Plan: | Veemarktkwartier 2010 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2010008-e001 |
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is in 2009 uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg (Veemarktkwartier) en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.
Het plangebied ligt in het centrum van de gemeente Tilburg en mede daarom was een deel ervan al vroeg bebouwd. Het betreft hier met name het zuidwesten van het plangebied. Het overige deel bestond uit akkergronden en deels ook uit gemeint. Evenwijdig aan de Tivolistraat liep een kleine waterloop.
De belangrijkste infrastructuur in het plangebied liep van west naar oost, waaronder de (zeer) oude route van Tilburg naar Oisterwijk (Heuvel-Sint-Josephstraat). Een andere belangrijke route liep naar het noorden richting Berkel-Enschot (Heuvelring) en naar de nederzetting Eindhoven (Tivolistraat). Het binnen het plangebied gelegen tracé van de Lanciersstraat en de Dunantstraat is gelegen op een dekzandrug en gaat, gelet op de archeologische vondsten in de nabijheid van de route, vermoedelijk terug tot tenminste de Bronstijd en leidde onder meer naar een doorwaadbare plaats voor de zuidelijk gelegen Korvelse Waterloop. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Ongetwijfeld gaan het ontstaan van enkele van de wegen/paden terug tot de prehistorie.
De Heuvel, en de uitloper 'Korte' Heuvel, in het westen en zuiden van het plangebied, behoort tot de oudere nederzettingen van Tilburg. De Heuvel wordt al vermeld in 1385 en bestond in de Middeleeuwen uit een bebouwingslint aan de westzijde van het plein. De oostzijde, en een tijdlang ook de zuidzijde, waren deel van de gemeint en bestonden uit woeste gronden die in een later stadium werden ontgonnen. Rond 1700 was ook een groot deel van deze zijde bebouwd. De bebouwing in het plangebied beperkte zich lange tijd tot sporadische gebouwen langs de linten. In de loop van de achttiende eeuw raakte de gehele Heuvel rondom bebouwd en groeide uiteindelijk uit tot het centrum van de huidige stad. Ook groeide de bebouwing langs de Tivolistraat en Sint-Josephstraat verder uit, waarbij de Sint-Josephstraat de vestigingsplaats werd voor fabrieken (onder meer BeKa en het Duvelhok) en op ruime kavels gelegen villa's voor notabelen en andere welgestelden.
Sinds de achttiende eeuw is de indeling van het gebied niet ingrijpend veranderd. Wel is de bebouwing van het gebied aan de noord- en westzijde van de Veemarktstraat na de Tweede Wereldoorlog sterk gewijzigd. Fabrieks-, onderwijs- en religieuze bebouwing moest hier plaats maken voor nieuwbouw, waaronder het Interpolisgebouw, de Tivoligarage en Popcentrum 013.
Het plangebied is vanwege de ligging in de bebouwde kom op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) niet gewaardeerd, maar op basis van de verwachte ligging in een gebied met hoge zwarte enkeerdgronden heeft het plangebied volgens de systematiek van de IKAW een hoge archeologische verwachting.
Naast deze landelijke bronnen wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). De ARWATI kent aan het gehele plangebied een hoge verwachtingwaarde toe.
Om de verwachting op de IKAW en ARWATI nader te kunnen specificeren, is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel hierbij is het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatronen. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek, om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan enkele historisch-landschappelijke criteria die wijzen op vroege bewoning of deze althans doen vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
De archeologische verwachting, zoals ontleend aan de IKAW en aangeduid op de ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen in het plangebied. Zo hebben bebouwing en ontgrondingen het bodemarchief tot in het 'gele zand' is verstoord, waardoor archeologische waarden plaatselijk zijn verdwenen. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. In figuur 1 zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).
In het bestemmingsplan Veemarktkwartier liggen echter geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) vereist is.
Fig. : Archeologische verwachtingskaart voor het plangebied Veemarktkwartier, gebaseerd op Dijk, H. van & E. de Boer 2009.
In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan Veemarktkwartier liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven. Wel is sprake van gronden met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon:
Delen van het plangebied hebben een bijzondere stedenbouwkundige waarde. Het gaat daarbij om:
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant is in het gebied de volgende historisch geografisch waardevolle lijn als 'redelijk hoog' gewaardeerd:
In het plangebied bevinden zich op grond van de monumentenverordening een aantal beschermde gemeentelijke- en rijksmonumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog in Tilburg dient onderzoek uit 2005 als basis, maar hiervan zijn in het plangebied geen voorbeelden aan te wijzen.
De volgende waardevolle en/of kenmerkende objecten bevinden zich in het plangebied (zie ):
Rijksmonumenten:
Gemeentelijke monumenten:
MIP-panden:
Als cultuurhistorisch waardevol aan te merken bebouwing:
Deze zijn op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van de specifieke bouwaanduidingen ´rijksmonument´ , ´gemeentelijk monument´ of `cultuurhistorisch waardevolle bebouwing`.
Fig. : Waardevolle en/of kenmerkende objecten in het plangebied Veemarktkwartier.
Bron: Gemeente Tilburg.
Algemeen
Een gedeelte van het plangebied wordt, als onderdeel van het gebied Oude Stadskern Tilburg, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2011 door de betreffende ministers aangewezen als Rijksbeschermd beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Het gaat hierbij om het westelijke en zuidelijk deel van het plangebied Veemarktkwartier (Heuvelring, Veemarktstraat, Heuvel en St. Josephstraat. Met deze aanwijzing wordt beoogd de in het gebied voorkomende aanwezige cultuurhistorische en architectonische waarden en stedenbouwkundige structuur te waarborgen. Het beschermde gebied heeft de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden alsmede bijzondere (beperkende) bouwregels met zich. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen monumenten, cultuurhistorisch waardevolle panden en overige panden.
Toelichting bij besluit tot aanwijzing beschermd stadsgezicht
- Inleiding
Tussen de spoorlijn Breda-Tilburg-Eindhoven en de oude 'herdgangen' Markt en Heuvel is kort na 1860 de eerste stedelijke uitbreiding van Tilburg tot stand gekomen. Dit gebied, centraal gelegen in de herdgangenstructuur van Tilburg, heeft een stedenbouwkundige structuur die grotendeels is gevormd naar de oudere padenstructuur van de Heuvelse Akkers.
Het gebied wordt globaal omgrensd door de Spoorlaan (noorden), de achtererven aan de westelijke zijde van respectievelijk Noordstraat, Nieuwlandstraat (westen), Heuvelstraat, Heuvel, Korte Heuvel (zuiden) en opnieuw Heuvel (oosten), waarna de aansluiting op de Spoorlaan plaatsvindt.
