Plan: | Quirijnstok West 2012, 1e herziening (Verbuntterrein) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2014007-e001 |
Er is een plan ontwikkeld om het voormalig bedrijfsterrein Verbunt, dat al enige jaren braak ligt, om te vormen tot een woningbouwlocatie. De locatie is gelegen aan het Wilhelminakanaal (zuidzijde) en de Quirijnstoklaan (westzijde) en is circa 8,5 ha groot. Het plan bevat zo'n 265 grondgebonden woningen. Het ontwerp wordt getypeerd als gemoedelijk groenstedelijk gemengd wonen. De Verbuntbuurt wil in aanvulling van het reeds bestaande een andere woonomgeving in Tilburg Noord aanbieden. In de Verbuntbuurt komen uitsluitend grondgebonden woningen. Er worden vrijstaande woningen, twee- en drie-onder-één-kapwoningen en korte rijtjes aan de straat gerealiseerd. Veruit de meeste woningen hebben een voorstoepje of voortuin en een achtertuin. In de Verbuntbuurt zal 40% van de woningen in (collectief) particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd worden.
Om dit plan planologisch juridisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in het noordoosten van de bebouwde kom van Tilburg, aan de zuidwestelijke zijde van de wijk Quirijnstok. Het wordt omgrensd door Quirijnstoklaan in het westen, bedrijfspercelen aan de Sweelincklaan in het noorden, Jac. van Vollenhovenstraat in het oosten en de Lovense Kanaaldijk in het zuiden.
Aan het plangebied zijn twee percelen ten oosten van de Jac. van Vollenhovenlaan toegevoegd. De geldende ruime bestemming op deze percelen moet aangepast worden om te voorkomen dat op deze percelen zich functies vestigen die een hindercirkel hebben over het geprojecteerde woongebied.
plangebied
Dit bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk):
Het Verbuntterrein ligt in Tilburg-Noord. Het gebied heeft een omvang van circa 8,5 hectare en beslaat een groot deel van het binnenwijks bedrijventerrein Quirijnstok.
De randen van het plangebied zijn zeer verschillend van karakter. Het terrein grenst aan de zuidzijde aan het Wilhelminakanaal en het Hoekse Pad en aan de westzijde aan de Quirijnstoklaan (een wijkontsluitingsweg). Met name aan de zijde van het kanaal en van de Quirijnstoklaan heeft het terrein een brede groene overgangszone naar de omgeving, waardoor de ligging als beschut is aan te merken. Het plangebied is amper zichtbaar vanaf de Quirijnstoklaan, ook niet vanaf het viaduct over het Wilhelminakanaal. Aan de zuidzijde van het Hoekse Pad liggen diverse bedrijfskavels. Het Hoekse Pad is een doodlopende weg die overgaat in een fietspad (belangrijke fietsroute voor scholieren).
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het restant van het bedrijventerrein; aan de Sweelincklaan zijn diverse bedrijven gevestigd.
Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Jac. van Vollenhovenstraat. Deze straat heeft een gemengd karakter. De westzijde van de straat bevat een mix van grondgebonden woningen, bedrijven en woon-werkkavels. Het zuidelijk deel van de Jac. van Vollenhovenstraat is onderdeel van een oude lint, waar in de loop van de tijd individuele particuliere woningen zijn gerealiseerd. Aan de oostzijde ligt een woonbuurt (Purcelldreef e.o.) met grondgebonden woningen. Ook zijn hier diverse sportvelden en instellingen voor middelbaar onderwijs gevestigd.
Het Verbuntterrein was van 1976 tot 2010 in gebruik als het kantoor en productiebedrijf van Verbunt Wijnkopers. Vooruitlopend op de herontwikkeling zijn de bedrijfsopstallen op het Verbuntterrein reeds gesloopt. Van het bedrijventerrein Quirijnstok resteert alleen het noordelijk deel aan de Sweelincklaan, waar diverse bedrijven zijn gevestigd.
Binnen het plangebied ligt een belangrijke gasleiding van de Gasunie die uit ruimtelijke oogpunt van belang is in verband met het in acht nemen van belemmeringenstroken. Deze gasleiding is op de verbeelding weergegeven met een dubbelbestemming Leiding-Gas evenals de bijbehorende belemmeringenstrook. De overige leidingen bevatten geen belemmeringenstroken die uit oogpunt van ruimtelijke ordening van belang zijn.
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
rede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot en met 2021 mag voorzien in een uitbreiding van 9800 woningen (kwantitatieve behoefte).
In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Het nu voorliggende project zal een aanvulling vormen op het reeds aanwezige woningaanbod in Tilburg Noord en 40% van de te bouwen woningen worden gerealiseerd via (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Door de bouw van deze grondgebonden woningen wordt voorzien in de lokale behoefte.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Het Verbunt terrein ligt in bestaand stedelijk gebied en betreft een braakliggend bedrijventerrein. Er is sprake van herstructurering. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 lid 2 Bro.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. De provincie Noord-Brabant verankert haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte.
Provnincale staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.
Belangrijke onderwerpen die in de Verordening ruimte worden behandeld zijn:
Binnen de Verordening ruimte worden 4 structuren onderscheiden:
Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden.
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In artikel 4.3 van de Verordening is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording bevat over de wijze waarop:
Voor de verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking en paragraaf 4.4 Volkshuisvesting waarin aangetoond wordt dat de te bouwen woningen passen in de regionale afspraken m.b.t. het regionale woningbouwprogramma.
Conclusie: Het plan voldoet aan de provinciale verordening en het provinciaal beleid.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005. Inmiddels is een nieuwe Structuurvisie 2040 in voorbereiding.
Conclusie: Het plan betreft een intensivering van het stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de gemeentelijke sturcuurvisie.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders, zoals die golden bij het opstellen van het bestemmingsplan. Waar nodig, wordt ingegaan op keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Zie voor een beschrijving van het welstandstoezicht in dit plan paragraaf 5.2 Beeldkwaliteit
Ligging: het plangebied ligt in het noordoosten van de bebouwde kom van Tilburg, aan de zuidwestelijke zijde van de wijk Quirijnstok. Het wordt omgrensd door de Quirijnstoklaan, de Heikantlaan, de Jac. van Vollenhovenstraat en de Lovense Kanaaldijk.
Geomorfologie: Het gebied Tilburg-Noord kan op basis van de bodem en de worden beschouwd als een gebied met redelijk goede landbouwgronden die op sommige plaatsen vermoedelijk al vroeg zijn ontgonnen. Deze ontginning verliep van zuid naar noord waarbij steeds meer heideterrein werd omgezet in landbouwgrond. Daarnaast lagen in dit deel van Tilburg enkele (geïsoleerde) ontginningshoeven (zogenaamde Einzelhöfe) die waarschijnlijk al eerder delen van de heide hadden ontgonnen.
Het gebied maakt deel uit van een reeks akkers- en weilanden die zich vanaf het 'centrum' van Tilburg uitstrekte naar het noorden, deels tot aan de grens met Udenhout.
Bodemgesteldheid: het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door veldpodzolgronden met leemarm en zwak lemig fijn zand.
De Kouwenberg, Quirijnstok en Vijfhuizen zijn buurtschappen van de voormalige herdgang De Heikant. De Kouwenberg ligt oostelijk van de Noorderplas, tussen de Kalverstraat en waterloop De Middelste Brug. Ze komt al in 1382 voor als Caudenberghe. De kaart van Diederik Zijnen (1760) geeft de benaming Kouwenberg. Quirijnstok lag in het uiterste noordoosten van De Heikant. In 1518 was er sprake van een 'heijvelt bij sunte quirijnstock'. Sint Quirinus werd vroeger in Tilburg vereerd, omdat hij bescherming bood tegen onder meer huidziekten en de pokken. 'Stok' heeft hier de betekenis van veldkapelletje of een paal met de beeltenis van Quirinus. De kortste weg van Tilburg naar Udenhout ging vroeger over de nog steeds bestaande Quirijnstokstraat. Vijfhuizen ligt iets ten noorden van de Kouwenberg. In 1420 heette het hier al 'die vijf huse'.
