Koningsoord Berkel-Enschot 2017
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2014014-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Ontwikkelplan aanleiding tot planontwikkeling
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
5.10 Milieueffectrapportage deel B
6.3 Duurzaam stedelijk watersysteem
7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ontwikkelplan aanleiding tot planontwikkeling
Ten westen van de kern van Berkel-Enschot, ingeklemd tussen de Overhoeken Enschotsebaan en Hoge Hoek is de nieuwbouwlocatie Koningsoord voorzien. Op deze locatie zijn circa 800 woningen gepland en een winkelcentrum (ter vervanging van het huidige winkelcentrum Eikenbosch). Tevens wordt een gebiedsontsluitingsweg gerealiseerd.
Reeds in september 2002 heeft de gemeente Tilburg het Ontwikkelingsplan Overhoeken Berkel-Enschot vastgesteld. In dit plan zijn de randvoorwaarden vastgelegd voor de ontwikkeling en realisatie van een aantal nieuwe woon- en werkgebieden, de zgn. "Overhoeken"aan de west- en noordkant van Berkel-Enschot.
Als vervolg op het Ontwikkelingsplan is in december 2003 door de gemeenteraad het Stedenbouwkundig plan Overhoeken Berkel-Enschot vastgesteld. Dit stedenbouwkundig plan is c.q. wordt per deelgebied door verschillende projectontwikkelaars verder uitgewerkt. De deelgebieden Enschotsebaan en Hoge Hoek zijn al uitgewerkt en grotendeels gerealiseerd.
Het deelgebied Koningsoord wordt ontwikkeld door Heijmans Vastgoed. In 2012 is een ontwerp bestemmingsplan in procedure gebracht maar deze procedure is niet doorgezet. Inmiddels zijn de uitgangspunten gewijzigd en is in maart 2015 ingestemd met een bijgesteld stedenbouwkundig plan dat de basis is voor het voorliggende bestemmingsplan.
1.2 Het plangebied
Koningsoord is één van de Overhoeken rondom de kern Berkel-Enschot in de gemeente Tilburg. Koningsoord ligt aan de westkant van Berkel-Enschot en bestrijkt het gebied tussen de Raadhuisstraat aan de noordzijde, de bestaande bebouwing van Berkel-Enschot aan de oostzijde, de Rauwbrakenweg aan de zuidzijde en de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch aan de westzijde.
Tevens behoren een aantal percelen ingeklemd tussen De Kraan en het spoor tot het plangebied. Het gebied van de Abdij Koningsoord behoort ook tot de gebiedsontwikkeling Koningsoord, echter deze ontwikkeling maakt geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan Koningsoord. Voor deze ontwikkeling is een separate planologische procedure gevoerd.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
het bestemmingsplan "Koningsoord Berkel-Enschot" vastgesteld 12 april 1999. Dit bestemmingsplan vigeert voor het grootste gedeelte van het plangebied. De gronden hebben hierin voornamelijk de bestemmingen "Gemengde doeleinden (uit te werken door de gemeenteraad)" en "Recreatieve doeleinden"
het bestemmingplan "Koningsoord Berkel Enschot 1e herziening" vastgesteld 14 januari 2002. Dit bestemmingsplan vigeert voor het perceel De Kraan 37/37a en hierin is voor deze gronden de bestemming Bedrijfsdoeleinden B opgenomen.
het bestemmingsplan Buitengebied De Groene Zoom 2012. Dit bestemmingsplan vigeert voor de gronden aan de overzijde van het spoor. Deze gronden hebben de bestemming Agrarisch".
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke structuur
Het dorp Berkel-Enschot is ontstaan rondom de twee oude dorpskernen Berkel (Molenstraat, Sint Willebrordstraat) en Enschot (driesprong Kerkstraat, Enschotsebaan, ’t Zwaantje). Kenmerkend voor de bebouwing langs deze wegen zijn evenwijdig aan de straat gepositioneerde voorgevels van woningen met een wisselende rooilijn. Het achtergelegen gebied is vanuit de historie in gebruik als landbouwgrond. Aan de achterzijde van de linten zijn in de loop der tijd steeds nieuwe bebouwingsclusters gerealiseerd. Op deze wijze hebben de kernranden zich verplaatst ten koste van buitengebied en zijn de dorpen Berkel en Enschot op den duur aan elkaar gegroeid. Op de scheidslijn zijn voorzieningen als het voormalige gemeentehuis, het (oude) winkelcentrum en de ouderenzorg (Torentjeshoef) neergestreken.
Het plangebied Koningsoord ligt ten zuidwesten van de dorpskern Berkel en ten noordwesten van Enschot. Aan deze zijde van het dorp strekt het buitengebied zich uit als een open landschappelijk gebied, dat wordt doorsneden door de aan het eind van de 19e eeuw aangelegde spoorlijn. De voormalige abdij Koningsoord neemt een bijzondere positie in het landschap in. Enerzijds omdat de kloosterterreinen zijn omkaderd door groenstructuren en schuttingen, anderzijds door de imposante, deels monumentale bebouwing. Wat het laatste betreft, wordt opgemerkt dat een gedeelte van de abdij formeel buiten het plangebied valt omdat hiervoor een zelfstandige projectprocedure is doorlopen.
De van oorsprong scherfvormige verkavelingspatronen aan de westzijde van het plangebied zijn nog duidelijk herkenbaar. Ter plaatse van het plangebied worden deze scherven voornamelijk benut voor landbouwdoeleinden, recreatieve doeleinden (zwembad en sportvelden) en volkstuinen. Het plangebied zelf kan in de huidige situatie als agrarisch gebied gekarakteriseerd worden. Bebouwing is in het plangebied slechts sporadisch aanwezig en beperkt zich tot een aantal agrarische bedrijven met bedrijfswoning en burgerwoningen aan de Raadhuis straat en De Kraan en gebouwen van de voormalige abdij.
2.2 Functionele structuur
In het plangebied zijn de volgende functies aanwezig: agrarische bedrijven, woningen, volkstuinen, sportpark de Rauwbraken met strandbad, water, groen- en verkeersvoorzieningen en gebouwen die tot de abdij Koningsoord behoorden.
Binnen en aan de rand van het plangebied bevinden zich de volgende wegen: Rauwbrakenweg, De Kraan, Eikenbosch, Eikenboschweg, Heuneind en Raadhuisstraat. Door de toename van het aantal woningen binnen de Overhoeken is extra infrastructuur nodig om de bestaande wegen in het plangebied en in de rest van het dorp niet extra te belasten. Er is een nieuwe ontsluitingsweg voorzien, langs het spoor (om onnodige versnippering van het gebied te voorkomen). Deze weg zal worden uitgevoerd in geluid reducerend asfalt en voor het grootste deel geflankeerd worden door vrij liggende fietspaden en bomenrijen.
2.3 Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die op de verbeelding zijn weergegeven.
2.4 Planbeschrijving
2.4.1 Algemeen
De Overhoek Koningsoord is de derde Overhoek van Berkel-Enschot die ontwikkeld gaat worden, na Enschotsebaan en Hoge Hoek. Het totale aantal woningen binnen de ontwikkeling Koningsoord, inclusief de invulling van de vrijkomende locaties (huidig winkelcentrum, AH locatie en Schalm/ bibliotheek) en de woningen in het klooster en de kloostertuinen, zal na maximale optimalisatie ten hoogste ca. 900 bedragen. Voor de woningen in het klooster is een aparte planologische procedure gevoerd. Het aantal woningen in het bestemmingsplan Koningsoord bedraagt ruim 800. Het totale programma aan voorzieningen in de totale gebiedontwikkeling Koningsoord (incl. kloostercomplex) bestaat uit ca. 13.000m2 commerciële en niet-commerciële voorzieningen, waaronder ca. 10.500m2 winkelcentrum en een deel maatschappelijke voorzieningen in de voormalige abdij. De voorzieningen in het nieuwe winkelcentrum en in de gebouwen van de abdij gaan samen het nieuwe dorpscentrum voor Berkel-Enschot vormen. Het bestaande sportcomplex de Rauwbraken zal voor een deel opnieuw ingericht worden.
2.4.2 Stedenbouwkundige hoofdopzet
Het plan voor de totale ontwikkeling Koningsoord is als volgt te karakteriseren:
In en rond de gebouwen van de abdij Koningsoord wordt een nieuw dorpscentrum voor Berkel-Enschot gecreëerd. Het bestaande winkelcentrum Eikenbosch wordt verplaatst naar dit nieuwe dorpscentrum.
Rondom en in het dorpscentrum is plaats voor ca. 900 nieuwe woningen (incl. woningen kloostercomplex) in een kleinschalige en dorpse setting.
Bestaande en structurerende landschappelijke elementen (weg- en beplantingsstructuur rondom de abdij, bestaande voetpaden) worden waar mogelijk geïntegreerd in het plan. De huidige begrenzing van het abdijcomplex blijft grotendeels afleesbaar in de groenstructuur. De groenstructuur zorgt voor een verankering van het plangebied in zijn omgeving.
De hoofdontsluiting takt aan op bestaande historische linten en het fijnmazig netwerk van wegen in de Overhoeken. De gebiedsontsluitingsweg verbindt het gebied met de regionale schaal.
De voorgestelde bouwvelden sluiten in maat en schaal aan op de bestaande bebouwing van Berkel-Enschot. De bebouwingsdichtheid van de bouwvelden neemt toe naarmate het centrum dichter wordt genaderd.
2.4.3 Kenmerken ruimtelijke structuur
Het plangebied Koningsoord heeft een centrale ligging in Berkel-Enschot wat de mogelijkheid biedt om een karakteristiek en een goed bereikbaar centrum te creëren, dat op termijn kan uitgroeien tot het nieuwe dorpscentrum van Berkel-Enschot. De bestaande gebouwen en open ruimtes van de Abdij Koningsoord hebben een voor Berkel-Enschot unieke allure en karakter. Hoewel deze elementen formeel buiten het plangebied van dit bestemmingsplan vallen, is het van belang er rekening mee te houden bij de ontwikkeling van het plangebied. Kenmerken van de ruimtelijke structuur van Koningsoord zijn:
Een centrale ligging waardoor het gebied op een logische manier wordt verbonden met de belangrijkste wegen.
Karakteristieke gebouwen.
Een kwalitatief hoogwaardige (groene) openbare ruimte.
Het gebied kan een hogere bebouwingsdichtheid krijgen dan de rest van het dorp zonder het dorpse karakter aan te tasten.
De potentie om een grote diversiteit aan functies te herbergen.
2.4.4 Bebouwingsstructuur woonvelden
Koningsoord bevat, gegroepeerd rond de abdij en het winkelcentrum, een aantal woonbuurten welke op min of meer gelijkwaardige wijze worden opgebouwd. Uitgangspunt bij de opbouw van een buurtje is om te komen tot een specifiek dorps woonmilieu. Voor de stedenbouwkundige opbouw betekent dit dat lange rechte straten worden vermeden, centraal in elk buurtje een kleine groene ruimte (brinkje) is gesitueerd en dat er een onderscheid bestaat tussen de randen van een buurtje en de 'binnenwereld'.
De buurtjes bevatten elk meerdere bouwvelden, die op gedifferentieerde wijze zijn ingevuld met een verschillende woningtypes: appartementen, rijwoningen, patiowoningen, tweekappers en vrijstaande woningen. Van elk woningtype zullen meerdere varianten worden bedacht.
Bij de invulling van de bouwvelden fungeren de Gereedschapskist Dorpsmilieu en het Beeldkwaliteitsplan Koningsoord als leidraad. Dat betekent onder meer dat het aantal identieke woningen in een rij beperkt is, dat het stratenpatroon fijnmazig is, dat de verkaveling een zekere onregelmatigheid en onvoorspelbaarheid in zich heeft en dat een vergaande menging van woning- en kaveltypes is toegepast. Uitgangspunt is het ontwikkelen van woningen met een dorpse uitstraling, zowel in vorm als materiaalgebruik. In de straten direct rondom de kloostertuinen wordt gestreefd naar een centrum-dorpse bebouwingsdichtheid. De woningen staan hier relatief dicht op de straten. Op wat grotere afstand van het centrum is het karakter ontspannen en groener.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De SVIR heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Het BARRO heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt voornamelijk woningbouw, detailhandel en beperkt horeca mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
In onderstaande paragraaf is weergegeven hoe omgegaan wordt met de regionale woonbehoefte, detailhandel en (beperkte) horeca.
Wonen
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio worden jaarlijks gezamenlijke afspraken met de provincie Noord-Brabant gemaakt in het Regionaal Ruimtelijke Overleg/RRO. Deze afspraken gaan over de kwantitatieve woningbouwopgave van de gemeenten, dit voor een voortschrijdende tienjaars-periode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en huishoudensprognose, waarvan de recentste dateert van 2014.
In de actuele tienjaars RRO-planperiode 2015 t/m 2024 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.500 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2020.
De woningbouwopgave die Tilburg in deze context heeft, kan en wordt vrijwel voleldig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
De gemeente Tilburg wil met de planontwikkeling Koningsoord (inclusief de ontwikkeling in het klooster waarvoor een aparte planologische procedure doorlopen is) voorzien in de bouw van ongeveer 900 woningen, alsmede in de realisatie van detailhandels- en maatschappelijke functies. Het plan Koningsoord voorziet in de lokale woningbehoefte, met name die in een centrum-dorps woonmilieu.
Afgaand op de provinciale prognose behelst de gemeentelijke woningbouwopgave tot zeker 2025 gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor ca. 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel nog wat lager in verband met uitloop crisiseffecten, in verband waarmee tot 2020 een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar wordt aangehouden. Hiermee is de regionale behoefte aangetoond en wordt voldaan aan trede-1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6. Bro).
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
De woningbouwopgave die Tilburg, mede in regionale context geplaatst, heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
Behalve de aantallen (de kwantitatieve opgave) is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang. Bij de kwalitatieve opgave gaat het niet alleen om het soort woningen (gestapeld/ grondgebonden, huur/koop, e.d.) maar juist ook om de differentiatie in woonmilieus. Behalve verschillende typen stedelijke woonmilieus beschikt Tilburg ook over twee dorpen waar met name wordt voorzien in de beduidende vraag naar "dorps woonmilieu", als ook "landelijk woonmilieu". De woonmilieutypologie wordt ingezet om meer/beter aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag. wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. De woonmilieu-indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.
Per stadsdeel (resp. binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt –afgestemd op data uit periodiek onderzoek (i.c. KWBO en SmartAgent)– aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te voldoen. Bij (woningbouw-)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.
Het plangebied Koningsoord behoort tot de zgn. Overhoeken, woningbouw-ontwikkellocaties in en om de dorpskern van Berkel-Enschot. Het plan Koningsoord betreft het centrumplan in en op een voormalig kloostercomplex; het betreft een binnen-dorpse (her)ontwikkeling en gebiedsverdichting. Dit plan omvat naast de geplande circa 900 huur- en koopwoningen & -appartementen (incl. de woningen in het kloostercomplex), ook de (geïntegreerde) realisatie van detailhandel en maatschappelijke functies voor het dorp.
In dit plan is uitgegaan van de woonmilieu(differentiatie)opgave binnen Tilburg, in dit geval het voorzien in de vraag naar Centrum-Dorps wonen, ofwel gemengd wonen, werken en voorzieningen in relatief lage dichtheid, kleinschalige (ruimtelijke) complexiteit, alsmede een combinatie van redelijke nabijheid en bereikbaarheid. Het KWBO toont de behoefte aan het dorpse woonmilieu onmiskenbaar aan. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in ruim een kwart van de gevallen uit te gaan naar een (centrum-)dorps woonmilieu, waarmee burgers met hierbij passende leefstijlen beter worden bediend. Tot 2025 betreft dat een woningvraag van ruim 2.500 woningen in dit woonmilieutype.
Met het vorenstaande is ook de vraag met betrekking tot trede-2 van de ladder beantwoord. Immers de groei in de gemeentelijke woningvraag, resp. de in regionaal verband afgestemde woningbouwopgave van Tilburg, wordt met dit plan binnen bestaand stedelijk gebied geëffectueerd.
Detailhandel en horeca
Omdat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en daarbij tevens beschikbare gronden worden benut, is alleen de eerste trede aan de orde. Er dient daarbij te worden aangetoond dat er een actuele (regionale) behoefte bestaat aan de uitbreiding van detailhandel en horeca.
