Plan: | Buitengebied Dinteloord en Prinsenland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v002 |
In het plangebied liggen diverse gebieden met natuurwaarden. Deze natuurwaarden zijn wettelijk beschermd. De gebieden worden beschermd in de Natuurbeschermingswet 1998, de wet die de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden bundelt. Daarmee zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet 1998 verwerkt.
De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998:
Verder is de Natuurbeschermingswet 1998 de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan (structuurvisie) waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.
Natuurgebieden binnen plangebied
De belangrijkste natuurgebieden in het plangebied zijn:
Buitendijks gebied
In ecologisch opzicht is in het plangebied een duidelijk onderscheid te maken tussen het buitendijkse gebied aan de westzijde en het binnendijkse agrarische gebied in de rest van het plangebied. Het buitendijkse gebied (de Dintelse Gorzen) herbergt de grootste ecologische waarden. Om deze reden is het aangewezen als onderdeel van het wettelijk beschermde natuurgebied 'Krammer-Volkerak'.
Het Volkerakmeer in zijn huidige vorm is een "afgesloten zeearm" waarin nog veel van de kenmerken van het voormalige intergetijdegebied "Krammer-Volkerak" bewaard zijn gebleven (diepe centrale geul met steile taluds en aansluitende ondiepten met minder steil talud en drooggevallen platen). Het Volkerak (circa 6000 ha) vormt nu één waterlichaam met de Eendracht en het Zoommeer (circa 2000 ha). Na afsluiting van het zeewater werd het water geleidelijk zoet en het peil werd gefixeerd op 0 cm NAP. Daardoor viel circa 1775 ha van het voormalige intergetijdegebied permanent droog. Oeverafslag als gevolg van het gefixeerde peil werd gestopt door de aanleg van vooroevers, en in de periode 1989-99 werd een veertigtal eilandjes aangelegd, met een totale oppervlakte van circa 80 ha. Het Volkerak ontvangt niet langer substantiële hoeveelheden water uit het Hollands Diep, wel uit de Brabantse rivieren (Mark, Dintel en Vliet). De successie van de vegetatie is nog volop gaande en door de traagheid van de ontzilting van de bodem, in een aantal deelgebieden is de rol van zilte pioniersoorten op de platen nog steeds groot.
De ontwikkelingen van de broedvogels en de trekvogels als ganzen zijn in hoge mate een afspiegeling van de vegetatiesuccessie, met een tijdelijke opkomst van pioniers als kale grondbroeders (plevieren, sterns) en gras- en zaadeters. Een aantal soorten ganzen (kolgans, grauwe gans) en weidevogels heeft een meer permanente plek gekregen. De ontwikkelingen in het water zijn sterk gestuurd door hoge en toenemende nutriëntgehalten (met bijbehorende vissen). In de huidige situatie is bij de niet-broedvogels de betekenis op landelijke schaal het grootst bij de brilduiker (12 % landelijk gemiddelde), vervolgens bij fuut, kuifeend en kluut (4-5 %). Daarnaast is het een zeer belangrijk broedgebied voor broedvogels van schaars begroeide zandplaten (bontbekplevier, strandplevier) en schaars begroeide oevers met aangrenzend ondiep water (kluut). Deze habitats zijn tevens van belang voor meeuwen en sterns (zwartkopmeeuw, kleine mantelmeeuw, visdief, dwergstern). (Bron: Ministerie van EL&I).
Binnendijks gebied
Het binnendijkse gebied bestaat voor het overgrote deel uit grootschalig akkergebied. Specifieke natuurgegevens zijn hier in mindere mate bekend. Gezien het intensieve grondgebruik zullen de akkers in ecologisch minder interessant zijn.
De in het gebied aanwezige kreken en kreekrestanten vormen daarmee des te waardevollere structuren in het gebied. Hier zijn namelijk riet-, ruigte- en struweelbegroeiingen te vinden, die van grote waarde zijn voor kwetsbare broedvogels zoals de grote karekiet en rietzanger. De kreekoevers van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet en het Molenkreekstelsel (Molenkreek, Potmarkreek en de Barend) herbergen door hun extensieve beheer bovendien interessante vegetaties. Van de Steenbergsche Vliet is bekend dat deze een belangrijke paaiplaats vormt van vissen, met name op de ondiepere gedeelten. Van andere kreken zoals het Molenkreekstelsel en de Derriekreek is de waarde voor vissen minder goed bekend.
De kreken hebben door hun doorlopende structuur in een grootschalig agrarisch landschap met name een belangrijke potentiële natuurwaarde. Voor een duurzaam behoud van de natuurwaarden in de kreekstelsels en omliggende natuurgebieden is namelijk de ontwikkeling van de kreken als ecologische verbindingszones van belang. Om deze reden zijn de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, het Molenkreekstelsel en de Derriekreek door de Provincie Noord-Brabant aangewezen als ecologische verbindingszone.
Ook de primaire waterkeringen in het plangebied hebben een belangrijke natuurwaarde.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen binnen de grenzen van de aangewezen natuurgebieden niet mogelijk. In het bestemmingsplan krijgen de natuurgebieden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een natuurbestemming of een gebiedsaanduiding die een beschermende functie heeft.