Ter hoogte van het plangebied was het gehucht Kwadenhoek gelegen. Waarschijnlijk betreft het hier verspreid gelegen sporadische agrarische bebouwing. De naam van het gehucht verwijst vermoedelijk naar de slechte bodemgesteldheid ter plekke. In het eerste kwart van de twintigste eeuw verdwijnt de bebouwing geheel.
Historisch en huidig landgebruik: de kaart van Diederik Zijnen uit ca. 1760 laat zien dat het oostelijk deel van het plantgebied dat daarvoor in gebruik was als enigszins laaggelegen heidegebied is beplant met naaldbossen.
De wijk Quirijnstok werd vanaf 1969 aangelegd als de laatste uitbreidingswijk van Tilburg Noord na Stokhasselt en Heikant. In verband met de aanleg van deze wijken is het plangebied waarschijnlijk ook grotendeels geëgaliseerd.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.
Archeologie: op basis van het in 2012-2013 uitgevoerde archeologische onderzoek is voor het deel van het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om vast te stellen welke archeologische waarden nog in het plangebied aanwezig zijn en hoe die gewaardeerd moeten worden.
Het proefsleuvenonderzoek is in voorbereiding en zal op korte termijn worden uitgevoerd. De resultaten ervan zijn van belang voor de vraag of er al dan niet een dubbelbestemming waarde archeologie in het bestemmingsplan dient opgenomen te worden.Vooralsnog is een dubbelbestemming opgenomen.
1. Zorgvuldig ruimtegebruik (i.r.t. Ladder voor duurzame verstedelijking)
Volgens de provinciale Verordening Ruimte moet de toelichting van een bestemminingsplan verantwoorden hoe de planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik door een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2011. In de planperiode tot en met 2021 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.800 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit inclusief een correctie voor sloop (circa 200 woningen/jaar). De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis. In verband hiermee wordt een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 aangehouden.
Het plan Verbunt (Tilburg Noord) levert hieraan een bijdrage door de bouw binnen het bestaand stedelijk gebied van circa 265 grondgebonden woningen, waarvan een aanmerkelijk gedeelte in de PO/eigenbouw-sfeer en ook beleggershuurwoningen.
2. WoonVisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011 t/m 2014 is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de WoonVisie –met de horizon op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/ klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Per stadsdeel/gebied wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen.
In het plan Verbunt is rekening gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Groen-Stedelijk wonen, i.c. wonen in relatief lage dichtheid in groene omgeving met wijkvoorzieningen in de nabijheid. Elke vier jaar wordt periodieke een Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (KWBO) gehouden. Het meest recente onderzoek (2012) toont de behoefte aan Groen-Stedelijk woonmilieu duidelijk aan. Zo blijkt van de verhuisgeneigde burgers veruit de grootste groep (43%) zich te richten op wonen in een groenstedelijke woonomgeving. Tot 2022 betekent dat een woningvraag van circa 4.300 woningen in dit woonmilieutype.Juist in stadsdeel Noord met een overheersend Stedelijk-buiten-centrum woonmilieu, is een groen-stedelijke ontwikkeling op de locatie Verbunt geboden. Belangrijk daarbij is de aandacht voor particulier opdrachtgeverschap én beleggershuur-woningen voor de middeninkomens.
3. Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloop-bestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
a. Toesingskader nieuwbouw-appartementen
In het plangebied worden geen appartementen gebouwd.
b. Aandeel goedkope (huur)woningen
Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen optimaal te houden, wordt voor de nieuwbouwopgave zo veel mogelijk een productie-aandeel van 15% aangehouden, waar nuttig en mogelijk aangevuld met tot 15% goedkope koop (e.e.a. conform de WoonVisie). Deze opgave dient, juist ook vanuit differentiatiebevordering, voornamelijk gerealiseerd te worden op de grotere inbreidings- en uitleglocaties.
Het plan Verbunt gaat uit van de bouw van 10% goedkope / sociale huur, aangevuld met 10% goedkope koop, zoals vastgelegd in de exploitatieovereenkomst.
c. Actieplan Stimulering Eigenbouw Tilburg 2012
Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw, i.c. particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college in 2012 besloten tot een Actieplan Stimulering Eigenbouw. Geen voornemens meer, geen pilots, maar gewoon doen! Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, streeft het college er naar om met ingang van 2014 jaarlijks een (C)PO-aandeel van minimaal 30% van de grondgebonden woningproductie te realiseren.
In de exploitatieovereenkomst is vastgelegd dat In het plan Verbunt in principe 100 woningen worden ingezet voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw. Dit betekent dat 40 procent van de woningen wordt gebouwd via particulier opdrachtgeverschap. Hiermee wordt ruimschoots aan de gemeentelijke doelstelling voldaan.
d. Levensloopbestendige nieuwbouw(/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk gemengd met de overige bevolking kan wonen.
Ter bevordering van de maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet –in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers– tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen “levensloopbestendig” worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe (uitleg)locaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
In het Verbunt-plangebied wordt aan de doelstelling/streefwaarde van minimaal 40% levensloop-bestendige nieuwbouw invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.0.
Voorts ligt het plangebied binnen de invloedssfeer van de woonservice-ontwikkelingen in stadsdeel Noord.
e. Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving. De nieuwbouw in het plangebied moet aan het Politiekeurmerk voldoen.
Bij de inrichting van het openbaar gebied zullen de uitgangspunten van het Politiekeurmerk worden gehanteerd.
Conclusie: Het plan voldoet aan het gemeenelijk volkshuisvestingsbeleid.
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar openbare bomen mee gemoeid zijn.
Onderdeel van het bestemmingsplan is de boomwaardekaart in de bijlage. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Het plan draagt bij aan het behoud van bestaande waardevolle bomen.
Speciaal voor het Verbuntterrrein is een inventarisatie gemaakt van alle te handhaven bomen; deze zijn in de boomwaardekaart opgenomen.
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
In paragraaf Planbeschrijving wordt ingegaan hoe het spelen in dit plan is geregeld. Groenzones worden zodanig ingericht dat deze naast een functie voor waterberging ook kunnen dienen als speelruimte.
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
Goederenvervoer
categorisering wegen
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
De wegen in het plangebied hebben een verblijfsfunctie en worden gekenmerkt als erftoegangswegen. Ditzelfde geldt voor de aanliggende "ontsluitingsweg" de Jac. Van Vollenhovenstraat. De Jac. Van Vollenhovenstraat sluit aan op de Sweelincklaan, een gebiedsontsluitingsweg. De inrichting van de wegen dient te voldoen aan de inrichtingsrichtlijnen van het CROW en aan de landelijke wettelijke eisen.
Over de Jac. Van Vollenhovenstraat loopt een sternetfietsroute. Dit betreft een hoogwaardige fietsverbinding van stedelijk belang. Deze routes worden in principe in de voorrang opgenomen. De prioritering van de verschillende vervoerswijzen zijn opgenomen in het Fietsplan en TVVP
Het aantal te realiseren parkeerplaatsen in het plangebied dient te voldoen aan de huidige parkeernormen van de gemeente Tilburg (huidige normen vastgesteld door de raad 25 juni 2012). Hierbij dient rekening gehouden te worden met een gelijkmatige verdeling en goede bereikbaarheid van de parkeerplaatsen. Loopafstanden dienen te voldoen aan de CROW-normen. Parkeerplaatsen op eigen terrein (private percelen) worden uitsluitend in de balans meegerekend als deze goed bereikbaar en voldoende groot zijn. Voorwaarden zijn eveneens opgenomen in de parkeernota.
De verkeerskundige consequenties van de realisatie van de woningbouw op het Verbuntterrein zijn beperkt (zie rapport 'Verkeersonderzoek locatie Verbunt Tilburg') zie bijlage. Het autoverkeer wordt via meerdere aansluitingen op de Jac. van Vollenhoevenstraat afgewikkeld. Dit leidt niet tot afwikkelingsproblemen of verkeersonveiligheid. Er is dan ook geen aanleiding voor een extra ontsluiting van het plangebied op de Sweelincklaan. Ook een extra calamiteitenonsluiting is niet nodig.
