvraag voor een ‘omgevingsvergunning bouwen’ voor een locatie binnen de bestemmingsplangrenzen dient de initiatiefnemer een maatwerk akoestisch onderzoek – uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 – te overhandigen, waarmee wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de vastgestelde hogere waarden én de aan het hogere waarden besluit verbonden voorwaarden.
Te onderzoeken of het bestaande spoorhek aan de noordzijde van de spoorweg geluiddicht en geluidsabsorberend te maken is, ter verlaging van de geluidbelastingen op straatniveau. Zie paragraaf 7.1 uit het akoestisch onderzoek voor gedetailleerde informatie over dit spoorhek.
De parkeergarage in het plandeel Zwijsen moet ten minste 15 m hoog zijn en rondom van gesloten en geluidwerende gevels worden voorzien opdat daarmee een invulling wordt gegeven aan de in het voor plan Clarissenhof opgenomen geluid reducerende eisen in het hogere waardenbesluit. (In het hogere waardenbesluit voor het plan Clarissenhof, net ten noorden van het plandeel Zwijsen, is geanticipeerd op de uitwerking van het bestemmingsplan Spoorzone 013 en dat de in de Spoorzone te realiseren bebouwing een dusdanige geluid afschermende werking zal krijgen dat daarmee binnen 10 jaren voldaan wordt aan de vastgestelde hogere waarden.)
Nieuwe parkeergarages mogen niet worden voorzien van een parkeerdek in de buitenlucht ter beperking van de piekgeluiden. Het bestemmingsplan biedt hierbij een afwijkingsmogelijkheid dat parkeren op het bovendek mogelijk is onder voorwaarde dat aan de hand van een akoestisch rapport of een - berekening wordt aangetoond dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Mogelijk dat aanvullende (bouwkundige)maatregelen nodig zijn.
De bestaande horeca inrichtingen in het plangebied worden afgewaardeerd naar het bestemmingstype ‘horeca 3’ (stille horeca), waarmee de huidige (muziekgeluid) programmeringen niet meer mogelijk zullen zijn. Hiervan kan worden afgeweken onder voorwaarde dat op basis van een maatwerk akoestisch onderzoek wordt geïnvesteerd in (ingrijpende en kostbare) bouwkundige geluid reducerende maatregelen aan de horeca panden waarmee de huidige (muziekgeluid) programmeringen behouden kunnen blijven en voldaan wordt aan geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Compensatie door het creëren van geluidluwe openbare ruimtes, zodat de toekomstige bewoners op loopafstand van thuis kunnen recreëren. Door op straatniveau bv. veel groen/bomen aan te planten introduceer je ook prettige geluiden (zoals bv. bladgeruis en vogelgefluit), en maskeer je daarmee deels ook de verkeersgeluiden. Daarnaast leent de voorgenomen stedenbouwkundige structuur zich ook om te werken met geluidluwe hofjes, bv. parkachtige hofjes met groen, bankjes, en speelplaatsen. Ook is het mogelijk om te werken met (groene) dakterrassen, af te schermen van de stadsgeluiden, zodat je op echt korte afstand kunt recreëren.
4.5.5 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing
4.5.6 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Door Antea is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (projectnummer 435073, datum 26 juni 2019) (zie bijlage 11). Hierbij is rekening gehouden met alle bij het bestemmingsplan behorende activiteiten die leiden tot emissie van luchtverontreinigende stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer.
De berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2019 met de verkeerscijfers van 2030. Het jaar 2019 is het jaar van besluitvorming en daarmee het jaar waarin de eerste effecten van het plan kunnen optreden.
Uit het onderzoek blijkt dat voor de meest bepalende stoffen te weten NO2, PM10 en PM2,5 ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden zoals genoemd in de Wet milieubeheer.
De conclusie van dit onderzoek is er wordt voldaan aan de te toetsen grenswaarden. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de onderzoeksprotocol NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Behoudens de openbare ruimte wordt het gebied in samenspraak met de gemeente door derden herontwikkeld. In het gebied zijn en worden nog (diverse) bodemonderzoeken uitgevoerd. Die voldoen minimaal aan het hierboven gestelde. Voor onderzoek en sanering van het gebied is een speciale Stichting opgericht én er is een goedgekeurd raamsaneringsplan (Wet bodembescherming). Vanuit de Stichting wordt opdracht verleend aan een extern, onafhankelijk en gecertificeerd onderzoeksbureau (Aveco-de Bondt). Tevens is er een externe/onafhankelijke bodemadviseur door de gemeente aangesteld. Die controleert de werkzaamheden van genoemd onderzoeksbureau, onder meer of deze conform de Stichtingsovereenkomst worden/zijn uitgevoerd. Daar waar sanering noodzakelijk is worden door genoemd onderzoeksbureau saneringsmeldingen ingediend bij bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb), in casu de Omgevingsdienst OMWB te Tilburg. Zij controleren de melding, of deze past binnen het raamsaneringsplan, beoordelen ook de onderliggende bodemonderzoeken en handhaven. In het kader van de Omgevingsvergunningsaanvraag '(ver)bouwen van een bouwwerk' of te wel de "bouwvergunning", en sloop (Wabo), worden door de gemeente de bodemonderzoeksrapporten en asbestinventarisaties beoordeeld en de bouw en sloop gecontroleerd.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
Naast landelijke/nationale wet & regelgeving is het navolgende, lokale bodembeleid van belang.
