direct naar inhoud van 5.6 Bodem
Plan: Magazijnkwartier 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2011009-e001

5.6 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Vooronderzoek Bodem NEN5725 (Aeres milieu)

In opdracht van Ordito heeft Aeres Milieu in mei 2011 een vooronderzoek uitgevoerd conform NEN5725 voor plangebied „Magazijnkwartier" te Tilburg. (bijlage 12)

Er zijn aanwijzingen dat ter plaatse van de onderzoekslocatie diverse bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Uit de historische informatie zijn ook enkele reeds bekende bodemverontreinigingen naar voren gekomen.

Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek en terreininspectie ter plaatse kan de navolgende hypothese worden gesteld:

Op basis van de huidige informatie wordt de onderzoekslocatie als verdacht beschouwd op het voorkomen van verontreinigingen met zware metalen en PAK. Een onderzoek zal uitgevoerd worden volgens een verdachte strategie van de NEN 5740 (VED-HE: strategie voor een verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming). De verontreinigingen zijn voornamelijk in de bovengrond aangetroffen. Plaatselijk kunnen sterk verhoogde gehaltes aan zware metalen voorkomen. Dit komt door heterogene bijmengingen met puin en/of kolengruis in de bovengrond (kenmerkend voor stedelijk gebied). Het is bekend dat plaatselijk puin en/of kolengruis in de bodem aanwezig kunnen zijn als gevolg van bombardementen in de Tweede Wereldoorlog, brand en sloopwerkzaamheden.

Voorts blijkt dat er enkele “verdachte” deellocaties op de onderzoekslocatie aanwezig zijn welke aanvullend dienen te worden onderzocht.

De uitgevoerde bodemonderzoeken op de onderzoekslocatie (zover bekend) zijn gedateerd. Een deel van de bebouwing gelegen aan de Spoorlaan en de Telegraafstraat wijzigt volgens de plantekening niet van bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011009-e001_0013.png"

Het is dan ook niet noodzakelijk om deze percelen in het uit te voeren bodemonderzoek te betrekken. Op het overige plangebied dient een actualiserend locatiedekkend onderzoek uitgevoerd te worden (zie tabel 3.2 voor de onderzoeksopzet).

Op de verdachte deellocaties dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Per deellocatie zal hiervoor een separate onderzoeksopzet worden opgesteld. De veldwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd onder certificaat op grond van BRL / SIKB 2000 conform protocollen 2000 en 2001 van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een KLIC-melding te worden verricht ten einde de ligging van eventueel aanwezige kabels en leidingen vast te stellen. Als het bodemonderzoek is uitgevoerd voor de sloop van een gebouw, dient rekening gehouden te worden dat na de sloop een aanvullend bodemonderzoek verlangd kan worden door het bevoegd gezag.

De hypothese “onverdacht” voor asbest is van toepassing. Uit het archief en bij de visuele inspectie van het maaiveld is geen informatie naar voor gekomen die duidt op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Opgemerkt dient te worden dat de onderzoekslocatie bijna volledig verhard is. Indien tijdens de veldwerkzaamheden bij het beoordelen van de uitkomende grond asbestverdachte materialen worden waargenomen dient alsnog een asbestonderzoek uitgevoerd te worden.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740 (Aeres milieu)

De analyseresultaten zijn getoetst aan de geldende toetsingswaarden zoals vermeld in de Circulaire Bodemsanering en hieruit blijk het volgende:

Bij de verdachte locaties zijn in de mengmonsters geen of slechts lichte verontreinigingen vastgesteld. Het grondwater blijkt niet verontreinigd. In het bovengrondmengmonster van het oostelijk terreingedeelte (0,3-0,5 meter beneden maaiveld) is een matige verontreiniging met koper gemeten. In het ondergrondmengmonster van het oostelijk terreingedeelte (0,5-1,0 meter beneden maaiveld) is een matige verontreiniging met koper gemeten. In het ondergrondmengmonster van het westelijk terreingedeelte (0,5-1.5 meter beneden maaiveld) is een sterke verontreiniging met koper gemeten. In de overige mengmonsters zijn geen of slechts lichte verontreinigingen vastgesteld.

