Plan: | Buitengebied De Groene Zoom 2012 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2008025-e001 |
Onderzocht is of het onderhavige bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is. Door een wijziging in het besluit per 1 april 2011 is het ook voor plannen, die onder de grenzen genoemd in bijlagen C en D van vorengenoemd besluit blijven, noodzakelijk te toetsen op m.e.r.(beoordelings)plicht en te motiveren waarom, indien dat het geval is, geen m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk is. In de bijlage bij deze Toelichting wordt in het rapport "Advies noodzaak m.e.r.-(beoordelings)plicht. Motivatie beoordeling bestemmingsplan Buitengebied De Groene Zoom gemeente Tilburg" van 7 december 2011 hier nader op ingegaan
Het rapport concludeert het volgende:
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen concrete ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan blijft daarmee onder de D-lijst drempel van het Besluit MER.
Gelet op de wijziging van het Besluit MER per 1-4-2011 moet vervolgens gemotiveerd worden aangegeven of er toch significante effecten kunnen optreden waardoor voor het bestemmingsplan De Groene Zoom een m.e.r.(beoordelings)plicht nodig is.
Het bestemmingsplan De Groene Zoom is beoordeeld op 12 relevante milieuaspecten aan het Besluit MER:
Op basis van de beoordeling van vorengenoemde milieuaspecten in hoofdstuk 3 van het rapport wordt geconcludeerd dat er nu geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Door de beperkte ontwikkelingen en mogelijkheden van de veehouderij in het gebied, de afnemende ammoniakemissie (en depositie), het effect van het toepassen van het gecorrigeerd emissieplafond bij het salderen van de ammoniakdepositie, zijn significante effecten niet te verwachten en is geen passende beoordeling nodig.
Het ruimtelijk beleid en milieubeleid hebben raakvlakken. Kwaliteiten, waarden en functies hangen samen met het fysieke milieu (bodem, water, lucht). Het milieu stelt enerzijds randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit kan anderzijds verbeterd worden door ruimtelijke ordening.
Bij de toekenning van functies is zoveel mogelijk rekening gehouden met de milieukwaliteit op basis van de volgende milieuaspecten: geluid, hinderlijke bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur/stank en locaties met bodemverontreiniging/oude stortplaatsen.
NB: Er is niet direct gekeken naar de milieuaspecten verzuring, vermesting, verspreiding en verstoring, omdat hier separaat generiek beleid voor geldt.
NB: Een aantal beschermingsgebieden (bodembescherming, stilte) wordt beschermd via de Provinciale Milieuverordening. Deze gebieden behoeven niet dubbel beschermd te worden in het bestemmingsplan.
Zonering is een belangrijke methode om functies, waarden en kwaliteiten te ordenen. Er is vooral gekeken naar de aanwezigheid van milieuzonering(en) die ruimtelijk relevant zijn voor functieveranderingen in het bestemmingsplan in de vorm van het toevoegen van woon- en/of verblijfsfuncties. Denk hierbij aan bedrijven en milieuzonering en aan milieuzones voor geluidhinder wegverkeer, railverkeer, vliegtuiglawaai en industrielawaai. Ruimtelijk relevante milieuzones zijn als zodanig vastgelegd op de verbeelding. In dit plan zit een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het is niet wenselijk om nieuwe niet-agrarische bedrijven uit een hogere categorie dan 1 en 2 toe te laten in het plangebied, behalve enkele concrete initiatieven als (noemen) en (noemen). De bestaande bedrijven in het plangebied worden voorzien van een bedrijfsbestemming op maat.
De Wet Geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. Deze wet is onlangs herzien en bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer, spoorwegverkeer en vliegverkeer. De wet richt zich onder andere op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
De Wet Geluidhinder stelt eisen m.b.t. de toegestane geluidbelasting op geluidgevoelige objecten zoals woningen. In de wet wordt per bron een regeling gegeven. De doorgaande wegen in het plangebied hebben een zone van 250m vanuit de as van de weg.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht kunnen de volgende elementen beschouwd moeten worden:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen(Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
In het voorliggende plan zijn nieuwe Bevi-inrichtingen en -opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Wel liggen binnen het plangebied 2 propaantanks, waarvan er 1 valt onder het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit gelden veiligheidsafstanden. Binnen deze veiligheidsafstanden liggen binnen dit bestemmingsplan geen bestemmingen van (beperkt) kwetsbare objecten.