Nota 'In goede aarde'
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003).
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone/ambitieniveau mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'. Zie verder voor onder het kopje 'Bodemonderzoek/--kwaliteit plangebied'.
Gebiedsgericht grondwaterbeheer (Gebiedsbeheerplan)
De gemeente Tilburg heeft veel locaties met grootschalige grond- en grondwaterverontreiniging. Ter plaatse van het plangebied is dit aan de orde vanwege de aanwezigheid van specifieke grondwaterverontreinigingen. Met name verontreinigd grondwater belemmert de ontwikkeling van bedrijven en van de stad. Het kost de gemeente en de bedrijven geld en (procedure-)tijd om het verontreinigd grondwater per locatie te saneren. Dat geld kunnen we effectiever inzetten via gebiedsgericht grondwaterbeheer. Gebiedsgericht grondwaterbeheer (Ggb) past binnen het wettelijk kader namelijk de Europese Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn, de Wet bodembescherming (artikelen 3b, 55 en 88) en het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020. Gemeente Tilburg wil die mogelijkheid benutten om de kwaliteit van het grondwater onder Tilburg te verbeteren en te beschermen door gebiedsgericht beheer. Daartoe heeft zij een gebiedsbeheerplan opgesteld (versie mei 2016): we beschermen beekdalen en drinkwaterwinning door er voor te zorgen dat verontreinigd grondwater daar niet naar toe stroomt. We monitoren de kwaliteit van het grondwater via een meetnet. We nemen maatregelen die de kwaliteit van het grondwater verbeteren waar dat het meest effect heeft. We verwachten van bedrijven met een grondwaterverontreiniging een bijdrage aan de totale aanpak van de grondwaterverontreiniging (afkoop). Een particuliere ontwikkelaar bijvoorbeeld blijft weliswaar verantwoordelijk voor de bronaanpak (bronsanering), maar kan de aanpak van het grondwater overdragen aan de gebiedsbeheerder (gemeente). Zo zorgen we er voor dat de kwaliteit van het grondwater op langere termijn voldoet aan de functie die het heeft en kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden.
Bodemonderzoek/-kwaliteit plangebied e.o.
Algemeen
In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Dit geldt ook voor de stad Tilburg en dus ook voor de 'Spoorzone'. Conform de gemeentelijke nota 'In goede aarde' zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, zoals nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.
Plangebied (specifiek)
De bodemkwaliteit Spoorzone is en was - er zijn al verscheidene bodemsaneringen uitgevoerd - door de eeuwen heen negatief beïnvloed door de mens. In haar algemeenheid (bewoning) maar ook door specifieke, bedrijfsmatige activiteiten. Algemeen bekend is dat in het plangebied een herstelinrichting voor locomotieven en treinstellen van de Nederlandse Spoorwegen (NS), en later NedTrain gevestigd is geweest. Ook deze bedrijfsactiviteiten hebben de bodem plaatselijk negatief beïnvloed. Specifiek wordt hier asbest, chroom, olie, afbijt- en ontvettingsmiddelen genoemd. In de bodemonderzoeken wordt door eerder genoemd onderzoeksbureau ook aan deze stoffen aandacht besteedt (en gesaneerd). Zie indeze verder hetgeen inleidend is geschreven over de Stichting en het raamsaneringsplan en de hierna volgende 'Conclusie'.
Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen actuele risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de herontwikkeling belemmeren dan wel als deze er plaatselijk zijn, worden deze door een vorm van bodemsanering geheel weggenomen of geminimaliseerd tot een aanvaardbaar niveau, conform het raamsaneringsplan.
4.9 Natuur en ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op 3,7 km ten oosten van het plangebied. Op basis van de planregels zijn zeer diverse ontwikkelingen mogelijk in het plangebied. Functies die leiden tot een hoge stikstofdepositie zoals industrie en veeteelt zijn niet mogelijk binnen het plan. Uit de Natuurtoets is geconcludeerd: "Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zijn er, met uitzondering van mogelijke effecten als gevolg van stikstofdepositie, geen storingsfactoren die een verslechterend of significant verstorend effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied.
Met betrekking tot de stikstofdepositie ten gevolge van de planontwikkeling geven de berekeningen met Aerius calculator aan dat er geen bijdragen aan de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden berekend.
Daarmee kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen. Een passende beoordeling hoeft derhalve niet opgesteld te worden."
