direct naar inhoud van 5.5 Aanvulling plan-MER
Plan: Buitengebied Dinteloord en Prinsenland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v002

5.5 Aanvulling plan-MER

Om een drietal redenen is een aanvulling op het ten behoeve van de bestemmingsplannen buitengebied gemeente Steenbergen opgestelde plan-MER (Oranjewoud, oktober 2012) opgesteld.

  • De Commissie m.e.r vroeg een aanvulling op het MER waarin andere alternatieven werden beschouwd en ook de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden Brabantse Wal en Kalmthoutse Heide werden beschreven;
  • Op grond van ingekomen zienswijzen heeft de gemeente besloten aanvullend onderzoek te doen naar de in het plangebied voorkomende Flora- en Fauna en de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Oosterschelde;
  • Een wijziging van de Natuurbeschermingswet, in casu art 19 kd, in werking getreden op 25 april 2013 werpt een ander (juridisch) perspectief op de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.


Beschrijving voorkeursalternatief

De effecten van de ontwerp plannen buitengebied Steenbergen en Dinteloord en Prinsenland zijn beschreven in het MER van oktober 2012. De uitgangspunten van het voorkeursalternatief (zijnde de aangepaste ontwerpplannen) komen grotendeels overeen met de ontwerp plannen die ter inzage zijn gelegd. De belangrijkste aanpassingen/aanscherpingen betreffen:

  • in bedrijfsgebouwen ten behoeve van grondgebonden veehouderijactiviteiten mag binnen de gebouwen maximaal 1 bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van grondgebonden volière- en scharrelstallen voor legkippen waar maximaal 2 bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • grondgebonden agrarische bedrijven met vee kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid groeien tot maximaal 1,5 hectare. Dit is eveneens in overeenstemming met de wijziging van de provinciale Verordening ruimte (Wijziging Verordening ruimte 2012, zorgvuldige veehouderij);
  • bij enkele afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, anders dan bij bestaande agrarische bedrijven, wordt het bedrijfsmatig houden van dieren in de vorm van een paardenhouderij, agrarisch verwant bedrijf / agrarisch technisch hulpbedrijf, kinderboerderij en zorgboerderij uitgezonderd. Bij of op de locatie van een (voormalig) glastuinbouwbedrijf buiten het Steenbergse Westland is het bedrijfsmatig houden van dieren niet toegestaan;
  • de milieuzone - kwetsbaar gebied uit het ontwerp bestemmingsplan wordt niet langer opgenomen;
  • aanpassingen/aanscherpingen van de regels ten behoeve van een (betere) bescherming van de EHS en de Groenblauwe Mantel.


Aanscherping planregels om ongewenste groei van het aantal dieren te voorkomen 

Verder is er nog een aantal andere aanscherpingen toegepast om een ongewenste groei van het aantal dieren (als nevenfunctie) te voorkomen:

  • Een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf kan niet wijzigen in een bedrijf (agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf, paardenhouderij, kinderboerderij en zorgboerderij) waar dieren worden gehouden.
  • Bij een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf worden geen nevenfuncties(kinderboerderij, zorgboerderij en agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf) toegestaan voor het bedrijfsmatig houden van dieren. Bij de overige grondgebonden agrarische bedrijven wordt opgenomen dat bij een neven-functie (kinderboerderij, zorgboerderij en agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf) het bedrijfsmatig houden van dieren binnen het agrarisch bouwvlak moet plaatsvinden.
  • Een nieuwvestiging van een paardenhouderij op een voormalig agrarisch bouwblok (wijzigingsbevoegdheid) wordt beperkt tot maximaal de omvang van het bestaande bouwblok. Dit bouwblok kan niet worden vergroot; de nieuwvestiging van een paardenhouderij op een voormalig agrarisch bouwblok is niet toegestaan bij een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf; een nevenfunctie paardenhouderij is niet toegestaan bij een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf.
  • Er wordt opgenomen dat het vergroten van het bouwvlak van een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch technisch hulpbedrijf niet is toegestaan ten behoeve van een bedrijf voor het houden van dieren.
  • Er wordt opgenomen dat de niet-agrarische bedrijven middels een wijzigingsbevoegdheid niet kunnen veranderen in een bedrijf voor het houden van dieren.
  • Bij de recreatieve bestemmingen en de molens worden geen recreatieve nevenfuncties toegestaan voor het bedrijfsmatig houden van dieren.
  • De omschakeling naar kleinschalige recreatie en maatschappelijke voorzieningen waarbij bedrijfsmatig dieren worden gehouden is enkel toegestaan op een agrarisch bedrijf waar het bedrijfsmatig houden van dieren is toegestaan.


Aanscherping planregels ten behoeve van bescherming EHS en Groenblauwe Mantel

Ten aanzien van (een betere) bescherming van de EHS en de Groenblauwe Mantel zijn de volgende wijzigingen/aanscherpingen uitgevoerd.