Aan de ontwikkeling van het gebied liggen twee elementen ten grondslag: enerzijds bevorderde de aanleg van een interregionale verkeersinfrastructuur de formidabele groei van met name de textielindustrie, die velen naar Tilburg deed migreren, terwijl anderzijds de snelle bevolkingstoename langs de traditionele lintbebouwing stedenbouwkundig nauwelijks was te verwerken en een intensiever bebouwing van de tot dan toe open achtergebieden genoodzaakte. Ook de aanwezigheid van de omvangrijke Werkplaats der Staatsspoorwegen, die het gebied aan de noordelijke zijde geheel afsluit, is van invloed geweest.
Aan de wijk ligt geen eenduidig stedenbouwkundig plan ten grondslag. Eerder is dit stadsdeel per straat of groep van straten in een samenwerking ad-hoc van verschillende invloedrijke particulieren en de lokale overheid tot stand gekomen. Overigens heeft de wijk desondanks, zeker langs de hoofdstraten, een zeer uniform karakter, hetgeen mede het resultaat is van de korte aanleg- en bouwperiode (ca.1865-ca.1885).
Het gebied stadskern / Heuvelse Akkers heeft een gemengd functioneel karakter, dat tot uitdrukking komt in de stedenbouwkundige structuur, bestaande uit een onregelmatig rastervormig patroon van hoofdstraten, veelal met een twee- en soms drielaags bebouwing met herenhuizen, waarachter parallelle achterstraten met kleinere woningen en voormalige fabrieksterreinen.
Het stadsdeel is van belang als voorbeeld van een min of meer spontane ontwikkeling van een dichtbebouwde wijk met een gemengd functioneel karakter, gesitueerd tussen spoorwegstation en oude centrum. Zowel structuur als een groot deel van de oorspronkelijke bebouwing zijn gaaf bewaard gebleven.
Tilburg 1838
- Ontstaan en ontwikkeling
Tot omstreeks 1865 bestond Tilburg uit een verzameling driehoekige, in oorsprong middeleeuwse pleinen of 'plaatsen', gelegen op de hogere zandgronden, die tot laat in de negentiende eeuw een hoofdzakelijk agrarische bebouwing hebben gehad. Deze landelijke buurtschappen werden onderling verbonden door een netwerk van paden en stegen, dat op sommige plaatsen zeer intensief bebouwd was. Enige komvorming vond in de zeventiende en achttiende eeuw plaats aan de Oude Markt en Heuvel.
Door de introductie van een aantal stedelijke elementen, zoals de aanleg van de verharde rijksweg Breda-'s-Hertogenbosch (1826), de uitbreiding van de St. Dionysiuskerk ('t Heike, 1829) waar de Heuvelstraat deel van uitmaakte, de bouw van de Lancierskazerne (1841), Willem II's paleis (1847) ten zuiden van de Heuvelstraat en het stadhuis (1849) naast de Dionysiuskerk veranderde het gebied Heuvel-Kerk van karakter. Onder meer de groei van de textielindustrie (in 1827 werd hier de eerste stoommachine geïntroduceerd) veroorzaakte een bevolkingsgroei (1835: 13.000 inwoners; 1875: 25.000) die hoofdzakelijk te danken was aan een vestigingsoverschot. Vanaf omstreeks 1830 werd de noordelijke verbinding tussen Oude Markt en Veldhoven, bestaande uit de toenmalige stegen Nieuwlandstraat en Noordstraat, intensief met woonhuizen bebouwd.
Reeds in 1843 waren er ter bevordering van de economische ontwikkeling plannen voor de aanleg van een spoorlijn van 's-Hertogenbosch over Tilburg naar Antwerpen, die echter door het Ministerie van Oorlog werden getorpedeerd vanwege de vesting-status van Breda. Pas in 1862, toen de eerste Tilburgse spoorverbinding aanstaande was, werd aan de dwars door de lintbebouwings-structuur snijdende spoorlijn een station met werkplaats (1869) gebouwd, waardoor Tilburg ruimtelijk in twee delen werd gesplitst.
Het gebied Heuvelse Akkers, onderdeel uitmakend van een kransakkercomplex in de vierhoek Heuvel-Oude Markt-Veldhoven-Loven, was tot omstreeks 1855 een verzameling door smalle zandpaden doorsneden akkers. Met de komst van de Staatsspoorwegen kwam ongeveer een derde van de akkerbodems tussen het administratieve centrum en de spoorlijn te liggen, aan de zuidelijke zijde begrensd door een dichte eenlaags lintbebouwing met tuinen aan de zijde Heuvel-Kerk (Noordstraat-Nieuwlandstraat-Oude Markt-Heuvelstraat-Heuvel).
Tussen 1848 en 1853 neemt dankzij een stijgende binnenlandse afzet het aantal Tilburgse textielfabrieken toe van 58 naar 73. Van de 197 Nederlandse textielfabrieken stonden er in 1871 144 in Noord-Brabant, waarvan 125 in Tilburg. Tot 1910 was 75% van de landelijke produktiecapaciteit van textiel in de Tilburgse fabrieken geconcentreerd. Bovendien wordt omstreeks 1850 naar Engels en Duits voorbeeld een nieuw van stoomkracht voorzien fabriekstype geïntroduceerd, bestaande uit twee of drie, later vier of vijf bouwlagen. Aan de achterzijde van de bovenvermelde lintbebouwing verrijzen in de voormalige tuinen de eerste fabrieken, ter hoogte van het huidige Pieter Vreedeplein (G.C. van Spaendonck, 1844-'49), Noordstraat (L.V. en A.P. Ledeboer, 1849-'50), Heuvel (J.B. de Beer en Zn, 1853, E. Lombarts en Zonen, 1855), Langepad (J.A.A. Kerstens, 1855-'58) en Stationsstraat (Wed. Pollet, ca. 1860). De Heuvelse Akkers maken een steeds minder landelijke indruk, te meer daar ter huisvesting van textielarbeiders op de achtererven tussen Heuvelstraat en Korte Tuinstraat woningen gebouwd worden.
Na de bouw van het station (1862) aan de zuidelijke zijde van de spoorlijn (waarmee het belang van Heuvel-Kerk wordt benadrukt) is het de hoogste tijd voor een afstemming van de bouwactiviteiten. Een betere verbinding tussen het economische centrum en de nieuwe levensader wordt van groot belang geacht. Uit 1863 dateren de eerste plannen van het Tilburgse college van B. en W. om het station door twee nieuwe, noord-zuid getraceerde straten met Heuvel-Kerk te verbinden. Voor de oostelijke verbinding (de huidige Willem II-straat) moet aan de Heuvelstraat de 'stadsschouwburg' de Oude Comedie worden afgebroken, terwijl ter plaatse van het bestaande Langepad een tweede straat wordt voorzien. Het laatste zal geschieden op initiatief van de Tilburgse architect /projectontwikkelaar-avant-la-lettre H. van Tulder, die zijn nieuwe wijk Koningswei een directe verbinding met het station wil geven.
In 1864 laat het stadsbestuur het laatste plan varen en kiest, overigens op verzoek van de bewoners, voor verbreding van de Nieuwlandstraat, en aansluitend de aanleg van de westelijk van het Langepad getraceerde Stationsstraat. In 1865 koopt zij de strook grond, worden de straten verbreed/aangelegd en bestraat. De kosten, voor rekening van de gemeente, worden betaald uit de opbrengst van de bouwgrond èn de straat. Zo is de Stationsstraat zuidelijk van de Poststraat nog steeds gedeeltelijk in particuliere handen; er wordt plaatselijk O.Z.B. betaald tot het hart van de straat. Een verdergaande regulering dan een sturingsbeleid ad-hoc achtte de gemeente, met het oog op de grote hoeveelheid beschikbare ruimte, hier en ook in andere buurtschappen, niet noodzakelijk.
Door de aanleg van de Stationsstraat alleen ontstaat echter geenszins een hechte stedenbouwkundige structuur. In de Tilburgse Courant van 31 augustus 1867 klaagt een lezer over het gebrek aan visie bij de inrichtingsplannen: "Wil er ooit van Tilburg eene stad komen, eene stad in den vollen zin des woords, dat is, eene stad met geregelde aan elkander gesloten straten en oogelijke wijken, dan is het meer dan tijd dat naar een vast plan wordt gebouwd."
In 1869 besluit de raad alsnog de Oude Comedie aan te kopen en te amoveren ter realisatie van de aanleg van de Willem-II-straat. Na openbare aanbesteding volgt de aanleg in 1870. Men volgt de receptuur die bij de Stationsstraat werd gehanteerd: de gemeente koopt een strook grond aan, stelt het tracé van de straat vast, besteedt de aanleg aan en verkoopt de aanliggende bouwpercelen onder eisen van welstand. Om speculatie tegen te gaan dienden de percelen binnen twee jaar na aankoop bebouwd te zijn, waarbij de rooilijn direct aan de openbare weg moet liggen, de tweelaags panden minstens 7,5 meter goothoogte moeten hebben, afgesloten moeten worden door een kroonlijst, stegen en uitritten niet breder mogen zijn dan vier meter, en de deurdorpels niet hoger dan 12 cm boven straatniveau mogen liggen. Daarbij dienden de percelen op de straathoeken een minimale breedte van 12 meter te hebben. De gemeente draagt ook een steentje bij aan het aanzien van de straat: zo wordt de telegraafleiding naar het imposante gemeentelijke telegraafkantoor (1870-'71, gesloopt 1975) ondergronds aangelegd. De aannemer en steenfabrikant J.C. van den Heuvel kocht de nummers 8 tot en met 18 en bebouwde ze met voorname herenhuizen. In 1874 stelt de raad tegen een lage prijs een kavel beschikbaar aan de Israëlitische gemeente, daar men verwacht dat de bouw van Ed. Fremau's synagoge een "sierlijk aanzien aan de straat zal geven". Bovendien verwacht men dat wegens de verslechterde economische omstandigheden de bouwpercelen in het noordelijke deel van de Willem II-straat niet snel zullen worden verkocht. Dit vermoeden bleek niet ongegrond; tussen 1881 en 1890 nam het aantal Tilburgse textielfabrieken door exportbeperkingen af van 145 naar 116. Pas in 1885 werd het laatste perceel in de straat bebouwd. Overigens is de zeer uniforme bebouwing waarschijnlijk niet alleen te danken aan de welstandseisen. In de straat woonde de gegoede middenstand; tussen deze 'katholieke ruggegraat' van de stad telde men slechts enkele fabrikanten, één hervormde en twee Joodse eigenaars.
Reeds in 1870 wordt de infrastructuur verder uitgebreid. Dit vindt voornamelijk op particulier initiatief plaats, hetgeen mogelijk verklaart waarom de oude zandpaden van de Heuvelse Akkers als basis dienen voor de tracering van nieuwe straten. Deze stegen dienden immers vaak reeds als afscheiding van particulier bezit. Onder meer de Karrestraat en delen van de Langestraat en Telegraafstraat danken hieraan hun bochtig of geknikt tracé. De rijksoverheid nam in 1863 als grondeigenaar het initiatief tot de aanleg van de Parallelweg, later Spoorlaan. De gemeente liet het volgende jaar de bestrating uitvoeren, waarna aan de zuidelijke zijde in snel tempo herenhuizen werden gebouwd, soms met pakhuizen en fabrieksgebouwen op het achterterrein, middels raccordementen met het emplacement verbonden.
De prominente rol van het particulier initiatief wordt gellustreerd bij de aanleg van de Poststraat. Particuliere grondeigenaren bieden de gemeente de grond voor de aanleg van deze verbindingsweg tussen Stationsstraat en Willem II-straat gratis aan, in ruil voor het van gemeentewege zorg dragen voor de bestrating. De reeds in particulier bezit zijnde bouwgrond wordt snel verkocht en bebouwd, zonder dat de gemeente hier eisen van welstand stelt. In 1871 wordt het Tuinpadje, de huidige Tuinstraat, door de gemeente op verzoek van de aanwonenden bestraat. De laatsten stellen de grond en de stenen beschikbaar. Zo ging het meestal: door de groei van de bebouwing kregen sommige paden min of meer een ontsluitingsfunctie, werden verbreed en uiteindelijk bestraat. De diverse bebouwde delen van de wijk breien zich op particulier initiatief aaneen. Langs de fabrieksmuren worden particuliere straten getraceerd die de omvangrijke eigendommen moeten ontsluiten, zoals de Mariastraat (door Maria Pollet), de Antoniusstraat (Antonius Bogaers, tot 1881 St. Denisstraat, naar de school (1877) aldaar), de Telexstraat (eerder Wolstraat, naar de wollenstoffenfabriek van Bogaers, 1876) en de IJzerstraat.
In 1880 onderneemt de gemeente actie om in de snel met bebouwing dichtslibbende wijk de Tuinstraat aan te leggen, zodat de communicatie tussen Willem- II-straat en Nieuwlandstraat wordt verbeterd. Zo zullen ook de straten in particulier eigendom beter bereikbaar worden. In eerste instantie kan door de traag verlopende grondaankopen alleen het deel Tuinstraat tot de Langestraat worden aangelegd en aangezien de gemeente maar weinig aanpalende bouwgrond in bezit heeft, kan ze geen welstandseisen stellen en krijgt de bebouwing een divers karakter. Pas in 1897 kan het ontbrekende deel naar de Nieuwlandstraat-Stationsstraat worden voltooid. Aangezien de gemeente hier wel de aangrenzende bouwgronden bezit, worden deze terreinen onder welstandseisen verkocht, inclusief voorgeschreven goothoogte en rooilijn.