Verwezen wordt naar de bijlage 12 Natuurtoets Gebiedsbescherming.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 2,5 km van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Natuurbescherming in gemeentelijk beleid
De spoorlijn en de Burgemeester Brokxlaan maken deel uit van een gemeentelijke ecologische structuur, zoals vastgelegd op de kaart Stadsnatuur 2040 (vastgesteld door College juli 2016). Deze ecologische structuren zijn overgenomen in het Koersdocument Spoorzone. De zone langs het spoor is hierin benoemd als "locomotiefboulevard". In de beleidsregels zal een minimale breedte van 10 meter worden opgenomen voor deze locomotiefboulevard en zijn doelstellingen voor deze zone vastgelegd. Hiermee kan worden gesteld dat de ecologische structuren ter plaatse van de Spoorzone zoals bedoeld op de kaart Stadsnatuur 2040 voldoende gewaarborgd blijven.
Soortenbescherming
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. In de beleidsregels worden de verplichtingen voor het realiseren van natuurinclusieve gebouwen overgenomen.
De vegetatie van het spoortalud kenmerkt zich behalve door ruderale soorten (ridderzuring, bijvoet, akkerdistel) ook door karakteristieke schraallandsoorten zoals reukgras, gewone veldbies, zandblauwtje, vergeten wikke, gewoon biggenkruid en Sint-Janskruid. De aanwezigheid van een dergelijke vegetatie is bijzonder in een hoogstedelijk gebied. Insecten die hierin worden aangetroffen zijn onder andere oranje zandoogje, icarusblauwtje en hooibeestje. Deze groenstrook wordt behouden en waar mogelijk versterkt.
De opgaande beplantingen in het plangebied zijn van waarde voor vleermuizen (foerageergebied en vliegroute) en broedvogels (broedgebied en foerageergebied). De waarde van het gebied voor vleermuizen en vogels blijft behouden, doordat bomen in het gebied zoveel mogelijk behouden blijven en anders herplant worden. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Op basis van het plan gaan geen leefgebieden van soorten verloren waarvoor ontheffing vanuit de Wet Natuurbescherming moet worden aangevraagd.
Conclusie
Vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden worden geen negatieve effecten verwacht.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
Bij sloop en nieuwbouw gewerkt wordt conform de eisen van de gebiedsontheffing gebouw bewonende soorten.
Begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
4.10 Trillingen
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is voor het bestemmingsplan Spoorzone onderzoek (Peutz, rapportnummer O 16065-2-RA-001 d.d. 25 feb. 2019) (bijlage 10) gedaan naar mogelijke optredende trillinghinder vanwege treinpassages. Er bestaat geen wet- en regelgeving omtrent trillinghinder. Om te toetsen of er sprake is van trillinghinder is aangesloten bij de SBR richtlijn B "Hinder voor persen in gebouwen door trillingen, Meet en beoordelingsrichtlijn ". Deze richtlijn vormt volgens bestaande jurisprudentie het toetsingskader.
Doel van het onderzoek is om de toekomstig optredende trillingsniveaus ten gevolge van treinpassages te voorspellen in de toekomstige gebouwen. Er is getoetst aan de streefwaarden voor nieuwe situaties en bestaande situaties. De SBR richtlijn B stelt strengere streefwaarden voor nieuwe gebouwen als voor bestaande gebouwen.
Uitkomsten onderzoek
In het deelgebied koepelhal/wagenmakerij (=deelplangebied 7) is overmatige trillinghinder voor de functie kantoor en bijeenkomstruimten in de huidige bebouwing (bestaande gebouwen) niet te verwachtten;
In het deelgebied koepelhal/wagenmakerij (=deelplangebied 7) is het aan te bevelen voor nieuwbouw van kantoor, bijeenkomstruimten en woningen nader onderzoek uit te voeren naar de trillings-overdracht van maaiveld naar gebouw en trilling reducerende maatregelen;
In deelgebied 1 t/m 4 (=deelplangebied 6 en 7) is voor bestaande bebouwing en nieuwe bebouwing ten behoeve van kantoor en horeca geen trillinghinder te verwachtten;
In deelgebied 1 en 2 (=deelplangebied 6 en 7) is het aan te bevelen voor mogelijke nieuwbouw met de functie wonen nader onderzoek uit te voeren naar de trilling overdracht van maaiveld naar gebouw en trilling reducerende maatregelen;
In deel gebied 5 en 6 (=deelplangebied 1 en 2) is het aan te bevelen voor mogelijke nieuwbouw met de functies kantoor, bijeenkomstruimte en wonen nader onderzoek uit te voeren naar de trilling overdracht van maaiveld naar gebouw en trilling reducerende maatregelen;
Kaartje deelplangebieden
Uit het trilling onderzoek blijkt dat de trillingsniveaus (richtwaarden) uit de SBR richtlijn worden overschreden. Dit houdt in dat er een kans bestaat op trillinghinder voor de nieuwe bewoners aanwezigen in het gebied. Voor woningen in nieuwe situaties zijn de richtwaarden het strengst.
Hier wordt hieronder verder op ingegaan.
Woningen nieuwe situaties
Voor woningen in nieuwe situaties zijn de streefwaarden uit de SBR richtlijn B het strengst.
Uit het onderzoek blijkt dat de maximale trillingssterkte Vmax maximaal 0,876mm/sec bedraagt op meetpositie 1 (=deelgebied 7) . De streefwaarde A1 uit de richtlijn (0,1) voor nieuwe woningen wordt voor alle meetposities overschreden. De streefwaarde A2 (0,2) wordt op meetpositie 1, 2 , positie 5 en 6 eveneens overschreden (= deelgebied 1,2,6 en 7). Daarnaast wordt de grenswaarde A3 op positie 1, 5 en 6 ook overschreden (=deelgebied 1, 2 en 7). De maximale Vper bedraagt 0,141 (positie 5=deelgebied 2) waar A3 0,05 bedraagt.
Voor dergelijke situaties waarbij de maximale trillingssterkte Vmax varieert tussen de 0,2 - 3,2 re 1 mm/s (hinder) is het streven dit in beginsel uit te sluiten. Dit geldt met name voor de deelgebieden 1, 2 , en 7.
Echter, er kunnen zich bijzondere omstandigheden voor doen dat de bouw van woningen toch acceptabel wordt geacht. De Richtlijn geeft aan dat hinder niet per definitie onaanvaardbaar hoeft te zijn. Er kan bijvoorbeeld een vorm van gewenning optreden. Wat betreft de Tilburgse situatie gaat het voornamelijk over trillingen veroorzaakt door (goederen)treinen. Hierbij kunnen in sommige gevallen voelbare trillingen optreden.
Bouwregels
In de bouwregels behorende bij het bestemmingsplan is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen alleen kan worden verleend wanneer er op basis van onderzoek aangetoond is dat er aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. "Indien de te verwachten trillingsniveau hoger zijn dan deze als de na te streven waarden ten tijde van de vergunningverlening dient de haalbaarheid en aanvaardbaarheid van eisen /maatregelen te zijn onderzocht en verantwoord"
Bovenstaande houdt in dat er verder onderzoek verricht moet worden naar mogelijke maatregelen om trillinghinder tegen te gaan. Hierbij wordt gestreefd om te voldoen aan de richtwaarden uit de SBR richtlijn B. Maatregelen, effecten en kosten dienen in beeld te worden gebracht.
Bestuurlijke afweging
Uit het trillingshinderonderzoek blijkt dat de maximale trillingssterkte Vmax ligt tussen de 0,2 - 3,2 re 1 mm/s (hinder). Hierbij gaat het met name om de deelgebieden 1, deelgebied 2 en deelgebied 7. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat de maatregelen qua kosten en uitvoerbaarheid niet doeltreffend of mogelijk zullen zijn kan een bestuurlijke afweging op basis van bijlage 5 uit de SBR-richtlijn B plaats vinden. Hierbij kan het bevoegd gezag besluiten de trillinghinder onder deze specifieke omstandigheden acceptabel te vinden. Bij deze afweging dienen (tenminste) een 4 tal criteria betrokken te worden:
De mate waarin de trillingssterkte voorkomt (hoe vaak worden de streefwaarden zoals genoemd in de tabel behorende bij “nieuwe situaties” overschreden);
De aanwezigheid van andere trillingsbronnen (achtergrondtrillingen);
De mogelijkheid tot het treffen van trilling reducerende maatregelen. Hierbij dient tevens een afweging te worden gemaakt tussen de doeltreffendheid (kosten) en de doelmatigheid van een maatregel;
De historie.
Voor nieuwe situaties accepteert de gemeente in geen enkel geval ernstige hinder (Vmax > 3,2 re 1 mm/s).
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn in tabel 1 weergegeven.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Ca. 13 hectare |
Terreinhoogte |
Ongeveer 14 m+NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
11,8 - 12 m+NAP+ |
Ontwateringdiepte |
Ca. 2,2 m |
Bodem |
Sterk lemig, matig fijn zand met sterkzandige leemlenzen |
Riolering |
Gescheiden stelsel |
Oppervlaktewater |
Niet aanwezig |
Keur beschermde gebieden |
Niet relevant |
Het plangebied bestaat uit een aantal deellocaties waarvan momenteel een aantal locaties verhard is.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol water' 2016 - 2021 in 2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: Risico’s beheersen, Duurzame ontwikkeling, Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en Effectief en efficiënt. Het plan is gericht op het bereiken van de volgende doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
Het plangebied bestaat uit een aantal deelgebieden die apart en in verschillende periodes ontwikkeld zullen worden. Het waterbeleid van de gemeente Tilburg wordt momenteel geactualiseerd en zal ten tijde van de ontwikkelingen waarschijnlijk anders zijn dan het huidige beleid. De ontwikkelingen dienen aan het nieuwe, dan geldende beleid te voldoen.
Het nieuwe beleid zal beter zijn aangepast op de klimaatverandering waarbij steeds extremere buien vallen. De hoeveelheid te bergen regenwater zal dan ook hoger zijn dan de hoeveelheid regenwater die geborgen moet worden conform het huidige beleid. Gezien de extreme intensiteiten die verwacht worden dient het regenwater opgevangen te worden zo dicht mogelijk bij de plek waar het valt. Er is immers geen tijd om het water naar een ver gelegen bergingsvoorziening te brengen.
Naar verwachting zal de hoeveelheid te bergen water in het nieuwe beleid ongeveer 60-90 mm zijn. Dit geldt zowel voor de bebouwing als voor het openbaar gebied.
Conform het huidige beleid kan een deel van het regenwater afgevoerd worden door het regenwaterstelsel. Ook bij het hanteren van dit beleid zal ruimte gevonden moeten worden voor het (tijdelijk) bergen van regenwater uit extreme buien.
In het koersdocument wordt geschreven dat de gemeente de spoorzone wil laten fungeren als een zone waar geëxperimenteerd kan worden op het gebied van o.a. waterbeheer. Door de centrale ligging en de zichtbaarheid in de stad leent de spoorzone zich bij uitstek voor zichtbare, slimme manieren van waterberging. Hiervoor is het nodig om het aspect 'water' al vroeg in het ontwerpproces te betrekken.
Door de waterbergingen slim te ontwerpen kan ruimte bespaard worden. Er kan dan incidenteel water geborgen worden op plekken die als het niet extreem regent anders gebruikt worden. Dit kan bijvoorbeeld in verdiepte (speel)pleintjes, op of onder parkeerplaatsen, op of onder wegen, op daken etc.
De ontwateringsdiepte in het gebied is voldoende voor de geplande inrichting. Ondergrondse bouwdelen dienen waterdicht te worden uitgevoerd. Door de hoogtepeilen goed te kiezen moet worden voorkomen dat er bij extreme neerslag schade binnen gebouwen ontstaat.
Het terrein loopt in noordelijke richting af: de Lange Nieuwstraat ligt ongeveer 20 à 30 centimeter lager dan de Burgemeester Brokxlaan. Er moet voor gezorgd worden dat de spoorzone het regenwater niet zodanig afvoert dat er overlast in de Lange Nieuwstraat ontstaat (niet afwentelen). Hier dient in de ontwerpfase rekening mee gehouden te worden.
Het plangebied is sterk verhard en zorgt daarom in de huidige situatie voor veel hittestress. Door groen en water gecombineerd toe te passen wordt gezorgd voor verkoeling. Dit kan gedaan worden door verlaagde groene zones of het aanleggen van polderdaken op de bebouwing en parkeergarages.
Het afvalwater kan worden aangesloten op het bestaande DWA-stelsel.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
Dit plan is, vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, vastgesteld met toepassing van artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder k, van de Crisis- en herstelwet gelezen in samenhang met artikel 7c, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De belangrijkste afwijking ten opzichte van andere bestemmingsplannen is dat in dit geval regels kunnen worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels, vastgesteld door de raad of door het college van burgemeester en wethouders.
In diverse artikelen van de planregels wordt naar deze beleidslijnen verwezen. Daarnaast zijn procesafspraken vastgelegd zoals het gekwalificeerd adviesrecht van een planteam per deelgebied en het instellen van een Kwaliteitsteam.
6.2 Bestemmingen, beleidsregels en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Gemengd:
Hierbinnen zijn de volgende functies toegestaan wonen, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven, recreatie, cultuur en ontspanning en evenementen.
M.b.t. kantoren en wonen is een maximaal aantal m² bruto vloeroppervlakte voor het hele plangebied opgenomen. Voor wonen is tevens opgenomen dat een minimaal percentage van alle woningen per deelgebied als sociale huurwoning gerealiseerd dient te worden. Dit percentage is voor de hele spoorzone in totaal 20%. Omdat een deel van de doelstelling al buiten het plangebied (b.v. Clarissenhof fase 1) gerealiseerd is, is de berekening per deelgebied gemaakt en komt er een percentage per deelgebied uit.
Een aanvraag om omgevingsvergunning dient getoetst te worden aan de verbeelding en de regels Hierin staan de toegelaten functies, de maximaal toegestane bruto vloeroppervlakte en de bouwhoogte. In de regels staan open open normen ten aanzien van voldoende ruimtelijke kwaliteit, voldoende ruimtelijke kwaliteit per deelgebied, aanvaardbare externe veiligheidswaarde en voldoende beschermingsniveau externe veiligheid, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van evenementen en voldoende parkeerplaatsen.
