direct naar inhoud van 4.11 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Plan: Binnenstad 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008021-e001

4.11 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.11.1 Archeologie
4.11.1.1 Nota 'Grond voor het verleden'

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • 1. de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • 2. de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.11.1.2 Bureauonderzoek

De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:

  • 1. de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
  • 2. de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem) en
  • 3. de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

4.11.1.3 Historische geografie plangebied

Zie rapport Bilan d.d. 01-07-2008 Bijlage 1 Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek

4.11.1.4 Verwachtingswaarde plangebied

Zie rapport Bilan d.d. 01-07-2008 Bijlage 1 Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek

4.11.1.5 Vertaling naar bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:

De ARWATI kent aan het hele gebied een hoge verwachtingswaarde toe. De afgelopen decennia hebben door grootschalige ingrepen zoals de aanleg en sloop van de wijk Koningswei en de naoorlogse herinrichting grote verstoringen plaats gevonden. De gronden welke volgens het Bilan rapport niet of nauwelijks dan wel gering verstoord zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.

4.11.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg. De waardevolle objecten zijn op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van de specifieke bouwaanduidingen ´rijksmonument´ respectievelijk ´gemeentelijk monument´. Tevens zijn in de afzonderlijke Bijlage 3 Waardering cultuurhistorische bebouwing de rijks- en gemeentelijke monumenten en panden met cultuurhistorische waarde opgenomen.

Beschermd stadsgezicht.

Het grootste gedeelte van het plangebied is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Met deze aanwijzing wordt beoogd de in het gebied voorkomende aanwezige cultuurhistorische en architectonische waarden en stedenbouwkundige structuur te waarborgen. Het beschermde gebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en bijzondere (beperkende) bouwregels met zich. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen monumenten, cultuurhistorisch waardevolle panden en overige panden. Hierbij wordt verder verwezen naar Hoofdstuk 5 Cultuurhistorische paragraaf waarin o.a. de waardevolle structuren van het gebied worden beschreven.

Monumentenzorg.

Het rijkskader voor beschermde stads- en dorpsgezichten is geformuleerd in de Monumentenwet 1988, hoofdstuk IV. De artikelen 35 tot en met 37 zijn daarbij van toepassing:

  • Artikel 35
    • 1. Gehoord de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Raad, kunnen Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht en kunnen zij zodanige aanwijzingen intrekken.
    • 2. Onze minister zendt het voorstel tot aanwijzing of intrekking gelijktijdig aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Raad. De gemeenteraad brengt advies uit via gedeputeerde staten binnen 6 maanden, gedeputeerde staten binnen 9 maanden en de Raad binnen 12 maanden na verzending van het voorstel.
    • 3. Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslissen over aanwijzing of intrekking binnen zestien maanden na verzending van het voorstel.
    • 4. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing of tot intrekking daarvan geschiedt door plaatsing in de Staatscourant. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen en aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Raad.
  • Artikel 36
    • 1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.
    • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten gehoord, kan worden vastgesteld.
    • 3. Indien een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehoord, in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.
  • Artikel 37
    • 1. In beschermde stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (sloopvergunning). Paragraaf 3.4.2 van de Wet ruimtelijke ordening is op deze vergunning van toepassing.
    • 2. het bevoegd gezag kan de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid verplichten een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van de bodem onder het af te breken bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
    • 3. Aan een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen.