direct naar inhoud van 6.2 Planmer
Plan: Marken 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPKMA013-va02

6.2 Planmer

6.2.1 Normstelling en beleid

Vanaf 21 juli 2004 moet de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de Europese Unie (EU) te worden toegepast. De Europese richtlijn is bedoeld om milieueffecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding ervan in beeld te brengen in de vorm van een milieurapport (MER)5. Doel van de richtlijn is om milieubelangen een meer nadrukkelijke plaats te geven in de besluitvorming.

De richtlijn is geïntegreerd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Per 1 april 2011 is de gewijzigde Besluit mer in werking getreden. Belangrijkste wijziging is dat drempelwaarden met het nieuwe besluit indicatief zijn geworden. Dat wil zeggen dat de in het Besluit mer genoemde oppervlakten en aantallen een richtlijn zijn. Omgevingskenmerken kunnen aanleiding geven tot lagere drempelwaarden. De verplichting om ten aanzien van plannen en programma's een MER te maken, onderscheid zich van een zogenaamde projectmer voor concrete plannen. Een planmer betreft plannen die uiteindelijk kunnen leiden tot concrete projecten, oftewel het kader vormen voor deze projecten. Van een planmer-plicht is sprake als:

  • plannen het kader vormen voor (toekomstige) mer- of merbeoordelingsplichtige besluiten en/of;
  • op grond van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dit is het geval als significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten.
6.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Planmer

Dit bestemmingsplan biedt ontwikkelingsmogelijkheden die mogelijk kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het gaat daarbij vooral om de ruimte voor uitbreiding van agrarische bedrijven. Daarom is in het kader van dit bestemmingsplan een planmer en een passende beoordeling uitgevoerd6. Het planMER is opgenomen als bijlage 3 en de samenvatting als bijlage 4. De passende beoordeling maakt deel uit van het planMER.

In het planMER wordt een vergelijking gemaakt tussen een referentiesituatie (situatie zonder vaststellen van het bestemmingsplan) en het voornemen (situatie met vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan). De referentiesituatie bestaat uit de huidige milieusituatie, autonome ontwikkelingen en generiek beleid dat los van het plan wordt doorgevoerd.

Uit de planmer blijkt dat er een aantal negatieve en positieve effecten voor het milieu zijn te verwachten. De meeste effecten worden neutraal of licht negatief beoordeeld. Na de beschrijving en waardering van effecten worden in het planMER verschillende mitigerende maatregelen voorgesteld om de milieueffecten van de nieuw vast te stellen bestemmingsplannen te voorkomen of tot een minimum te beperken. Voor een deel zijn dit maatregelen die zijn te regelen binnen het bestemmingsplan. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • het opnemen van maxima ten aanzien van het aantal mestvergisters om verkeersgerelateerde effecten tot een minimum te beperken (verkeershinder, luchtkwaliteit, geluidhinder, stikstofdepositie). In het bestemmingsplan is daarom het aantal mestvergisters verbonden aan een maximum aantal van 0;
  • een afstemmingsbepaling met de Natuurbeschermingswet, waarmee is geregeld dat bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening met de specifieke bescherming en instandhouding van de Natura 2000 - gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 zal zijn;
  • een algemene gebruiksregel waarmee is geregeld dat het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van het uitbreiden van de veestapel - bijvoorbeeld het in gebruik nemen van een nieuwe stal - pas is toegestaan wanneer de totale stikstofdepositie op het maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied niet toeneemt.

Passende beoordeling

Mogelijke effecten van in het bestemmingsplan geboden ontwikkelingsruimte op Natura 2000-gebieden zijn onderzocht in een passende beoordeling. Voor het bestemmingsplan Marken staan twee aspecten centraal:

  • de uitbreiding van veehouderijbedrijven kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot significant negatieve effecten in verzurings- en vermestingsgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebied. Met name in het gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske';
  • de toekomstige aanleg van een riviercruisesteiger leidt (in theorie) tot extra vaarbewegingen binnen het Natura 2000 gebied Markermeer & IJmeer. Dit kan leiden tot verstoring van kwalificerende vogelsoorten.

Ten aanzien van het eerste aspect zijn verschillende scenario's doorgerekend: naast de huidige situatie zijn de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan, een (realistisch) trendscenario en een ruim groeiscenario doorgerekend. Op basis van deze berekeningen is geconcludeerd dat wanneer alle agrarische bedrijven in de gemeente Waterland gebruik maken van de maximale bouwmogelijkheden, de stikstofdepositie vanuit de gemeente Waterland op stikstofgevoelige habitats in het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske toeneemt in de orde van 400%. Daarmee komt het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen verder uit beeld.

Echter, wanneer wordt uitgegaan van een meer realistische trendmatige groei van de veehouderij, is geconstateerd dat de stikstofdepositie licht afneemt of nauwelijks toeneemt (afhankelijk van het toetsingspunt). Daaruit kan worden afgeleid dat op gebiedsniveau in de komende 10 jaar waarschijnlijk voldoende milieuruimte beschikbaar is om vergunningen te verlenen. Deze uitkomst zegt echter niets over individuele percelen. Om te voorkomen dat een agrarisch bedrijf leidt tot significant negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen (deze maatregel wordt beschreven onder 6.1.2).

Toename van de stikstofdepositie als gevolg van extra verkeersbewegingen is verwaarloosbaar.

In de passende beoordeling wordt geconcludeerd dat de paar extra dagelijkse vaarbewegingen door cruiseschepen in het recreatieseizoen zich voegen in de bestaande recreatiestroom in de vaargeul en vallen in het niet bij deze bestaande aantallen recreatievaarbewegingen. Significant negatieve effecten worden niet verwacht.

Om effecten tijdens de aanlegfase tot een minimum te beperken dienen maatregelen te worden om getroffen verstoring (met name onderwaterlawaai) zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast dient bij de afwerking gebruik zo mogelijk gemaakt te worden van breuksteen (ten behoeve van de rivierdonderpad en driehoeksmosselen) en is een toename van het aantal lichtbronnen ongewenst met het oog op passerende meervleermuizen. De geluidsarme heitechnieken en geluidsbeperkende maatregelen zijn in de passende beoordeling nader beschreven.

Aanvulling op het planMER

Het planMER heeft samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Op 30 januari 2013 heeft de Commissie voor de milieueffect-rapportage een voorlopig toetsingsadvies uitgebracht waarin zij een oordeel geeft over de inhoud van het planMER. Naar aanleiding van dit advies is een aanvulling op het MER gemaakt (zie bijlage 5). De aanvulling gaat onder andere in op:

  • De beschrijving van het voornemen (mede in relatie tot de PRVS);
  • Het onderscheid tussen effecten als gevolg van het bestemmingsplan en de autonome ontwikkelingen in de passende beoordeling;
  • De maximale effecten van de veehouderij in relatie tot het grondgebonden karakter van de veehouderij;
  • De effecten op het gebied van beschermde flora- en fauna.
6.2.3 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is een planMER opgesteld. Het planMER, de samenvatting en de aanvulling zijn opgenomen in bijlage 3, 4 en 5.