direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Noordhoek 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2010004-e001

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie

De voor ´Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging onder de categorieën A en B met uitzondering van:
    • 1. bedrijven, vallend onder artikel 41 van de Wet geluidhinder,
    • 2. bedrijven, die aan te merken zijn als een risicovolle inrichting;
  • b. opslagen en installaties, die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten-opslagen en installaties onder de categorieën 1 en 2 met uitzondering van:
    • 1. opslagen en installaties, vallend onder artikel 41 van de Wet geluidhinder,
    • 2. opslagen en installaties binnen een risicovolle inrichting;
  • c. de op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven, opslagen en installaties, die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie;
  • d. bouwwerken van algemeen nut.
3.1.2 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Bedrijf´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. kantines en restauratieve voorzieningen;
  • b. kantoorruimten;
  • c. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. aan-, uitbouwen en bijgebouwen;
  • f. tuinen, erven en (speel)terreinen;
  • g. objecten voor beeldende kunst;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 genoemde functies.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven, geldt het bestemmingsvlak als zodanig.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden.
  • c. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • d. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • e. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
3.2.3 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht, met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevelrooilijn.
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m², tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m mag bedragen.
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in het bouwvlak en in het erf niet meer dan 3 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
    • 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 met betrekking tot de maximale bouwhoogte:
    • 1. voor ten hoogste 25% van het bouwperceel tot 20 m;
    • 2. voor ten hoogste 20% van het bouwperceel tot 25 m;
    • 3. voor ten hoogste 15% van het bouwperceel tot 30 m;
  • b. het bepaalde in 3.2.4 voor de hoogte van erfafscheidingen in het onbebouwd erf, zulks tot een hoogte van maximaal 3 m;
  • c. het bepaalde in 3.2.4 voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 30 m binnen het bouwvlak en in het erf en tot een hoogte van maximaal 10 m in het onbebouwd erf.
3.4.2 Voorwaarden

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:

  • a. dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming ´Bedrijf´, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken, anders dan genoemd in 3.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidshinderlijke inrichting of risicovolle inrichting;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van handel of detailhandel;
  • f. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • g. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • h. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • i. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.