Deze open normen zijn / worden uitgewerkt in beleidsregels. iEr zullen voor het gehele plan algemene beleidsregels gelden te weten de beleidsregel 'Ruimtelijke structuur Spoorzone' die terug te vinden is in hoofdstuk 5 van Koersdocument, de beleidsregel 'Evenementen, locatiematrix' vastgesteld 28 juni 2019, de beleidsregel 'Externe veiligheid', de beleidsregel 'Parkeerkader Spoorzone 2019', vastgesteld op 25 maart 2019.
Per deelgebied zal een nadere uitwerking van de beleidsregel Ruimtelijke Structuur plaatsvinden. Dit gebeurt als er voor het deelgebied gestart wordt met de planontwikkeling. Bij de opstelling van deze beleidsregel adviseert het Kwaliteitsteam. Deze toetst met name aan de overall visie voor de Spoorzone. Daarnaast wordt per deelgebied een planteam geformeerd van direct betrokkenen. Het planteam wordt betrokken bij het opstellen van de beleidsregels en de planuitwerking en zal een advies uitbrengen aan het Kwaliteitsteam. Het Kwaliteitsteam zal een advies uitbrengen aan de gemeenteraad over de vaststelling van de beleidsregel.
De inschakeling van planteams en het Kwaliteitsteam is verankerd in de regels van het bestemmingsplan.
De beleidsregels kunnen gedurende de planperiode aangepast worden door het gemeentebestuur. Het aanpassen van de beleidsregels m.b.t. de ruimtelijke structuur kan alleen door de gemeenteraad gebeuren. De aanpassing van de overige beleidsregels door het college.
Het plan kent 7 deelgebieden. Deze gebieden zijn gebaseerd op het Koersdocument.
In het artikel 10 van de regels is per deelgebied opgenomen wat maximaal aan m² bruto vloeroppervlakte in het deelgebied gerealiseerd mag worden. Tevens is opgenomen dat er pas een omgevingsvergunning voor bouwen binnen het deelgebied verleend kan worden als er beleidsregels m.b.t. de ruimtelijke structuur voor het deelgebied zijn vastgesteld.
M.b.t. evenementen wordt verwezen naar de beleidsregel Locatiematrix evenementen. In deze matrix wordt per locatie aangegeven hoeveel evenementen met een luidruchtig karakter er per jaar toegestaan zijn en welke geluidsnormen daarbij van toepassing zijn.
Verkeer:
De Burgemeester Brokxlaan heeft de bestemming Verkeer gekregen. Deze bestemming heeft de aanduiding overkragingen gekregen. In het Koersdocument is aangegeven dat een van de manieren om de
scheidende werking van de Burgemeester Brokxlaan op te heffen en de delen van de Spoorzone aan beide zijden te verbinden is dat wordt ingezet op een aantal overkragingen ter hoogte van de Werkplaats die de afstand tussen beide zijden verkleint. Een overkraging is een uitbouw van een gebouw. In deze uitbouw zijn dezelfde functies als binnen de bestemming Gemengd toegestaan. De exacte plaats van de overkragingen worden t.z.t. bij de planontwikkeling en de formulering van de beleidsregels per deelgebied bepaalt. Voorwaarde is wel dat de overkragingen tegenover elkaar komen om hiermee het beperkende effect te realiseren.
Verkeer en Verblijf
Deze bestemming is toegekend aan de plaats waar de parkeergarage nabij Clarissentoren is voorzien, voor het plein voor het Deprez gebouw, voor de wegen die voor langzaamverkeer aansluiting geven met de rest van de stad zoals de Willem II passage, de Atelierstraat en de Wagenstraat.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende functieaanduidingen gebruikt:
Horeca tot en met categorie: De bestaande horeca gelegenheden en de 3 voorziene horeca gelegenheden hebben de aanduiding horeca gekregen. De categorie toekenning is gebaseerd op het huidige gebruik met dien verstande dat horeca categorie 5, dit zijn horeca-inrichtingen waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek, niet rechtstreeks zijn bestemd.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de reeds bestaande horeca inrichtingen in het plangebied hun bestaande (muziekgeluid) programmering niet zondermeer kunnen voorzetten wanneer er nieuwe gevoelige gebouwen in de Spoorzone 013 worden gebouwd. De benodigde bouwkundige maatregelen grenzen aan hetgeen technisch mogelijk is, en zullen gepaard gaan met hoge investeringskosten. De bestaande horeca heeft de aanduiding ‘horeca 3’ gekregen, hetgeen o.a. representatief is voor horeca met achtergrondmuziek. Hogere muziekgeluid niveaus zijn via een binnenplanse afwijking mogelijk, mits uit een maatwerk akoestisch onderzoek blijkt hoe daarmee aan de geluidnormen kan worden voldaan b.v. omdat het gebouw waar Horeca 4 (café) of 5 (uitgaansgelegenheid) in komt en/of het gebouw met de geluidgevoelige functies, zodanig geïsoleerd wordt dat er geen onaanvaardbare overlast te verwachten is.