Algemeen
Hier gaan we in op de hoofdlijnen van het stedenbouwkundig plan. Voor het volledige plan verwijzen we naar de bijlagen.
Het plan gaat uit van herontwikkeling van het Verbuntterrein tot een woongebied met ca. 265 grondgebonden woningen. Hiervan worden ongeveer 160 woningen projectmatig gerealiseerd. In het plan is ruimte voor de bouw van ongeveer 100 woningen in particulier opdrachtgeverschap (PO) en collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Bij een aantal woonkavels aan het Hoekse Pad bestaat de mogelijkheid een bedrijfsgebouw op te richten.
Hoofdopzet verkaveling
Tilburg Noord heeft de kenmerken van een grootschalige na-oorlogse uitbreidingswijk. Laag- en hoogbouw zijn binnen een open 'stempelachtige' stadsstructuur georganiseerd, waarbij hoogbouwflats aan de stedelijke hoofdstructuur zijn geplaatst.
De Verbuntbuurt wil in Tilburg Noord een andere woonomgeving aanbieden. De hoofdopzet van de stedenbouwkundige verkaveling laat zich typeren als een groenstedelijke vorm van wonen, die bewust gemoedelijk en kleinschalig van opzet is.
Op het terrein zijn diverse groenopstanden te vinden die kunnen bijdragen aan de identiteit van de nieuwe woonbuurt. De groene randen van het terrein en een aantal boomgroepen en solitairen op het terrein zijn beeldbepalend en worden zoveel mogelijk in het plan ingepast. Centraal in het plan komt een open ruimte. Deze ruimte dient voor ontmoeting, sport en spel. In deze ruimte wordt ook een deel van de waterberging in de vorm van een wadi opgenomen.
Deze groene ruimte gaat aan de zuidzijde over in de groene zoom langs het Wilhelminakanaal. Met name door de in dit deel van het gebied aanwezige bomen ontstaat een informele sfeer die aanleiding geeft voor verpozing en spel. Ook in deze zone wordt een deel van de waterberging opgenomen.
Deelgebieden
De Verbuntbuurt is opgedeeld in twee verschillende deelgebieden.
In het zuidelijke deelgebied (aan de zijde van het Wilhelminakanaal) toont de groenstedelijke woonsfeer zich in zeer afwisselde bebouwing bestaande uit vrijstaande woningen, tweekappers en een enkele drie-onder-een-kap woning. Voor alle woningen geldt dat deze een hoogte hebben van een of twee lagen met een kap of van vergelijkbare hoogte-opbouw bij drie lagen plat.
Het straatbeeld wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van het groen in de voortuinen van de woningen. Parkeren geschiedt zoveel mogelijk op eigen terrein. De omvang van de kavels geeft hier ook aanleiding toe. In combinatie met de straatbomen ontstaat een lommerrijke woonomgeving waarbij het PO volledig kan worden benut.
Voor alle vrijstaande woningen in dit zuidelijke deelgebied geldt dat deze onder Particulier Opdrachtgeverschap worden gerealiseerd.
Op een aantal woningbouwkavels die met de achterzijde grenzen aan het Hoekse Pad wordt de mogelijkheid geboden een bedrijfsgebouw op te richten langs het Hoekse Pad.
Deze bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend bereikbaar vanaf het Hoekse Pad, het parkeren van deze bedrijfsgebouwen vindt ook aan deze zijde plaats op eigen terrein.
Het tweede deelgebied betreft de noordelijke helft van het plangebied. In dit gebied is meer aaneengesloten woonbebouwing ondergebracht, in twee lagen, twee lagen met een kap of in drie lagen met een plat dak. De bebouwing bestaat hier uit drie-onder-één-kapwoningen en rijwoningen. Een deel van dit gebied is ingevuld met kavels waarbij de woningen onder Particulier Opdrachtgeverschap worden gerealiseerd.
Veruit de meeste woningen hebben een voorstoepje of voortuin en een achtertuin als overgangszone tussen de openbare ruimte en de woning. In combinatie met een bescheiden verspringing in de rooilijn ontstaat een kleinschalig beeld.
Mogelijke toekomstige uitbreiding woongebied naar noordzijde
Aan de noordzijde grenst het Verbuntterrein aan een klein bedrijventerrein, in feite een restant van het bedrijventerrein Quirijnstok. Het verkavelingsplan houdt rekening met een mogelijke transformatie van dit terrein naar een woningbouwlocatie, zodat de nieuwe woonbuurt zich ook aan de Sweelincklaan kan presenteren. De verkaveling is zo vorm te geven dat, in geval de bedrijven aan de Sweelincklaan in de toekomst verdwijnen, deze percelen op logische manier bij het plangebied kunnen worden betrokken.
Verkeer en parkeren
De Verbuntbuurt is bereikbaar via de Jac van Vollenhovenstraat. Er worden hier drie nieuwe aansluitingen gerealiseerd en het Hoekse Pad blijft conform de bestaande situatie gehandhaafd.
Voor de aansluiting in het verlengde van de Brittendreef geldt dat deze als plateau wordt uitgevoerd. Dit is gewenst om de naar het 2College Cobbenhagenlyceum en het Praktijkcollege Tilburg fietsende scholieren op een veilige wijze de oversteek te kunnen laten maken.
Door het toepassen van meerdere aansluitingen op de Jac van Vollenhovestraat is een aparte calamiteitenontsluiting niet nodig.
In de Verbuntbuurt zelf worden alle straten als 30 km/u-gebied ingericht waarbij het veilig en prettig verblijven centraal staat. In de Verbunt-buurt worden slechts drie straatprofielen toegepast.
Om de inrichting van de openbare ruimte niet te veel te belasten met geparkeerde auto's is de auto zoveel mogelijk uit het straatbeeld gehaald.
In de stedenbouwkundige opzet van de Verbuntbuurt is een groot deel van de parkeerbehoefte ondergebracht in zogenaamde parkeerkoffers en parkeerhoven. Deze parkeervoorzieningen zijn gelegen binnen de bouwblokstructuur wat betekent dat geparkeerde auto's vanaf de straat zo min mogelijk zichtbaar zijn. Een deel van deze voorzieningen is als binnenhof uitgevoerd wat inhoudt dat bewoners de auto op een binnenterrein grenzend aan de achtertuin kunnen parkeren. Voor al deze voorzieningen geldt dat ze kunnen worden afgesloten door middel van een hekwerk. Het overige deel van de parkeervoorzieningen (o.m. bezoekersparkeren) wordt hoofdzakelijk in de vorm van langsparkeervakken in de straten ondergebracht. In alle woonstraten wordt aan beide zijden van de straat geparkeerd.
In het zuidelijk deelgebied zal het parkeren van de auto op de rijbaan plaatsvinden. Vanwege het beperkt aantal woningen in het deelgebied en het gegeven dat het overgrote deel van de woningen één of twee parkeerplaatsen op eigen terrein heeft is hier de aanleg van aparte parkeerhavens en parkeerhoven niet noodzakelijk.
Ten aanzien van het parkeren gelden de normen die gemeente Tilburg heeft gesteld. De parkeernorm is afhankelijk van financieringscategorie en de grootte van de woning. De parkeernorm is minimaal 1,7 tot maximaal 2,1 parkeerplaats per woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats per woning ten behoeve van bezoek.
Groen
Het plan maakt zo veel mogelijk gebruik van de aanwezige groenstructuur in en rondom de Verbuntbuurt. Veel bomen en boomgroepen bevinden zich aan de randen van het plangebied. In het gedeelte waar ooit de bedrijfsgebouwen stonden komt slechts een enkele boom voor.
De brede groenberm met daarin veel volgroeide bomen aan de zijde van de Jac. Van Vollenhovenstraat blijft gehandhaafd en wordt zelfs verbreed bij de entree van het nieuwe woongebied. De brede berm vormt een aangename en markante overgang naar de nieuwe buurt.