Pas in 1894 verkrijgt de gemeente de particuliere 'achter-straten' in eigendom en worden ze verhard. Tussen 1885 en 1900 tracht men door verdichting van de bebouwing, onder meer door het bebouwen van tuinen die aan doorgaande straten grenzen, het stedelijke karakter van de wijk te versterken. De op particulier initiatief ontstane 'eilanden' met bebouwing worden min of meer aaneen gesmeed.
Vanaf dit moment worden er ook geen nieuwe fabrieken in het gebied meer gebouwd. Wel staat men nog toe dat bestaande fabrieken uitbreiden, en ontstaan tal van kleine werkplaatsen bij woonhuizen van ambachtslieden. Het karakteristieke gemengd functionele karakter met woonhuizen, winkels, horeca, fabrieken, werkplaatsen en godshuizen wordt omstreeks 1877 nog versterkt door de vestiging van de Nieuwe Koninklijke Harmonie aan de Stationsstraat, terwijl de Liedertafel 'Souvenir des Montagnards' aan de Willem II-straat een sociteitsgebouw in gebruik wil nemen. Aan de Tuinstraat wordt in 1890 het gebouw met achterliggende vergader- annex theaterzaal van de Gildenbond geopend. Voor de katholieke gemeenschap worden geen kerken gebouwd: ten gevolge van de ligging tegen het oude centrum Heuvel-Kerk kon men kerken in de Dyonisiuskerk aan de Oude Markt, of de St. Josephkerk aan de Heuvel. In 1900 werd, mede voor de parochianen in het noordoostelijke deel van de wijk (buiten het thans beschermde stadsgezicht) de inmiddels gesloopte Noordhoekse H. Hartkerk ingewijd.
Tilburg omstreeks 1900
Tussen 1900 en 1960 vinden in het gebied slechts weinig wijzigingen plaats. Men blijft de spoorlijn echter als een verkeersbarrière, een belemmering voor stedenbouwkundige groei ervaren. In 1915 ketsen wegens de hoge kosten de plannen van directeur Publieke Werken ir. J.H.E. Rückert af, om de station en spoorlijn, inclusief de doorgaande weg Breda-'s-Hertogenbosch (met flessehals in de Heuvelstraat), ten zuiden van de stad aan te leggen. Omstreeks 1920 wordt het gebied door de nieuwe stadsaanwas onderdeel van het centrum. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de winkelfunctie van het gebied wordt versterkt. Vele woonhuizen, met name in de doorgaande straten, worden in de volgende jaren op straatniveau van een winkelpui voorzien. Na 1960 krijgt de as Oude Markt-Heuvel een echte city-functie, hetgeen onder meer leidt tot de bouw van grote warenhuizen door landelijke winkelketens.
De grootscheepse sanering van de textielindustrie sinds 1960 heeft geleid tot vrijwel algehele sloop van de fabrieken in dit stadsdeel. Niet alleen faillissementen, maar ook overplaatsingen naar het nieuwe industrieterrein Tilburg-Noord liggen aan de sloopactiviteiten ten grondslag. De wolwasserijen verdwenen deels door verminderde afzet, maar vooral ook vanwege de steeds hogere milieu-eisen. De meeste terreinen zijn door de gemeente in het kader van de stadsvernieuwing opgekocht, waarna de bebouwing verwijderd werd ten faveure van pleinaanleg (Pieter Vreedeplein) of sociale woningbouw, zoals de complexen Wingerdhoek en Bodehof. Het laatste plan werd deels gerealiseerd op het fabrieksterrein van Jurgens Textiel N.V. dat in 1976 als een der laatsten de poorten sloot.
- Huidig ruimtelijk karakter
Ondanks het geheel ontbreken van een stedenbouwkundig plan en de ronduit gebrekkige afstemming van de bouwactiviteiten, maakt het gebied Stadskern/Heuvelse Akkers toch een coherente indruk. Enerzijds is dit een gevolg van de, ondanks het grote oppervlak, korte bouwperiode; anderzijds is het een gevolg van de deels op oudere ontwikkelingen geënte stedenbouwkundige structuur, waarin de min of meer 'toevallig' ontstane rasterstructuur met hoofdstraten een uiterst prominente rol speelt. Het 'laisser faire, laissez passer'-beleid van de overheid had tot gevolg dat initiatiefrijke fabrikanten, speculanten en beleggers in de tussen de hoofdassen gesitueerde 'achterterreinen' nagenoeg vrij spel hadden. Daarentegen was de regelgeving voor de bebouwing aan de doorgaande straten zodanig, dat de totstandkoming van een samenhangende particuliere bebouwing hier gegarandeerd was.
De hoofdstraten met hun doorgaande, uniforme bebouwing schermen als het ware de achterterreinen af, waardoor het huidige ruimtelijke karakter grote verschillen laat zien. Enerzijds zijn er de brede hoofdstraten annex verkeersassen, met een prominente, doorgaande bebouwing met twee- en soms drielaags herenhuizen, meestal voorzien van zadeldaken, met de nok parallel aan de straat. Op een enkele uitzondering na zijn nergens voortuinen aangelegd: alle woonhuizen staan direct aan de straat. Wel waren alle huizen voorzien van een diepe achtertuin, die echter vaak gedeeltelijk of zelfs geheel met bedrijfsgebouwen bebouwd werd. In contrast daarmee heeft het grootste deel van de tussengelegen terreinen een rommelige aanblik, die desalniettemin, ondanks het gebrek aan samenhang tussen de individuele gebouwen, zeer karakteristiek is. Deels is dit gebrek aan samenhang ontstaan door het gebrek aan regelgeving, deels is het een gevolg van de latere stedenbouwkundige wijzigingen. De tracering en bebouwing van de straten is in alle gevallen tot stand gekomen vóór de Woningwet van 1902, die in 1904 resulteerde in nieuwe Tilburgse regelgeving. Vanaf dat moment werd een minimale straatbreedte van 8 meter voorschreven, terwijl de bouwhoogte maximaal anderhalf maal de breedte van de straat mocht bedragen. Het eerdere ontstaan van bijvoorbeeld de IJzerstraat, Antoniusstraat, Langestraat of Mariastraat laat zich, gezien het uiterst smalle profiel, gemakkelijk aflezen. In stadsvernieuwingsgebieden is dit profiel plaatselijk verbreed.