In de regio is afgesproken dat voor locaties/plannen met een vrijwel geheel lokaal verzorgingsgebied geldt dat alle regiogemeenten zelf hun afwegingen maken ten aanzien van locaties en plannen. Wel wordt melding gemaakt van deze locaties/plannen in het PoHo EZ&RT. Het poho EZ & RT Hart van Brabant heeft op 26 mei 2016 kennis genomen van deze plannen.
In het voorliggende bestemmingsplan Koningsoord wordt o.a. een nieuw winkelcentrum voor Berkel-Enschot mogelijk gemaakt. Het bestaande winkelcentrum Eikenbosch zal worden opgeheven en getransformeerd tot woningbouw. In het bestemmingsplan wordt een commercieel programma mogelijk gemaakt van 10.450m² bvo waarvan het overgrote deel (ca. 9800m²) voor detailhandel (6400m² dagelijks en 3600m² niet dagelijks). Het huidige winkelcentrum Eikenbosch omvat 6415m² aan commerciële functies. Per saldo wordt er dus ca. 4035m² aan commerciële functies in Berkel-Enschot toegevoegd.In het bestemmingsplan Koningsoord wordt 500m² bvo aan zelfstandige horeca mogelijk gemaakt in /nabij het winkelcentrum en 350m² bvo bij strandbad Rauwbraken.
Detailhandel: Is er een behoefte?
In opdracht van Heijmans heeft Bureau Stedelijke Planning (BSP) een (distributieve) onderbouwing van de plannen opgesteld in combinatie met inzicht in de kwantitatieve en kwalitatieve effecten (rapport juni 2015) (Bijlage 3 Detailhandel distributieve toets en effecten) en de oplegnotitie d.d. 13 oktober 2016 (Bijlage 4 Oplegnotitie distributieve toets en effecten centrumplan Berkel-Escnhot).
De algemene conclusie hieruit is dat met de realisering van Koningsoord de consument in Berkel-Enschot beter wordt bediend. Uit de distributieve analyse blijkt dat er zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht voldoende aanknopingspunten zijn om het winkelaanbod in de kern te versterken. Hiermee kan lokale koopkracht beter aan het aanbod in de eigen kern worden gebonden en wordt onnodige koopkrachtafvloeiing (zoals nu nog het geval is) tegengegaan. Van een structuurverstorende werking of ‘duurzame ontwrichting’ zal geen sprake zijn. Jurisprudentie wijst uit dat duurzame ontwrichting alleen relevant is bij de eerste levensbehoeften; inwoners moeten op acceptabele afstand van hun woonlocatie boodschappen in eerste levensbehoeften kunnen (blijven) doen. Met de realisering van een cluster van dagelijks winkelaanbod op de locatie Koningsoord en het geringe verdringingseffect wat daardoor optreedt zal geen sprake zijn van duurzame ontwrichting op het niveau van kern of regio.
Het centrum van Berkel-Enschot bedient de bijna 11.000 inwoners van de woonplaats en heeft blijkens opgave van enkele sleutelretailers ook een beperkt aanvullende functie voor inwoners van omliggende plaatsen.
Het winkelaanbod per inwoner is laag in Berkel-Enschot. Dit geldt zowel voor de dagelijkse sector als voor de niet-dagelijkse sector. Ook het supermarktaanbod per inwoner is laag in vergelijking met het Nederlands gemiddelde; 0,14m² per inwoner in Berkel-Enschot ten opzichte van 0,24m² per inwoner in Nederland. Daarnaast is er geen discountformule (Aldi of Lidl) in de kern gevestigd.
Door de te verwachten bevolkingsgroei in Berkel-Enschot zal het supermarktaanbod per inwoner verder afnemen. Door de geringe omvang van de huidige supermarkten en de afwezigheid van een discountformule bestaat de kans dat een steeds groter deel van de inwoners elders boodschappen gaat doen op een plaats waar de keuze groter is.
Supermarkten zijn essentiële dragers voor een centrum zoals dat van Berkel-Enschot, die een stevig fundament (moeten) hebben in winkels die gericht zijn op de dagelijkse boodschappen. Belangrijke trend in de supermarktbranche is schaalvergroting; kleine winkels vallen uit en aan de bovenkant vindt opwaardering plaats door vergroting en verplaatsing van bestaande winkels.
Door de kwantitatieve en kwalitatieve opwaardering van het centrum in Berkel-Enschot zal vooral de koopkrachtbinding in de dagelijkse sector in 2025 hoger zijn dan momenteel het geval is. Samen met de te verwachten bevolkingsgroei biedt dit voldoende perspectief om de additionele meters in de dagelijkse sector te verantwoorden. De uitbreiding van de niet-dagelijkse sector valt te verantwoorden met behulp van de bevolkingsgroei.
De ontwikkeling heeft diverse uitstralingseffecten. De kwantitatieve en kwalitatieve opwaardering van het detailhandelsaanbod zorgt ervoor dat de detailhandelsstructuur versterkt wordt, het vestigingsklimaat aantrekkelijker is, het werkt als katalysator voor nieuwe investeringen en daarnaast heeft het winkelcentrum een sociale functie voor de kern.
Ook het gevestigde aanbod in Berkel-Enschot dat niet meeverhuist zal effecten ondervinden. Dit aanbod is echter beperkt in omvang en verspreid over de kern gevestigd. Hetzelfde geldt voor het te realiseren aanbod in Koningsoord: de in de huidige situatie hoge gemiddelde vloerproductiviteit (als gevolg van de te geringe omvang van het aanbod) zal door de ontwikkeling tot een meer gemiddeld niveau teruglopen. De distributieve berekening heeft laten zien dat de met dit programma gerealiseerde gemiddelde vloerproductiviteit nog steeds verantwoord is te noemen.
Het effect van het voorgenomen initiatief zal het grootst zijn op de nu al matig functionerende winkels op verspreide locaties, dicht op Koningsoord. Deze winkels staan in de huidige situatie reeds onder druk, getuige de leegstand onder verspreide winkels. Dit is een autonome landelijke trend waarbij aan de onderkant van de winkelhiërarchie uitval plaatsvindt, dat door de realisering van Koningsoord hooguit zal worden versneld. De gemeente Tilburg is zich daarvan bewust en heeft ook om die reden ook in beleid ingezet op versterking van het centrum van Berkel-Enschot.
Hiermee is de (regionale) behoefte aangetoond en wordt voldaan aan trede-1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6. Bro).
Horeca: Is er een behoefte?
In opdracht van Heijmans heeft Bureau Stedelijke Planning (BSP) d.d. juli 2016 een onderbouwing opgesteld voor de horecatoevoeging in het kader van Ladder voor duurzame verstedelijking (Bijlage 5 Behoefte en effecten horeca).
Hoewel toevoeging van 950m² horeca een en substantiële toename van het aanbod betekent is niet te verwachten dat de toevoeging van horeca in Berkel-Enschot zal leiden tot sterk oplopende leegstand en daarmee aantasting van het woon- en leefklimaat en het ondernemersklimaat. Met de ontwikkeling van horeca in Koningsoord worden de huidige en toekomstige inwoners van Berkel-Enschot beter bediend.
Samenvatting van het rapport:
Het draagvlak voor (horeca)voorzieningen in Berkel-Enschot neemt de komende jaren toe als gevolg van een groeiend inwoneraantal;
De verschillende initiatieven vragen in het nieuwe bestemmingsplan voor Koningsoord ruimte voor 950m² bvo extra horeca, in theorie genoeg voor 3 tot 4 nieuwe horeca vestigingen;
De mogelijkheden voor ondersteunende horeca in het winkelcentrum (niet zijnde de 500m² bvo zelfstandige horeca) speelt in op de trend van blurring: winkels en horeca vermengen steeds meer met elkaar.
Hiermee is de (regionale) behoefte aangetoond en wordt voldaan aan trede-1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6. Bro).
Conclusie
Voor zowel wonen, detailhandel als horeca is er sprake van een (regionale) behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing gegeven aan artikel 3.1.6 Bro.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten hebben op 10 juli 2015 een nieuwe integrale Verordening ruimte vastgesteld, zijnde Verordening ruimte 2014 (per 15-7-2015).
Vervolgens hebben Provinciale Staten deze gewijzigd bij besluit van 18 november 2016, zijnde Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde 2016. Dit besluit is in werking getreden op 8 december 2016.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
Toetsing plan Koningsoord Verordening Ruimte
Het plangebied Koningsoord ligt in de structuur Bestaand stedelijk gebied.
Hierover gaat artikel 4 Van de Verordening. In artikel 4.3 is bepaald dat een bestemminmgsplan binnen bestaand stedelijke gebied kan voorzien in woningbouw mits de toelichting een verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden én hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de gemaakte afspraken en tot de beschikbare harde plancapacitiet voor woningbouw. De verantwoording is opgenomen in paragraaf 3.2.3 van de toelichting, ladder voor duurzame verstedelijking)en paragraaf 4.4.1 , onderbouwing provinciale afspraken.
Vervolgens is in artikel 4.8 van de Verordening Ruimte bepaald dat een bestemmingsplan in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie tenzij deze ontwikkeling of uitbreiding leidt tot een bovenregionale detailhandelslocatie. De toelichting dient een verantwoording te bevatten over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen.
De verantwoording is opgenomen in paragraaf 3.2.3 van de toelichting, ladder voor duurzame verstedelijking en 4.6 detailhandel.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ontwerp Omgevingsvisie 2040
Op 21september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk, bereikbaar en concurrerend zijn. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
Drie stedelijke knooppunten in de regiostrategie zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan dat Koningsoord een locatie is die binnen een tijdsperiode van 10 jaar wordt ontwikkeld. Tevens is dit gebied aangeduid als brandpunt, een plek waar ontmoeten en sociale cohesie vorm kunnen krijgen door de samenkomst van diverse (economische) functies, zoals detailhandel, commerciële, maatschappelijke, onderwijs-, sport- en recreatievoorzieningen. Het nieuwe winkelcentrum Koningsoord is zo'n brandpunt.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Het projectgebied valt binnen het welstandniveau 2. Hierbij geldt de gereedschapskist dorps woonmilieu dat de basis heeft geboden voor het Beeldkwalitetitsplan Koningsoord. In 2010 heeft de gemeenteraad al een beelkwaliteitsplan Koningsoord vastgesteld. Dit plan (Bijlage 23 Beeldkwaliteitsplan) is op een aantal punten aangepast en zal worden vastgesteld door de raad. Het beeldkwaliteitsplan is daarmee leidend voor de welstandstoets.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Nota 'Grond voor het verleden'
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
4.3.1.2 Historische geografie plangebied
Het plangebied bestaat tot het begin van de twintigste eeuw uit relatief laaggelegen gronden die in gebruik waren als akker- en gras- en weidelanden en waar geen bebouwing gedocumenteerd is.
Op de geomorfologische kaart is het plangebied gekarteerd als een gebied met dekzandruggen, al dan niet met oud-bouwlanddek en hoge zwarte enkeerdgronden.
Vanwege de lage ligging van het noordelijke deel van het abdijcomplex is er daar slechts in geringe mate een dun esdek aanwezig.
De eerste vermelding van Berkel dateert uit 1214, maar de naam zou ook kunnen wijzen op een vroegmiddeleeuwse oorsprong. In de omgeving van Berkel zijn ook sporen van bewoning aangetroffen die uit oudere perioden dateren (vroege ijzertijd). Pas aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelde zich rondom de kerk in korte tijd een nieuwe nederzetting met niet-agrarische bebouwing. Deze groei werd versterkt door het omleggen van de doorgaande weg naar Udenhout langs de kerk. Na de Tweede Wereldoorlog breidde Berkel zich, evenals het zuidelijk gelegen Enschot, als forensendorp snel uit, zodat de beide kernen uiteindelijk aaneen groeiden.
De in het oosten van het plangebied gelegen Raadhuisstraat is in oorsprong vermoedelijk een akkerpad dat Berkel verbond met de buurtschap Heuvel en met Udenhout.
Historisch landgebruik: tot 1990 wordt het gebied in de nabijheid van het plangebied benut voor akkerbouw en veeteelt.
De (het totale plangebied van de Overhoeken) kenmerkende kransakkerstructuren lopen in delen van het gebied als vanzelfsprekend door in het bestaande dorp (Raadhuisstraat, Molenstraat, Hoolstraat). Met de kransakkerstructuur wordt bedoeld de kenmerkende structuur van wegen die fijnmazig door het akkerlandschap lopen en deze akkers omzomen.
De Rauwbrakenweg en De Kraan en de Raadhuisstraat vormen karakteristieke linten in het gebied en vormen de verbinding van het dorp met het platteland. De linten zijn dan ook cultuurhistorische waardevolle, essentiële dragers van het gebied, zowel in ruimtelijke als in functionele zin.
In de jaren tussen 1933 en 1937 wordt op een uitgestrekt terrein ten westen van de Raadhuisstraat en ten zuiden van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch het abdijcomplex voor de Trappistinnen van Onze Lieve Vrouw van Koningsoord opgericht. In 2009 verlaten de zusters het klooster dat momenteel herontwikkeld wordt.
Het zuidoostelijke deel van het plangebied maakt deel uit van de verstedelijking uit de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw waar onder meer een winkelcentrum, scholen en een bibliotheek werden gerealiseerd.
4.3.1.3 Verwachtingswaarde plangebied
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg heeft het gebied een hoge tot zeer hoge verwachting.
De planlocatie is niet gelegen in of in de directe nabijheid van een terrein dat is gekarteerd op de Archeologische Monumentenkaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van het reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
In 2004 is door Bilan een booronderzoek uitgevoerd in het plangebied op basis van een groot deel ervan als behoudenswaardig werd aangewezen, inclusief de niet gekarteerde terreinen. Op basis van deze uitkomsten heeft vooruitlopend op een verkennend en waarderend proefsleuvenonderzoek een groot aantal percelen in het noordwestelijk deel van het plangebied (inclusief de uitbreiding ten noordwesten van de spoorlijn) een dubbelbestemming waarde archeologie gekregen.
In 2011 is door Bilan/Baac een proefsleuvenonderzoek (Bijlage 1 Proefsleuvenonderzoek 2011) uitgevoerd voor een deel van de Overhoek Koningsoord. Uit het onderzoek blijkt dat in het onderzochte gebied één als behoudenswaardig aangemerkte vindplaats aanwezig is met nederzettingssporen uit late bronstijd- vroege ijzertijd. Deze vindplaats bevindt zich op de hoger gelegen gebieden in het plangebied en bestaat uit een klein aantal sporen.
In 2014 is door BAAC een aanvullend proefsleuvenonderzoek (Bijlage 2 Aanvullend proefsleuvenonderzoek) uitgevoerd in het plangebied: drs. M. Kooij, Tilburg Berkel-Enschot Koningsoord, aanvullend proefsleuvenonderzoek, BAAC-rapport A-12.0098. De daarbij aangetroffen vindplaatsen werden als niet behoudenswaardig gewaardeerd.
4.3.1.4 Vertaling naar bestemmingsplan
De delen van het plangebied die als behoudenswaardig zijn aangemerkt, hebben de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
4.3.2.1 Waardevolle structuren
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich op het kloosterterrein en in de tuin nog enkele elementen die van cultuurhistorische waarde zijn. Dit betreft met name bomenlanen en elementen in de tuinaanleg. De Raadhuisstraat is in oorsprong vermoedelijk een akkerpad waaraan in de loop van de negentiende eeuw spaarzame agrarische bebouwing verrees die zich in de loop van de twintigste eeuw geleidelijk aan verdichtte.
Raadhuisstraat en De Kraan moeten beschouwd worden als historisch geografische lijnen van hoge waarde.
De spoorlijn Tilburg-Nijmegen werd in 1881 in gebruik genomen.
4.3.2.2 Waardevolle objecten
In het plangebied bevindt zich één op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd monument. Dit is de bij het abdijcomplex Koningsoord behorende begraafplaatskapel (monumentnr. 521133).