Ook aan de zijde van de Quirijnstoklaan en het Wilhelminakanaal komen omvangrijke groenopstanden voor. Deze beplanting geeft de Verbuntbuurt een royale en stevige groene inbedding die als belangrijke kwaliteit voor de woonomgeving wordt gewaardeerd. Zoveel mogelijk bomen blijven hier gehandhaafd. Aan de zijde van het Wilhelminakanaal ontstaat een parkzone met een open opzet. Doorzicht vanuit de buurt op de parkzone is een belangrijk aspect. In de zone komt een wandelpad voor en worden aansluitingen gemaakt op de Lovense Kanaaldijk. Hierdoor wordt de buurt aan deze zijde aangesloten op een belangrijke verbinding binnen het wandel- en fietsnetwerk van de stad Tilburg.
Centraal in de Verbuntbuurt komt een noord-zuid gerichte zone die bedoeld is voor verblijf, spel en waterberging. Deze zone krijgt een open, groene inrichting (wadi met diverse boomgroepen en speelplekken).
In het stratenplan bestaat de groenstructuur uit de ringstraat waar een brede groene berm aan één zijde van de straat is aangebracht en waarin verschillende bomen en boomgroepen voorkomen. De ringstraat heeft voor het verkeer een verzamelfunctie en de consequente inrichting (berm met bomen) maakt deze functie herkenbaar. In de woonstraten zijn bomen van een bescheiden omvang voorzien. De bomen staan als het ware willekeurig in de straat, waardoor een te formele inrichting wordt voorkomen.
In de Verbuntbuurt zijn meerdere (mandelige) parkeerhoven voorzien. De hoven hebben primair als functie het opvangen van de parkeerdruk, maar zijn daarnaast belangrijk als verblijfsgebied. Daarbij speelt ook de inrichting een belangrijke rol. Hagen, leilinden en solitairen bomen geven de hoven een aangenaam verblijfsklimaat.
Speelvoorzieningen
Vanuit de nota "Ruimte voor Buitenspelen" zijn er normen opgesteld voor nieuwbouwlocaties; dit betekent 300 m2 ruimtereservering voor buitenspeelplaatsen per hectare uitgeefbaar gebied. In het stedenbouwkundig plan is sprake van 4,9 ha uitgeefbaar terrein, dus zou ten minste 300 * 4,9 = 1470 m2 moeten worden gereserveerd aan speelvoorzieningen. Op verschillende plekken in de buurt wordt voor uiteenlopende leeftijdsgroepen in totaal 1650 m2 aan speelvoorzieningen aangeboden:
De speelvoorzieningen binnen de Verbuntbuurt komen met name voor in de centrale groene ruimte en in de parkzone langs het Wilhelminakanaal. Hierbij geldt dat deze plekken tevens een waterhuishoudkundige functie hebben en als wadi zijn ingericht waardoor deze een natuurlijk enigszins 'verwilderde' uitstraling hebben.
Algemeen
De woningen op het Verbuntterrein moeten volgens de nota Welstand voldoen aan redelijke eisen van welstand (welstandsniveau 2 uit de nota welstand). De Omgevingscommissie toetst de bouwplannen. Er komt géén apart kwaliteitsteam of een supervisor.
Voor het Verbuntterrein wordt géén apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. Wel bevat het stedenbouwkundig plan een hoofdstuk over beeldkwaliteit dat is opgesteld in opdracht van de ontwikkelende partij. Deze gebruikt dit hoofdstuk als richtsnoer bij de uitgifte van bouwkavels of het opstellen van bouwplannen. Dit onderdeel is voorbesproken met de Omgevingscommissie en maakt deel uit van het stedenbouwkundig plan dat is vastgesteld door het college van B&W.
Voor het volledige hoofdstuk verwijzen we naar het stedenbouwkundig plan in de bijlage. Hier gaan we slechts in op de hoofdlijnen.
Het woongebied van het Verbuntterrein toont zich als een groenstedelijke woonomgeving. De Verbuntbuurt heeft een sterke eigen identiteit en uitstraling waarbinnen afwisseling en kleinschaligheid centraal staat. In de korte woonstraten is een uiteenlopend woningbouwprogramma terug te vinden.
Het straatbeeld wordt bepaald door woningen die van elkaar verschillen door een uiteenlopend kleur- en materiaalgebruik en de toepassing van verschillende kapvormen. Ook door het toepassen van een overgangszone tussen de openbare ruimte en de woning wordt de beoogde ontspannen vriendelijkheid bevorderd. Door de persoonlijke invulling van deze kleine voortuin zal een ongedwongen woonsfeer tot stand komen.
De woningen binnen de Verbuntbuurt komen op verschillende wijze tot stand. Een deel van de woningen komt projectmatig tot stand en een deel van de woningen zal tot stand komen onder zogenaamd particulier opdrachtgeverschap (PO). Dit betekent dat de bewoners optreden als opdrachtgever van de bouwer/aannemer. Bij particulier opdrachtgeverschap speelt keuzevrijheid (natuurlijk) een belangrijke rol. In de Verbuntbuurt geldt daarom dat er veel keuzevrijheid zodat het woonhuis ook daadwerkelijk aansluit bij de wensen en ideeën van de bewoners.
Voor de Verbuntbuurt gelden zes basisregels:
Omgevingsbeeld van het noordelijk plandeel
In het noordelijk deelgebied toont de groenstedelijke woonsfeer zich in korte straten met een afwisselende bebouwing in twee lagen, twee lagen met een kap of in drie lagen met een plat dak. De woningen hebben verschillende gevelindelingen, kleur van de gevel en de kapvorm. In combinatie met een bescheiden verspringing in de rooilijn ontstaat een kleinschalig beeld. Vrijheid op het niveau van de woning is mogelijk binnen het collectief beeld van de buurt.
Het beeldkwaliteitsplan geeft zowel regels voor projectmatige kavels als voor PO-kavels.
Het Beeldkwaliteitsplan gaat ook in op de mandelige parkeerhoven. Om een aantrekkelijke woonstraat tot stand te brengen worden op verschillende wijzen geconcentreerde parkeervoorzieningen aangelegd. Deze worden als mandelig parkeerhof aan de straat of als mandelige parkeervoorziening binnen het bouwblok gerealiseerd (met toegewezen parkeerplekken voor bewoners). Belangrijk is dat er een hoogwaardige inrichting en collectieve uitstraling van deze voorzieningen ontstaat.
Omgevingsbeeld van het zuidelijk plandeel
In het zuidelijke deelgebied toont de groenstedelijke woonsfeer zich in zeer afwisselde bebouwing bestaande uit vrijstaande woningen, tweekappers en een enkele drie-onder-eenkap-woning. Voor de woningen geldt dat deze geen voorgeschreven vorm of stijlidioom hebben. Een woning met een klassieke uitstraling kan naast een woning met een moderne uitstraling worden geplaatst. Voor alle woningen geldt dat deze een hoogte hebben van twee lagen met een kap of van vergelijkbare hoogte bij drie lagen plat. De woningen hebben wel een kleurstelling binnen het spectrum rood-bruin, bruin of wit (gekeimd). Hierdoor ontstaat veel vrijheid binnen de verbondenheid van de gewenste sfeer van de Verbuntbuurt.
Het straatbeeld wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van het groen in de voortuinen van de woningen. Parkeren geschiedt zoveel mogelijk op eigen terrein. De omvang van de kavels geeft hier ook aanleiding toe. In combinatie met de straatbomen ontstaat een lommerrijke woonomgeving waarbij het PO volledig kan worden benut.
Het zuidelijk plandeel kent dan ook geen beeldkwaliteitsregels voor PO-kavels en slechts een beperkt een aantal regels voor projectmatige kavels.