De matige tot sterke verontreiniging aan koper dient nader onderzocht te worden. Deze overschrijdingen vormen mogelijk een belemmering voor de planontwikkeling. Allereerst zal aangetoond moeten worden of er onaanvaardbare risico's zijn voor mens en milieu.

Omdat de verontreinigingen zijn aangetroffen in mengmonsters en om een beeld te krijgen van de omvang van de verontreiniging dienen in eerste instantie de samengestelde mengmonsters, verzameld uit aparte grondmonsters, uitgesplitst te worden. Hierbij worden de deelmonsters (8 stuks) apart geanalyseerd op koper. Op deze manier kan aangetoond worden of dat één punt verontreinigd is of dat een groter deel van de onderzoeksgebied verontreinigd is.

Op basis van de resultaten van deze extra analyses kan geconcludeerd worden of er inderdaad sprake is van een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor verder (nader) onderzoek noodzakelijk is.

Analyseresultaten uitsplitsing mengmonsters

De analyseresultaten van de uitsplitsing van beide mengmonsters zijn als volgt, ze staan toegevoegd in de bijlage 19 en 20.

Hieruit wordt geconcludeerd dat de ondergrond ter plaatse van boring 10 (0,5 – 1,0 m-mv.) en 13 (0,8 – 1,5 m-mv.) sterk verontreinigd is met koper en de bovengrond ter plaatse van boring 22 (0,3 – 0,5 m-mv.) matig verontreinigd is met koper. Boring 13 is ten zuidwesten op ZLTO-terrein gelegen en boring 10 en 22 liggen aan de andere zijde van de onderzoekslocatie ten oosten van het prive-parkeerterrein.

Om deze verontreiniging horizontaal en verticaal in beeld te krijgen, werden extra boringen (tot 2m-mv.) rondom deze boorpunten uitgevoerd. Vermoedelijk is de koperverontreiniging ter plaatse van boring 10 en 22 te wijten aan de puinbijmenging (historische verontreiniging met puin van eerdere bebouwing) in de grond. In de verontreinigde bodemlaag ter plaatse van boring 13 was zintuiglijk sintelgruis aangetroffen. Extra boringen geven uitsluitsel over de aard en omvang van de verontreiniging.

Definitieve analyseresultaten nader onderzoek

De definitieve analyseresultaten van het nader onderzoek aan het Magazijnkwartier te Tilburg zijn als volgt. Op basis van deze analyseresultaten zijn beide verontreinigingsspots zo goed als afgeperkt. Bij één boring (boring 103) is in het dieptetraject 1,0-1,5 m-mv. nog een tussenwaarde overschrijding voor koper. Van de ondergelegen laag is nog een spoedanalyse uitgevoerd, zodat deze ook afgeperkt is in de diepte. De verwachting is dat de ondergelegen laag schoon is maar om dit volledig te dekken dient een analyse uitgevoerd te worden. De verontreinigingsspots bevinden zich wel binnen de geplaatste boorpunten.

Spot 1 (boorpunten 101 t/m 108) heeft een oppervlakte van circa 120 m2. Bij een diepte van ca. 0,5 m-mv. (boring 22/102) tot maximaal 1,5 m-mv. (boring 101 en 103) komt dat neer op een omvang van ca. 140 m3. Dit betreft het volume van de matig tot sterk met koper verontreinigde grond. Het sterk verontreinigde deel is ongeveer 75m3. Bij de effectieve sanering kan dit meer of minder zijn (inhomogene ophooglagen).

Spot 2 (boorpunten 109 t/m 113) heeft een oppervlakte van circa 50 m2. Bij een diepte van ca. 0,5 m-mv. komt dat neer op een omvang van circa 25 m3. Het betreft het volume aan sterk verontreinigde grond met koper rondom boorpunt 13/109. Bij de effectieve sanering kan dit meer of minder zijn (inhomogene ophooglagen).

Het bevoegd gezag dient te beschikken over de uit te voeren sanering. Hiertoe dient een zogeheten BUS melding (Besluit Uniforme Sanering) te worden ingediend. Afhankelijk van de toekomstige bestemming van de locaties zijn meerdere saneringsvarianten mogelijk. De voor en nadelen hiervan zullen voor het indienen van de BUS melding worden besproken.