Net buiten het plangebied bevindt zich de hoofdbebouwing van het voormalige abdijcomplex OLV van Koningsoord (monumentnummer 521130). Het bestaat uit een viertal onderdelen: poortgebouw, rectoraat, kloostergebouw met onder meer gastenverblijf, kapel, eetzaal, scriptorium en kloosterhof en een kerkhofkapel. Het geheel werd van 1933-1937 in sobere neogotische stijl gebouwd naar plannen van architect J. van Dijk. Het klooster is vanuit Chimay gesticht voor de zusters Trappistinnen en werd grotendeels betaald en gebouwd door monniken uit het eveneens in Berkel-Enschot gesitueerde trappistenklooster Koninghoeven. Op het terrein van het abdijcomplex bevinden zich nog enkele niet beschermde bijgebouwen.
Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich aan de Raadhuisstraat 56 het eveneens van rijkswege beschermde voormalige raadhuis van Berkel-Enschot (monumentnummer 521234) dat dateert uit 1932-1933 en ontworpen werd door de Tilburgse architect C. Panis.
In of direct grenzend aan het plangebied bevinden zich enkele op grond van de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten: De Kraan 94, Raadhuisstraat 22, 32 en 42 en aan de Sint Willibrordstraat 52. Het betreft hier agrarische bebouwing uit de periode 1850-1940.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
Deze rijks- en gemeentelijke monumenten zijn op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van de specifieke bouwaanduidingen ´rijksmonument´ respectievelijk ´gemeentelijk monument´.
4.3.2.3 MIP
De provincie Noord-Brabant heeft in 1995 een Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. De geïnventariseerde objecten zijn door de gemeente Tilburg in 2006 geherinventariseerd (Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006). Niet alle in dit onderzoek betrokken objecten zijn uiteindelijk aangewezen als monument. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP, die niet voorzien zijn van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Zij zijn dan ook niet op de verbeelding weergegeven. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Dit is echter niet geformaliseerd in het voorliggende bestemmingsplan.
De bebouwing uit de periode 1850 –1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen naast de al op grond van wet of verordening beschermde gebouwen geen panden voor uit die periode. Wel bevinden zich aan De Kraan (nr. 39) en de Raadhuisstraat diverse MIP-panden (nrs. 10, 32, 42, 54).
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Onderbouwing provinciale afspraken
Provincie en regio Midden Brabant (Hart-van-Brabant) maken jaarlijks in het Regionaal Ruimtelijk Overleg/RRO afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en met 2023 in ruim 9.600 woningen dient toe te voegen aan de woningvoorraad om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte. Van dit aantal worden 730 woningen gerealiseerd in drie omliggende gemeenten teneinde tot 2020 in hun programmadoelen te kunnen voorzien.
De woningbouwopgave die Tilburg in deze context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve variatie daarin maken het nodig om ons – in beperkte mate – te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied (i.c. “zoekgebied stedelijke ontwikkeling”).
De gemeente Tilburg wil met de planontwikkeling Koningsoord voorzien in de bouw van ongeveer 900 woningen (dit is inclusief de ca. 100 woningen in het klooster waarvoor een aparte planologische procedure gevoerd is), alsmede in de realisatie van detailhandels- en maatschappelijke functies. Het plan Koningsoord voorziet in de lokale woningbehoefte, met name die in een centrum-dorps woonmilieu.
4.4.2 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie Tilburg 2015 wordt, in navolging van de vorige, versterkt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk beleidsthema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd en aantrekkelijk woningaanbod, opdat zo veel mogelijk inwoners een passende woongelegenheid kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, identiteit/beleving–keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, duurzaamheid én betaalbaarheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving c.q. het woonmilieu.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, in de basis onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk), waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken, c.q. "woonwerelden" van bewoners.
Berkel-Enschot geldt in de woonvisie, op basis van voornoemde indeling, als een (centrum-)dorps woonmilieu. Het aangrenzend buitengebied (overzijde spoorlijn) geldt als landelijk (woon)milieu. Het ruimtelijk concept van het plan Koningsoord, gericht op (versterking van) een centrum-dorps woonmilieu, sluit hier op aan.
Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek(KWBO) & SmartAgent
De gemeente Tilburg voert periodiek woningbehoefteonderzoek uit. Enerzijds betreft dit het Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO, vierjaarlijks uitgevoerd, het meest recente in 2012. Aanvullend is in 2013 ook onderzoek verricht naar de drijfveren van mensen in hun woon(keuze)gedrag door middel van het SmartAgent leefstijlonderzoek.
Deze tweeledige onderzoekbenadering van Tilburg heeft model gestaan voor het eerste regionale woningbehoefteonderzoek. Begin 2014 is het eerste Regio-WBO Hart-van-Brabant, een synthese van het Tilburgse KWBO en het SmartAgent leefstijlonderzoek, uitgevoerd door SmartAgent.
Met betrekking tot Tilburg zijn de data van de reeds plaatsgevonden lokale onderzoeken, resp. uit 2012 en 2013, nader bewerkt en getoetst om tot vergelijkbaarheid en (actuele) integratie in de Regio-WBO-rapportage te komen.
Regionale afstemming en samenwerking rond Wonen pleiten voor een blijvend, periodiek te houden regionaal woningbehoefteonderzoek. Dit is bij de besluitvorming tot uitvoering van het Regio-WBO 2014 ook als zodanig vastgelegd. Derhalve zal tweede helft 2017 een volgend, i.c. tweede, Regio-WBO plaatvinden.
Uit het periodiek Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO Tilburg 2012) blijkt dat de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in circa 26% van de gevallen uitgaat naar wonen in een (centrum-)dorps woonmilieu. Tot 2025 betekent dat een woningvraag van ruim 2.500 woningen in dat woonmilieu.
Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het plan Koningsoord met ruimte voor ongeveer 900 woningen plus voorzieningen in de kern van Berkel-Enschot is een gewenste aanvulling op de al geplande woningbouwdifferentiatie en voorziet zo in de behoefte aan een gevarieerd dorps woonmilieu.
4.4.3 Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, bevordering van consumentgericht bouwen w.o. de beschikbaarheid van kavels voor eigenbouw / (collectief) particulier opdrachtgeverschap, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
a. Toetsingskader nieuwbouw-appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
Juist vanwege de versterking van het Centrum-Dorpse woonmilieu voldoet het plan Koningsoord, wat betreft het daarin opgenomen aandeel appartementen, aan de toetsingscriteria voor nieuwbouwappartementen.
b. Goedkope (huur)woningen
Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare (huur)woningen optimaal te houden, wordt –met name bij grotere– gebiedsontwikkelingen aangestuurd op een per locatie te bepalen productie-aandeel goedkope woningen. In afstemming met locaties elders, is m.b.t. het plan Koningsoord de bouw van circa 15% goedkope (/sociale) huur overeengekomen, e.e.a. vastgelegd in het exploitatieplan/-overeenkomst.
c. Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO
Getuige de Woonvisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.
In het plangebied Koningsoord zal zoveel mogelijk sprake zijn van consumentgericht bouwen; voor eigenbouw is daarentegen geen/weinig ruimte beschikbaar. Zie het exploitatieplan/-overeenkomst.
d. Levensloopbestendig bouwen (/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo veel mogelijk invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1. Voorts draagt de voorgenomen realisatie van detailhandels- en maatschappelijke functies ter plaatse, dit in samenhang met reeds aanwezige voorzieningen, bij aan het creëren van een woonservicezone.
e. Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.
Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.
4.5 Groen en speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (Boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Omdat het duurzaam inpassen van de rij waardevolle notenbomen niet verenigbaar was met de ruimtelijke randvoorwaarden, het programma en de onderlinge afstemming tussen winkel en woningbouwprogramma is met grote spijt afscheid genomen van deze bomen. Om deze reden zijn de bomen niet opgenomen in de boomwaardenkaart van het bestemmingsplan. Zoals gezegd bleek het inpassen van andere waardevolle bomen en boomstructuren wel mogelijk en dit draagt enorm bij aan het plan. Door realisatie van het plan zal er in veel opzichten een unieke en kwalitatief hoogwaardige (groene) openbare ruimte ontstaan.
Als voorwaarde aan de omgevingsvergunning voor het kappen van deze bomen zal compensatie geëist worden in de omgeving. Als blijkt dat dit niet mogelijk is dan zal een financiële compensatie gevraagd worden en wordt dit bedrag besteed aan bomen elders in het project.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;
de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
Toetsing plan
Binnen het plan is ruimte voor speelvoorzieningen geënt op de drie leeftijdscategorieën zoals onderscheiden in de nota "Ruimte voor Buitenspelen". Voor de jongste categorie (0-6 jaar) lijken de brinkjes de meest geschikte voorzieningen. Voor de middencategorie (7-12 jaar) is het denkbaar dat op de Green een voorziening wordt getroffen. Voor de oudste categorie (13-18 jaar) lijkt het park de aangewezen plek voor de speelvoorziening.
4.6 Detailhandel
Uitgangspunten
In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd:
Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur
In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.
Winkelen en boodschappen doen
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de concept omgevingsvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.
Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen
Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentra (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en deze ondergeschikt is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is.
De belangrijkste PDV-locaties zijn Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair), Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires), Bosscheweg (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten), en Leyendaal (doe-het-zelf/bouwmarkten, woninginrichting, keukens, sanitair). Voorgenomen locaties zijn De Groene Kamer (tuincentra en beperkt sport) en Zwaluwenbunders (doe-het-zelf/bouwmarkten en tuincentra (plant en dier), bedoeld voor verplaatsers).
Nieuwe ontwikkelingen
Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.
Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel
aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.
Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.
Ruimtelijke vertaling of relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het dorpscentrum van Berkel-Enschot rekenen we tot de wijkcentra, die een prominente plaats innemen in de bestaande voorzieningenstructuur in Tilburg. Het zijn brandpunten waar het om meer gaat dan boodschappen doen. Naast het dagelijks aanbod bieden deze centra frequent benodigde niet-dagelijkse artikelen. Het overige aanbod (mode en luxe) is in beperkte mate aanwezig. Momenteel functioneert het centrum van Berkel-Enschot nog niet geheel op dit niveau en is versterking gewenst. Het dorpscentrum van Berkel-Enschot wordt verplaatst naar Koningsoord. In het nieuwe centrum zal de integratie van het klooster Koningsoord zorgen voor een bijzondere uitstraling. De combinatie van winkels met overige voorzieningen, met name horeca, zorgt voor een centrum met een aantrekkelijk verblijfsklimaat en een belangrijke ontmoetingsfunctie. De omvang en branchering van het nieuwe centrum past bij het verzorgingsgebied (het dorp) en de functie (winkelen als kernactiviteit) van het winkelcentrum.
4.7 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500m2. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.
Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.
Lijnstructuur horeca
Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen zijn aan en georiënteerd zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.
Ondersteunende Horeca
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.
Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.
Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;
de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;
de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;
de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;
er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.
Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.
Ruimtelijk vertaling / maatregelen in bestemmingsplan / relatie met voorgenomen ontwikkeling
Naast de realisatie van een nieuw winkelgebied door middel van verplaatsing van het huidige wijkcentrum Eikenbosch, voorziet het plan ook in horeca. Horeca bij het winkelcentrum (500m² zelfstandige horeca en ondersteunende horeca (horeca die deel uitmaakt van een winkel).
Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in 350m² zelfstandige horeca bij strandbad De Rauwbraken.
Behalve deze genoemde horecavoorzieningen wordt er 360m² bvo horeca gerealiseerd in het aan het plangebied van dit bestemmingsplan grenzende kloostercomplex. Hiervoor is reeds een aparte planologische procedure doorlopen.
Op grond van het gebiedsprofiel zoals vastgelegd in het horecabeleid is in Berkel- Enschot op beperkte schaal ontwikkeling van horeca categorie I en II mogelijk. De combinatie van winkels met overige voorzieningen, met name horeca, zorgt voor een centrum met een aantrekkelijk verblijfsklimaat en een belangrijke ontmoetingsfunctie.
4.8 Verkeer en parkeren
4.8.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.
Parkeren
Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.
Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.8.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer per 2015, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer worden vastgelegd. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
4.8.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
het voltooien van het Sternet voor 2020;
doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
communicatie;
het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
4.8.4 Verkeer en parkeren in dit bestemmingsplan
Hoofdontsluiting autoverkeer
Het plangebied wordt ontsloten via een nieuwe gebiedsontsluitingsweg (GOW) die onderdeel wordt van de Koningsoordslaan welke reeds is aangelegd in de andere deelgebieden van de Overhoeken: Enschotsebaan en Hoge Hoek. Deze weg biedt daarmee een belangrijke ontsluiting van het dorpscentrum van Berkel-Enschot en verbindt verschillende woonwijken van Berkel-Enschot met het hoofdwegennet (Burgemeester Bechtweg). Op langere termijn (na 2025) is een verlenging van de GOW voorzien tussen de Molenstraat en de Kreitenmolenstraat richting de N65.
De GOW ligt over de lengte van het plangebied parallel aan het spoor en kruist de fietstunnel. De rotonde ter hoogte van het winkelcentrum vormt een belangrijke nieuwe entree tot het dorp. Het tracé anticipeert hier ook op een mogelijk NS-station, dat eveneens vanaf de rotonde kan worden ontsloten.
De toename van het aantal woningen rond Berkel-Enschot leveren nieuwe verkeersstromen op wat effect heeft op de veiligheid en de hoeveelheid sluipverkeer in het buitengebied. Om ongewenste/onveilige situaties te voorkomen wordt nader onderzoek (monitoring dmv tellingen ed) gedaan en kritisch gekeken naar de spoorwegovergangen bij de Kraan, Raadhuisstraat en Molenstraat. De reden is dat ook de bereikbaarheid voor bewoners in het buitengebied die aangewezen zijn op de voorzieningen in Berkel-Enschot acceptabel dient te zijn. Binnen het bestemmingsplan wordt het planologisch mogelijk gemaakt om de nieuwe gebiedsonsluitingsweg aan te leggen. Het is fysiek niet mogelijk om bij de spoorwegovergang Raadhuisstraat een veilige situatie te creëren voor autoverkeer, waardoor deze spoorwegovergang zal worden afgesloten bij openstelling van de volledige Koningsoordlaan. Voor langzaam verkeer blijft de spoorwegovergang wel open. De spoorwegovergang bij de Kraan kan wel open blijven voor alle verkeer, tenzij uit verkeerstechnisch oogpunt en/of verkeersveiligheidsoogpunt blijkt dat dit niet te verantwoorden is.
De overige wegen in het plangebied zijn woonstraten en worden ingericht als 30km/u-zone, passend bij het dorpse karakter. Deze straten sluiten waar mogelijk aan op de bestaande wegenstructuur van Berkel-Enschot.
Consequenties variant 9b spoorwegovergang De Kraan open
Naar aanleiding van een raadsbesluit van 19 december 2016 om de spoorwegovergang De Kraan onder voorwaarden open te laten overeenkomstig variant 9b, zijn de effecten van deze variant nader beschouwd. Zie hiervoor Bijlage 25 Beschouwing consequenties variant 9b spoorwegovergang De Kraan.
Belangrijkste constatering ten aazien van verkeer is dat het op de Kraan buiten de bebouwde kom weliswaar drukker wordt (prognose 1500mvt/etm ten opzichte van ca. 800-1000mvt/etm in de afgelopen jaren) maar dat dit verkeerskundig gezien acceptabele aantallen zijn. Binnen het monitoringstrajcet zal wel onderzocht moeten worden of binnen de huidige smalle profielen en aanwezige fietsroutes in dit gebied dit tot onveilige situaties zou kunnen leiden. Eventuele maatregelen die uit dit traject zouden kunnen volgen, zullen naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat.
Voor de bewoners aan De Kraan binnen de bebouwde kom is een afname van verkeer te zien en dat komt omdat in de berekeningen is uitgegaan dat De Kraan aan de zuidzijde niet is aangesloten op de Koningsoordlaan. In het bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor het wel mogelijk is om hier een aansluiting te maken als bij de uitwerking blijkt dat dit de beste oplossing is.
Langzaam verkeer
In het plangebied worden diverse fietsvoorzieningen aangebracht en wordt aangesloten op het netwerk van sternetfietsroutes. Langs de GOW komen vrijliggende fietspaden tussen de Raadhuisstraat en de Kraan en sluit daarmee aan op de fietstunnel, een belangrijke schakel tussen Berkel-Enschot en Tilburg Noord. Tussen de Kraan en Rauwbrakenweg wordt een nieuwe fietsroute gerealiseerd over het sportpark en sluit aan op het plangebied Enschotsebaan.