In sommige van de smallere zijstraten treft men een gedeeltelijk eveneens 'voorname' bebouwing aan, zoals in de Telefoonstraat (noordelijk deel) en de Poststraat, alhoewel hier van gemeentewege geen eisen werden gesteld. Hier is de tegenstelling tussen het 'scherm' met voorname bebouwing en de achterterreinen minder duidelijk te ervaren.
De voorname, doorgaande straten met een ouder tracé (Nieuwlandstraat, Noordstraat, deel Tuinstraat) hebben geen rechtlijnig beloop, in tegenstelling tot de 'nieuwe' straten (Stationsstraat, Willem II-straat, waardoor de vrijwel overal uniforme rooilijn plaatselijk geknikt is. Tevens heeft deze tracering tot gevolg dat het leggen van stedenbouwkundige accenten in de bebouwing, ter markering van hoeken of zichtassen, slechts sporadisch is toegepast. Veelal zijn het juist de inspanningen van commerciële bedrijven die deze opvallende bouwlokaties nog enig cachet geven: zie bijvoorbeeld de geveltoren van de Tilburgsche Bank op de 'vijfsprong' (as Tuinstraat), of de gevel en in het bijzonder de reclamezuil annex zendmast van Van Boxtel aan de Heuvelstraat (as Heuvelstraat). Daarnaast zijn veel hoekgevels ter plaatse van kruisingen afgeschuind, deels om een reclameschildering te dragen. Aan de Spoorlaan is door het nieuwe kantoor van de firma Interpolis (arch. A. Bonnema) een zichtas in oostelijke richting ontstaan. Het verdient aanbeveling bij de VINEX-herinrichting van de spoorzone dergelijke stedenbouwkundige accenten in de assen van de negentiende-eeuwse stadsuitleg meer te doen plaatsvinden, bijvoorbeeld in de as van Willem II-straat of Noordstraat.
Daarnaast zijn er in het gebied twee markante vijfsprongen (Fabriekstraat - Noordstraat - Utrechtsestraat, Noordstraat - Tuinstraat - Nieuwlandstraat - Stationsstraat), maar ook deze zijn veeleer het gevolg van een kosten/baten-analyse bij de in verschillende stadia door gemeenten en particulieren plaatsvindende grondaankoop, dan dat ze aangelegd zijn met het oog op het stedenbouwkundige effect.
In het gehele gebied werd nauwelijks openbaar groen voorzien. Afgezien van de voormalige Harmonietuin aan de Stationsstraat en de grotere particuliere tuinen (bijvoorbeeld langs de Fabrieksstraat) had het gehele gebied een stenig karakter. In de jaren '30 is een perceel op de vijfsprong tussen Noordstraat en Stationsstraat als klein Cottage-stijlplantsoen in gebruik genomen. Ook vandaag de dag concentreert de openbare groenvoorziening zich voornamelijk in de stadsvernieuwingsgebieden, waar schaarse laanbeplanting is aangebracht. Op de plaats van het gesloopte postkantoor, in de as van de Poststraat, is een klein plantsoen aangelegd. De verharding en ingebruikname als parkeerplaats van de oude harmonietuin, maar ook vele andere achtertuinen, hebben het stenige karakter versterkt.
- Te beschermen gezicht
Het beschermde gezicht heeft een duidelijke ruimtelijke afbakening ten opzichte van de omliggende gebieden. Aan de noordzijde hebben de spoorlijn en achterliggende Werkplaats vrijwel alle latere planontwikkeling geblokkeerd. Aan de oostelijke zijde wordt het gezicht begrensd door de achtererven aan de oostelijke zijde van de Heuvel, terwijl in het zuiden de achtergrenzen van de zuidelijke erven aan de Heuvelstraat, Oude Markt en Nieuwlandstraat-Noordstraat de begrenzing van het gebied vormen. Met name ten oosten van de Heuvel, ten zuiden van de Heuvelstraat en ten westen van de Nieuwlandstraat hebben grootschalige naoorlogse ontwikkelingen plaatsgevonden, waardoor het karakter van het gebied aldaar (tot omstreeks 1960 grotendeels industrieel) sterk is gewijzigd.
Ten gevolge van deze wijzigingen is de ruimtelijke en functionele relatie met de directe omgeving sterk gewijzigd. Waar het gebied, gesitueerd tussen Heuvel-Kerk en station, eens een gunstige vestigingsplaats was voor fabrikanten, notabelen, handelaren en arbeiders die nauwelijks meer een plaats konden vinden in de Tilburgse lintbebouwing, en dientengevolge een functioneel zeer gemengd karakter had, behoort het gebied thans tot de oude kern van Tilburg. De wijk heeft nog steeds bij uitstek een woonfunctie, maar de industrie is er verdwenen, op een groot deel van het begane grondniveau zijn winkels gevestigd, en door de grootschalige naoorlogse bouw van etagewoningen aan de westelijke zijde (Vincentiusstraat) en zuidelijke zijde (Koningsplein) krijgt het gebied steeds meer een horeca- en winkelfunctie. De flat 'Katterug' met het Koningsplein, aan de zuidelijke zijde ter hoogte van de Willem II-straat aan het gebied grenzend, is een residu van het grootschalige stedenbouwkundige plan 'Koningswei', dat op verzoek van de gemeente omstreeks 1965 door het architectenbureau Van de Broek en Bakema is ontwikkeld. Aan de zijde van de Spoorlaan vindt (soms grootschalige) kantoorontwikkeling plaats. De komst van hoogspoor, met viaducten heeft de barrièrewerking van de spoorlijn niet kunnen opheffen.
- Nadere typering te beschermen waarden
In het gehele beschermde gebied is de historisch-ruimtelijke structuur, dat wil zeggen het historische patroon van straten, stegen en open ruimten, in samenhang met de schaal van de bebouwing alsmede de verkavelings- en bebouwingsstructuur en in het algemeen ook de vormgeving van de bebouwing van belang. In het gebied is daarnaast de resterende historische profilering en inrichting van de openbare ruimte van belang. Meestal is de historische driedeling van het straatprofiel gehandhaafd (rijbaan, met aan weerszijden aan de voorgevels grenzende trottoirs), zij het dat de eerste vaak ten koste van de laatste is verbreed.