Ook bestaat er de mogelijkheid om tijdelijk een afwijking van het bestemmingsplan te verlenen (op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht in combinatie met het Besluit omgevingsrecht) voor Horeca 4 c.q. 5, bv voor de periode dat er niet op korte afstand geluidgevoelige functies zullen worden gerealiseerd.
Horeca 6 is de aanduiding voor verblijfsaccommodatie (hotel).
Parkeergarage
Op 3 plaatsen bevat het bestemmingsplan de aanduiding 'parkeergarage'. Hier zijn openbare parkeergarages mogelijk. In de regels is opgenomen dat op het dak / bovenste dek van de parkeergarages geen auto's geparkeerd mogen worden tenzij aangetoond wordt dat voldaan wordt aan de geluidsnormen op de omliggende woningen.
Daarnaast is de volgende dubbelbestemming aanwezig:
Waarde archeologie. Dit betreft grotendeels de deelgebieden 1 en 2 (Zwijsen I en II) waar voorafgaand aan de ontwikkeling een nader archeologisch onderzoek dient plaats te vinden.
Het plan kent nog de volgende gebiedsaanduidingen:
Luchtvaartzone, in verband met het vliegveld Gilze en Rijen geldt er een maximale bouwhoogte voor de hele stad. Deze toegestane maximale bouwhoogte is hoger dan de maximale bouwhoogte in het plan dus deze aanduiding werkt niet beperkend.
Veiligheidszone brandaandachtsgebied en veiligheidszone explosieaandachtsgebied. Deze zone's zijn opgenomen vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Binnen dit gebied zijn niet zondermeer (zeer) kwetsbare en beperkt kwetsbare functies mogelijk. Tevens gelden er aanvullende eisen voor wat betreft bestrijdbaarheid van brand en van vluchtwegen.
6.3 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
Het bestemmingsplan omvat beperkte bouwregels.
Het plan bevat bouwvlakken en maximaal toegelaten bouwhoogtes. Per deelgebied is vastgelegd hoeveel m² bruto vloeroppervlakte er maximaal gerealiseerd mag worden. De invulling zal gepreciseerd worden in de beleidsregel per deelgebied. De beleidsregels geven dus aan waar de gebouwen kunnen worden gebouwd binnen deze normen uit het bestemmingsplan. De beleidsregels kunnen leiden tot andere invulling van het gebied dan op basis van het stedenbouwkundig plan uit het Koersdocument. Het kan niet leiden tot meer bebouwing, wel anders of minder.
Voor een nabij het spoor in deelgebied 1 en 2 is een minimale bouwhoogte opgenomen om te voldoen aan de eisen uit het bestemmingsplan Spoorzone, 4e herziening (Clarissenhof fase 1). In dat plan is voorgeschreven dat er een afschermende bebouwing komt op deelgebied Zwijsen I en II om zodoende te voldoen aan de geluidswaarden van de nieuwbouw in Clarissenhof, gelegen buiten het plangebied.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Ten behoeve van de vestiging van detailhandel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. In principe is in het plangebied geen zelfstandige detailhandel toegestaan tenzij deze detailhandel aanvullend is op het bestaande aanbod en een verrijking is voor de Spoorzone.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd door een anterieure overeenkomst, en
er geen noodzaak is voor het stellen van locatie-eisen, en
er geen noodzaak is voor het stellen van eisen aan de te realiseren woningbouwcategorieën of anderszins geen noodzaak is tot het stellen van nadere eisen.
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een gebied mogelijk waar de gemeente en private partijen grond in bezit hebben en tevens afspraken zijn gemaakt met private partijen tot ontwikkeling van ditzelfde gebied. In een overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de invulling van het plan en derhalve zijn aanvullende locatie-eisen niet nodig. De bestemming wijzigt niet dusdanig dat de afspraken die in de anterieure overeenkomst zijn gemaakt dienen te worden aangepast. De economische uitvoerbaarheid van het plan is voldoende verzekerd. Omdat het gehele plangebied reeds of in eigendom is van de gemeente of reeds onderdeel is van een gebied waarover afspraken zijn gemaakt is er geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan om het gemeentelijke kostenverhaal te verzekeren.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Spoorzone 2019 op 1 april 2016 gepubliceerd in het gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie |
|
Reactie ontvangen? |
Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH |
|
ja |
ja |
Waterschap De Dommel |
|
ja |
ja |
Prorail |
|
ja |
nee |
Brandweer Midden-West Brabant |
|
ja |
ja |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
De provincie wil nader inzicht hoe dit bestemmingsplan zich verhoudt tot de meerdere initiatieven voor hotelontwikkelingen in de regio, het onderzoek daaromtrent en de regionale afspraken.