Vanaf de fietstunnel komen woonstraten met fietsvoorzieningen van Sternet-kwaliteit waardoor rechtdoor kan worden gereden richting het winkelcentrum en de Eikenboschweg (tevens onderdeel fietssternet). Ook wordt de verbinding gemaakt naar de rotonde.
Bij de verdere uitwerking van de deelgebieden is voldoende aandacht voor fietsstallingsplaatsen (winkelcentrum), aantrekkelijke looproutes voor voetgangers en snelheidsremmende voorzieningen.
Openbaar vervoer
Nabij de rotonde is een ruimtereservering opgenomen voor een nieuw NS-station aan de spoorlijn Tilburg - Den Bosch. De situering hiervan maakt een goede ruimtelijke koppeling mogelijk tussen het station en het dorpscentrum. In de reservering is rekening gehouden met ruimte voor een perron, wachtruimte, een voorrijgelegenheid, stallingsruimte voor fietsen en ca 110 parkeerplaatsen.
Parkeren
Het plan dient te voldoen aan de actuele parkeernormen van de gemeente. In het stedenbouwkundig plan is daarvoor een Parkeerbalans opgesteld voor het gebied rondom het winkelcentrum om te waarborgen dat met het voorgenomen programma voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Parkeren voor de winkelvoorzieningen vindt plaats op maaiveld waarbij rekening is gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen.
4.9 Overige onderwerpen
4.9.1 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Naar de bedrijven in en om het plangebied heeft onderzoek plaatsgevonden. De resultaten zijn terug te vinden in het rapport "Integraal milieuonderzoek", d.d. 15 september 2016. Omdat er sprake is van gemengde gebieden met een dorps karakter is aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging uit de VNG-brochure. Uitzondering is het bestaande bedrijf aan de Kraan, de sportvelden en het zwembad. Voor deze functies is de bestemming aangepast aan de feitelijke activiteit en eerdere planologische mogelijkheden. Voor de omliggende plannen is geen gebruik gemaakt van de lijst functiemenging maar de gewone bedrijvenlijst. Hierdoor is in het rapport dan ook uitgegaan van de gewone lijst.
In de rapportage zijn de knelpunten nader onderzocht. Deze resultaten staan in de bijlages van het rapport. De knelpunten die nader zijn onderzocht betreffen: het winkelcentrum, de sportvelden (licht en geluid), de bedrijfsbestemming en de agrarische geurhinder (zie hiervoor paragraaf 5.7.2).
Winkelcentrum
Een knelpunt dat nader is onderzocht betreft het winkelcentrum in deelgebied 7, waar 3 supermarkten worden geprojecteerd. Boven het winkelcentrum worden appartementen gerealiseerd. De parkeervoorziening voor het winkelcentrum wordt hoofdzakelijk aan de westzijde gerealiseerd. Het laden en lossen ten behoeve van de winkels gebeurt in een inpandige laad- en loslocatie. Dit is ook als voorwaarde in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
Omdat er sprake is van aanpandige situaties van geluidgevoelige functies aan winkels is een akoestisch onderzoek naar het woon- en leefklimaat uitgevoerd. In dit akoestisch onderzoek van Het Geluidburo d.d. 5 juli 2016 met kenmerk 5056-XX-XX(IL Winkelcentrum) W007 05-07-2016 V1.3, is de geluidbelasting vanwege het winkelcentrum berekend en getoetst aan de geluidrichtlijnen uit de VNG-brochure.
Ondanks de hogere geluidniveaus is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat:
Het laden en lossen inpandig plaatsvindt waarbij, indien noodzakelijk, maatregelen worden getroffen om het laad- en losgeluid via de interne constructies te laten voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer;
In de regels van het bestemmingsplan wordt opgenomen dat alleen in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00uur) wordt geladen en/of gelost;
De buitenruimtes van de appartementen zodanig worden gepositioneerd, dat hier geen sprake is van een overschrijding van de richtwaarde van het maximaal geluidniveau van 70dB(A) uit de VNG-brochure;
Bij een volgens het Bouwbesluit minimale geluidwering wordt voldaan aan een equivalent geluidniveau van 35dB(A) etmaalwaarde in geluidgevoelige ruimtes van de appartementen;
Voor elke woning een geluidluwe buitenruimte en een geluidluwe gevel wordt gerealiseerd. Onder geluidluw wordt verstaan een gecumuleerde equivalent geluidniveau van ten hoogste 55dB(A) vanwege rail-, weg- en industrielawaai.
Sportvelden
Omdat de nieuwe woningen tegen de sportvelden aan worden gebouwd wordt er niet voldaan aan de richtafstand voor geluid uit de VNG-brochure en is er in beginsel geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast kan door het gebruik van lichtmasten ook hinder worden ondervonden. Beiden aspecten zijn nader onderzocht.
Binnen het sportcomplex zijn een korfbalvereniging en een tennisvereniging actief. Omdat het bestemmingsplan beiden activiteiten mogelijk maakt en niet gepositioneerd op een bepaalde plek is gekozen voor een worse case benadering. Hierdoor is bij het lichthinder onderzoek uitgegaan van 300lux omdat deze lichtsterkte nodig is voor de tenniscompetitie. Hieruit blijkt dat door de gevel van de patio woningen doof en blind uit te voeren er in beginsel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bedrijfsbestemming aan Kraan 37a
Voor de bedrijfsbestemming is de definitie van het onderliggende bestemmingsplan (Koningsoord Berkel-Enschot, 1e herziening) overgenomen. Op basis van deze planologische mogelijkheden is het nader onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de nieuwe woningen. Uit het onderzoek blijkt dat op de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Daarnaast blijkt eveneens dat het bedrijf niet belemmerd wordt door de komst van de nieuwe woningen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onder voorwaarden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd bij de nieuwe woningen. Deze voorwaarden worden in de regels van het bestemmingsplan opgenomen zodat ook voor de toekomst het woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Het gaat daarbij met name over het specifiek bestemmen van patiowoningen met dove en blinde gevels nabij het Sportpark en regels ten aanzien van geluidluwe gevels en buitenruimten bij woningen. Daarnaast zal bij het herinrichten van het sportpark een lichtplan gemaakt moeten worden om de lichthinder op de patiowoningen te voorkomen.
5.3 Externe veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
5.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In Bijlage 10 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd en is de verantwoordingsplicht ingevuld. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Vught, de A58 en A65/N65.
5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid
De spoorlijn Breda -Tilburg- Vught/ Tilburg-Boxtel, de A58 en de N260/N261 zijn aangewezen als transportasgebieden waar binnen 200m geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. (Onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven). Het plangebied ligt op minder dan 200m van het spoor. De veiligheidszone van 200m afkomstig van het spoor is op de plankaart opgenomen. Binnen deze veiligheidszone is in de planregels opgenomen dat er geen bijzonder kwetsbare objecten gebouwd mogen worden.
5.3.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Vught, de A58 en A65/N65. Voor dit plan is een groepsrisicoberekning uitgevoerd door de Anteagroup met de titel Koningsoord gemeente Tilburg en subtitel externe veiligheid : Kwantitatieve risicoberekening spoorlijn Tilburg-Vught d.d. 26 mei 2015 en projectnummer 267532,00 revisie 02 (Bijlage 11 Externe veiligheid kwantitatieve risicoberekening). Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. De brandweer Midden- en West Brabant heeft d.d. 2 september 2016, boekdatum8 september 2016 een maatwerkadvies uitgebracht.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Het plaatsgebonden risicocontour bedraagt ter hoogte van het plangebied 0m. Hiermee levert het geen belemmeringen op.
Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico toeneemt, daarbij blijft het groepsrisico onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
De zelfredzaamheid van de gebruikers kan verbeterd worden door het aanbrengen van een heuvel of een keerwand nabij het spoor. Hiermee kan worden voorkomen dat bij een incident een plasbrand het gebied in kan lopen. Bij de nadere uitwerking van het plan zal worden onderzocht of dit haalbaar is. Daarbij wordt onder andere bekeken of het technisch en financieel mogelijk is het geluidsscherm zodanig te realiseren dat er geen vloeistof onderdoor kan lopen.
De zelfredzaamheid van de gebruikers kan worden verbeterd door de eerstelijns woonbebouwing te voorzien van een achteruitgang. Op die manier kan bij een dreigende BLEVE en een plasbrand het gebied onder dekking van de woningen worden ontvlucht. Deze maatregel wordt genomen.
De zelfredzaamheid van de gebruikers kan worden verbeterd indien mechanische ventilatie centraal kan worden uitgezet. Hiermee kan een "safe haven" worden gecreëerd, waardoor langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk is. Deze maatregel wordt toegepast.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed, er zijn voldoende ontvluchtingswegen voorhanden.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de RISicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
Ter verbetering van de zelfredzaamheid wordt er een omroepinstallatie aangebracht bij het sportcomplex.
De opkomsttijd van de brandweer voldoet. aan de zorgnorm voor woningen vanaf 2003.
Er komt geen nieuwe bebouwing binnen 30m van het spoor.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De Koningsoordlaan en de Generaal Eisenhowerweg zijn geluidgezoneerd. De deelgebieden 3,6 en 9 bevinden zich geheel binnen de zone van de Koningsoordlaan. De deelgebieden 2,4 en 7 bevinden zich gedeeltelijk binnen de zone van de Koningsoordlaan. De deelgebieden 1 en 8 bevinden zich gedeeltelijk binnen de zone van de Generaal Eisenhowerweg.
Voor de geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buro DB (rapport RPT15160308-06 d.d. 2 juli 2015 met oplegnotitie RPT16160323-03 d.d. 14 juli 2016) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. In dit rapport is uitgegaan van verkeersprognosecijfers voor 2025. Deze cijfers achten wij ook representatief voor 2026 (peiljaar 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan). Normaal gesproken hanteren we een autonome groei van het verkeer van 1% per jaar, maar we zien ook dat de groei de laatste jaren afvlakt. Dit is deels te verklaren door economische omstandigheden, maar ook door de toenemende invloed van nieuwe technische ontwikkelingen. De opkomst van alternatieve vervoerswijzen en het gebruik van bijvoorbeeld elektrische fietsen en auto's hebben een gunstige invloed op het milieu (geluid en luchtkwaliteit).
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Bij afweging van de te nemen maatregelen is gebleken dat het toepassen van een dunne deklaag B op de Koningsoordlaan een effectieve maatregel is om de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen te verlagen. Omdat een dunne deklaag niet toepasbaar is op rotondes, wordt op de rotondes SMA toegepast. Na het aanbrengen van de maatregelen wordt nog bij 70 woningen de voorkeursgrenswaarde overschreden.
Het vervangen van de asfaltverharding van de Generaal Eisenhowerweg door een stille asfaltsoort is om financiele en onderhoudstechnische redenen niet wenselijk. Voor 7 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden.
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.
Consequenties variant 9b spoorwegovergang De Kraan open
Naar aanleiding van een raadsbesluit van 19 december 2016 om de spoorwegovergang De Kraan onder voorwaarden open te laten overeenkomstig variant 9b, zijn de effecten van deze variant nader beschouwd. Zie hiervoor Bijlage 25 Beschouwing consequenties variant 9b spoorwegovergang De Kraan.
Conclusie is dat als gevolg van de toename van verkeersintensiteit bij de woningen aan de Koningsoordlaan en de woningen aan De Kraan aan de westzijde van het spoor er geen significante verschillen optreden in de geluidsbelastingen ten opzichte van de situatie waarbij de spoorwegovergang zou worden afgesloten.
5.5.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch. De zonebreedte bedraagt 600 meter, waarbij het overgrote gedeelte van het plangebied binnen de zone ligt. Voor de geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapport RPT15160308-06 d.d. 2 juli 2015 met oplegnotitie RPT16160323-03 d.d. 14 juli 2016) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Bij afweging van de te nemen maatregelen is gebleken dat door het toepassen van raildempers en het plaatsen van een geluidscherm de geluidbelasting aanzienlijk kan worden verlaagd. Na het aanbrengen van de maatregelen wordt bij 104 woningen de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van Burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Door het plaatsen van de raildempers wordt de geluidbelasting met ca. 3dB verlaagd. Deze verlaging van het geluidproductieplafond dient in het geluidregister te worden opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat de verlaging van de geluidbelasting en de daarmee ontstane ruimte op het geluidproductieplafond kan worden aangewend om de capaciteit op het spoor te verhogen. Om het geluidproductieplafond te verlagen wordt een aanvraag ingediend bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, bureau Sanering Verkeerslawaai.
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.5.5 Goede ruimtelijke ordening
30km-wegen
In het plangebied is een aantal 30km-wegen gelegen. Voor deze wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Desondanks is het effect van deze wegen beschouwd. Zie hiervoor rapport Buro DB, RPT15160308-06 d.d. 2 juli 2015 met oplegnotitie RPT16160323-03 d.d. 14 juli 2016. Daaruit blijkt dat de hoogste geluidsbelasting 59dB bedraagt. Maatregelen om deze geluidsbelasting te verlagen zijn om stedenbouwkundige redenen ongewenst. De woningen zullen zodanig worden geïsoleerd dat het binnenniveau maximaal 33dB zal bedragen. Daarnaast beschikken alle woningen over een geluidluwe zijde, waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 55dB. Daarmee is er een goed woon- en leefklimaat.
Gevolgen elders
De planeffecten langs wegen buiten het plangebied zijn beschouwd. Zie hiervoor rapport Buro DB, RPT15160308-06 d.d. 2 juli 2015 met oplegnotitie RPT16160323-03 d.d. 14 juli 2016. Geconcludeerd kan worden dat, met uitzondering van de Udenhoutseweg/Heuvelstraat, voor wegen in de omgeving van het plan de eventuele verkeers- en geluidtoename beperkt blijft. Er is daar geen sprake van zogenaamde "gevolgen elders"en maatregelen zijn niet nodig.
Langs de Udenhoutseweg/Heuvelstraat is er weliswaar een toename van de geluidsbelasting doot wegverkeer, maar door de invloed van railverkeer treedt geen significante wijziging op in het woon- en leefklimaat. Het treffen van maatregelen wordt daarom niet doelmatig geacht.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Het plan Koningsoord voorziet o.a. in de realisatie van ca. 800 woningen en een winkelcentrum. Tevens wordt er een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd.
Voor het bestemmingsplan Koningoord is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door DNV-GL, rapportnummer 15-1586, d.d. 2015-08-18 (Bijlage 14 Onderzoek luchtkwaliteit Berkel-Enschot 14 juli 2016) en is een aanvullende Memo opgesteld door Erbrink Stacks consult d.d. 11 juli 2016 (Bijlage 15 Oplegnotitie luchtkwaliteit).
In het luchtonderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van plangebied Koningsoord te Berkel-Enschot doorgerekend voor het thema luchtkwaliteit. Het betreft daarbij het berekenen van de effecten van de planontwikkeling voor de zichtjaren 2015 en 2025 voor de stoffen NO2 en PM10 en het toetsen van de resultaten aan de geldende normen.
In totaal zijn vier scenario’s doorgerekend: de huidige situatie 2015, de autonome situatie 2025, een tijdelijke situatie 2025 en de uiteindelijke plansituatie 2025. De berekeningen zijn uitgevoerd aan een gebied van 3 x 3km rond het plangebied Koningsoord. De modelberekeningen zijn gebaseerd op de aangeleverde verkeersmodellen voor de vier door te rekenen scenario’s. In de modelberekeningen zijn, naast de nieuwe wegen in het plangebied, de omliggende ontsluitingswegen en hoofdwegen in het studiegebied betrokken. Hieronder vallen onder andere delen van de N65, Kreitenmolenstraat, Burgemeester Bechtweg, Enschotsebaan, Kerkstraat, Bosscheweg, Puccinilaan, Generaal Eisenhouwerweg, Durendaelweg, Molenstraat en Udenhoutseweg.
In het kader van de Wet milieubeheer kunnen met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) concentratie problematisch zijn. Van lood, zwaveldioxide, koolmonoxide en benzeen is bekend dat deze de gestelde grenswaarde in recente jaren (vrijwel) nooit overschrijden, zoals blijkt uit de jaarlijkse rapportages vanuit het Landelijk Meetnet Luchtverontreiniging van het RIVM. Op basis van deze historische gegevens kan aangenomen worden dat er voor deze stoffen geen overschrijdingen optreden en is het in het algemeen niet nodig om voor deze stoffen een berekening uit te voeren(1).