Het karakteristieke onderscheid in ruimtelijke opbouw tussen het onregelmatige, deels op oudere structuren gebaseerde raster met hoofdstraten, waaraan een stedelijke, prominente bebouwing, en de achterstraten met eenvoudiger bebouwing, dient gehandhaafd te blijven. Van belang is dat met name op de achterterreinen een afwisselende bedrijfsmatige bebouwing aanwezig blijft. Naast de architectuur uit zich dit verschil in ruimtelijke opbouw ook in de parcelering: daar waar aan de Spoorlaan, Stationsstraat en Willem II-straat brede en relatief diepe bouwkavels werden verkocht, zijn deze langs bijvoorbeeld de Telefoonstraat, Antoniusstraat en Mariastraat ondiep en relatief smal. Opvallend is dat de percelen langs de oudste bebouwde straten (Stationsstraat, Nieuwlandstraat, Spoorlaan, Willem II-straat) tevens het diepste zijn. Met name het contrast met het later aangelegde, in de bestaande stedelijke structuur ingepaste westelijke deel van de Tuinstraat is groot.
Binnen het gebied ligt een flink aantal gemeentelijke en rijksbeschermde monumenten. In deze categorie zijn vooral de herenhuizen aan de voorname straten goed vertegenwoordigd. Daarnaast zijn verschillende winkels, horeca-panden en kerk- en bedrijfsgebouwen voor bescherming voorgedragen. Alleen de laatste zijn aan de 'achterstraten' gesitueerd.
De bebouwing langs de voornaamste straten is uniform van karakter, meestal tweelaags, gedekt door een laag zadel- of schilddak, belegd met pannen, of een platdak met schilden, voorzien van (kunst-) leien. De voorgevels van deze herenhuizen hebben een regelmatige indeling met normaliter drie of vijf vensterassen, vaak met in stuc omlijste, verticaal geplaatste lichtopeningen, terwijl de gevels meestal zijn opgetrokken in (soms later gewit) schoon metselwerk. In enkele straten (Nieuwlandstraat, Stationsstraat) komen relatief veel gepleisterde gevels voor. In de meeste gevallen betreft het laat negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse, individueel tot stand gekomen panden, waarvan de gevels spaarzaam versierd zijn met gepleisterde banden, strengpersstenen of stucwerk. De grotere woonhuizen, met name in de Stationsstraat, hebben een geprononceerde ingangspartij, waarboven een balkon. Op de achterterreinen is de gemengde bebouwing meestal afwisselend een- en tweelaags, met gevarieerde nokrichting. Veelal zijn de panden gewijzigd of gerenoveerd.
- Waardering
* cultuurhistorische waarden: het gebied heeft belang als bijzondere uitdrukking van een sociaal-economische ontwikkeling;
* historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarden: het gebied heeft belang wegens de bijzondere samenhang van functies, schaal, verschijningsvorm van bebouwing, wegen en open ruimten, mede in relatie tot de lokale ontwikkelingsgeschiedenis; het gebied heeft belang wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en functionele kwaliteiten, op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept;
* situationele waarden: het gebied heeft belang vanwege de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke en structurele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun stedelijke omgeving; het gebied heeft belang wegens de hoogwaardige kwaliteit van de aanwezige bebouwing (monumenten) en hun groepering in relatie tot hun stedelijke omgeving;
* gaafheid /herkenbaarheid: het gebied heeft belang wegens de herkenbaarheid en gaafheid van de historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel;
* zeldzaamheid: het gebied is deels van belang vanwege de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt.
- Motivering
De stationswijk te Tilburg is de structureel gaaf bewaard gebleven eerste stadsuitbreiding van Tilburg, waarbij in plaats van het verlengen en verdichten van de lintbebouwing werd getracht een 'compacte' wijk tot stand te brengen. De lokale overheid beperkte haar bemoeienissen tot de aanleg, dan wel bestrating van de voornaamste straten. De markt (beleggers, notabelen en fabrikanten) had vrij spel bij de verdere inrichting, hetgeen geresulteerd heeft in een ad-hoc ingericht stadsdeel met oorspronkelijk een prominente ruimtelijke en sociale segregatie, met enerzijds een homogene bebouwing van herenhuizen langs de hoofdstraten, en anderzijds een sterk gemengde, voorheen grotendeels industriële bebouwing op de achterterreinen.
Het stadsdeel heeft de combinatie van historisch-ruimtelijke structuur en bebouwing grotendeels behouden, zij het dat het gros van de textielfabrieken inmiddels vervangen is door sociale woningbouw. De sterke functionele verscheidenheid rond de achterstraten is daardoor voor een deel verloren gegaan
De wijk is van belang als goed voorbeeld van een gaaf bewaard gebleven stationswijk, waarbij de kracht van het ensemble voornamelijk gelegen is in de structurele en visuele samenhang van bebouwing en structuur, waarin de latere wijzigingen van ondergeschikte aard zijn.
Cultuurhistorische waarden
Tot ver in de negentiende eeuw is het gebied van De Tilburgse stadskern in gebruik als akkerland en stond het bekend als de Heuvelse Akkers. Langs de periferie van het gebied hebben zich in de late middeleeuwen straten ontwikkeld die eeuwenlang het beeld hebben bepaald. Tot deze middeleeuwse structuren behoren de Noordstraat, de Nieuwlandstraat en de Heuvelstraat. Al in de tweede helft van de zeventiende eeuw worden daarbij de Nieuwlandstraat en de Heuvelstraat verhard. Deze straten verbonden de middeleeuwse herdgangen met elkaar. De belangrijkste herdgangen in het gebied waren Kerk (het gebied rondom de huidige Oude Markt) en de Heuvel. Het gebied ten zuiden van de Heuvelstraat bestond uit akkerland dat slechts door enkele oude akkerpaden werd doorsneden. Een deel van deze akkerpaden zou in de tweede helft van de negentiende eeuw benut worden in het nieuwe stratenpatroon voor het gebied.
De aanleg van de spoorlijn Breda-Tilburg en de bouw van het station in 1863 markeren de start van een belangrijke ontwikkelingsfase voor het gebied en brengen de noodzaak met zich mee voor een goede verbinding met het kerkelijke en administratieve stadscentrum. Hiervoor werd een nieuw stratenpatroon tussen het spoor en de kernen Kerk en Heuvel ontworpen. De belangrijkste straten hierin waren de Zuider parallelweg (vanaf 1881 Spoorlaan), De Comediestraat (vanaf 1881 Willem II straat) en de Stationsstraat die aantakte op de Nieuwlandstraat en zo de meest logische verbinding met het centrum zou gaan vormen. De invulling van de belangrijkste straten in het gebied komt onder gemeentelijke regie en voorschriften tot stand. Enkele van de oude akkerpaden als Langestraat en Donkerstraat werden in de structuur of in enkele van de nieuw aan te leggen straten opgenomen. De belangrijkste oost-west verbinding werd gevormd door de in twee fasen aangelegde Tuinstraat die ook weer deels de bestaande tracés van oude akkerpaden benutte. Omstreeks 1900 is de aanleg van het straten patroon nagenoeg voltooid.