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de markruimte voor hotelkamers in Tilburg, "Gemeente Tilburg - Marktruimte hotelkamers - Quick scan" LAgroup 2019 (bijlage 16). In dit rapport wordt beperkt rekening gehouden met de regionale plannen. Ze zijn in beeld gebracht, maar (plannen voor 900 kamers) niet meegewogen. Er is een regionaal onderzoek dat dateert uit 2015. Een opdracht voor een nieuw onderzoek wordt het komende regio overleg (wederom) voorgelegd aan de wethouders van de regio. De regionale afspraken dateren ook uit 2015 en luiden: "Een enkele ontwikkeling van deze grootte heeft niet direct een groot effect op de marktruimte binnen de regio. Primair vindt de afweging dan ook lokaal plaats. Omdat veel ontwikkelingen van deze omvang wel een substantieel effect kunnen hebben, wordt voorgesteld om deze niet af te stemmen maar wel te monitoren.
Gemeenten melden ontwikkelingen van deze omvang bij het Leisure Loket zodat zij de ‘teller’ bij kunnen houden. Eens per jaar, of vaker, als het aantal daar aanleiding toe geeft, wordt het overzicht ter kennisname naar het Poho EZRT/ROV gebracht." De mogelijkheid voor hotels in de Spoorzone zat in het geldende bestemmingsplan en past in de regionale afspraken.
Waterschap de Dommel wil graag de defintie van water en waterhuishoudkundige voorzieningen in de begrippenlijst opgenomen zien. Dit is gebeurd.
De Brandweer ondrschrijft in hoofdlijnen de lijn zoals die voor externe veiligheid is ingezet. Hierbij merkt men op dat dat in een brandaandachtsgebied (het gebied beginnend bij het spoor en eindigend op dertig meter afstand) de voorschriften uit het Bouwbesluit (vanaf 2021 Besluit Bouwwerken Leefomgeving) van kracht zijn. Dit is een belangrijke randvoorwaarde, die ook al bij de functietoedeling dient te worden meegenomen.
Verder wil men indien de beleidsregels externe veiligheid worden gewijzigd dit kenbaar wordt gemaakt aan de veiligheidsregio waarbij de mogelijkheid van een gekwalificeerd advies wordt geboden.
Van het eerste zijn we ons bewust en een eventuele wijziging van beleidsretgels externe veiligheid zal in overleg met de Brandweer gebeuren.
8.3 Omgevingsdialoog
In het kader van het opstellen van het Koersdocument is intensief gesproken met stakeholders. Dit is voortgezet bij het opstellen van het bestemmingsplan. Er is 4 keer overlegd met 2 groepen te weten de Werkgroep bestemmingsplan bestaande uit vertegenwoordigers van de Buurtraad, de wijkraad, de Klankbordgroep Spoorzone en ondernemers uit het gebied. Verder is er in het kader van de voorbereiding van het Koersdocument het planteam Theresia geformeerd. Ook met dit Planteam is 4 keer overlegd. In de 4 overleggen is allereerst de methodiek van een bestemmingsplan verbrede reikwijdte uitgelegd. Vervolgens is het concept bestemmingsplan uitgelegd en zijn er vragen over de systematiek beantwoord. Vervolgens is dieper ingegaan op onderdelen van het bestemmingsplan en ook op het proces met kwaliteitsteam en planteam. Tot slot is het gehele concept bestemmingsplan besproken. Het concept plan is ook besproken met de ontwikkelaars die een positie hebben in het gebied. Om alle omwonenden te bereiken is er een algemene inloopavond geweest op 26 juni 2019.
Het plan is naar aanleiding van deze overleggen op onderdelen aangepast zoals de gedetailleerdheid van de bouwmogelijkheden in Theresiazone, de regeling van het kwaliteitsteam en planteam.
De uitgebrachte adviezen leiden niet tot grote aanpassingen omdat enerzijds bepaalde standpunten herhaald worden waarop in het kader van het Koersdocument is gereageerd en andere punten pas bij de uitwerking van de deelgebieden meegenomen kunnen worden. Concrete aanpassingen zijn dat de bezonningsstudie als bijlage 15 bij het bestemmingsplan is gevoegd, dat de regeling m.b.t afwijking voor een hogere horeca categorie anders is geformuleerd en dat bij de selectie van alle kwaliteitsteam als eis gesteld zal worden dat men ervaring heeft met het aspect leefbaarheid voor de nieuwe en zittende bewoners bij de plan- en gebiedsontwikkeling.
De verslagen van de overleggen met Werkgroep en planteam en de uitgebrachte adviezen met het standpunt van de gemeente treft u aan als bijlage 13.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 21 oktober 2019 tot en met 2 december 2019. Tijdens deze periode zijn er 13 zienswijzen ingediend. Deze worden in Bijlage