(1) Dit blijkt ook uit de Memorie van toelichting "Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) nummer 30489 die destijds bij het wetsvoorstel aan de kamer is gestuurd. In hoofdstuk 7 van deze toelichting valt te lezen dat "Een programma komt eerst aan de orde indien een grenswaarde op het moment dat deze van kracht wordt niet is bereikt, of een overschrijding dreigt. Het eerste is momenteel met name het geval voor zwevende deeltjes (PM10), het tweede – op beperktere schaal – voor NO2"
Het gaat bij de berekeningen in deze studie om de bepaling van de bijdragen van wegverkeer, aan de NO2 en de fijn stof concentraties (PM10). Naast PM10 is per 1 januari 2015 ook voor PM2.5 (ultra fijn stof) een grenswaarde van kracht.
Voor PM2.5 is er nog geen toetsingsverplichting. PM2.5 is een deel van PM10, zodat de bronbijdrage PM2.5 maximaal gelijk is aan de bronbijdrage PM10. Op basis van de beschikbare achtergrondconcentraties voor PM2.5 wordt aangenomen dat wanneer aan de norm voor PM10 wordt voldaan er ook geen overschrijdingen PM2.5 zijn (bron; PBL, 2010).
Uit de berekeningen volgt dat de grenswaarden voor buitenlucht voor NO2 en PM10 in geen van de doorgerekende jaren en scenario’s worden overschreden. De hoogste concentraties zijn berekend langs de Rijksweg N65. Langs de N65 is de maximale jaargemiddelde NO2 concentratie 33μg/m3 in de huidige situatie 2015, 24μg/m3 voor de autonome situatie 2025 en 25μg/m3 voor de tijdelijke- en plansituatie 2025. De jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt langs de N65 maximaal 25μg/m3 in de huidige situatie 2015 en 23μg/m3 voor de drie scenario’s 2025. Het effect van de planrealisatie op de NO2-concentratie is beperkt tot een toename van maximaal 2μg/m3 (jaargemiddelde bronbijdrage NO2) langs de nieuwe gebiedsontsluitingsweg.
Omdat het luchtonderzoek in 2015 is uitgevoerd is gerekend met de GCN waarden en verkeersemissiecijfers van maart 2015 en niet de meest recente van maart 2016.
Uit de Memo Erbrink Stacks consult blijkt dat indien gerekend wordt met de meest recente GCN waarden en verkeersemissiecijfers uit 2016 er voor alle doorgerekende scenario's er ruimschoots voldaan wordt aan de eisen uit de Wet milieubeheer.
Conclusie luchtonderzoek en Memo Erbrink Stacks consult:
Zowel in de huidige situatie 2015 als de drie doorgerekende scenario’s voor 2025 wordt ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit ruimschoots voldaan aan de eisen uit de Wet milieubeheer.
Vanuit de wet- en regelgeving en een "goede ruimtelijke ordening" zijn er vanuit luchtkwaliteit geen bezwaren tegen de vaststelling van dit plan.
Consequenties variant 9b spoorwegovergang De Kraan open
Naar aanleiding van een raadsbesluit van 19 december 2016 om de spoorwegovergang De Kraan onder voorwaarden open te laten overeenkomstig variant 9b, zijn de effecten van deze variant nader beschouwd. Zie hiervoor Bijlage 25 Beschouwing consequenties variant 9b spoorwegovergang De Kraan.
Een toename van verkeersintensiteit op de Koningsoordlaan en op De Kraan aan de westzijde van het spoor geeft geen wijziging in de conclusies ten aanzien van luchtkwaliteit.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Voor het plangebied is een geuronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is in beginfase gemaakt en inmiddels ingehaald door de tijd. De twee bedrijven die als knelpunt uit het onderzoek naar voren komen zijn inmiddels beëindigd. Uit het onderzoek blijkt dat de overige omliggende veehouderijen niet belemmerd worden door de komst van de nieuwe woningen. Daarnaast is er voor het gehele plan op basis van de achtergrondbelasting sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Op locatie is op 25 maart 2009 een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 16 Verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd door Heijmans. Tijdens het onderzoek is het onderzoeksgebied onderverdeeld in diverse deelgebieden.
Op het terrein zijn er in de bovengrond diverse verhoogde waardes geconstateerd aan zware metalen (kobalt, nikkel, kwik, lood en zink). Tevens worden er lichte overschrijdingen aan PAK en minerale olie aangetoond. In de ondergrond ter plaatse worden ook licht verhoogde metalen geconstateerd. Het betreft hierbij de zware metalen Kobalt, nikkel en cadmium.
Ter hoogte van boring 106 wordt een tussenwaarde overschrijding geconstateerd aan koper. Deze verontreiniging is aan de hand van aanvullende analyses en boringen afgebakend. De omvang wordt geschat op een 60m3. Het betreft hier geen ernstig geval van bodemverontreiniging.
In het grondwater worden matige tot sterke verontreinigingen aangetoond met nikkel, zink, cadmium en kobalt.
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waar bij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.
Het grondwater is daardoor niet geschikt voor beregenings- en consumptiedoeleinden.
Ter hoogte van het nonnenklooster is asbest verdacht materiaal aangetroffen. Dit materiaal is echter niet verder onderzocht op het voorkomen van asbest. Het overige deel van het terrein is niet verdacht op het voorkomen van asbest.
Aanvullend op het onderzoek van 2009 is er op 24 april 2015 een aanvullend onderzoek (Bijlage 17 Actualiserend bodemonderzoek) uitgevoerd door Heijmans voor de deelgebieden 1, 2 en 7 van Koningsoord te Berkel Enschot. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat er in de bovengrond een lichte overschrijdingen is
geconstateerd aan PAK. In de ondergrond worden lichte overschrijdingen geconstateerd aan kobalt en nikkel.
Het grondwater binnen deze deelgebieden bevat lichte overschrijdingen aan barium, zink, cadmium, nikkel en naftaleen.
Dempingen
De aanwezige dempingen op locatie zijn in 2009 onderzocht op de exacte ligging en kwaliteit van demping materiaal.
Aanbeveling
Voor nieuwbouw op locatie kan het noodzakelijk zijn dat er een nieuw verkennend bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd. De deelgebieden 1,2 en 7 zijn dmv. het rapport van 2015 voldoende onderzocht. Verkennende bodemonderzoeken dienen maximaal 5 jaar oud te zijn. Voor nieuwbouw buiten de deelgebieden 1,2 en 7 is het rapport van 2009 niet voldoende.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.9 Natuur
Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Op enige afstand van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden, het betreft de de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (op ca. 2km afstand ten noorden van het plangebied) en Kampina & Oisterwijkse Vennen (ca 3,5km ten zuiden van het plangebied). De gebieden behoren tot de hogere zandgronden en hebben habitats zoals stuifzandgronden, naaldbos, eikenbos, en zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen. (Bron: Ministerie van Economische Zaken).
Na uitvoering van het plan Koningsoord zal verkeer in en rond het gebied toenemen. Dit leidt tot een verhoging van de uitstoot van stikstofoxiden die negatieve effecten zouden kunnen hebben op deze gebieden. In een zogenaamde voortoets (ARCADIS, 7 maart 2016) is vastgesteld dat op voorhand kan worden uitgesloten dat de toename van stikstofdepositie tot significant negatieve gevolgen voor deze Natura 2000-gebieden zal leiden. De voortoets (Bijlage 7 Voortoets natuurbeschermingswet 1998) én de Aeriusberekening (Bijlage 8) zijn als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. In de voortoets zijn de mogelijke effecten van de ontwikkeling Koningsoord op de instandhoudingsdoelstellingen van de genoemde nabijgelegen Natura 2000-gebieden onderzocht. De voortoets heeft uitgewezen dat op voorhand kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling Koningsoord leidt tot significante gevolgen voor Natura 2000. Voor de verdere besluitvorming over Koningsoord is daarom geen passende beoordeling nodig.
Conclusie
Op basis van de voortoets kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan Koningsoord niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden “Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen” en “Kampina & Oisterwijkse vennen”.
Natuurnetwerk Brabant
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Brabant is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Brabant.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Brabant is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Brabant worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor welke begrensd zijn als Natuurnetwerk Brabant (zie ook afbeelding 1). De dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant gebieden zijn gelegen op ca. 500m ten westen van het plangebied. Deze percelen hebben de volgende beheertypes: N16.01 Droog bos met productie, N16.02 Vochtig bos met productie en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Brabant in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant en de natuurtypes zijn in nabijgelegen NNB gebieden zijn niet dusdanig kwetsbaar dat de aanleg en het gebruik van het bestemmingsplan Koningsoord significant negatief effect hierop zullen hebben.
Afbeelding 1 Ligging Natuurnetwerk Brabant (groene zones) in en rondom het plangebied (rood omleind). Kaartbron: http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan
Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De meest dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel gebieden bevinden zich op ca. 2km ten noorden en ten zuiden van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.
Soortenbescherming
In 2014 heeft Faunaconsult in opdracht van Heijmans Vastgoed GOB het plangebied onderzocht op beschermde natuurwaarden (Bijlage 18 Flora- en faunaonderzoek definitief). Op basis van deze onderzoeksresultaten heeft in 2015 Ecologisch Adviesbureau Cool de effecten en maatregelen beschreven (Bijlage 19 Effecten en maatregelen flora en fauna) met betrekking tot natuurwaarden.
Tevens is in de bijlagen (Bijlage 24 Onderzoek naar beschermde soorten) een actualisatie van beide rapporten aan de nieuwe Wet Natuurbescherming opgenomen.
In de flora- en faunaonderzoeken is vastgesteld dat het plangebied leefgebied vormt voor diverse beschermde soorten. Voor een aantal soorten is beoordeeld dat deze (onder voorwaarde van mitigerende maatregelen) behouden kunnen blijven in de nieuwe situatie. Voor andere soorten is beoordeeld dat deze niet behouden kunnen blijven. Hiervoor zijn compenserende maatregelen uitgewerkt. Op basis van de mitigerende en compenserende maatregelen heeft het Ministerie van EZ ontheffing verleend voor de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, kerkuil en sperwer (ontheffing verleend in december 2015), voor de soorten eekhoorn en havik (ontheffing verleend in december 2015) en voor de das (ontheffing verleend in oktober 2015). De dassenburcht is in 2015/2016 verplaatst. In maart 2017 is de bosschage met eekhoornnest en haviknest gekapt.
Uit de in maart 2017 uitgevoerde update blijkt het volgende:
Verwijdering van het broedbiotoop (veelal) bomen en struiken) van vogels binnen het plangebied dient plaats te vinden buiten het broedseizoen (maart t/m september), tenzij door een vogeldeskundige tijdens een inspectie is vastgesteld dat er geen vogels broeden in de te verwijderen elementen.
Het plangebied is actueel dan wel potentieel niet van essentieel belang als foerageergebied voor havik, buizerd, sperwer, kerkuil, ransuil, huismus en vleermuizen, aangezien het totale foerageergebied van deze soorten vele malen groter is dan het foerageergebied binnen het plangebied. Voor de geplande aantasting van het foerageergebied is de aanvraag van een ontheffing niet noodzakelijk.
Door de geplande activiteiten zullen de vaste verblijfplaatsen, rustplaatsen en/of foerageergebieden voor de diverse beschermde soorten behorende tot de categorie 'andere soorten' sterk verminderen of geheel verdwijnen. De soorten zijn in Noord-Brabant vrijgesteld, waardoor de aanvraag van een ontheffing voor het vernielen of beschadigen van de vaste verblijf- en/of rustplaatsen niet noodzakelijk is. Bunzing, hermelijn en wezel zijn vrijgesteld tot 1 oktober 2017.
Voor de overige soorten die beschermd zijn volgens de Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn dan wel behorend tot de categorie 'andere soorten' is het plangebied niet geschikt als vaste verblijfplaats, groeiplaats, rustplaats en/of foerageergebied.
Naast deze conclusies blijven de mitigerende maatregelen voor beschermde soorten onverminderd van kracht. Door het opvolgen van deze maatregelen kan de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen, kerkuil en sperwer worden gewaarborgd.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
Verwijdering van het broedbiotoop (veelal) bomen en struiken) van vogels binnen het plangebied dient plaats te vinden buiten het broedseizoen (maart t/m september), tenzij door een vogeldeskundige tijdens een inspectie is vastgesteld dat er geen vogels broeden in de te verwijderen elementen.
De mitigerende maatregelen voor vleermuizen, kerkuil en sperwer worden opgevolgd en gemonitord.
5.10 Milieueffectrapportage deel B
De gemeente Tilburg heeft in 2005 een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) voor het hele plangebied de Overhoeken in Berkel-Enschot opgestart. De basis voor deze m.e.r. was het Stedenbouwkundig plan Overhoeken. Het milieueffectrapport (MER), welke de resultaten van de milieueffectrapportage bevat, heeft gelijktijdig met de reeds doorlopen vrijstelling ex artikel 19 WRO voor de 1e overhoek, te weten Enschotsebaan; ter inzage gelegen. Omdat de vrijstelling ex artikel 19 WRO een bevoegdheid is van het college en het aanvaarden van het MER een bevoegdheid van de gemeenteraad, is het MER Overhoeken (deel A) ter aanvaarding aan de gemeenteraad voorgelegd bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Enschotsebaan' het eerste bestemmingsplan voor de Overhoeken dat aan de gemeenteraad ter vaststelling is aangeboden.
Deel A van het MER gaat in op het plangebied de Overhoeken als geheel en beoordeelt de ontwikkeling van de Overhoeken en de mogelijke milieueffecten daarvan, in onderlinge samenhang voor het totale gebied. Deel A resulteert in een zogenaamd 'toetsingskader', waarmee de diverse projectontwikkelaars in hun deelplannen rekening moeten houden. Deel A heeft daarmee, ondanks de formele status van Besluit-MER inhoudelijk eigenlijk meer het karakter van een Plan-MER.
Bijlage 22 (MER deel B) bij dit bestemmingsplan betreft het deel B voor de derde Overhoek: ‘Koningsoord’ (kenmerk BERK10-2/16-016.392). In dit MER deel B is beoordeeld wat de effecten van het deelplan voor Koningsoord zijn op natuur en milieu. Tevens is beoordeeld of het deelplan voldoet aan de gestelde toetsingsnormen uit het toetsingskader zoals opgenomen in MER deel A. Daarmee wordt voldaan aan de mer-plicht uit 2005 én aan de vormvrije beoordelingsplicht die thans geldt. Daarmee is het milieubelang volwaardig meegewogen in de planvorming en is een aantal maatregelen voorgesteld die een positief effect beogen voor de diverse milieuthema's.
Conclusies en aanbevelingen MER deel B
Op basis van de uitkomsten uit het MER (Bijlage 22 MER deel B) zijn in onderstaande tabel de resultaten van de milieutoetsing nogmaals integraal opgenomen.
Uit deze tabel blijkt dat het deelplan voor Koningsoord aan alle criteria voldoet aan de gestelde minimumeisen en dat voor een aantal criteria méér wordt gedaan dan hetgeen in het toetsingskader uit deel A van het MER als minimumnorm is gesteld. Een drietal criteria voldoet alleen onder voorwaarden of moeten nog nader worden uitgewerkt om te kunnen bepalen of ze voldoen. Het gaat om de volgende items:
Criterium 2.1 en 2.2: De wijze van realisering en bouwrijp maken zijn nog onvoldoende uitgewerkt om de aspecten (gesloten) grondbalans en doorbreken leemlagen te toetsen. Voor zover mogelijk, wordt in de volgende fase voldaan aan de minimumeis;
Criterium 4.4: Voor de archeologische vindplaats wordt gestreefd naar behoud in situ door plan aan- of inpassing. Indien dit niet mogelijk is, dient de vindplaats definitief opgegraven en gedocumenteerd te worden voorafgaand aan de uitvoering van de plannen. In dat geval wordt voldaan aan de minimumeis;
Criterium 8.6: De plannen zijn onvoldoende uitgewerkt om het aspect materiaalgebruik te toetsen. Voor zover mogelijk, wordt in de volgende fase voldaan aan de minimumeis.