De noodzaak voor uitbreiding werd ingegeven door de ontwikkeling die Tilburg in de loop van de eeuw voor ca 1850 had doorgemaakt. De vanouds naast en verweven met de landbouw bestaande (huis)wolnijverheid was vanaf de helft van de achttiende eeuw geëvolueerd tot een moderne industriële bedrijvigheid. Deze bracht welvaart, die vervolgens zowel door geboorteoverschot als immigratie vooral vanuit de direct omgevende regio zorgde voor een bevolkingsexplosie en het ontstaan van een stelsel van verzorgende en de economische structuur ondersteunende functies. Zowel voor bedrijfsgebouwen als voor woningbouw was binnen de netwerkstructuur voldoende plaats. Voor bij het stedelijk karakter horende functies moest daarbinnen liefst dicht bij het centrum ook ruimte worden gezocht. Het vanouds agrarisch bepaalde verbindende wegenstelsel kon slechts een locale of beperkt regionale functie vervullen. Naast de spoorlijn en veel later het kanaal leidde dat tot de aanleg van op het stadscentrum (het oude Kerk en Heuvel) gerichte interlokale wegen aansluitend op het nationale en zelfs internationale wegenstelsel (Bosscheweg, Bredaseweg en Goirleseweg). De Parallelweg, de huidige Spoorlaan, had (zij het in beperkte mate) een functie als alternatieve oost-west verbinding tussen die interlokale aansluitingen op het wegenstelsel van het stadshart. Daarmee werden voor de ontwikkeling van de 'Heuvelse Akkers' de richting en het karakter van overloopgebied van de economische (middenstand, handel en kleine bedrijvigheid) en sociaal/representatieve functies van het centrum naar de belangrijkste verkeersfuncties bepaald.
De bouwactiviteit wordt ingezet vanuit de straten aan de rand van de Heuvelse Akkers. Aan de zuidzijde, vanuit de Heuvelstraat worden in de periode 1845-1862 woningen gebouwd. Het betreft hier uitsluitend arbeiderswoningen. Deze bebouwing strekt zich verder langs paden die inmiddels zijn omgedoopt tot Langestraat en Korte Tuinstraat. Vanaf 1860 worden er huizen gebouwd langs de Magazijnstraat. In deze periode zijn er ook enkele fabrieken gebouwd: langs het Tuinpad vlak bij de Heuvel, langs het Langepad en langs de latere Stationsstraat. De oudste bebouwing vindt voor een belangrijk deel in de buurt van deze fabrieken plaats. In de jaren '60 van de negentiende eeuw ligt het zwaartepunt in het gebied tussen de Willem II straat en de Heuvelring: langs de Telegraafstraat, de Tuinstraat en het Vreedepad. Na aanleg van de Willem II straat raakt dit gebied steeds verder vol. Dan komen er woningen langs twee nieuwe straten: de IJzerstraat en de Telegraafdwarsstraat. In dit gebied komen ook diverse werkplaatsen, fabrieken en magazijnen. Na 1870 vormt de aanleg van de Poststraat tot verder uitbreiding van de bebouwing, naast uitbreiding van de bebouwing langs de Langestraat, Korte Tuinstraat en Stationsstraat. Vanuit de Poststraat richt de bebouwing zich naar het zuiden langs het Langepad en langs twee nieuwe straten: Antoniusstraat en Telexstraat. In al deze gevallen heeft de gemeente geen enkele invloed uitgeoefend op de bebouwing. Al deze straten zijn dan nog onverhard. In de door de gemeente aangelegde straten komt de bebouwing pas nadat de straat aangelegd is. De bouwers zijn in deze straten niet vrij in de keuze van hun bouwplan. Vanuit het station komende moest een bezoeker de indruk krijgen in een heuse stad te zijn beland. De Spoorlaan, Stationsstraat en Willem II-straat worden brede straten waar grote, aanzienlijke huizen het beeld moeten gaan bepalen.
De kopers zijn verplicht om binnen 2 jaar na tekening van de akte van overdracht een huis te bouwen met tenminste één verdieping. Ook zijn de kopers verplicht de gevels door de gemeenteraad te laten goedkeuren. De gemeente streefde er in deze straten na geen open plekken te laten. Als er aan de straatzijde een tuin aangelegd werd, moest het terrein met een “sierlijk ijzeren hek” worden afgesloten. Door de sturing van de gemeente in een paar straten is er verschil in bouwstijl en karakter tussen de straten die door of op initiatief van particulieren aangelegd zijn en straten die de gemeente aanlegde. Zo is er duidelijk onderscheid zichtbaar tussen de twee elkaar kruisende hoofdstraten (Willem II-straat en Tuinstraat) alsmede de begrenzende Spoorlaan enerzijds en de kleinere verbindingsstraten anderzijds. Zo was er vanzelf sprake van een zekere functiescheiding: handelskantoren, representatieve woningen en winkels alsmede verzorgende functies versus eenvoudiger woningen, kleinere middenstand en bedrijfjes. In de Willem II straat wordt in 1870 een nieuw post- en telegraafkantoor gebouwd en in 1874 een synagoge. In eind zeventiger jaren van de 19e eeuw worden 2 sociëteitsgebouwen gebouwd: Souvernir des Montagnards in de Willem II straat en de Nieuwe Koninklijke Harmonie in de Stationsstraat. Eind 19e eeuw wordt het gebouw van de Gildebond in de Tuinstraat gebouwd. Op bepaalde punten in het gebied zag de textielindustrie nog kans terrein te veroveren of te handhaven voor grootschalige industriële bebouwing. Dit leidde tot haaks op bovenstaande ontwikkeling staande invulling van deelgebiedjes.
Aan de Oude Markt wordt kort na de restitutie aan de katholieken in 1822 het bestaande kerkgebouw opnieuw opgetrokken. Bij een verbouwing in 1895 krijgt het gebouw zijn karakteristieke neogotische uiterlijk. Ook in de Heuvelstraat verschijnt in 1823 een kerkgebouw; de Nederlands hervormde Pauluskerk. Aan de Heuvel wordt in verschillende bouwfases de St. Jozefkerk opgetrokken naar ontwerp van de architect Henri van Tulder. In de decennia daarna wordt met name aan de Veemarktstraat aan de parochie gerelateerde architectuur opgetrokken met onder meer een schoolgebouw, een patronaatsgebouw en een gebouw voor de Vincentiusvereniging.