Voor de propaantank aan de Hoolstraat heeft een beoordeling plaatsgevonden op basis van een standaard Qra van het RIVM. Binnen de PR 10-6 liggen geen kwetsbare objecten.
Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied. De propaantank van Bertens aan de Waalwijkseweg 2 te Udenhout en van Garage Robben aan de Durendaelweg vallen de risicoafstanden niet over dit bestemmingsplan. Het zwembad de groene Wellen valt eveneens onder het Activiteitenbesluit. Voor deze inrichting gelden echter geen veiligheidsafstanden.
Inrichting | Adres | Risico-object | Risicoafstanden | |
M.C.M Bertens | Waalwijkseweg 2 Udenhout |
Propaantank 7,2 m3 | Activiteitenbesluit | Veiligheidsafstand: 25 meter |
Zwembad de Groene Wellen | Groenstraat 39 Udenhout |
Chloorbleekloog 2500 liter | Activiteitenbesluit | Nee |
Hamers | Hoolstraat 17 Berkel Enschot |
Propaantank 18 m³ | Standaard QRA RIVM | Invloedsgebied 124m |
Garage Robben | Durendaelweg 14 Tilburg |
LPG tank | RRGS | Invloedsgebied 150m |
Lei Ping (nu mac Donalds) | Rijksweg 1 Udenhout | Propaantank 8 m³ | activiteitenbesluit | Veiligheidsafstand: 25 m |
Binnen het plangebied zijn 3 leidingen gelegen. Deze leidingen zijn daarmee relevant voor dit bestemmingsplan en zijn op de plankaart vermeld. Het betreft de volgende leidingen: twee leidingen (24 en 36 inch) die brandbare vloeistoffen en aardolieproducten van de K1-categorie van Rotterdam naar het Ruhrgebied (D) transporteren. Daarnaast ligt binnen het bestemmingsplan een PRB-leiding (8 inch) waarmee nafta (K1-categorie) van Rotterdam naar het Chemelot complex vervoerd wordt.
Leidingbeheerder | Leiding- nummer |
Diameter (inch) | Ontwerpdruk (bar) | 10-6 risicocontour (meter) |
Invloedsgebied (meter) |
RRP | Nvt | 36" | 43 | 32,6 | 43 |
RRP | Nvt | 24" | 62 | 25,4 | 36 |
PPS | nvt | 8" | 80 | 13 | 31 |
Plaatsgebonden risico
Voor de leidingen gelden de volgende plaatsgebonden risicocontouren:
Voor de 24" RRP-leiding geldt een PR 10-6 van 25,4 meter.
Voor de 36" RRP-leiding geldt een PR 10-6 van 32,6 meter.
Voor de PRB-leiding geldt een PR 10-6 van 13 meter.
De PR 10-6-contour is een grenswaarde voor bestemmingen die kwetsbare objecten mogelijk maken. De 10-6-contour is een richtwaarde voor bestemmingen die beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken. Binnen de PR 10-6-contour geldt een motiveringsplicht voor beperkt kwetsbare objecten.
Binnen de PR 10-6-contour van de RRP-leiding liggen vooralsnog meerdere kwetsbare objecten. De ligging van deze objecten binnen de PR 10-6-contour is dus een knelpunt. De N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, de leidingbeheerder van de RRP-leiding, is nog volop bezig met het in kaart brengen van de (beperkt) kwetsbare objecten. Zodra die conclusie vast ligt zullen ze het saneringstraject bewandelen.