Beeldkwaliteit openbare ruimte
Het onderdeel beeldkwaliteit openbare ruimte gaat in op de breedte en indeling van de profielen en aan kleur en materiaalgebruik van:
De kwaliteit van de openbare ruimte (aanleg, toetsing en beheer) worden geborgd in een apart kwaliteitsplan.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De drempelwaardes die in het Besluit m.e.r. zijn opgenomen van 4000 en 2000 woningen worden niet overschreden waardoor er respectievelijk geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht is. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Het plangebied ligt op 3.600 meter van de Natura 2000 gebieden Loonse en Drunense Duinen, op 4.100 m. van de Kampina en Oisterwijkse Vennen, op 7.100 m van Regte Heide en Riels Laag. Om te beoordelen of er een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is, is er een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd. (zie rapport Scan Natuurbeschermingswet). De voortoets is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. In de voortoets zijn de mogelijke effecten van de ontwikkeling van het Verbuntterein op de instandhoudingsdoelstellingen van de genoemde nabijgelegen Natura 2000 gebieden onderzocht. De voortoets heeft uitgewezen dat een significant negatief effect als gevolg van deze ontwikkeling op gevoelige habitattypen in Natura 2000 gebieden is uit te sluiten.
Conclusie
Een Mer (beoordeling) is niet noodzakelijk.
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens (of de opslag-voorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De ontwikkeling betreft het realiseren van overwegend woningen en enkele woon-werkkavels.
Alle bedrijven in de omgeving zijn geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat er een aantal bedrijven zijn waarvan de richtafstand over het plangebied heen ligt. Omdat het plan omsloten wordt door een drukke weg, twee stroken met bedrijvigheid, een maatschappelijke functie (school), sportvelden en aan de overzijde van het kanaal een bedrijventerrein is er aan de randen van het gebied geen sprake van een rustige woonwijk maar van een gemengde (woon)omgeving. Hiermee is vermindering van de richtafstand met één afstandsstap gerechtvaardigd.
Ondanks de vermindering van de afstandsstap liggen er nog steeds richtafstanden over het plangebied.
Hiervoor geldt het volgende:
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) het volgende.
De voertuigen van en naar de inrichting rijden over de Sweelincklaan. De afstand en de aanwezigheid van bestaande gebouwen (afschermende werking) is zodanig dat de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevels van de geplande woningen aannemelijk niet wordt overschreden.
Conclusie: Vanuit Bedrijven en milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Binnen het plangebied liggen op kortere afstand twee hogedruk aardgasleidingen die relevant zijn voor de ontwikkeling. Slechts één hogedrukaardgasleiding wordt beschreven omdat deze in gebruik is. De buiten gebruik gestelde leiding is wel vermeld op de plankaart maar niet doorgerekend aangezien deze buiten gebruik is gesteld.
Leiding-beheerder | Leiding-nummer | Diameter | Werkdruk | Invloedsgebied | 10-6 risicocontour | Belemmeringenstrook |
Gasunie | Z-522-01 | 12 inch | 40 bar | 140 meter | 0 meter | 4 meter |
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een berekening naar het risico van de leidingen uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de leiding 0 meter bedraagt.
Voor de gasleiding is in hetzelfde onderzoek het groepsrisico berekend. Het groepsrisico van de maatgevende kilometer ligt onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Uit de berekening blijkt tevens dat het groepsrisico toeneemt, maar onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Conform het Bevb kan daarom verder volstaan worden met het invullen van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De belemmerende strook bedraagt 4 meter aan weerszijden van de leiding. In dit bestemmingsplan liggen binnen deze strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor de gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg op een afstand van circa 1700 meter van het plangebied. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen blijkt dat voor de spoorlijn de plaatsgebonden risicocontour 10-6 maximaal een grootte heeft van 8 meter. Het plangebied ligt op een grotere afstand.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat tot, het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 m van het hart van de buitenste spoorlijn. Dit bestemmingsplan ligt buiten deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt voor dit bestemmingsplan dat sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De spoorlijn is daarom relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (dec. 2009) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen veiligheidsafstanden gelden.
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuw vestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn, tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuw vestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van hogedruk aardgasleidingen en een spoorlijn.
Voor dit bestemmingsplan is de verantwoordingsplicht ingevuld en heeft de Brandweer Midden- en West-Brabant advies uitgebracht d.d. 10 juni 2014. Daarnaast is door Grontmij een kwantitatieve berekening uitgevoerd voor de hogedruk aardgastransportleiding; "Kwantitatieve risicoanalyse nieuwbouw Verbuntterrein" d.d. 21 maart 2013. De verantwoording, adviesbrief van de Brandweer Midden- en West-Brabant en de berekening treft u aan in de bijlage.
Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Gasleiding:
Spoorlijn
Algemeen
De gemeenteraad accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt hiervoor de verantwoording
Conclusie Er wordt voldaan aan de verantwoordingsplicht externe veiligheid.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Het plan voorziet in het realiseren van ca. 265 woningen waarvan enkele woon-werkkavels welke gelegen zijn binnen de wettelijke zone van de Sweelincklaan/Heikantlaan, de Lovense kanaaldijk, de Ringbaan Noord/-Oost en de Quirijnstoklaan. Volgens de Wet geluidhinder geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB.
De optredende geluidbelasting t.g.v. de gezoneerde wegen is onderzocht. Hiervoor wordt verwezen naar het akoestisch rapport d.d. 16 september 2013 (referentienummer GM-0111802, projectnummer 324433) opgesteld door Grontmij zie bijlage. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB enkel wordt overschreden t.g.v. de Quirijnstoklaan. De maximale geluidbelasting bedraagt 54 dB inclusief toepassing van de wettelijke aftrek conform artikel 110g van de Wgh van 5 dB.
Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren (b.v. toepassen stiller wegdek, beperken verkeersintensiteit, verlagen rijsnelheid, toepassen geluidschermen) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en/of stedenbouwkundige aard.
Het beperken van de verkeersintensiteit en/of het verlagen van de rijsnelheid is vanuit verkeerskundige argumenten niet gewenst. Toepassing van schermen in stedelijk gebied is vanuit stedenbouwkundige argumenten niet wenselijk. Vervanging van het standaard wegdektype door SMA-NL5 levert slechts een beperkte geluidreductie op en de kosten worden geraamd op ca. 150.000 euro.
Daarom zijn de maatregelen onvoldoende doeltreffend en daarmee niet doelmatig. Bovendien is het dan nog steeds noodzakelijk om hogere waarden te verlenen.
Om het initiatief mogelijk te maken is het noodzakelijk om voor ca. 28 woningen hogere grenswaarden vast te stellen. Voor de woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld wordt verwezen naar figuur 4.1 van het akoestisch rapport.
Gemeentelijk geluidsbeleid
Conform het gemeentelijk geluidsbeleid dient elke woning waar de geluidbelasting op de gevel meer bedraagt dan 53 dB t.g.v. wegverkeerslawaai te beschikken over minimaal één geluidluwe gevel met daaraan gelegen minimaal 1 verblijfsruimte (bij voorkeur de hoofdslaapkamer) en een geluidluwe buitenruimte. Onder geluidluw wordt verstaan een gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55 dB bedraagt, berekend conform I, hoofdstuk 2 "Rekenmethode cumulatieve geluidsbelasting" van het reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Hierbij worden slechts die lawaaisoorten meegenomen voor zover de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft tevens een beoordeling van het optredend geluidniveau plaatsgevonden. Uit het akoestisch rapport blijkt dat wegverkeerslawaai maatgevend is voor de optredende (gecumuleerde) geluidsbelasting. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 59 dB ten westen van het plangebied t.g.v. de Quirijnstoklaan respectievelijk 57 dB ten oosten van het plangebied t.g.v. de Jac van Vollenhovenstraat. Voor alle bouwvlakken waarvoor de gecumuleerde geluidbelasting meer bedraagt dan 55 dB geldt dat de woningen ten minste over één geluidluwe gevel beschikken waardoor er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en derhalve vaneen goede ruimtelijke ordening.
De binnen het plangebied te realiseren geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen buiten de wettelijke zonebreedte van 1200 meter zoals aangegeven in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder.
Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is naar de optredende geluidsbelasting t.g.v. het spoor en dat toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder niet hoeft plaats te vinden.