  • De gronden behorende tot de ecologische hoofdstructuur strekken tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van deze gebieden. De gronden behorende tot de groenblauwe mantel strekken tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van deze gebieden. Zolang de ecologische hoofdstructuur of de duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken binnen de groenblauwe mantel niet gerealiseerd is, is de toegestane bestaande planologische gebruiksactiviteit zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving toegelaten;
  • Afwijkingen en wijzigingen zijn niet toegestaan binnen de ecologische hoofdstructuur;
  • De ecologische hoofdstructuur maakt geen onderdeel uit van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. De ecologische hoofdstructuur maakt onderdeel uit van de bestemming 6 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden. De ecologische hoofdstructuur is met name ook beschermd binnen de bestemmingen Natuur, Water, Verkeer. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt een aparte aanduiding voor de ecologische hoofdstructuur en een aparte aanduiding voor de Groenblauwe mantel opgenomen. Daarnaast zijn de attentiegebieden EHS, beheergebieden EHS, zoekgebieden ecologische verbindingszones, etc., conform de Verordening Ruimte 2012 ook specifiek aangeduid;
  • Er zijn geen teeltondersteunende voorzieningen mogelijk binnen de ecologische hoofdstructuur;
  • Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden voor de gronden buiten het bouwvlak, maar binnen de Groenblauwe mantel gaan gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • Binnen de Groenblauwe mantel is de omvang van functies afgestemd op de provinciale Verordening ruimte 2012;
  • Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden binnen de Groenblauwe mantel gaan gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.


Conclusies onderdeel stikstofdepositie

In april 2013 is ten behoeve van de aanvulling op het MER onderzocht in hoeverre er realistische alternatieven bestaan met minder milieugevolgen. Dit onderzoek is uitgevoerd conform de juridische kader van de natuurbeschermingswet 1998 (oud). Er zijn twee alternatieven onderzocht. Uit dit aanvullend onderzoek is gebleken dat ook wanneer uitsluitend ontwikkelingsruimte wordt geboden aan bestaande bedrijven met vee, binnen de vigerende bouwvlakken, significant negatieve effecten op de Brabantse Wal en de Kalmthoutse Heide niet uitgesloten kunnen worden.

Hieruit bleek dat er voor de bestemmingsplannen buitengebied geen realistische alternatieven beschikbaar zijn. Het onderzoek is uitgevoerd, rekening houdend met een maximale planinvulling en de effecten zijn onderzocht ten opzichte van referentiejaar 2012.

Op 25 april 2013 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet in werking getreden. Op grond van deze wijziging is voor een plan dat sinds 2004 'in niet betekenende mate' is gewijzigd én dat 'sedertdien per saldo geen toename van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000- gebied heeft veroorzaakt, per definitie geen sprake van significante gevolgen, zoals bedoeld in art 19j, tweede lid Natuurbeschermingswet.

Gezien het feit dat in het buitengebied van Steenbergen sinds 2004 (CBS Statline 2013) het totaal aantal bedrijven is afgenomen, het aantal dieren vrijwel gelijk is gebleven én aangenomen kan worden dat door gebruikmaking van innovatievere en emissiearmere stalsystemen, mag verondersteld worden dat de stikstofemissies zijn afgenomen. Ook de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zal hierdoor per saldo zijn afgenomen.

Nog niet geheel duidelijk is op welke wijze de stikstofdepositie in het kader van het MER onderzocht dient te worden. Op basis van jurisprudentie moet nog steeds aangenomen worden dat de effecten bij maximale planinvulling onderzocht dienen te worden. Het referentiejaar (de peildatum ten opzichte waarvan de effecten bepaald dienen te worden) verschuift van 2012 naar 2004. De Commissie m.e.r. gaat er vanuit dat, ten aanzien van het onderdeel stikstof, voor nieuwe plannen een vergelijking moet worden gemaakt met de vigerende bestemmingsplannen. Ook het bevoegd gezag van de gemeente Steenbergen stelt zich op dit standpunt.

In deze aanvulling is beargumenteerd dat er bij de vergelijking van het planvoornemen met het referentiejaar (2004) geen sprake is van significant negatieve effecten. Hiertoe zijn de vast te stellen bestemmingsplannen buitengebied, vergeleken met de vigerende plannen.

Omdat evident is dat de nieuwe plannen aanzienlijk minder planologische ruimte bieden aan activiteiten die voor een toename van stikstofdepositie kunnen zorgen, bestaat er vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 (nieuw) geen belemmering meer voor de juridische uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen buitengebied Steenbergen.

Hiermee voldoen de bestemmingsplannen buitengebied Steenbergen en Dinteloord en Prinsenland aan de criteria van de gewijzigde Natuurbeschermingswet. Juridisch gezien kan er geen sprake zijn van significant negatieve effecten. Bijgevolg is het uitvoeren van een passende beoordeling strikt genomen niet aan de orde.

Conclusies onderdeel natuurwaarden

Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen binnen de grenzen van de aangewezen natuurgebieden niet mogelijk. Hierdoor is er geen sprake van negatieve effecten door ruimtebeslag. Verstoring door de licht en geluid en eventuele toename van recreatie in het gebeid leiden slechts tot zeer beperkte en vaak tijdelijke effecten. De wezenlijke kenmerken van de EHS gebieden worden niet aangetast.

Het beschermingsregime van de EHS vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Uit de quickscan naar beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet blijkt dat in het plangebied een groot aantal beschermde en strikt beschermde soorten voor zoals o.a. beschermde planten, de steenuil, kiekendief, huismus, vleermuizen, broedvogels, de waterspitsmuis en Noordse Woelmuis.

De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan kunnen een effect hebben op de aanwezige beschermde soorten. Indien nodig zal voor een (uitbreidings)-ontwikkeling een ontheffingtraject Flora- en faunawet moeten worden doorlopen. Een volledige inventarisatie op basis van de soortprotocollen en monitoring van beschermde soorten op de prioritaire ontwikkellocaties zal bijdragen aan het voorkomen van ongewenste situaties van onverwacht opduiken van een soort op een ontwikkellocatie. Hiervan uitgaande is niet de verwachting dat het bestemmingsplan zal leiden tot wezenlijke negatieve effecten op beschermde soorten. Het beschermingsregime van de Flora- en faunawet zal, indien de juiste maatregelen genomen worden, geen belemmering vormen voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.