In de periode 1900-1960 vinden in het gebied slechts weinig wijzigingen plaats. Omstreeks 1920 wordt het gebied onderdeel van het centrum. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de winkelfunctie van het gebied wordt versterkt. Veel woonhuizen, met name in de doorgaande straten, worden in de volgende jaren op straatniveau van een winkelpui voorzien. Na 1930 krijgt de as Oude Markt – Heuvel (Heuvelstraat) een echte cityfunctie, hetgeen onder meer leidt tot de bouw van grote warenhuizen door landelijke winkelketens.
De grootscheepse sanering van de textielindustrie in de periode na 1960 leidt tot vrijwel algehele sloop van deze bedrijven in dit stadsdeel. De meeste terreinen zijn door de gemeente in het kader van de stadsvernieuwing opgekocht, waarna het terrein gebruikt werd voor sociale woningbouw (Bodehof en Wingerdhoek) of pleinaanleg. Het Pieter Vreedeplein is het resultaat van de verwijdering van zo'n 'fremdkörper'.
Algemene Karakteristiek
De stedenbouwkundige karakteristiek van de binnenstad weerspiegelt in sterke mate de bovenbeschreven historisch ruimtelijke dynamiek van een gebied dat in veertig jaar veranderd is van akkergebied in een stadswijk. De door de gemeente aangelegde straten stralen de sfeer en grandeur uit die men van een stad verwacht. In de overige straten, veelal op trajecten waar voorheen eeuwenoude voetpaden lagen, hebben particuliere bouwactiviteiten plaatsgevonden. De gemeente heeft zich hier volledig afzijdig gehouden. Hier verschijnt een gevarieerd type bebouwing, echter overwegend voorzien van rijk gedetailleerde voorgevels, evenals in de door de gemeente gestuurde straten. Daartussen zijn de na sloop vrijgekomen fabrieksterreinen ingevuld met woningbouw (vanaf 1960). Op enkele plaatsen (Heuvel, noordwestzijde Stationsstraat, Spoorlaan) zijn na sloop van bestaande bebouwing, percelen samengevoegd ten behoeve van grootschalige kantoor of winkelfuncties.
Typerend voor de hele binnenstad is dat er een veelheid aan bouwstijlen te vinden is: neostijlen: classicistisch, neo renaissance, neobarok, Jugendstil, Amsterdamse School, Nieuwe Zakelijkheid.
Straten die met welstandseisen van de gemeente aangelegd zijn:
Karakteristiek:
Aaneengesloten straatwand, statige huizen. Bebouwing aan de rooilijn. Grotendeels gelijke goothoogte. De bouwmassa van de gebouwen aan de straten die door de gemeente aangelegd zijn vertonen dezelfde kernmerken: 2 hoge lagen of 3 lage lagen met een kap, de kap evenwijdig aan de voorgevel. Zo kent de Stationsstraat veelal huizen met een breedte van 5 traveeën, waarbij de ingang centraal geplaatst is. De voorgevelopbouw kent een verticale geleding (soms met uitzondering van de zolderlaag), een hogere begane grond en een lijstgevel. De lijstgevels hebben een directe en onlosmakelijke relatie met de kapafdekking. De lijstgevel is de rijk vormgegeven gootconstructie en vormt tegelijkertijd een heldere en markante beëindiging van de gevel. De gevels hebben een (hardstenen) plint. Het materiaalgebruik van de gevels varieert van gepleisterd (Stationsstraat, Willem II straat) tot baksteen (Tuinstraat). De gevels zijn rijk gedecoreerd dmv versierde kroonlijsten met consoles, spekbanden, balkonnen met balustrades, kroonlijsten met (blinde) ramen. De ramen hebben geprofileerde stuclijsten, vaak met krulvormige bekroningen. Kapvormen: mansardekappen met gedecoreerde dakkapellen. Zadeldaken en daken met dakschilden aan vier zijden, meestal voorzien van dakpannen.
Door particulieren bebouwde straten, geen welstandseisen:
Karakteristiek:
Zowel bebouwing van 1 laag als van 2 lagen met kap, met een enkel hoger accent (pakhuis in Telefoonstraat). Bebouwing aan de rooilijn, met enkele uitzonderingen (Poststraat: pand met voortuin). In tegenstelling tot de door de gemeente geregisseerde straten zijn in deze straten zowel dwarse als diepe huizen te vinden. In de Telexstraat, Antoniusstraat, Telegraafstraat dwarse eenlaags huizen met kap afgewisseld met tweelaags huizen. De voorgevelopbouw bestaat uit twee of drie vensterassen bij diepe huizen of meer bij dwarse huizen. Veelal verticale vensteropeningen, bij de statige huizen een hogere begane grond. De lijst van de lijstgevel is de meer of minder rijk vormgegeven gootconstructie en vormt tegelijkertijd een heldere en markante beëindiging van de gevel. Kapvormen: mansardekappen met gedecoreerde dakkapellen. Zadeldaken en daken met dakschilden aan vier zijden, meestal voorzien van dakpannen.
Omdat de straten in een ruimer tijdsbestek bebouwd werden dan de door de gemeente geregisseerde straten, is hier een scala aan bouwstijl te herkennen: neostijlen, Jugendstil, Nieuwe zakelijkheid etc. Mode ontwikkelingen manifesteerden zich in geveldetailleringen en winkelpuien. Opvallend is dat zowel bij de statige huizen als bij de eenvoudigere woonhuizen veel zorg aan de geveldetaillering besteed werd: gemengd gebruik van natuursteen- en baksteenmetselwerk, voeg- en pleisterwerk, pleisterdecoratie, vensterdetaillering, dakkapellen zijn hiervan voorbeelden. Het geleidelijk doorvoeren van de scheiding van de functies handel en wonen gaf de aanzet tot de ontwikkeling van een winkelpui, waarin deuren voor winkel en woning en toonkasten of etalages geïntegreerd werden vormgegeven. Wel bleef gestreefd worden naar een harmonieuze samenhang tussen onder- en bovengevel.
De provincie Noord-Brabant heeft in 1995 een Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. De geïnventariseerde objecten zijn door de gemeente Tilburg in 2006 geherinventariseerd (Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006). Niet alle in dit onderzoek betrokken objecten zijn uiteindelijk aangewezen als monument. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP, die niet voorzien zijn van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Zij zijn dan ook niet op de verbeelding weergegeven. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Dit is echter niet geformaliseerd in het voorliggende bestemmingsplan.
In het plangebied bevinden zich de volgende MIP-panden zonder formeel beschermde status:
:
Heuvelring 12, 14, 16, 18;
Heuvel 2, 3, 6, 7, 8, 10, 11-12, 13, 16;
Sint-Josephstraat 149, 161, 163-165;
Tivolistraat 2-2A, 10, 12, 14, 20, 24-24A, 26, 28;
Veemarkstraat 1, 5, 7, 9, 11, 13,37, 39.