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
conclusie: vanuit geluidsaspecten bestaan er geen bezwaren tegen het plan.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. De realisatie van ca. 250 woningen kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig.
Ten aanzien van de overige, bestaande functies wordt opgemerkt dat er geen sprake is van nieuwe functies. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wabo respectievelijk het Activiteitenbesluit milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Voor dit deel van het plangebied mag dan ook gesteld worden dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt en dat voldaan wordt aan artikel 2 lid 1 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Conclusie:
Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen. De toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. In de brief worden een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
In de omgeving zijn diverse bedrijfsmatige activiteiten aanwezig. Hier zitten echter geen bedrijven bij die vallen onder de Ner. Voor deze bedrijven is aangesloten op de richtafstanden uit de VNG-brochure. De richtafstanden liggen niet over het plangebied heen waarmee het woon- en leefklimaat op de woningen voldoende is geborgd.
In en om het plangebied worden geen agrarische bedrijven toegestaan. Er is dan ook geen sprake van agrarische geurhinder.
Conclusie
Vanuit geur bestaan er geen bezwaren tegen dit plan.
Bodem
Uit het verkennend, actualiserend en aanvullend bodemonderzoek van 8 juli 2009 uitgevoerd door Aveco de Bondt is naar voren gekomen dat de locatie ter hoogte van een voormalige benzine tank sterk is verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromatische koolwaterstoffen in de bodem. Plaatselijk is een drijflaag aanwezig. In het grondwater zijn sterk verhoogde concentraties aan olieproducten aangetoond. Nabij de voormalige benzinetank is een tweede verontreiniging in het grondwater geconstateerd met een zwaardere olie soort. Het betreft hierbij een afzonderlijke bronlocatie met beperkte omvang.
Uit het evaluatierapport van 26 april 2012 uitgevoerd door Grontmij is naar voren gekomen dat alleen de bron gesaneerd is. In de bovengrond is geen verdere restverontreiniging achter gebleven. In de ondergrond blijven gehaltes boven de interventiewaarde aanwezig. Voor de grondwaterverontreiniging is een grondwatermonitoring gestart.
Op 1 oktober 2013 is er door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met als aanleiding de toekomstige nieuwe ontwikkelingen op het terrein. Hierbij is er rekening gehouden met de aanwezige blauwsloten die over de percelen lopen.
Uit de zintuiglijke waarneming komt naar voren dat er diverse bijmengingen zijn geconstateerd met puin, menggranulaat, baksteen en kolengruis.
Oliespot
Ter hoogte van de "oliespot" is een sterke verontreiniging met BTEX en minerale olie aangetroffen. De verontreiniging betreft de aanwezige restverontreiniging van de uitgevoerde sanering. De ernst en omvang van deze restverontreiniging is nog niet bepaald.
Overig terrein
In de bovengrond zijn lichte gehaltes aan kwik, lood en pak gemeten, voor de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes geconstateerd. De sterke en matig puin houdende monsters zijn licht verhoogd met PAL en PCB's
In het grondwater worden licht verhoogde gehalten met barium, cadmium, nikkel, kobalt, zink, tetrachlooretheen, minerale olie, benzeen en naftaleen aangetroffen.
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.
Bedrijvigheid
Vanaf 1974 is het terrein in gebruik geweest door United Destillers Nederland voor de productie van alcoholische en niet alcoholische dranken In het verleden is op locatie een brandstoffendetailhandel gevestigd geweest. Daarnaast zijn delen van het terrein gebruikt door TTOP voor de opslag van materialen (grond- en/of puindepots).
Tanks
Op locatie heeft een voormalige benzinetank gelegen die tijdens sloop van opstallen vermoedelijk is verwijderd.
Demping
Voor zover bekend liggen er diverse dempingen binnen 10 meter van het perceel. Deze dempingen zijn onderzocht in het onderzoek van 1-10-2013.
Aanbeveling
De geconstateerd interventiewaarde overschrijding ter hoogte van de restverontreiniging is van dusdanige mate dat deze nader onderzocht dient te worden. Dit onderzoek is bedoeld om te kijken naar de precieze omvang zodat vervolg stappen kunnen worden afgewogen.
Conclusie
De mogelijke bodemverontreinigingen zijn onderzocht en in kaart gebracht. Er is geen aanleiding dat het plan om deze reden niet uitvoerbaar is.
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Analyse plangebied
Door Grontmij is een scan natuurbeschermingswet opgesteld. (Notitie d.d. 6 augustus 2014) de conclusie is dat het plangebied in stedelijk gebied ligt en op relatief grote afstand (3,6 km of meer) van Natura 2000-gebieden in de omgeving. Dit betreft in het noorden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en in het oosten Kampina & Oisterwijkse Vennen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op de Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en Kampina & Oisterwijkse Vennen, omdat het plangebied op een ruime afstand ligt en de ontwikkelingen dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op deze Natura2000-gebieden zijn te verwachten.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS betreft het Wilhelminakanaal, dat aan de zuidzijde langs het plangebied is gelegen. Overige EHS-gebieden liggen aan de randen en buiten de bebouwde kom van Tilburg op ruime afstand (circa 2 of meer kilometer) van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving, mits tijdens de bouwwerkzaamheden lichthinder ter plaatse van het Wilhelminakanaal wordt voorkómen danwel geminimaliseerd.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Uit natuuronderzoek (quickscan uitgevoerd in 2012 en nader onderzoek in 2013; zie bijlagen) is naar voren gekomen in het plangebied geen beschermde soorten behalve enkele fouragerende vleermuizen zijn aangetroffen.
Conclusie
De geplande werkzaamheden hebben geen significant nadelige invloed op de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van het uitgevoerde nader onderzoek zijn onderstaande conclusies getrokken.
Roofvogels
Hier zijn tijdens de veldbezoeken geen nesten of foerageeractiviteiten waargenomen. De werkzaamheden binnen het project kunnen zonder belemmering doorgang vinden.
Eekhoorns
Hier zijn tijdens de veldbezoeken geen nesten of foerageeractiviteiten waargenomen. De werkzaamheden binnen het project kunnen zonder belemmering doorgang vinden.
Vleermuizen
Het plangebied heeft functie als beperkt foerageergebied voor een zeer klein aantal dieren (2 tot 3). Deze zone ligt tussen en langs de bomen. Essentiële functies ontbreken. Er zijn geen kraam- paar en of winter verblijfplaatsen vastgesteld op het terrein. Verder zijn ook geen vaste foerageerroutes vastgesteld.
De kap van bomen en bouw van de grond leidt niet tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijke foerageergebied en vliegrouten van vleermuizen. Doordat de aanwezige bomen voor het overgrote deel behouden blijven blijft het aanwezige (beperkte) foerageergebied tevens behouden. Verder kan de nieuwbouw leiden tot positieve effecten op vleermuizen door de woningen geschikt te maken als verblijfplaats.
Advies is om rekening te houden met nachtelijk verlichting. Vleermuizen zijn nachtdieren en grotendeels gevoelig voor nachtelijke verlichting. Advies is om alleen het werkgebied te verlichten en lichtuitstraling naar de omgeving toe te voorkomen.
Op grond van uitgevoerd natuuronderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied is een voormalig bedrijventerrein dat momenteel braakliggend is; de opstallen zijn inmiddels gesloot. De westelijke begrenzing wordt gevormd door de Quirijnstoklaan. Aan de noordzijde vormt een bedrijventerrein de grens, gelegen aan de Sweelincklaan. De oostelijke grens is de Jac. van Vollenhovenstraat. De zuidgrens wordt gevormd door het Hoekse Pad en het pad langs het Wilhelminakanaal, de Lovense kanaaldijk.
De bruto oppervlakte is ongeveer 8,5 ha. Daarvan was in het verleden ongeveer 17.265 m² bebouwing, en ongeveer 9062 m² verharding (totaal 2,6 ha), waarvan afvoerend oppervlak 2,4 ha.
