direct naar inhoud van 5.4 PlanMER
Plan: Buitengebied Dinteloord en Prinsenland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v002

5.4 PlanMER

Ter uitvoering van de wettelijke verplichting om ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan een plan-MER op te stellen is, in opdracht van de gemeente Steenbergen, door Oranjewoud een ontwerp planMER opgesteld. De definitieve versie van het ontwerp dateert van 4 oktober 2012. De ontwerp planMER is als bijlage bij onderhavige toelichting toegevoegd.

In het voorliggende bestemmingsplan worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor later nog een milieueffectrapportage moet worden doorlopen of waarvoor moet worden beoordeeld of dat nodig is. In het voorliggende plan dienen zowel de ontwikkelingen die bij recht zijn toegestaan te worden beoordeeld als de ontwikkelingen na het doorlopen van een afwijkings- of wijzigingsprocedure.

Het opgestelde planMER heeft niet alleen betrekking op het plangebied van onderhavig bestemmingsplan, maar ook op het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Steenbergen”. Dat betekent dat de toegestane en mogelijk gemaakte ontwikkelingen in samenhang zijn bezien en dat per plangebied een goede afweging kan worden gemaakt. Daarmee is voldoende kennis verzameld over de milieuaspecten van beide bestemmingsplannen.

Passende beoordeling
Indien in het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt waardoor substantiële gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten, dient op basis van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling te worden opgesteld. Zodra een passende beoordeling verplicht is, is het plan automatisch ook m.e.r.-plichtig.

Voorop staat dat het onderhavige bestemmingsplan vooral conserverend van aard is. Daarnaast zijn ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen randvoorwaarden. Daartoe is primair beleid bepaald in de Nota van uitgangspunten. De mogelijkheden van het voorgestelde bestemmingsplannen alsmede de ontwikkelingsmogelijkheden die zijn opgenomen met inachtneming van de Nota van uitgangspunten, zijn het uitgangspunt geweest voor de beschrijving van de milieugevolgen van onderhavig bestemmingsplan.

Relevante activiteiten
Allereerst is ervoor gekozen om de bestaande rechten van de thans aanwezige agrarische bedrijven over te nemen. Een uitzondering daarbij is gemaakt voor de intensieve veehouderijen die een op maat toegesneden agrarisch bouwvlak hebben gekregen, zodat verdere groei niet meer mogelijk is. Verder zijn geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging of hervestiging van intensieve veehouderijen, danwel gehele of gedeeltelijke omschakeling daarvan. Ook is de mogelijkheid naar omschakeling van een niet-agrarisch bedrijf naar een veehouderij niet mogelijk gemaakt. Dat betekent dat uitsluitend de mogelijkheid van omschakeling van een nietveehouderij naar een grondgebonden veehouderij kan leiden tot eventuele gevolgen voor de Natura 2000-gebieden danwel nadelige gevolgen anderzijds.

Behalve met de invloed van de veehouderijen is in de planMER ook rekening gehouden met de beperkte ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt voor teeltondersteunende voorzieningen en voor recreatie.

Verwachte ontwikkelingen
De planMER bevat een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in de agrarische sector de komende 10 jaar. Er zijn twee scenario’s ontwikkeld en met elkaar vergeleken, namelijk het theoretisch maximale scenario en het realistische scenario. Het realistische scenario is gebaseerd op de trends die in de gemeente Steenbergen zijn gesignaleerd. Deze trends zijn gebaseerd op beschikbare gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Planbureau voor de leefomgeving en op literatuurgegevens. Om de lokale trend te ‘ijken’ zijn deze gegevens vergeleken met gegevens op regionaal en provinciaal niveau.

Het theoretisch maximale scenario is een theoretische invulling op basis waarvan een “worst case” situatie is geschetst. In dit scenario is ervan uitgegaan dat alle bedrijven die volgens het bestemmingsplan kunnen omschakelen of uitbreiden dit ook daadwerkelijk doen. Om de ”worst case” zo goed mogelijk te benaderen betreft die omschakeling dan een omschakeling naar de in theorie minst milieuvriendelijke activiteit. Met behulp van deze scenario’s is vervolgens getracht om de milieugevolgen in beeld te brengen.