Bij de toetsing van het gedetailleerde inrichtingsplan (Definitief Ontwerp, DO) voor de openbare ruimte en de ingediende bouwvergunningen zal de gemeente Tilburg nogmaals toetsen of op dat moment wel aantoonbaar aan de geformuleerde minimumnormen wordt voldaan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand watersysteem
Tussen de Kraan, de Raadhuisstraat, de Doctor Schaepmanstraat en de spoorlijn ligt het plangebied bekend als Koningsoord met een bruto oppervlak van ongeveer 45ha, inclusief de waterberging aan de westzijde van de spoorweg (ca. 0,8ha). In afbeelding 2 is te zien waar het projectgebied ligt. Het plangebied bestaat in de huidige situatie voornamelijk uit agrarisch gebied. Een deel van het plangebied ligt in Berkel-Enschot: de abdij en het winkelcentrum.
Afbeelding 2. Locatie van het plangebied
Kenmerken
De hoogteligging varieert van zuiden naar noorden tussen ca. 11,50 en 12,60m +NAP met een hoger centraal deel.
De bodemopbouw binnen het gebied blijkt uit bodemkundig-hydrologisch onderzoek op hoofdlijnen te bestaan uit een bodemtoplaag van humeus sterk lemig zand, met een dikte van 0,5 a 1,0m onder het maaiveld en daaronder sterk lemig zand tot zandige leem tot 2,0 a 3,0m diepte. Onder deze leemlaag komt zeer fijn tot matig fijn, matig leemarm zand voor. De zandgrofheid neemt toe op nog grotere diepten en het leemgehalte neemt verder af. Plaatselijk is in het onderzoek grind aangetroffen. Het leem in de bovenste laag komt voor in wisselende dikte en aanvangsdiepte en bestaat dikwijls uit meerdere lagen. De bodemopbouw kenmerkt zich ook door aanzienlijke variatie, op korte afstanden. In de spoorzone is nagenoeg overal een leemlaag aanwezig.
De doorlatendheid van de bodem is slecht: de k-waarde ligt bij het grootste deel van de onderzochte punten tussen de 0,01 en de 0,3m per dag.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het plangebied neemt van Noordoost tot Zuidwest toe van ca. 10,70 tot 11,10m +NAP. In de nabije ontwikkelingen ten westen van het plangebied (Oostkamer) blijkt uit bodemkundig hydrologisch onderzoek de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) 11,00m +NAP te zijn, ter plaatse van de waterberging van Koningsoord.
Waterhuishouding en riolering
Het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer wordt ter plaatse van het plangebied uitgevoerd door Waterschap de Dommel.
Het deelgebied ten zuiden van de Eisenhowerweg hoort bij het bestaande Berkel-Enschot, eveneens als de abdij, de sportaccommodaties en de bebouwing langs de grens van het plangebied. De afwatering van deze bestaande delen is door middel van de bestaande gemengde riolering en drukriolering.
De sportaccommodaties zijn ook aangesloten op de bestaande riolering. De nieuwe bebouwing beschikt over een tijdelijk gescheiden systeem.
Langs de oostzijde van de spoorlijn ligt A-watergang ZL9 (spoorsloot).
De gemengde riolering van Berkel-Enschot heeft twee riooloverstorten op de spoorsloot (leggerwatergang ZL9), bij de Rauwbrakenweg en bij de Raadhuisstraat. Uit berekeningen van het Basisrioleringsplan blijkt dat deze overstorten alsmede de ontvangende spoorsloot noodzakelijk te zijn voor de berging en de afvoer van het overtollig regenwater van de gemengde riolering. De bergende functie van de spoorsloot is dynamisch; het telt niet bij de berging van de riolering van Berkel-Enschot.
De spoorsloot vangt ook overtollig regenwater op uit de zuidelijker gelegen agrarische gebieden, de bedrijventerreinen Loven en de fietstunnel onder de spoorweg ter hoogte van De Kraan en de noordelijker gelegen Hoge Hoek. Deze sloot is deels gedempt, deels verlegd en gekanaliseerd met behulp van duikers rondom en nabij de fietstunnel onder de spoorweg bij de Kraan. De spoorsloot is in beheer van ProRail en is tevens leggerwatergang. Zie afbeelding 3. Ter plaatse van het Rauwbrakenpad gaat het onder de spoorweg met behulp een aantal duikers.
In het plangebied ligt de Rauwbrakenplas. Het heeft naast de functie zwemwater geen verdere waterhuishoudkundige functie. Het waterpeil fluctueert met het grondwater. De waterkwaliteit wordt verstoord door blauwalgen. Het oppervlaktewater moet voldoen aan de richtlijn zwemwater. Er is een proef met Phoslock gedaan om de waterkwaliteit te verbeteren. Deze plas wordt beheerd door de gemeente Tilburg, als zijnde natuurlijk zwemrecreatiewater.
Verder liggen in het plangebied greppels en perceelsloten die dienen voor de detailafwatering van percelen. Het water stroomt vanaf de spoorsloot via de watergang ZL 9 in de noordwestelijke richting, langs de Hemeltjens en komt samen met de watergang ZL 8. Het water stroomt af in de noordwestelijke richting tot de Zandleij.
Afbeelding 3.
6.2 Duurzaam waterbeheer
6.2.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld.
Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Proces
Het waterschap de Dommel is betrokken bij de planvorming en genoemde onderzoeken. De uitgangspunten van de waterbeheerder zijn hierin expliciet meegewogen en -genomen. In het plangebied is de waterhuishouding, de geohydrologie en de bodemopbouw onderzocht. Dit is beschreven in het waterhuishoudkundig onderzoek Koningsoord, versie 11, van 29 april 2015 met kenmerk 2412031. Dit waterhuishoudkundig onderzoek is in overleg tussen de gemeente Tilburg en waterschap de Dommel akkoord bevonden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het waterhuishoudkundig onderzoek, afgestemd met andere beleidsvelden en verwerkt tot een concept waterparagraaf. Deze is voor reactie voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft haar reactie verwerkt in een wateradvies (mail d.d. 16 juni 2015). Dit wateradvies is vervolgens verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Aangezien de uitgangspunten voor deze waterparagraaf reeds zijn vastgelegd in overleg tussen gemeente, waterschap en Heijmans op 16 maart 2009, is de waterparagraaf goedgekeurd, ondanks gewijzigd beleid door de vaststelling van de Keur.
Het gebied is doorgerekend met een T=100+10%. Het oorspronkelijke plangebied is uitgebreid met een gebied dat gereserveerd wordt voor waterberging. Hiermee wordt geanticipeerd op de verandering van beleid en verandering van het klimaat.
6.3 Duurzaam stedelijk watersysteem
Uitgangspunten
Tijdens de planvorming hebben de gemeente en het waterschap uitgangpunten geformuleerd ten einde een duurzaam watersysteem te realiseren bij de bouwontwikkelingen. De uitgangspunten zijn afgesproken met het waterschap op 16 maart 2009 en vastgelegd in het verslag dd. 18 maart 2009. De belangrijkste zijn:
De bouwontwikkeling is zo hydrologisch neutraal mogelijk: voorkomen van problemen voor andere tijden, plaatsen en/of milieucompartimenten; zowel kwantitatief als kwalitatief ontstaan geen problemen; er vindt zo weinig mogelijk beïnvloeding van omliggend grondwater plaats.
De bergingsopgave wordt zoveel mogelijk binnen het nieuwe stedelijk gebied: minimaal de helft van de te bergen volume moet ten oosten van de spoorweg gerealiseerd moet worden. De overige berging kan buiten het nieuwe stedelijke gebied aangelegd worden, doch op zo kort mogelijk afstand.
De grondwater-, oppervlaktewater-, neerslagwater en vuilwaterhuishouding worden integraal als één systeem benaderd. Het gebiedseigen regenwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd, rekening houdend met de gebiedskenmerken.
Afwaterende oppervlakten
Aan de hand van het stedenbouwkundig ontwerp van d.d. 14 november 2014, zijn de verschillende soorten verharde oppervlakken bepaald. Deze zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: oppervlakken verschillende soorten verharding in m²
Afwegingen
Voortvloeiend uit het beleid en de vastgestelde uitgangspunten en aan da hand van de gebiedskenmerken zijn de volgende eisen vastgesteld toegespitst op Koningsoord:
Voor de nieuwe stedelijke gebieden is een bergingseis vastgesteld op 40mm; de bestaande stedelijke gebieden (gebieden ten zuiden van de Generaal Eisenhowerlaan) worden afgekoppeld van de gemengde riolering. Hiervoor is een bergingseis vastgesteld op 10mm.
Voor de abdij blijft de afvoersituatie ongewijzigd. Het dakoppervlak is al afgekoppeld. Het verhard dakoppervlak telt wel mee bij de belasting van het watersysteem, maar niet voor de bergingsopgave. De paden bij het klooster en de uitbreiding van het dakvlak is wel meegerekend voor de bergingsopgave.
Bij het sportpark en de Rauwbrakenplas is rekening gehouden met de nieuw te realiseren sporthal en de parkeerplaatsen. De sportvelden en de Rauwbrakenplas is niet in de bergingsberekening opgenomen.
Er mag geen overlast ontstaan bij een neerslag die één keer per 100 jaar + 10% (voor klimaatverandering) voor kan komen, dit geldt zowel binnen als buiten het plangebied. Schade als gevolg van extreme situaties aan woningen, bedrijven en kwetsbare functie/objecten moet worden voorkomen.
Ten behoeve van de multifunctionele inrichting, dient rekening gehouden te worden met eisen van techniek, ecologie, landschap en extensieve recreatie.
Minimale ontwateringdiepten realiseren door partieel op te hogen, zonder drainage van grondwater.
Bij de uitwerking dient rekening gehouden te worden met de toekomstige locatie van noodoverlaat en/of lozingspunten van het gemengde systeem BE.
Grondwater
Drainage en afvoer van grondwater is ongewenst. Om de minimale ontwateringhoogte te bereiken moeten delen van het plangebied opgehoogd worden. De minimale terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens, de zogenaamde T-hoogte, zijn berekend op basis van de maatgevende hoogste grondwaterstand voor de functie van de verschillende bestemmingen. Dat is voor bebouwing en wegen 0,90m. In afbeelding 4 wordt de minimale T-hoogte afgebeeld. Daarnaast wordt geadviseerd het aanlegpeil / dorpelhoogte van gebouwen minimaal 0,2m (afhankelijk van de afstand tot de weg) boven de kruin van wegen en straten aan te leggen. Dit in verband met het voorkomen van wateroverlast in extreme neerslagsituaties en een goede terreinafwatering.
Door de slechte bodemdoorlatendheid kan er sprake zijn van schijngrondwaterspiegels. Om overlast te voorkomen, kunnen de eigenaren van de percelen ondiepe drainage aanleggen, boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Het gedraineerde water moet aansluiten op de regenwaterafvoer.
De hoge grondwaterstanden hebben een negatieve invloed op groenvoorzieningen. Een ontwateringsdiepte van ca. 0,5m dient als minimum te worden aangehouden. Dat wil zeggen dat deze groen ingerichte gebieden lager dan wegen, trottoirs en bebouwing kan worden aangelegd. Op deze manier kan meer 'berging op straat' benut worden bij extreme neerlag. In het plangebied zal zo'n overstroming zelden plaatsvinden.
Afhankelijk van de soort groenvoorziening kunnen andere ontwateringdieptes worden getolereerd of worden geëist. Bij de uitwerking van de terreinhoogten dient men rekening te houden met de te handhaven bestaande bomen. Voor zover ophoging aan de orde is, dient er rekening met het huidige maaiveldniveau van de bestaande bomen te worden gehouden.
Afbeelding 4. Minimale T-hoogten (terreinhoogten van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrenzen)
Afvalwater
Aansluiten op / uitbreiden van het bestaande gemengde riolering is niet hydrologisch neutraal, aangezien het merendeel van het water afgevoerd wordt. Het betrokken bestaande stedelijke gebied is stadsvernieuwing. Daarvoor is een afkoppelopgave vastgesteld. Het regen- en vuilwater in Koningsoord wordt daarom apart verzameld door middel van een gescheiden rioleringsstelsel.
Het ligt voor de hand om de afvalwater afvoer aan te sluiten op de bestaande riolering van Berkel-Enschot. De vuilwaterriolering kan echter niet direct aansluiten op de gemengde riolering voor verdere afvoer naar de zuiveringsinstallatie in hoogteverschillen in de leidingen. De vuilwaterriolering kan het beste verzameld worden tot een opvoergemaal en vanuit daar lozen op de gemengde riolering via een persleiding. Het lozingspunt is vastgesteld in een te bouwen constructie waarna onder vrijverval in een bestaande gemengde riolering in de Dr.Schaepmanstraat wordt aangesloten (put Y0269).
Regenwater
Het regenwater dat op daken valt is relatief schoner dan het water dat op wegen valt. Ook is het risico op verontreiniging door calamiteiten kleiner. Dat geldt ook voor verharding van woonstraten. Daarom wordt het regenwater dat vanaf dak- tuinen en terreinoppervlakken verzameld door een ‘schoon’ regenwaterriolering verzameld tot de waterberging. Vervuilende of met een verhoogde vervuilingsrisico oppervlakten, zoals de ontsluitingsweg of ladingdoks raken verontreinigd (gladheidsbestrijding) of hebben een verhoogde risico voor verontreiniging van het oppervlaktewater bij calamiteiten. Deze oppervlakten moeten afgewaterd worden via een nog nader uit te werken voorziening op de waterberging. Dat kan afvoer via de berm zijn tot zaksloten, afvoer via een wadi, maar ook een verbeterd gescheiden stelsel.
Het gebruik van de spoorsloot als berging (met de huidige afmetingen) wordt afgeraden omdat deze onvoldoende capaciteit daarvoor heeft. De bergingscapaciteit vangt de flux uit de riooloverstorten op. Dit blijkt uit de hydraulische rioolberekeningen bij het basis rioleringsplan (BRP) Berkel-Enschot van 2007. Het stedenbouwkundige ontwerp houdt overigens in een deel van deze watergang te dempen, zodat er ruimte is voor de aanleg van de ontsluitingsweg.
Er zijn verschillende alternatieven onderzocht om het afstromend regenwater binnen het plangebied te verwerken. Alle alternatieven stuiten op bezwaren op het gebied van (water)kwaliteit, stedenbouw of beheer en onderhoud. In het bijzonder is de haalbaarheid afgebogen om waterberging te realiseren in de Rauwbrakenplas. Door de functie als zwemrecreatie zouden de risico's voor de volksgezondheid onacceptabel; de beheerskosten zouden daarbij ook hoog.
De beste optie is bovengrondse waterberging in het plangebied. Bij de bepaling van de omvang van de berging is uitgegaan van zoveel mogelijk aan de oostzijde van de spoorweg, in de omgeving van het nieuwe woongebied. Mocht hier onvoldoende ruimte aanwezig zijn, dan kan het gebied aan de westzijde van de spoorweg (nabij de Oostkamer) gebruikt worden. De bergingslocatie aan de westkant heeft een lager stuwpeil (ongeveer 11,30m +NAP) dan die van de oostzijde (ongeveer 11,60m +NAP). Beide waterberging worden verbonden door een duiker onder de spoorweg.
Het overtollige regenwater voert af via een stuwconstructie naar de leggerwatergang ZL8. Deze stuw beschikt over een onderdoorlaat voor de lediging van de waterberging conform de landbouwkundige afvoer (0,33l/s.ha). Tussen de lozingsconstructie van Koningsoord nabij Oostkamer en ZL8 wordt een watergang gegraven / opgewaardeerd en ingepast bij het watersysteem van de Oostkamer. De hoogste grondwaterstand (GHG) in de nabijheid van watergang ZL8 is ongeveer 11,00m +NAP (uit het bodemkundig-hydrologisch onderzoek), terwijl het maaiveld ongeveer 11,00m +NAP is. De leggerwatergang ZL8 heeft een bodemhoogte van ongeveer 10,00m +NAP. Bij hogere grondwaterstanden, wordt de gedraineerde kwel afgevoerd via ZL8 naar het regionale oppervlaktewater. De westelijke waterberging is via een waterloop in Oostkamer aangesloten op ZL8. Dit is met de kleur groen weergeven in afbeelding 5, uitsnede van de planverbeelding van bestemmingsplan Oostkamer.