Deze waterparagraaf is gebaseerd op de "Waterparagraaf woongebied Verbunt-terrein te Tilburg" (Grontmij, 23 augustus 2013), de verdere uitwerking daarvan in het concept "Waterhuishoudkundig- en rioolplan Verbunt-terrein Tilburg d.d. 27 juni 2014 (Grontmij) en de afstemmingsmomenten met BPF Bouwinvest, Rijkswaterstaat, waterschap de Dommel en de gemeente Tilburg. Ten behoeve van het concept waterhuishoudkundig- en rioolplan is geohydrologisch veldwerk verricht (Het veldwerkbureau, juni 2014).
2.1 Maaiveldverloop
Het bestaande maaiveldverloop is gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Het maaiveld varieert tussen minimaal circa NAP +12,1 m en maximaal NAP+14,4 m. Echter grotendeels ligt het maaiveld rond de NAP +13,0 m.
Aandachtspunt is dat de AHN circa 0,2 m kan afwijken van de werkelijke situatie en dat opgaande elementen, als bomen en gebouwen, er niet altijd uit zijn gefilterd. Daarnaast kan de AHN gedateerd zijn vanwege aanpassingen in het maaiveld. Het wordt aanbevolen het maaiveldpeil, vooraf het opstellen van het bestek, in te meten, zodat de grondbalans nauwkeuriger in kaart gebracht kan worden.
2.2 Bodemopbouw
Voor het verkrijgen van een meer gedetailleerd inzicht in de profielopbouw van de bodem (dikte en samenstelling van de bodemlagen, waterdoorlatendheid, ontwateringsdiepte) is geohydrologisch veldonderzoek uitgevoerd. In oktober 2012 is door de terreingroep van Grontmij Nederland B.V. onderzoek uitgevoerd en in juni 2014 is door het Veldwerkbureau een aanvullend onderzoek uitgevoerd.
De opbouw van de bodem ziet er gemiddeld gezien als volgt uit:
Diepte (m-mv) | Beschrijving |
0 tot 0,9 | Zand, matig tot zeer fijn, zwak lemig, humusarm tot matig humeus, bovenin wortelhoudend en resten/sporen puin/baksteen (teelaarde laag). Over het algemeen is deze laag in het midden dikker (tot circa 1,5 m-mv) en in de noord- en zuidrand dunner (tot circa 0,5 m-mv). |
0,9 tot 1,8 | Zand, matig tot zeer fijn, zwak lemig, matig roesthoudend (inspoellaag). |
1,8 tot 2,8 | Leem, matig roesthoudend, tot zand, sterk tot zeer sterk lemig, zeer fijn, matig roesthoudend. Bij circa een derde van de boringen begint deze laag op circa 1,4 m-mv en bij een andere derde begint deze laag dieper van 2,0 m-mv. |
2,8 tot 4,0 | Zand, matig fijn, zwak lemig, zwak tot matig humeus. |
2.3 Grondwaterstand
Op basis van de beschikbare gegevens (zie concept Waterhuishoudkundig- en rioolplan) wordt de GHG voor het totale gebied ingeschat op 12,0 m +NAP (gemiddeld 1,2 m -mv). De GLG wordt geschat op NAP +10,8 m. Dit is een voorzichtige inschatting, als gevolg van de afwezigheid van langdurig afgelezen peilbuizen binnen het plangebied en het voorkomen van schijngrondwaterspiegels. De meetgegevens uit het grondwatermeetnet van de gemeente Tilburg moeten nog worden verwerkt.
Uit het Geohydrologisch onderzoek Wilhelminakanaal (zie ook paragraaf 2.1.5) blijkt de grondwaterstand vanwege het verdiepen van de kanaalbodem tijdelijk omhoog te komen. Echter omdat niet bekend is hoe lang tijdelijk is, wordt de bepaalde verhoging van circa 0,2 m bij de GHG opgeteld en de bepaalde verhoging van circa 0,75 m bij de GLG. Hiermee komt de GHG uit op NAP +12,2 m (gemiddeld circa 1,0 m –mv) en de GLG op NAP +11,55 m.
De gemeente Tilburg hanteert het uitgangspunt dat voor de ontwerp-grondwaterstand 0,2 m bij de GHG opgeteld dient te worden (zie paragraaf 2.5). Dit betekent dus een ontwerpgrondwaterstand (MHG gebaseerd toekomstige GHG, rekening houdend met kanaalverdieping) van NAP +12,4 m (gemiddeld circa 0,8 m –mv). Dit is voldoende voor het toekomstig gebruik.
2.4 Infiltratiecapaciteit van de bodem
Tijdens de geohydrologische veldonderzoeken zijn binnen het plangebied in totaal 12 doorlatendheidsmetingen (omgekeerde boorgatmethode) verricht. Met de metingen is de verticale waterdoorlatendheid (ks-waarde) van de bodem gemeten. De gemeten doorlatendheid ligt gemiddeld rond de 0,3 m/d. De gemeente hanteert een minimaal benodigde doorlatendheid van de bodem voor infiltratie van hemelwater van 1,0 meter per dag. Afgaand op de gemiddelde waterdoorlatendheid van 0,3 m/d, de bodemopbouw en de grondwaterfluctuatie wordt de bodem matig geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.
Aandachtspunt voor de infiltratie en ook de ontwatering van het plangebied zijn de aanwezige ondiepe leemlagen op een diepte vanaf 1,4 m –mv en de voorkomende schijngrondwaterspiegels.
2.5 Oppervlaktewater
Binnen en direct rondom het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig, met uitzondering van het Wilhelminakanaal dat aan de zuidzijde van het gebied ligt. Op 500 m ten zuidoosten van het gebied is de Centaurusvijver gelegen, die in open verbinding staat met het kanaal.
Het beheer en onderhoud van het Wilhelminakanaal valt onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Ter hoogte van het plangebied heeft het kanaal een waterpeil van NAP +12,55 m (schommelingen 0,1 m naar boven en naar beneden).
Voor werkzaamheden binnen het kanaal is toestemming en/of een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Dit geldt onder andere wanneer een (nieuwe) hemelwateruitlaat wordt gerealiseerd op het kanaal.
Waterschap de Dommel heeft een overeenkomst met Rijkswaterstaat, waarin afspraken zijn vastgelegd over de hoeveelheid water die het waterschap mag afvoeren op het kanaal. Voor lozingen op het kanaal heeft het waterschap inzicht nodig in te verwachte hoeveelheden en periodes waarin de lozing plaatsvindt.
2.6 Riolering
De dichtstbijzijnde riolering ligt in de Sweelincklaan en de Jac. van Vollenhovenstraat. In de Sweelincklaan en het noordelijk deel van de Jac. van Vollenhovenstraat ligt een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het hemelwater, dat afstroomt van de wegen, daken en andere terrein-verhardingen, gezamenlijk met het vuilwater, van de woningen, wordt afgevoerd naar de riool-waterzuiveringsinstallatie.
In het zuidelijk deel van de Jac. van Vollenhovenstraat, vanaf de Brittendreef, ligt een gescheiden rioolstelsel. Zowel de vuilwaterafvoer als de hemelwaterafvoer van dit stelsel watert richting het zuiden af. De hemelwaterafvoer watert uiteindelijk af in de Centaurusvijver. Deze vijver is peil gestuurd, waarbij een indirecte lozing plaatsvindt op het kanaal. Het voormalige industrieterrein was deels aangesloten op de gescheiden riolering in de Jac. van Vollenhovenstraat.
Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een bestaande uitstroomconstructie aanwezig op het Wilhelminakanaal. De voormalige bebouwing en terreinverharding binnen het Verbunt-terrein waterde (deels) via deze constructie af op het kanaal. Deze constructie was vergund door Rijkswaterstaat.
2.7 Beschermde gebieden
Volgens de Verordening Water Noord-Brabant 2009 ligt het plangebied niet binnen een attentie- en/of beschermingszone ten behoeve van de Groene Hoofdstructuur (GHS). Ook ligt het gebied volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant 2010 niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied ten behoeve van een drinkwaterwinning. Het Wilhelminakanaal is wel aangemerkt als Keurbeschermingsgebied.