Beoordelingsmethodes
De effectbeschrijving en -beoordeling richt zich vooral op de effecten van de veehouderij. Daarbij ligt de focus van de effecten van de scenario’s op de volgende hoofdthema’s:

  • Natuur: de mogelijke invloed op de stikstofdepositie die afkomstig is van de landbouw (dit is vooral ammoniak) op natuurwaarden die gevoelig zijn voor vermesting;
  • Landschap en cultuurhistorie: de invloed op landschappelijke karakteristieken in het gebied;
  • Leefbaarheid en gezondheid: dit betreft met name de effecten van geur, fijn stof, gezondheid en verkeersveiligheid.

Effecten

Natuur
Bij het theoretisch maximale scenario is sprake van een sterke toename van de bijdrage van de stikstofdepositie door de veehouderijsector in Steenbergen, maar de meer kritische depositiewaarden worden in het referentiejaar 2010 niet overschreden. In het referentiejaar 2011 vindt in het theoretisch maximale scenario wel een overschrijding van de kritische depositiewaarde op de relevante Natura 2000-gebieden plaats. In de planMER is aangegeven hoe deze negatieve effecten te mitigeren zijn.

Behalve de invloed op de Natura 2000-gebieden is ook het effect op de overige zeer kwestbare gebieden in de ecologische hoofdstructuur onderzocht. In het theoretisch maximale scenario kan een negatief gevolg worden verwacht op de gestelde doelen en ambities van deze gebieden. Voor het realistisch scenario geldt dat dit effect zeer gering zal zijn. Voor de overige natuurwaarden worden op basis van het theoretisch maximaal scenario en het realistisch scenario niet of nauwelijks negatieve gevolgen verwacht.

Landschap en cultuurhistorie
In het theoretisch maximale scenario zal een aanzienlijk negatief effect optreden voor de cultuurhistorische landschapsstructuur en de ruimtelijk visuele kwaliteit. In het realistisch scenario is dat effect een stuk geringer. Effecten doen zich dan alleen plaatselijk voor.

Leefbaarheid en gezondheid

1. Geur

De effecten van het plan voor leefbaarheid en gezondheid zijn zowel in het theoretisch maximaal scenario als in het realistische scenario gering. Alleen bij de vergroting van agrarische bouwvlakken naar 2 hectare kunnen zich op dat punt relevante ontwikkelingen voordoen, maar dat is vooral afhankelijk van de staltechnieken die worden toegepast.

2. Luchtkwaliteit

De effecten voor de luchtkwaliteit in beide scenario’s zullen gering zijn.

3. Gezondheid

Het risico voor verspreiding van dierziekten van bedrijf tot bedrijf wordt groter indien de onderlinge afstand tussen de bedrijven kleiner wordt dan 1 kilometer. In het maximum scenario kan er verdichting optreden van het aantal veehouderijbedrijven. Dit effect wordt als licht negatief beschouwd. Ook de effecten voor de gezondheid algemeen worden in beide scenario’s niet groot geacht.

4. Verkeersveiligheid

De effecten van het bestemmingsplan op de verkeersveiligheid worden in beide scenario’s niet als substantieel ingeschat.

Aanbevelingen

Op basis van de effectbeschrijving is in de planMER een aantal aanbevelingen gedaan. Door het toepassen van zonering ter bescherming van de kwetsbare habitats in het Natura 2000-gebied ‘Krammer - Volkerak’ en de daarbij behorende beperkingen in de planregels kan overschrijding van de kritische depositiewaarden voor dit gebied worden voorkomen. Concreet is een zone van 500 meter vanuit de grens van het Natura 2000-gebied aangehouden, bekend als ‘milieuzone – kwetsbaar gebied’. In deze zone zijn de uitbreidingsruimte van grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen beperkt tot maximaal de omvang van het huidige bouwvlak, rekening houdend met de vigerende planologische rechten.

Voor de bescherming van het landschap en de cultuurhistorische waardevolle gebieden wordt de aanbeveling gedaan om in de gebieden waar sprake is van hogere landschappelijke waarden, zoals in het krekengebied en in het buitendijkse gebied van de Steenbergsche en de Roosendaalsche Vliet, de uitbreidingsmogelijkheden voor grondgebonden bedrijven verder in te perken. Ook het gebruik van permanente teeltondersteunende voorzieningen voor deze gebieden kan verder ingeperkt worden. Door middel van het opstellen van een landschapsbeleidsplan of landschapsontwikkelingsplan kan gericht worden ingezet op niet alleen het behoud van het landschap, maar ook op het versterken en ontwikkelen daarvan.