Locaties in plangebied | Functies in PR 10-6 contour | Beoordeling kwetsbaarheid | Conclusie |
't Hoekske | 't Hoekske 4 W-BG | Meer dan 2 woningen/ha dus kwetsbaar | Kwetsbare objecten binnen PR 10-6 |
Groepsrisico
Voor de leidingen gelden de volgende effectafstanden 1% letaal: Voor buisleidingen wordt normaal gezien de effectafstand 1% letaal als invloedsgebied aangehouden.
Voor de 24" RRP-leiding: 36 meter.
Voor de 36" RRP-leiding: 43 meter.
Voor de PRB-leiding: 31 meter.
Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico voor deze drie leidingen geldt voor leidingen met lichtere brandstoffen (K1) dat de rand van de plas bepalend is (ook al is de maximale warmtestraling minder dan 35 kW/m²). De omvang van het effectgebied strekt zich maximaal enkele meters buiten de PR 10-6-contour als gevolg van het risicoscenario plasbrand. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico voor brandstofleidingen is berekend dat voor leidingen met lichte brandstoffen buiten de PR 10-6 het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald wordt voor dichtheden tot 255 personen per hectare (36 inch, 100 bar). Voor dit type leiding is dus geen sprake van een significant groepsrisico.
De belemmerende strook bedraagt 5 meter aan weerszijden van elk van de leidingen.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.
Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt, conform deze rapportage, dat ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan betreft, is tevens geen sprake van toename van het groepsrisico. Geen van de gemeentelijke wegen, waaronder de Burgemeester Bechtweg, hoeft daarom betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
Verder is de rijksweg A65/N65 een te beschouwen risicobronnen. Voor deze weg is de hoogte van het bestemmingsplan het groepsrisico berekend in het kader van de totstandkoming van het Basisnet. Uit deze berekeningen blijkt voor deze weg ter hoogte van het plangebied dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens geldt dat door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, geen sprake is van een toename van het groepsrisico. De weg hoeft daarom niet betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt o.a. de spoorlijn Breda - Tilburg - 's-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen nieuwe objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico blijkt uit berekeningen die reeds uitgevoerd zijn bij de totstandkoming van het Basisnet dat voor deze spoorlijn ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
In en om het plangebied liggen risicobronnen. Aan de normen van het plaatsgebonden risico en de veiligheidsafstanden wordt voldaan, behalve voor de buisleidingen.
Binnen de PR 10-6-contour van de RRP-leiding ligt vooralsnog een kwetsbaar object. De ligging van dit object binnen de PR 10-6-contour is dus een knelpunt. Met de N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, de leidingbeheerder van de RRP-leiding, loopt een traject voor het definitief vaststellen van de saneringsopgave van deze locaties.
Op basis van de wetgeving hoeft voor geen van de risicobronnen de verantwoordingsplicht van het groepsrisico ingevuld te worden.
De wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is op 15 november 2007 in werking getreden. Het plan moet voldoen aan de eisen die daarin neergelegd zijn.
In de op het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' gebaseerde 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd die in elk geval als 'niet in betekenende mate' (nibm) worden aangemerkt. Voor deze categorieën staat namelijk vast dat zij 'niet in betekenende mate' bijdragen, en hoeft er geen onderzoek verricht te worden.
In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve hoeft geen onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de omgevingsvergunning voor wat betreft het milieu-aspect, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object. De uitwerking van geurbeleid op basis van de wet Geurhinder en veehouderij (Wgv) vindt eigenstandig plaats. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen af te wijken van de standaard geurnormen zoals gesteld in deze Wet. De afwijkende normen zijn in een gemeentelijke verordening vastgelegd. De gemeente Tilburg heeft geen geurverordening en sluit aan bij de landelijke regelgeving.
Tenslotte
Wet- en regelgeving op het terrein van RO en milieu hebben ieder hun eigen toepassingsgebied. Wat in het kader van milieubeleid geregeld is, wordt in dit plan niet nogmaals geregeld. Overlap wordt niet wenselijk geacht. In het bestemmingsplan zullen dan ook geen aanvullende milieuvoorschriften worden opgenomen.