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
De wens van de ontwikkelaar was om een hemelwaterstelsel aan te leggen met wadi's met vertraagde afvoer. De vertraagde afvoer en in situaties met extreme neerslag kan via een noodoverlaat geloosd worden op oppervlaktewater of de riolering. Het had de voorkeur van de ontwikkelaar om hiervoor gebruik te maken van de bestaande nooduitlaat op het Wilhelminakanaal. Hiervoor is een vergunning nodig van RWS/de Dommel. Gezien de complexiteit van dit traject is uiteindelijk (in het concept waterhuishoudkundig- en rioolplan, juni 14) afgezien van lozen op het kanaal en besloten om het hemelwater tot T100 te bergen in het plangebied. Deze ontwikkeling heeft er toe geleid dat in overleg tussen gemeente en ontwikkelaar de volgende keuzes zijn gemaakt ten behoeve van het ontwerp van het watersysteem.
De ontwikkeling van het Verbunt-terrein wordt gezien als een inbreidingsplan. Dat betekent dat de normen van het gemeentelijk beleid worden toegepast bij het bepalen van de bergingsopgave (SWR 2009-2015):
De wateropgave er als volgt uit:
Verhard oppervlak en benodigde waterberging
Oppervlak(m²) | Bergingseis (mm) | Benodigde berging (m³) | |
Nieuw verhard oppervlak | 24.760 | 40 | 990 |
Voormalig verhard oppervlak | 24.130 | 10 | 240 |
Totaal | 48.890 | n.v.t. | 1.230 |
*Verhardingspercentage uitgeefbaar gebied is 60%, conform afspraak gemeente
Deze keuze leidt tot de uitgangspunten voor het nieuwe watersysteem. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het (her)ontwikkelen van het plangebied:
Het waterschap de Dommel is betrokken bij de planvorming. Aan de hand van de uitgangspunten, de randvoorwaarden en het stedenbouwkundig opzet is de waterparagraaf opgesteld. De concept waterparagraaf is via e-mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 27 augustus 2014. Daarop heeft het waterschap aandachtspunten en advies verstrekt, welke zijn afgewogen en eventueel verwerkt in de definitieve waterparagraaf.
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´ en ligt in beginsel op 12 meter van de voorgevelrooilijn.
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
De maximale bouwhoogte voor woningen is 11 meter. Dit komt overeen met maximaal 3 bouwlagen.
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Het plan kent de volgende bestemmingen:
Groen voor het gebied langs het kanaal. Hier is bebouwing, met een kleine uitzondering voor afscheidingen e.d. niet toegestaan. Binnen deze bestemming is de aanduiding waterberging opgenomen om te voorkomen dat deze gedeeltes verhard worden en zodoende geen functie voor waterberging kunnen hebben.
Maatschappelijk deze bestemming is opgenomen voor het gebied ten oosten van het woningbouwgebied. Hier is een school aanwezig. In het geldende bestemmingsplan is dit een zeer ruime bestemming waarbinnen b.v. ook een brandweerkazerne gebouwd kan worden. Dit is niet de bedoeling. Door deze ruime bestemming geldt er een grote theoretische milieucirkel voor dit perceel. Om deze cirkel te beperken is de bestemming Maatschappelijk beperkt tot functie van onderwijs en educatie.
Sport: Ten oosten van het toekomstige woongebied liggen sportvelden, met name voetbalvelden. In het geldende bestemmingsplan is deze bestemming heel ruim. Er kan zelfs een ijsbaan en zwembad worden aangelegd. Om dezelfde reden als hiervoor genoemd is deze bestemming beperkt tot de functies die daadwerkelijk aanwezig zijn en acceptabel zijn.
Verkeer - Verblijf dit betreft de wegen in het plangebied.
Woongebied: Dit is de belangrijkste bestemming in het gebied. In deze bestemming is vastgelegd dat er alleen grondgebonden woningen mogen worden gerealiseerd. De diepte en de hoogte van de woningen is aangegeven. Tevens is een bijgebouwen regeling opgenomen. Het maximaal aantal te realiseren woningen per vlak is opgenomen. Via een binnenplanse afwijking kunnen meer woningen worden toegelaten met dien verstande dat het totaal aantal woningen niet met meer dan 10 % mag toenemen. In een aantal woonvlekken is een aanduiding parkeerterrein opgenomen om aan te geven dat het parkeren in de woonvlek geregeld dient te worden. Dit zal met name geschieden in gezamenlijke binnenhoven. In de andere vlekken dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden.
In het zuidelijk deel kent de bestemming een aanduiding gemengd. Hier zijn bedrijfsgebouwen toegestaan, het betreft de woon-werkkavels. Tevens is hier een milieuzone opgenomen om te voorkomen dat binnen de milieucirkel van de aangrenzende bedrijven woningen worden gebouwd. Er mogen wel bijgebouwen opgericht worden maar geen hoofdbebouwing.
Tot slot zijn er 4 dubbelbestemmingen opgenomen ten behoeve van een gasleiding, een waterleiding en een leiding stadsverwarming (deze laatste bestemming heet leiding - leidingenstrook) en tbv archeologie.
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 14 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 15 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 16 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 17.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 18, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 20 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij
De initiatiefnemer heeft voor de gebiedsontwikkeling anterieur een grondexploitatie- en grondverkoopovereenkomst ondertekend op 5 december 2013. Hierin zijn de kosten voor de gemeente opgenomen en gedekt.
De initiatiefnemer heeft tevens een planschadeverhaalsovereenkomst ondertekend. In die overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Met het tijdig aangaan van de grondexploitatie- en grondverkoopovereenkomst en de planschade- verhaalsovereenkomst is het kostenverhaal voor de gemeente voor de medewerking aan dit bestemmingsplan voldoende verzekerd, alsmede de economische uitvoerbaarheid.
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 14 juni 2014 gepubliceerd in het Stadsnieuws.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is nier voorgelegd aan overleginstanties omdat er geen provinciale belangen aan de orde zijn.
Op 25 juni 2014 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopavond gehouden. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de planontwikkeling. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De reacties op deze avond zijn als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Naar aanleiding van vragen tijdens deze inloopbijeenkomst is een aanvullend verkeersonderzoek uitgevoerd. (bijlage ). De conclusies zijn:
"De intensiteiten in de Jac van Vollenhovenstraat en Brittendreef blijven in de huidige situatie ruimschoots beneden een acceptabel niveau voor een 30 km/u straat. Het huidige profiel van de Jac van Vollenhovenstraat is ruimschoots toereikend voor de huidige verkeersintensiteit. De rijbaan mag zelfs versmald worden, zodat deze beter aansluit bij het niveau van een 30 km/u straat. Aanpassingen in de huidige situatie zijn niet strikt noodzakelijk.
In de situatie waarin de nieuwe woonwijk is gerealiseerd, neemt de intensiteit op de Jac van Vollenhovenstraat toe maar stijgt niet uit boven een acceptabel niveau voor een 30 km/u wijk. De nieuwe woonwijk sluit in het stedenbouwkundig plan op een drietal locaties op de Jac van Vollenhovenstraat aan. Wij adviseren om de aansluiting ter hoogte van de Brittendreef te laten vervallen en de overige twee aansluitingen te voorzien van kruispuntplateaus. Dit geeft voldoende snelheidsremming en zorgt voor attentiepunten."
Naar aanleiding van dit advies is het plan aangepast. De aansluiting van de nieuwe woonwijk op de Jac. van Vollenhovenstraat ter hoogte van de Brittendreef is uit het plan gehaald. Hier is een bestemming Groen opgenomen. Ter plaatse komt in de nieuwe woonwijk een keerlus met inachtneming van de ter plaatse aanwezige waardevolle bomen. Hierdoor wordt dit punt veiliger. Ook worden er 2 kruispunt plateau's bij de 2 resterende aansluitingen aangebracht.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 15 december 2014 tot en met maandag 26 januari 2015. Tijdens deze periode zijn er 7 zienswijzen ingediend. Deze worden in bijlage hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).