Afbeelding 5: verbinding Waterberging met Oostkamer
Bergingsvoorzieningen
Vanwege de grote variatie in bodemopbouw en de slechte doorlatendheid is de benodigde bergingscapaciteit bepaald zonder rekening te houden met infiltratie. De bergingscapaciteit wordt berekend boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en deze ligt tussen 10,70 en 11,10m +NAP.
Om het ruimtebeslag van de waterberging te bepalen wordt de inhoud bepaald en omgerekend op basis van een bergende waterschijf van 0,55m binnen Koningsoord (drooglegging van 0,40m). Tevens wordt een deel van de berging aan de westzijde van het spoor gerealiseerd. Hier geldt een bergende waterschijf van ca. 0,30m. De waterbergingen worden verbonden door een duiker met stuw en doorlaat (voor de landelijke afvoer). Het regenwater van de Sporthal wordt via een regenwaterstelsel afgevoerd naar de waterbergingen binnen het plangebied. De benodigde waterberging is weergegeven in tabel 2. Deze waarden moeten bijgesteld worden bij de uitwerking, als de afvoerende oppervlakte toe- / afneemt ten opzichte van deze bepaling
Tabel 2. Waterbergingsopgave
Gebied |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Berging (m³) |
Nieuwe stedelijk gebied, inclusief sporthal en parkeerplaatsen (40mm) |
148.170 |
5.927 |
Bestaande stedelijk gebied ten zuiden van Generaal Eisenhowerlaan (10mm) |
8.230 |
82 |
Waterspiegel (40mm)
|
12.360 |
492 |
Totaal |
168.760 |
6.501 |
De benodigde berging wordt gerealiseerd zo veel mogelijk binnen de bouwontwikkeling, ten oosten van de spoorweg. De rest in de aangewezen locatie ten westen van de spoorweg, tussen De Kraan en de spoorweg. Tabel 2 laat zien de resulterende verdeling.
De uiteindelijke keuze voor waterberging (open berging, overkluizing watergang of anders) is bepalend voor het toekomstig beheer en onderhoud. De partij die hiervoor verantwoordelijk wordt geeft daarvoor randvoorwaarden mee. Bij het vaststellen van het type waterberging gebeurt in overleg met waterschap De Dommel en de gemeente Tilburg (als mogelijke toekomstige beheerders).
Toetsing T=100+10%
Om risico’s voor overlast uit te kunnen sluiten is het watersysteem getoetst aan de regenduurlijn T=100+10%. Bij deze situatie mogen de voorzieningen maximaal gevuld raken en is rekening gehouden met een landelijke afvoer van 2l/s.ha lozend op leggerwatergang ZL9-OVK-12. Omdat het maaiveld aan de westzijde van het spoor lager ligt dan het maaiveld aan de oostzijde (respectievelijk 11,60m +NAP en 12,00m +NAP) dient voorkomen te worden dat, door vulling van het systeem aan de oostzijde, overlast ontstaat aan de westzijde van het spoor. In het Waterhuishoudkundig onderzoek Koningsoord d.d. 29 april 2015 is de benodigde berging berekend en aangetoond dat het haalbaar is om een T=100+10% te bergen in het plangebied (paragraaf 4.2). In extreme situaties kan water worden geborgen tussen de stoepranden en overlopen naar het regionale systeem. De uitwerking volgt in de volgende fase van het project. Waterschap de Dommel dient hierbij nadrukkelijk betrokken te worden.
Afbeelding 6. Minimale terreinhoogte
Ten westen van de spoorweg worden de kadastrale percelen 4772, 3271 en 466 aangekocht om in te richten als waterbergingsbassin. De oppervlakte van deze drie percelen is 10650m2. Dit is meer dan de benodigde 4100m2, waardoor er goede mogelijkheden zijn voor een combinatie van groen en water.
Ontwerp afvoersysteem
De minimale ontwateringdiepte wordt bereikt door partieel op te hogen; grondwater draineren mag niet; de minimale T-hoogte (terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens) is afgebeeld in afbeelding 6.
Het vuil- en regenwater wordt verzameld en getransporteerd door middel van een verbeterd gescheiden stelsel.
De vuilwaterriolering voert af op de bestaande riolering van Berkel-Enschot via een te bouwen opvoergemaal in het plangebied. De ligging van het gemaal en van de lozingspunt zijn reeds in een eerder stadium bepaald.
De Kraan wordt voor zover gelegen binnen het plangebied voorzien van vrijvervalriolering. Dit biedt kansen om het lozingspunt op de drukriolering beter te positioneren, rekening houdend met mogelijk overlast.
Het regenwater uit de ontsluitingsweg en mogelijk / risicovolle oppervlakken, zoals ladingdoks e.d. wordt in eerste instantie afgewaterd door middel van 'vuil' regenwaterriolering en verder via een nog nader uit te werken voorziening verwerkt. Dat kan afvoer via de berm zijn, afvoer via een wadi, maar ook een verbeterd gescheiden stelsel.
De overige afvoerende oppervlakken (dak, terrein, woonstraten e.d.) wordt afgewaterd door middel van een 'schoon' regenwaterriolering.
De regenwaterriolering behoudt een minimale waakhoogte van minimaal 0,30m bij de afvoer van een bui met een herhalingstijd van twee jaar. Hiervoor wordt de controleberekeningen uitgevoerd met de bui 08 van de Leidraad Riolering.
Het overtollige regenwater uit de 'vuil' regenwater- en de 'schoon' regenwaterriolering wordt getransporteerd tot een waterberging.
De regenwaterafvoer van het bestaande stedelijk gebied wordt afgekoppeld van de gemengde riolering en aangesloten op de 'schoon' regenwaterriolering van de bouwontwikkeling; de verharding van de Eikenboschweg en De Kraan wordt niet afgekoppeld .
De bergingsopgave bedraagt ongeveer 6.500m³ op basis van de afvoerende oppervlakten van het stedenbouwkundige ontwerp. Deze opgave wordt bijgesteld, indien de afvoerende oppervlakte toe- / afneemt.
De waterberging bestaat uit een aantal compartimenten, verdeeld aan beide kanten van de spoorweg en verbonden met elkaar met regenwaterriolering en duikers:
Bij de bouwontwikkeling, ten oosten van de spoorweg: minimaal 11.150m², gemeten ter hoogte van de insteek, met bodemhoogte op 11,05m +NAP en een stuwpeil van maximaal 11,60m +NAP
Ten westen van de spoorweg, tussen De Kraan en de spoorweg: minimaal 4.100m², gemeten ter hoogte van de insteek, met bodemhoogte op 11,00m +NAP en een stuwpeil van maximaal 11,30m +NAP.
De waterberging aan de oostzijde en aan de westzijde van het spoor ter plaatse van het park worden door een duiker onder het spoor rechtstreeks verbonden.
Als de waterberging vol raakt, loost het overtollige regenwater op de leggerwatergang ZL8. De ZL8 is gelegen in het plangebied Oostkamer. Aandachtspunt voor verdere uitwerking/ontwerp is de relatie tussen Oostkamer, de verbreding van de ZL8 en de noodoverlaat van de berging voor Koningsoord. Uitgangspunt is dat het een robuust systeem blijft.
Een mogelijke overkluizing van de ZL9 mag niet tot onwenselijke (grond)wateroverlast leiden.
Vroegtijdige afstemming met waterschap is noodzakelijk bij de verdere uitwerking van dit plan.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn.
7.2.3 Bouwhoogte
Per bestemming geven de regels een maximale bouwhoogte.
7.2.4 Goothoogte
Per bestemming geven de regels een maximale goothoogte.
7.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte: maximaal 3m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m.
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
Bedrijf
Het bestaande aannemersbedrijf aan de Kraan 37 is bestemd voor Bedrijf. Toegelaten zijn bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 alsmede een bedrijf in de milieucategorie 3.1. met een maximale afstand van 50 meter en waarvoor de indice voor verkeersaantrekkende werking 1 is.
Centrum
Deze bestemming is opgenomen voor het nieuwe winkelcentrum met de daarboven gelegen appartementen. Binnen deze ruime bestemming is naast detailhandel ook (ondersteunende) horeca mogelijk, dienstverlening alsmede (gestapelde) woningen.
Gemengd-Dorps
De bestemming Gemengd-Dorps is uitsluitend opgenomen voor het perceel Eikenbosch 2. Binnen deze bestemming zijn diverse functies (bedrijven in categorie A en B, kleinschalige kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening mogelijk. Wonen is niet toegestaan binnen deze bestemming.
Groen
Structurele groene gebieden in het plangebied hebben de bestemming Groen gekregen. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bestemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in te ruilen voor 'grijs'. Vandaar dat de aanduiding (-p) is toegevoegd. Uitsluitend in een deel van de groenstrook tusen deelgebied 6 en het klooster zijn parkeerplaatsen binnen deze bestemming toegestaan.
Maatschappelijk
Voor de begraafplaatskapel is de bestemming Maatschappelijk opgenomen.
Recreatie
De omgeving van de Rauwbrakenplas is op de verbeelding opgenomen met de bestemming Recreatie. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen mogelijk met uitzondering van de horecagelegenheid bij het strandbad / recreatieplas. Hiervoor is de aanduiding horeca tot en met categorie 2 opgenomen alsmede een bouwvlak.
Sport
De bestemming Sport is opgenomen voor het heringerichte sportpark Rauwbraken. Voor de gebouwen op het terrein zijn op de verbeelding bouwvlakken opgenomen danwel is een maximaal bebouwingspercentage aangegeven.
Verkeer
Binnen de bestemming Verkeer zijn alle verkeer- en vervoersvoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hierbij op de gebiedsontsluitingfunctie voor gemotiveerd en langzaam verkeer. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats.
Verkeer-Railverkeer
De spoorlijn Tilburg-Breda/Den Bosch wordt als zodanig bestemd. Deze bestemming heeft betrekking op verkeer-, vervoer-, en verblijfsvoorzieningen en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer
via spoorwegen met bijbehorende voorzieningen.
Verkeer-Verblijf
Voor de straten met een 30-km regime geldt de bestemming Verkeer-Verblijf.
Binnen deze bestemming ligt de nadruk op de erftoegangsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats.
Water
Deze bestemming is gelegd op de Rauwbrakenplas.
Wonen
De bestaande woningen en woonlocaties aan de Raadhuisstraat en De Kraan hebben de bestemming Wonen gekregen. Binnen de bestemming Wonen zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met ontheffing kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.
Woongebied
De te realiseren woongebieden hebben de bestemming Woongebied gekregen. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen mogelijk. Daar waar op de verbeelding de aanduiding gestapeld (gs) is opgenomen zijn tevens gestapelde woningen mogelijk. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding patio (sba-pat) zijn uitsluitend patiowoningen toegestaan. De woongebieden zijn verdeeld in een aantal deelgebieden. Per deelgebied is op de verbeelding het binnen dit deelgebied maximaal aantal te realiseren woningen aangegeven.
Verder zijn er regels opgenomen m.b.t. de noodzakelijke afscherming en het aanwezig zijn van een geluidluwe gevel/buitenruimte om hierdoor een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Er zijn bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding eerste lijns bebowuing"opgenomen. Op grond van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek dienen op deze plaatsen gebouwen aanwezig te zijn voordat de andere woningen opgeleverd kunnen worden.
Daarnaast is de volgende dubbelbestemming opgenomen:
Waarde-Archeologie
Een gedeelte van het plangebied is voorzien van deze dubbelebstemming, ter bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen e.d.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 18 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 19 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functieaanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 20 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Verder zijn in dit artikel de binnen het plangebied opgenomen wijzigingsbevoegdheden opgenomen die gekoppeld zijn aan specifieke gebieden ter plaatse van de aanduiding wro wetgeveingszone-wijzigingsgebied.
Binnen dit bestemmingsplan zijn 4 van dergelijke wijzigingsgebieden opgenomen:
wetgevingszone Wijziginsggebied 1: wijzigen bestemming Wonen in Woongebied ten behoeve van het mogelijk maken van 5 woningen op het perceel. Dit aantal is inclusief de 2 reeds bestaande woningen.
wetgevingszone Wijzigingsgebied 2: wijzigen van de begrenzing van het bouwvlak binnen de bestemming Maatschappelijk
wetgevingszone Wijzigingsgebied 3: wijzigen van de bestemming Verkeer in Woongebied ten behoeve van de bouw van grondgebonden woningen (opschuiven van woonvlek 9 in noordwestelijke richting) waarbij het totaal aantal woningen in deelgebied 9, te weten 65, niet overschreden mag worden;
wetgevingszone Wijzigingsgebied 4: wijzigen van de bestemming Verkeer in de bestemming Groen.
wetgevingszone Wijzigingsgebied 5: wijzigen van de bestemming Groen en Verkeer in de bestemming Recreatie met de aanduiding kinderboerderij.
wetgevingszone Wijzigingsgebied 6: wijzigen van de bestemming Groen in de bestemming Verkeer ten behoeve van een mogelijke aansluiting van De Kraan op de Koningsoordlaan.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 21.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 22, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, verwijderen van functieaanduidingen, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 24 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6 f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft een onderzoek plaatsgevonden
naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Geconcludeerd is dat het plan economisch
uitvoerbaar is omdat er zowel behoefte bestaat aan de in het plan opgenomen woningen en voorzieningen alsmede omdat met in acht name van de getaxeerde inbrengwaarde en de huidige vooruitzichten alle opstallen in totaal minimaal financieel sluitend te realiseren zijn.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 geldt de verplichting
tot het gelijktijdig vaststellen van een exploitatieplan met het vaststellen van een bestemmingsplan,
indien het bestemmingsplan voorziet in bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12 lid 1 Wro juncto
artikel 6.2.1 Bro. De raad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien sprake is van de
in artikel 6.12 lid 2 Wro genoemde omstandigheden.
Het vaststellen van een exploitatieplan is verplicht in situaties waarin de gemeente geen eigenaresse
is van alle gronden in het plangebied of waarin de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet over alle gronden binnen het plangebied een overeenkomst heeft gesloten over de grondexploitatie. In deze situaties is het kostenverhaal niet (geheel) anderszins verzekerd.
Het exploitatieplan is dan de grondslag voor het publiekrechtelijke kostenverhaal. In het exploitatieplan is het kostenverhaal geregeld en zijn onderwerpen uit het bestemmingsplan nader uitgewerkt om het kostenverhaal goed te kunnen onderbouwen. Het betreft bepalingen over bovenwijkse voorzieningen, fasering, kwaliteitseisen en het bouwprogramma.
Samenhang exploitatieplan en overeenkomst
De gemeente heeft in 2009 een (anterieure) samenwerkingsovereenkomst gesloten met Heijmans Vastgoed Realisatie BV en Proper-Stok Groep BV voor de ontwikkeling en realisatie van het plan Koningsoord, waarbij deze marktpartijen het risico voor de grond- en opstalexploitatie dragen. Deze partijen zijn in 2011 door fusie overgegaan in Heijmans Vastgoed BV (hierna: Heijmans). Deze marktpartij heeft ook een deel van de gronden in eigendom. De samenwerkingsovereenkomst met Heijmans is herzien en aangepast op het huidige plan met
bijbehorende planning. Deze herziene overeenkomst is voor het moment van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan met Heijmans gesloten.
Slechts een gedeelte (ca. 25,4%) van de gronden waarop de woningen, het winkelcentrum en de voorzieningen zijn voorzien, is in eigendom van de gemeente. Het grootste gedeelte van de gronden behoort in eigendom toe aan Heijmans (43,6%). Met twee eigenaren binnen het plangebied is een principe akkoord over een anterieure exploitatieovereenkomst (ca. 2,1%). De overige gronden (28,9,0%) in het plan zijn eigendom van derden waarmee nog geen overeenstemming is bereikt over verwerving dan wel kostenverhaal. De eigendomssituatie is weergegeven op de ‘Kaarten percelen die (niet) anderszins verzekerd zijn zoals deze in het ontwerp-exploitatieplan als bijlage C is opgenomen.
