direct naar inhoud van 6.8 Natuur en ecologie
Plan: Piushavengebied 2009, 2e wijziging (Nieuw Jeruzalem)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2012002-e001

6.8 Natuur en ecologie

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Beleid m.b.t. gebieds- en soortenbescherming

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.

In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:

tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)

tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)

tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das) vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).

Situatie binnen het plangebied

Natura 2000

Op circa 2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor habitattypen en –soorten die met name (zeer) gevoelig zijn voor externe activiteiten die vermesting, verontreiniging, verdroging of verzuring kunnen veroorzaken. Gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en de relatief geringe omvang van de geplande activiteiten binnen het plangebied, wordt verwacht dat er geen (in)directe negatieve effecten zullen ontstaan op de bestaande en toekomstige natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.

Ecologische Hoofdstructuur

Binnen het plangebied komen volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant geen onderdelen voor van de Ecologische Hoofdstructuur.

Kadernota Groene Mal

Het plangebied is niet opgenomen in de Kadernota Groene Mal.

Flora- en faunawet

In 2010 is door Ecologica een quick scan uitgevoerd naar beschermde natuurwaarden binnen het plangebied. Op basis van deze gegevens en een deskundigenoordeel zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald.

Tabel 1: algemene soorten

Het plangebied is (zeer waarschijnlijk) een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, woelrat, egel, het konijn en mogelijk plaatselijk ook voor de bosspitsmuis, dwergspitsmuis en wezel.

Door de geplande activiteiten zal het leefgebied van de meeste soorten geheel of grotendeels verdwijnen. In de omgeving van het plangebied is nog voldoende leefgebied aanwezig voor deze soorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties kunnen ontstaan.

Tabel 2: overige soorten

Soorten die zijn opgenomen in tabel 2 komen binnen het plangebied niet voor.

Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn

Vleermuizen

Het plangebied is een foerageergebied voor diverse exemplaren van de gewone dwergvleermuis, alsook voor enkele exemplaren van de rosse vleermuis en laatvlieger.

In het voorjaar van 2010 is een zomerverblijf van de gewone dwergvleermuis waargenomen op de hoek van de Twentestraat/Maaslandstraat. In het najaar van 2010 zijn diverse roepende dwergvleermuizen binnen het plangebied gesignaleerd, hetgeen duidt op een of meerdere paarverblijven.

Door de geplande activiteiten zal een deel van het foerageergebied van de vleermuizen in ieder geval tijdelijk verdwijnen. In de omgeving van het plangebied is echter nog voldoende foerageergebied aanwezig voor de vleermuissoorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vleermuissoorten en/of de populaties kunnen ontstaan.

Door de geplande activiteiten zal de zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis niet verdwijnen. Aangezien niet bekend is waar de paarverblijven van de gewone dwergvleermuis binnen het plangebied aanwezig zijn, is niet met zekerheid bekend of er ook paarverblijven zullen verdwijnen door de geplande activiteiten. Daar waar activiteiten zijn gepland zijn wel hier en daar roepende dwergvleermuizen waargenomen, hetgeen nog niet wil duiden op paarverblijven.

Vogels

De mogelijkheid bestaat dat binnen de woningen en andere gebouwen de gierzwaluw, huismus en zwarte roodstaart broeden. De nesten van de gierzwaluw en huismus zijn jaarrond beschermd. Het nest van de zwarte roodstaart is alleen jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor het nest van de ekster en zwarte kraai. Van beide soorten kunnen in bomen binnen het plangebied nesten voorkomen. Andere vogelsoorten waarvan het nest niet jaarrond beschermd is en die in bomen en struiken binnen het plangebied kunnen broeden zijn de merel, vink, Turkse tortel, houtduif, roodborst en winterkoning.

Tijdens het onderzoek in 2010 door Ecologica is binnen het plangebied de gierzwaluw een enkele keer waargenomen, echter nesten konden niet worden vastgesteld. De kans dat de gierzwaluw binnen het plangebied broedt, is bijzonder klein. De huismus is in 2010 op diverse plekken waargenomen. Ook van de huismus zijn door Ecologica geen nestlocaties vastgesteld, echter de kans dat de huismus in het plangebied broedt, is tamelijk groot. Van de zwarte roodstaart zijn geen waarnemingen bekend.

Door de geplande activiteiten kunnen de eventueel aanwezige nesten van met name de huismus en mogelijk ook de zwarte roodstaart verdwijnen, hetgeen op lokaal niveau negatieve effecten zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties.

Het verwijderen van eventueel aanwezige nesten van ekster, zwarte kraai en de andere genoemde vogelsoorten heeft op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties.

Maatregelen

Compensatie

De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Indien de eventueel aanwezige nesten van gierzwaluw en huismus en vaste verblijfplaatsen van vleermuizen verdwijnen dan is compensatie noodzakelijk.

Mitigatie

Bij de aanwezigheid van nesten van de gierzwaluw, huismus, zwarte roodstaart en/of vaste verblijfplaatsen van vleermuizen dan dient het slopen van de woningen en andere gebouwen plaats te vinden vanaf half september, hetzelfde geldt voor de eventuele verwijdering van bomen en struiken.

Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.

Diersoorten behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.

Onderzoek en advies

Flora- en faunawet

Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:

  • voor de diersoorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de mol, huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis, velmuis, woelrat, egel, het konijn, de gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis en wezel;
  • voor de gewone dwergvleermuis laatvlieger en rosse vleermuis als deze vleermuissoorten het plangebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied. In de directe omgeving van het plangebied is nog voldoende foerageergebied aanwezig, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties;
  • voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het plangebied door het verwijderen van struiken en bomen plaatsvindt in de periode half september tot half maart.

Een ontheffing en/of compensatie is wel noodzakelijk als:

  • vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd;
  • vaste verblijfplaatsen van huismus, zwarte roodstaart en/of gierzwaluw worden vernietigd.

In opdracht van Tiwos is in 2012 door het Ecologisch Adviesbureau Cools/Vleermuisstichting Noord-Brabant een jaarrondonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en gebouwbewonende vogelsoorten (huismus, gierzwaluw, zwarte roodstaart) in de woningen die worden gesloopt. De onderzoeksresultaten zijn als bijlage3 bij deze toelichting gevoegd.

De conclusie uit dit onderzoek is:

De aanvraag van een ontheffing van het verbodsartikel 11 in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten noodzakelijk voor de huismus. Samen met de ontheffingsaanvraag dient een compensatieplan voor de huismus worden ingediend bij het Ministerie van EL&I, alsmede een activiteitenplan.