Het concept-exploitatieplan sluit met een tekort van ca. €1,0mln. Normaliter komt dit bedrag ten laste van de gemeente, in welk geval de gemeente kan besluiten geen planologische medewerking te verlenen. In de reeds gesloten anterieure samenwerkingsovereenkomst met Heijmans is echter overeengekomen dat Heijmans het gehele plan voor eigen rekening en risico gaat ontwikkelen en realiseren. Dit geldt ook voor de gronden van de eigenaren waarmee op dit moment (nog) geen overeenkomst is gesloten. Heijmans neemt de gronden van de gemeente in het plan over (tegen vergoeding) en zal het openbaar gebied van het totale plan nadat de bestemmingen zijn gerealiseerd (gefaseerd) woonrijp opleveren aan de gemeente en (om niet) in eigendom overdragen. In de herziene overeenkomst met Heijmans is opgenomen dat de gemeente wel de activiteiten voor de aanleg van de gebiedsontsluitingsweg op zich neemt. De kosten daarvan zullen evenwel door Heijmans gedragen worden. Ook is in de herziene overeenkomst opgenomen dat de gemeente de gronden onder het bestaande winkelcentrum (na sloop) zal aankopen waarbij Heijmans het recht van eerste koop verkrijgt voor de grond die benodigd is voor de aldaar voorziene woningbouw. Daarnaast betaalt Heijmans aan de gemeente bijdragen voor de door de gemeente te maken plan- en apparaatskosten en voor de Bovenwijkse Voorzieningen en worden de gemeentelijke grondposities overgenomen. Doordat er door deze anterieure samenwerkingsovereenkomst met Heijmans geen tekort ontstaat op de exploitatie van de gemeentelijke gronden, de gronden van Heijmans en ook over de gronden van de (nog) niet verbonden partijen, is de gemeentelijke grondexploitatie in principe sluitend. Er behoeven om deze reden ook geen gemeentelijke dekkingsmiddelen ingezet te worden.
Hoewel het kostenverhaal voor de gemeente aldus in feite al geheel anderszins is verzekerd voor de gemeente is toch een exploitatieplan gemaakt. De redenen hiervoor zijn:
Met niet alle grondeigenaren is een anterieure overeenkomst gesloten. Bij zelfrealisatie door deze partijen kan na de vaststelling van het exploitatieplan een bijdrage afgedwongen worden door het verbinden van een voorschrift aan de omgevingsvergunning.
In de onverhoopte situatie dat de partijen waarmee de gemeente reeds een overeenkomst heeft gesloten door faillissementen ophouden te bestaan kan de bijdrage bij de nieuwe eigenaren van de gronden eveneens worden afgedwongen.
Uit het ontwerp-exploitatieplan volgt de toerekening van de kosten aan de eigenaren van alle gronden binnen het exploitatieplan waarop bouwplannen volgens het bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd. De hoogte van de toerekening van de kosten per eigenaar loopt rechtevenredig met de potentiële grondopbrengsten van dezelfde eigenaar binnen het exploitatieplan. Indien er een anterieure overeenkomst met een eigenaar is gesloten voor de datum van vaststelling van het exploitatieplan prevaleert deze anterieure overeenkomst. Na de vaststelling van het exploitatieplan is de in het exploitatieplan berekende bijdrage per eigenaar bindend. De berekening van de exploitatiebijdrage per eigenaar is opgenomen in tabel I van het aan dit bestemmingsplan gekoppelde exploitatieplan.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Koningsoord Berkel-Enschot 2015 op 5 januari 2015 in het Gemeenteblad en digitaal via www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan Provincie Noord-Brabant, waterschap De Dommel, Prorail, Gasunie, PPS-Pipielines, Enexis, Tennet, Rotterdam-Rijn-Pijpleidingmaatschappeij, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Kamer van Koophandel, Brandweer Midden- en West-Brabant, Dorpsraad Berkel-Enschot, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oisterwijk.
Alleen Waterschap De Dommel, Dorpsraad Berkel-Enschot en Prorail hebben een inhoudelijke reactie gegeven. Hierna worden deze reacties samengevat weergegeven met daarbij steeds de aanpassingen die n.a.v. de reacties zijn doorgevoerd in het bestemmingsplan. Met het Waterschap is n.a.v. de overlegreactie op 14 september 2016 een gesprek gevoerd. Naar aanleiding van dit gesprek is een paar aanpassingen doorgevoerd in de regels en de toelichting (zie hieronder). Verder is de waterparagraaf op een aantal punten nader aangevuld en wederom afgestemd met het waterschap.
Reactie d.d. 16 augustus 2016 Waterschap De Dommel
Verbeelding
Gebiedsaanduidingen waterberging (binnen Verkeer en Groen) ontbreken op de verbeelding en in de legenda.
De gebiedaanduiding was op de (digitale) verbeelding wel aangeduid.
De wijzigingsgebieden staan niet in de legenda.
De wijzigingsgebieden waren op de (digitale) verbeelding wel in de legenda aangeduid.
Oppervlaktewater met een A-status op de legger ontbreekt op de verbeelding. Gevraagd wordt dit toe te voegen. Het gaat om de oosterlijk spoorsloot ZL-9.
De oostelijke spoorsloot is gelegen binnen de bestemming Verkeer-Railverkeer waarbinnen ook de functie water en waterhuishoudkundige voorzieningen is toegestaan. Er wordt geen aanleiding gezien om deze sloot uitsluitend te bestemmen tot Water.
Regels
Verzocht wordt aan wijzigingsbevoegdheid 22.2. toe te voegen dat de waterbeheerder voor de aanduiding waterberging om advies gevraagd wordt.
Dit is aangepast.
Verzocht wordt om een redactionele aanpassing in de artikele 6.1.1-d en 9.1.1-d en van water en waterhuishoudkundige voorzieningen een apart lid te maken.
Dit is aangepast.
Toelichting
Verzocht wordt de laatste versie van de waterparagraaf over te nemen in de toelichting.
Dit is aangepast.
Gevraagd wordt informatie over het onderhoud van water, waterberging en kunstwerken toe te voegen, evenals de invlioed van de voorgenomen ontwikkeling op waterkwalitetit en ecologie.
Dit is gebeurd.
Verzocht wordt om de invloed van de afvoer uit de waterberging Koningsoord op de percelen langs de nieuw te graven watergang (oostkamer) inzichtelijk te maken.
Aandachtspunt voor verdere uitwerking/ontwerp is de relatie tussen Oostkamer, de verbreding van de ZL8 en de noodoverlaat van de berging voor koningsoord. Uitgangspunt is dat het een robuust systeem blijft. Vroegtijdige afstemming met het waterschap is noodzakelijk bij de verdere uitwerking van dit plan.
Diverse opmerkingen op het waterhuishoudkundig onderzoek Koningsoord van 29 april 2015.
Naar aanleiding van deze opmerkingen is de waterparagraaf op een aantal punten nader aangevuld en kortgesloten met het waterschap.
Reactie d.d. 22 augustus 2016 Dorpsraad Berkel Enschot
Koningsoordlaan: Verzoek om aanvulling in het bestemmingsplan dat de ontsluitingsweg - bouwweg - Koningsoordlaan gerealiseerd is alvorens de bouwwerkzaamheden in aanvang worden genomen.
Privaatrechtelijk is met de ontwikkelaar afgesproken dat met de realisatie van de gebiedsontsluitingsweg moet zijn gestart alvorens met de bouw van de woningen een aanvang kan worden gemaakt.
De hoeveelheid m² groen en onverhard terrein is 155.000m². Echter, een gedeelte van deze m² ligt aan de noordwestzijde van de spoorlijn en maakt geen deel uit van Koningsoord. Daardoor zijn de overblijvende m² erg mager ten opzichte van de bebouwing.
Het gedeelte met de Groenbestemming aan de noordwestzijde van de spoorlijn behoort ook tot het plangebied van het bestemmingsplan Koningsoord.
Reactie d.d. 28 juli 2016 Prorail
Spoorbaan: Op de gemeente rust de verplichting tot het adequaat afsluiten van de spoorbaan in verband met de ontwikkeling/realisatie van een nieuwe woonwijk.
Naar aanleiding van vele reacties uit het dorp op de Hoofdwegenstructuur Berkel-Enschot heeft de gemeente gesprekken gevoerd met verschillende belanghebbenden in het dorp. Uit onder andere deze gesprekken is gebleken dat de voorgenomen afsluiting van overwegen leidt tot emotionele maar ook tegengestelde reacties.
Naar aanleiding van deze gesprekken met verschillende belanghebbenden in het dorp heeft er op 28 november 2016 nog een extra raadscommissievergadering over de Hoofdwegenstructuur Berkel-Enschot plaatgevonden waar insprekers de gelegenheid gehad hebben te laten weten wat zij van dit plan vinden.
Vervolgens is dit plan besproken in de raadcommissievergadering van 5 december 2016. Uiteindelijk heeft het geresulteerd in een raadsbesluit op 19 december 2016.
De toename van het aantal woningen rond Berkel-Enschot leveren nieuwe verkeersstromen op wat effect heeft op de veiligheid en de hoeveelheid sluipverkeer in het buitengebied. Om ongewenste/onveilige situaties te voorkomen wordt nader onderzoek (monitoring d.m.v. tellingen e.d.) gedaan en kritisch gekeken naar de spoorwegovergangen bij de Kraan, Raadhuisstraat en Molenstraat. De reden is dat ook de bereikbaarheid voor bewoners in het buitengebied die aangewezen zijn op de voorzieningen in Berkel-Enschot acceptabel dient te zijn. Binnen het bestemmingsplan wordt het planologisch mogelijk gemaakt om de nieuwe gebiedsonsluitingsweg aan te leggen. Het is fysiek niet mogelijk om bij de spoorwegovergang Raadhuisstraat een veilige situatie te creëren voor autoverkeer, waardoor deze spoorwegovergang zal worden afgesloten bij openstelling van de volledige Koningsoordlaan. Voor langzaam verkeer blijft de spoorwegovergang wel open. De spoorwegovergang bij de Kraan kan voorlopig wel open blijven voor alle verkeer, tenzij uit verkeerstechnisch oogpunt en/of verkeersveiligheidsoogpunt blijkt dat dit niet te verantwoorden is.
De richtlijnen van Prorail met betrekking tot het realiseren van veilige verkeersoplossingen rondom spoorwegovergangen zullen in acht genomen worden en er zal tijdig met Prorail in contact getreden worden bij wijzigingen aan de infrastructuur.
9.3 Burgerparticipatie
Op 12 juli 2016 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond georganiseerd in Hotel en Partycentrum De Druiventros in Berkel-Enschot voor omwonenden en andere belanghebbenden.
Tijdens deze avond is het nieuwe stedenbouwkundig plan toegelicht dat de basis vormt voor het nieuwe bestemmingsplan. Na afloop van het plenaire gedeelte is gelegenheid geboden tot het stellen van vragen en het plaatsen van opmerkingen bij de daarvoor ingerichte informatiemarkten: Infrastructuur, Woningbouw, Groen, Sportpark en Winkelcentrum. Veel van de vragen zijn dezelfde avond direct beantwoord.
Een groot aantal belangstellenden heeft reactieformulieren ingevuld met vragen die betrekking hebben op de toekomstige woningbouwontwikkeling, in de zin van: welk type woningen worden gerealiseerd, komen er ook senioren woningen/appartementen, wanneer start de bouw van de woningen et cetera. Al deze vragen zijn of worden rechtstreeks door Heijmans beantwoord. Belangstellenden voor woningen zijn in het bestand van Heijmans opgenomen. Zodra meer informatie bekend is, worden zij geïnformeerd.
De overige vragen en opmerkingen richten zich voor het merendeel op de infrastructuur en (hoofd)ontsluiting van het plan. Er zijn zorgen geuit over mogelijke verkeersoverlast ook tijdens de bouwfase en er is onduidelijkheid over de toekomstige verkeersstructuur van en naar Koningsoord onder andere als gevolg van de ligging van de nieuwe gebiedsontsluitingsweg en het voornemen van de gemeente de overwegen bij De Kraan en de Rauwbrakenweg te sluiten.
Ook zijn er vragen gesteld over busroutes en of er nog een NS-station in het plan komt, hoe omgegaan wordt met de compensatie van natuurwaarden en of er een nieuwe centrale ontmoetingsplek komt in Koningsoord.
In verband met de zomervakantie is kort na de informatieavond aan alle reflectanten een eerste bericht gezonden dat na de vakantieperiode inhoudelijke terugkoppeling zou plaatsvinden. Vervolgens heeft op 22 september 2016 de gemeente via een bewonersbrief de omwonenden op de hoogte gesteld over de maatregelen die worden genomen om de verkeersoverlast (tijdens de bouwfase) zoveel mogelijk te voorkomen of weg te nemen. In de bewonersbrief is voorts het besluit dat het college heeft genomen over de toekomstige verkeersstructuur toegelicht en is de inloopavond op 28 september 2016 aangekondigd, waar nog de gelegenheid is geboden aanvullende vragen te stellen.
Op 30 september 2016 hebben Heijmans en de gemeente Tilburg gezamenlijk, onder verwijzing naar de verspreide bewonersbrief en georganiseerde inloopavond, inhoudelijk gereageerd op de gestelde vragen en geplaatste opmerkingen in de reactieformulieren.
Met betrekking tot de opmerkingen over de infrastructuur en de (hoofd)ontsluiting van en naar Koningsoord het volgende:
Op 3 oktober 2016 is in de raadscommissie Vestigingsklimaat het raadsvoorstel voor het nemen van gemeentelijke regie over de realisatie van de Gebiedsontsluitingsweg Koningsoord besproken. Geagendeerd stond ook een notitie “Hoofdwegenstructuur Berkel-Enschot”. Tijdens de commissievergadering hebben meerdere belanghebbenden over dit onderwerp ingesproken. Dit agendapunt is door de wethouder teruggenomen. Ook is de toezegging gedaan over dit onderwerp met het dorp in gesprek te gaan.
Na 3 oktober is de gemeente direct aan de slag gegaan met de toezegging van de wethouder. De gemeente heeft gesprekken gevoerd met verschillende belanghebbenden in het dorp. Deels waren dat eerdere insprekers, en ook nieuwe vertegenwoordigers uit het dorp hebben zich gemeld.
Naar aanleiding van deze gesprekken met verschillende belanghebbenden in het dorp heeft er op 28 november 2016 nog een extra raadscommissievergadering over de Hoofdwegenstructuur Berkel-Enschot plaatgevonden waar insprekers de gelegenheid gehad hebben te laten weten wat zij van dit plan vinden.
Vervolgens is dit plan besproken in de raadcommissievergadering van 5 december 2016. Uiteindelijk heeft het geresulteerd in een raadsbesluit op 19 december 2016.
De toename van het aantal woningen rond Berkel-Enschot levert nieuwe verkeersstromen op wat effect heeft op de veiligheid en de hoeveelheid sluipverkeer in het buitengebied. Om ongewenste/onveilige situaties te voorkomen wordt nader onderzoek (monitoring d.m.v. tellingen e.d.) gedaan en kritisch gekeken naar de spoorwegovergangen bij de Kraan, Raadhuisstraat en Molenstraat. De reden is dat ook de bereikbaarheid voor bewoners in het buitengebied die aangewezen zijn op de voorzieningen in Berkel-Enschot acceptabel dient te zijn. Binnen het bestemmingsplan wordt het planologisch mogelijk gemaakt om de nieuwe gebiedsonsluitingsweg aan te leggen. Het is fysiek niet mogelijk om bij de spoorwegovergang Raadhuisstraat een veilige situatie te creëren voor autoverkeer, waardoor deze spoorwegovergang zal worden afgesloten bij openstelling van de volledige Koningsoordlaan. Voor langzaam verkeer blijft de spoorwegovergang wel open. De spoorwegovergang bij de Kraan kan voorlopig wel open blijven voor alle verkeer, tenzij uit verkeerstechnisch oogpunt en/of verkeersveiligheidsoogpunt blijkt dat dit niet te verantwoorden is.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 2 januari 2017 tot en met 13 februari 2017. Tijdens deze periode zijn er 45 zienswijzen ingediend. In de Notitie behandeling zienswijzen zijn de ingekomen zienswijzen samengevat en is het standpunt van het college van burgemeester en wethouders en de conclusie over de beoordeling weergegeven. Deze notitie is als separate bijlage (Bijlage 26 Notitie behandeling zienswijzen) bij de plantoelichting opgenomen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).